Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34220 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34220 nr. 4 |
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 1 mei 2015 en het nader rapport d.d. 3 juni 2015, aangeboden aan de Koning door de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 18 maart 2015, no. 2015000453, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2015), met memorie van toelichting.
Het voorstel van wet omvat wijzigingen van verschillende wetten. Naast enkele wijzigingen van meer inhoudelijke aard, zijn de meeste wijzigingen vooral technisch of redactioneel van aard.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht een nadere motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen met betrekking tot het niet teruggeven van belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) in situaties waarin bij export van een auto een niet bedoeld gebruik wordt gemaakt van de regeling voor teruggaaf van BPM. Zo kunnen vraagtekens worden gezet bij de effectiviteit van de voorgestelde maatregel, worden ook situaties getroffen waarbij geen sprake is van niet bedoeld gebruik, kan de maatregel worden gezien als een belemmering van het vrije verkeer en is de vormgeving van het voorstel niet duidelijk.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 maart 2015, nr. 2015000453, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 mei 2015, nr. W06.15.0073/III, bied ik U hierbij aan.
Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.
Ingevolge een nota van wijziging op het Belastingplan 2007 bestaat sinds 1 januari 2007,2 voortvloeiend uit Europeesrechtelijke jurisprudentie, recht3 op volledige (zij het tijdsevenredige4) teruggaaf van belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) indien het motorrijtuig wordt uitgevoerd naar een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). Voor export naar een land buiten de EU/EER noodzaakt het EU-recht niet tot een teruggaaf van BPM. De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) kent dan ook geen teruggaaf van BPM bij export naar een land buiten de EU/EER.
Volgens de toelichting heeft het voorstel het oogmerk om een drempel op te werpen tegen het ten onrechte toch verkrijgen van een teruggaaf van BPM in situaties van export naar een land buiten de EU/EER, namelijk via een bijvoorbeeld tijdelijke registratie in een land buiten (bedoeld zal zijn: binnen) de EU/EER.5 Omdat de toelichting daar niet geheel duidelijk over is, interpreteert de Afdeling de toelichting zo dat motorrijtuigen (hierna: auto’s) kennelijk met opzet eerst kortdurend in een ander land binnen de EU/EER worden geregistreerd/ingeschreven (op grond waarvan teruggaaf van BPM wordt verkregen) en dan vervolgens alsnog verder worden geëxporteerd naar een land buiten de EU/EER. Eindresultaat van deze omweg is dat bij export naar een land buiten de EU/EER – door een niet bedoeld gebruik van de regeling voor teruggaaf van BPM – per saldo toch teruggaaf van BPM is verkregen.
Volgens de toelichting op het voorstel bestaat de drempel erin dat de teruggaaf van BPM bij export naar een ander land binnen de EU/EER voortaan alleen nog maar wordt verleend indien het geëxporteerde voertuig duurzaam is ingeschreven in dat andere land.6 Het voorstel sluit daartoe aan bij de Richtlijn inzake kentekenbewijzen van motorvoertuigen7 (hierna: Richtlijn kentekenbewijzen) door te bepalen dat bij de export naar een ander land binnen de EU/EER alleen dan teruggaaf van BPM plaatsvindt indien sprake is van een bewijs van inschrijving (kentekenbewijs) dat «in alle opzichten aan de voorschriften van die richtlijn voldoet».8 Volgens de Afdeling lijkt het daarbij de bedoeling van de aangehaalde tekst van het voorstel – zie daarover ook onder d hierna – om geen teruggaaf van BPM te verlenen indien sprake is van een tijdelijke inschrijving (als bedoeld in artikel 1, tweede alinea, van de Richtlijn kentekenbewijzen) in een ander land binnen de EU/EER.
De Afdeling maakt enkele opmerkingen over de omvang van het probleem waar het voorstel een oplossing voor wil bieden (onder a), over de effectiviteit van het voorstel (onder b), over de relatie met de bepalingen inzake vrij verkeer (onder c) en over de vormgeving van het voorstel (onder d).
De Afdeling constateert dat de toelichting niet duidelijk maakt hoe groot de omvang van het probleem (een niet bedoeld gebruik van de regeling voor teruggaaf van BPM door eerst tijdelijk in te schrijven in een ander land binnen de EU/EER – met teruggaaf van BPM – gevolgd door export naar een land buiten de EU/EER), ook qua budgettaire derving, is. Daarmee is ook niet te beoordelen in hoeverre het gerechtvaardigd is om naast situaties waarin sprake is van niet bedoeld gebruik, ook reguliere situaties (waarin in het geheel geen sprake is van niet bedoeld gebruik) met dit voorstel te treffen. Daarbij valt te denken aan de situatie waarin de auto om legitieme redenen na een tijdelijke inschrijving weer teruggaat naar het land van export of juist verder wordt geëxporteerd naar een ander EU/EER-land.
De Afdeling adviseert in de toelichting de omvang van het probleem (ook budgettair) te duiden, de rechtvaardiging van het voorstel met betrekking tot reguliere situaties te motiveren, en het voorstel zo nodig aan te passen.
Het voorstel en de toelichting gaan steeds uit van de situatie waarin een auto eerst tijdelijk geëxporteerd wordt naar en ingeschreven wordt in een ander land binnen de EU/EER (met teruggaaf van BPM) en vervolgens wordt geëxporteerd naar een land buiten de EU/EER.
De Afdeling merkt op dat er niet wordt ingegaan op de situatie waarin – ook met de opzet om te exporteren naar een land buiten de EU/EER – eerst sprake is van een duurzame inschrijving in een ander land van de EU/EER (hetgeen leidt tot een teruggaaf van BPM), kort daarna alsnog gevolgd door een export naar een land buiten de EU/EER. Door eerst duurzaam in te schrijven (en kort daarna toch te exporteren) kan derhalve nog steeds een teruggaaf van BPM worden verkregen. Naar het de Afdeling voorkomt zijn daarmee vraagtekens te plaatsen bij de effectiviteit van het voorstel omdat niet bedoeld gebruik aldus mogelijk blijft.
Op basis van de voorliggende tekst van het voorstel is de effectiviteit van het voorstel daarnaast in het geding (en blijft niet bedoeld gebruik mogelijk) indien sprake is van tijdelijke kentekenbewijzen die wél in alle opzichten voldoen aan de voorschriften van de Richtlijn kentekenbewijzen (namelijk wanneer lidstaten géén gebruik maken van de in de Richtlijn kentekenbewijzen beschreven bevoegdheid9 om voor tijdelijke kentekenbewijzen af te wijken van de voorschriften van de richtlijn).10
De Afdeling adviseert in de toelichting de effectiviteit van het voorstel nader te motiveren, en het voorstel zo nodig aan te passen.
De huidige wettelijke regeling, zoals opgenomen in de hiervoor genoemde nota van wijziging (een tijdsevenredige teruggaaf van BPM), is geformuleerd naar aanleiding van vele kritische kanttekeningen bij het oorspronkelijke voorstel voor het Belastingplan 2007. Een van die kanttekeningen betrof de opmerking van de Raad van State, luidende «Als tegenhanger is met de tijdsevenredige BPM moeilijk te verenigen, dat bij uitvoer van een in Nederland geregistreerde personenauto geen teruggaaf van de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen over de restwaarde plaatsvindt. Dit kan ook worden gezien als een belemmering van het vrije verkeer, aangezien daardoor wordt ontmoedigd om personenauto’s over te brengen naar een andere lidstaat».11
Nu ingevolge het thans voorliggende voorstel de huidige regeling wordt ingeperkt en niet langer in alle situaties (tijdsevenredig) BPM wordt teruggegeven (maar alleen in situaties van duurzame inschrijving in een andere lidstaat of een ander land van de EER), merkt de Afdeling ook thans op dat deze inperking van de teruggaaf kan worden gezien als een belemmering van het vrije verkeer. Daarvan lijkt te meer sprake nu het voorstel, zoals hiervoor onder a is aangegeven, niet alleen tijdelijke inschrijvingen treft waarin sprake is van niet bedoeld gebruik, maar ook tijdelijke inschrijvingen waarin in het geheel geen sprake is van niet bedoeld gebruik en waarin dus recht op teruggaaf zou behoren te bestaan. De toelichting gaat niet op dit aspect in.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan.
Onverminderd het vorenstaande merkt de Afdeling het volgende op over de vormgeving van het voorstel.
Zoals hiervoor is aangegeven wordt BPM bij export volgens de toelichting voortaan alleen nog maar teruggegeven indien de geëxporteerde auto duurzaam is ingeschreven in een ander land binnen de EU/EER.12 De tekst van het voorstel sluit daartoe aan bij de Richtlijn kentekenbewijzen door te bepalen dat voor teruggaaf van de BPM inschrijving in een ander land van de EU/EER moet plaatsvinden en dat als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven dat «in alle opzichten aan de voorschriften van die richtlijn voldoet».13
De toelichting op de tekst van het voorstel maakt vervolgens duidelijk dat een kentekenbewijs dat afwijkt van de voorschriften van de Richtlijn kentekenbewijzen, voortaan niet meer wordt geaccepteerd als basis voor teruggaaf BPM en dat het daarbij «bijvoorbeeld» gaat om kentekenbewijzen die «veelal» bij de tijdelijke kortdurende inschrijving van motorrijtuigen worden afgegeven.14
Het is de Afdeling niet duidelijk welke de precieze reikwijdte is van de tekst dat een kentekenbewijs «in alle opzichten aan de voorschriften van die richtlijn voldoet», te meer niet door het gebruik in de toelichting van de woorden «bijvoorbeeld» en «veelal». Voorts is het niet duidelijk in hoeverre aan de voorschriften van de Richtlijn kentekenbewijzen wordt voldaan in situaties waarin lidstaten gebruik maken van een bevoegdheid15 om af te wijken van die richtlijn.
Daarnaast merkt de Afdeling op dat de tekst van het voorstel lijkt te zijn ontleend aan artikel 1, tweede alinea, van de Richtlijn kentekenbewijzen op grond waarvan lidstaten zich het recht voorbehouden «bij de tijdelijke inschrijving van voertuigen documenten te gebruiken die mogelijkerwijze niet in alle opzichten aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen». Indien het de bedoeling is om dergelijke tijdelijke kentekenbewijzen niet meer te accepteren als bewijs voor teruggaaf BPM, dan dient dat met een verwijzing naar die richtlijnbepaling duidelijker tot uitdrukking te worden gebracht in de tekst van het voorstel.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan en het voorstel met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling wordt in de memorie van toelichting nader ingegaan op de omvang van het probleem.
De Belastingdienst heeft geconstateerd dat een deel van de uit Nederland naar een ander land binnen de Europese Unie/Europese Economische Ruimte (EU/EER) geëxporteerde motorrijtuigen direct nadat deze motorrijtuigen kortdurend waren geregistreerd in dat andere land van de EU/EER, wordt geëxporteerd naar een land buiten de EU/EER. Deze kortdurende registratie in dat andere land binnen de EU/EER dient dan uitsluitend het doel een teruggave van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) te verkrijgen. Dit gebruik van de teruggaafregeling BPM acht het kabinet niet in overeenstemming met het doel van die teruggaafregeling, namelijk het naar tijdsgelang teruggeven van de op het motorrijtuig drukkende BPM indien dat motorrijtuig niet duurzaam in Nederland is geregistreerd, maar wel duurzaam is geregistreerd in een ander land van de EU/EER. Het kabinet acht dit op zichzelf al afdoende rechtvaardiging om deze maatregel te nemen. De maatregel beoogt voorts de teruggaafregeling in de BPM nauwer aan te laten sluiten bij de bestaande Europese regelgeving inzake permanente kentekenbewijzen.
Op basis van een steekproef voor het jaar 2012 blijkt het te gaan om naar schatting enkele tientallen miljoenen euro’s aan teruggaaf van BPM (bij een export van circa 84.000 motorrijtuigen en een totale teruggaaf in 2012 van € 276 miljoen), louter op basis van een tijdelijke registratie in een ander land van de EU/EER gevolgd door export naar een land buiten de EU/EER. Dit spoort met geluiden uit de branche op dit punt.
Reguliere situaties worden door deze aanpassing niet geraakt. Bij een normale export naar een ander land van de EU/EER, waar een motorrijtuig duurzaam geregistreerd wordt, zal in dat land geen tijdelijke maar een permanente registratie plaatsvinden en kan daarop in Nederland teruggave van het in aanmerking komend deel van de op het motorrijtuig rustende BPM worden verkregen. In de gevallen waarin toch een tijdelijk kenteken wordt aangevraagd waarbij het motorrijtuig bijvoorbeeld via Duitsland naar een ander EU-land wordt geëxporteerd om daar pas definitief te worden geregistreerd, kan degene op wiens naam het motorrijtuig in Nederland was geregistreerd alsnog binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister het in aanmerking komende deel van de op het motorrijtuig rustende BPM terugvragen. Een periode van dertien weken voor de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om teruggave van BPM is in de praktijk voldoende gebleken.
Het onbedoelde gebruik van de teruggaafregeling BPM doet zich met name voor bij export op basis van een tijdelijke kentekenregistratie in een ander land dan Nederland binnen de EU/EER. Een dergelijk gebruik van de regeling wordt veroorzaakt doordat een tijdelijke kentekenregistratie vaak op eenvoudige wijze, tegen lage kosten en met weinig administratieve lasten in dat andere land binnen de EU/EER is te verkrijgen. Zo is het mogelijk op grond van een dergelijk, tijdelijk kenteken een teruggaaf van BPM te krijgen, terwijl het motorrijtuig – al dan niet rechtstreeks – geëxporteerd wordt naar een land buiten de EU/EER.
Met deze maatregel wordt een drempel opgeworpen tegen dit onbedoelde gebruik van de teruggaafregeling BPM. Uiteraard blijft het – zoals de Afdeling terecht opmerkt – mogelijk om na een duurzame, permanente kentekenregistratie in een ander land van de EU/EER het motorrijtuig te exporteren naar een derde land buiten de EU/EER.
In de huidige situatie wordt bij elke registratie in een ander land binnen de EU/EER het in aanmerking komende deel van de op het motorrijtuig drukkende BPM teruggegeven. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn beschikking van 27 juni 2006 bepaald dat Nederland alleen een registratiebelasting mag heffen indien een motorrijtuig duurzaam in Nederland wordt gebruikt.16 Nederland heeft er voor gekozen deze beschikking uit te voeren door het in aanmerking komend deel van de op het motorrijtuig drukkende BPM terug te geven wanneer het motorrijtuig naar een ander land van de EU/EER wordt gebracht en aldaar (tijdelijk of duurzaam) wordt geregistreerd. Deze regeling gaat evenwel verder dan strikt noodzakelijk. Voor deze ruime uitleg, een koppeling aan de (tijdelijke of duurzame) registratie en niet aan het duurzaam gebruik, is gekozen vanuit overwegingen van uitvoerbaarheid door de Belastingdienst.
De onderhavige wijziging betekent dan ook geen belemmering van het Europese vrij verkeer: voor een duurzaam geregistreerd motorrijtuig in een ander land van de EU/EER blijft de teruggaafregeling onverminderd van toepassing.
Het doel van de voorgestelde aanpassing van artikel 14a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) is om het in aanmerking komende deel van het op een motorrijtuig drukkende BPM terug te geven, indien dat motorrijtuig niet meer in Nederland, maar in een ander land van de EU/EER is geregistreerd, maar dan alleen in de situatie dat het betreffende motorrijtuig in dat andere land van de EU/EER duurzaam is geregistreerd. Hierbij geldt dat voldaan moet blijven worden aan het Europese recht ter zake van het heffen van een registratiebelasting bij duurzaam gebruik van een motorrijtuig in Nederland, namelijk de Richtlijn Kentekenbewijzen.
Zoals hiervoor gemeld is ervoor gekozen aan te sluiten bij kentekenregistraties op basis van de Richtlijn Kentekenbewijzen. Om te voorkomen dat de artikel 1, tweede volzin, van die richtlijn bedoelde tijdelijke registraties ook zouden kunnen leiden tot teruggave van BPM was in de voorgestelde aanpassing van artikel 14a van de Wet BPM 1992 opgenomen dat kentekenbewijzen «in alle opzichten» moeten voldoen aan de voorschriften van de richtlijn. Echter, in het licht van de opmerkingen van de Afdeling en om verder te verduidelijken dat teruggave van BPM alleen wordt verleend indien sprake is van permanente registratie in een ander EU/EER-land zijn het voorstel van wet en de memorie van toelichting op dit punt aangepast.
De praktijk van tijdelijke kentekenregistratie in de andere landen van de EU/EER, al dan niet gevolgd door export naar andere landen buiten de EU/EER, is zeer divers en weerbarstig. Om die reden zijn in de toelichting woorden als «veelal» en «bijvoorbeeld» opgenomen.
De Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) regelt dat voor de energiebelasting een verlaagd tarief kan worden toegepast voor aardgas dat wordt geleverd aan glastuinbouwbedrijven.17 De artikelsgewijze toelichting op het voorstel maakt duidelijk dat dit verlaagde tarief staatssteun vormt in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, maar dat de Europese Commissie toestemming heeft verleend om de regeling voor de periode van 2015 tot en met 2024 te continueren.18 Volgens de toelichting is daarbij door de Commissie wel gewezen op de voorwaarde dat dergelijke staatssteun ingevolge de Richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–202019 niet mag worden verleend aan ondernemingen in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in paragraaf 2.2 van de mededeling van de Europese Commissie betreffende Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden.20
Het voorstel regelt daartoe dat het energiebedrijf het verlaagde tarief alleen mag toepassen indien de verbruiker van het aardgas, blijkens een aan de aardgasleverancier verstrekte verklaring, niet een onderneming in moeilijkheden is als gedefinieerd in genoemde paragraaf 2.2.21
De Afdeling merkt op dat met deze verklaring van de verbruiker, het antwoord op de vraag of sprake is van een onderneming in moeilijkheden uitsluitend bij die verbruiker zelf ligt. De toelichting geeft geen antwoord op de vraag welke de rol van de lidstaat (in casu Nederland) is als het gaat om het controleren van die verklaring met het oogmerk te voorkomen dat door toepassing van het verlaagde tarief niet toegestane en terugvorderbare staatssteun wordt verleend aan een onderneming in moeilijkheden.
De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling over het verlaagde tarief voor aardgas in de glastuinbouw, zijn het voorstel van wet en de memorie van toelichting aangepast.
Met de in het voorstel van wet opgenomen aanvullende voorwaarde voor het verlaagde energiebelastingtarief voor de glastuinbouw wordt beoogd dit tarief niet van toepassing te laten zijn op leveringen van aardgas aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de desbetreffende richtsnoeren van de Europese Commissie.22 Volgens de formulering in deze richtsnoeren gaat het kort gezegd om ondernemingen die zonder staatssteun vrijwel zeker gedoemd zijn op korte of middellange termijn te verdwijnen. Het kabinet erkent dat de voorgestelde regeling de verantwoordelijkheid voor de invulling van deze voorwaarde sterk legt bij de betrokken glastuinders zelf. Ook van de zijde van de glastuinbouwsector en de energiebedrijven is er onlangs op gewezen dat een aantal bezwaren kleeft aan deze opzet, waarbij de deelnemende glastuinders een verklaring aan het energiebedrijf moeten verstrekken dat zij geen onderneming in moeilijkheden zijn. Zo zou de gevraagde verklaring leiden tot relatief hoge administratieve lasten bij alle glastuinbouwbedrijven en een aanvullende administratie vereisen bij de betrokken energiebedrijven.
Gezien deze bedenkingen en gezien hetgeen de Afdeling ter zake opmerkt, wordt de voorgestelde regeling zodanig bijgesteld dat meer wordt aangesloten bij in de praktijk bestaande signaleringen van ondernemingen in moeilijkheden. Daarbij kan worden gedacht aan een afwijzing door de Belastingdienst van een verzoek om kwijtschelding of uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen, omdat de Belastingdienst het bedrijf niet levensvatbaar acht, de uitspraak van een rechtbank dat surseance van betaling wordt verleend of dat het bedrijf in staat van faillissement verkeert, of het feit dat de tuinder structureel niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de gasleverancier voldoet. Een verklaring van iedere deelnemende tuinder is in deze opzet niet meer nodig, evenmin als een periodieke herijking van ieder bedrijf. Wel zal de glastuinder in bepaalde situaties, zoals hiervoor geschetst, schriftelijk aan het energiebedrijf moeten melden dat hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het verlaagde tarief. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal het voorgaande nader worden uitgewerkt. Vergeleken met de eerder voorgestelde regeling is deze opzet doelgerichter en minder belastend voor zowel glastuinders als energiebedrijven.
Gezien de herformulering van deze voorwaarde voor toepassing van het verlaagde tarief voor de glastuinbouw, is de voorgestelde vergelijkbare redactionele aanpassing van artikel 66, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag niet meer opportuun. De wijziging van dit artikel met betrekking tot de teruggaaf van energiebelasting aan energie-intensieve bedrijven blijft daarom beperkt tot een actualisering van de in dat derde lid genoemde verordening van de Europese Commissie.23
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Aan de redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft in de bijlage bij haar advies is gevolg gegeven, met uitzondering van de redactionele kanttekening inzake het inmiddels gewijzigde artikel IX, onderdeel G, waardoor de redactionele kanttekening bij dat artikel niet meer relevant is.
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om het voorstel van wet aan te vullen met enkele ondergeschikte technische wijzigingen. Voorts is een aantal redactionele en technische verbeteringen in het voorstel van wet en de memorie van toelichting aangebracht.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
– In het in artikel IX, onderdeel G, opgenomen artikel 60, tweede lid (nieuw), van de Wbm «blijkens een door hem verstrekte verklaring» wijzigen in «blijkens een door hem aan de aardgasleverancier verstrekte verklaring», in overeenstemming ook met de toelichting op genoemd onderdeel G.
– In artikel XX, zesde lid, «artikel IX, onderdelen B en F» wijzigen in: artikel IX, onderdelen B, C en F.
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Artikel 14a, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992).
Afhankelijk van de gebruiksduur in Nederland (artikel 14a, vierde lid, van de Wet BPM 1992).
Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PbEG 1999, L 138/57).
In dat geval is bijlage I, punt V, onder (H), bij de Richtlijn kentekenbewijzen van belang, ingevolge welke bepaling deel I van het kentekenbewijs de geldigheidsduur van de inschrijving moet bevatten «indien niet onbeperkt».
Zie bijvoorbeeld de bevoegdheid van lidstaten om extra gegevens op deel I van het kentekenbewijs te vermelden of nationale codes toe te voegen (bijlage I, punt VII, bij de Richtlijn kentekenbewijzen).
Mededeling van de Europese Commissie betreffende Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden, PB EU C 249 van 31 juli 2014.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34220-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.