32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 212 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2016

Op 2 juni jl. sprak ik met uw kamer tijdens een Algemeen Overleg cultuur over de toegankelijkheid van collecties (Kamerstuk 32 820, nr. 209). De motie met Kamerstuk 32 820, nr. 192 d.d. 23 juni 2016 van de leden Van Toorenburg en Pechtold over een onderzoek naar een niet-verzekermodel beschouw ik als een onderstreping van het belang van collectiemobiliteit. Aan dat onderwerp wordt al het nodige gedaan. Zo is met ingang van dit jaar de gewijzigde Regeling indemniteit bruiklenen 2016 inwerking getreden (Stcrt 2015, nr. 37956), die tot doel heeft de verzekeringslasten voor musea te verminderen. Ook zijn er verschillende initiatieven in het veld om de collectiemobiliteit, in het bijzonder het onderling bruikleenverkeer te stimuleren. De museumsector zelf heeft het initiatief genomen tot de rapporten «Musea voor mensen» en «Uitlenen is een kans», die ervoor pleiten om het museum- en collectiebeleid van de verschillende overheden meer op elkaar af te stemmen.1 Het recente project Slimmer lenen van de Museumvereniging dient ertoe om het bruikleenverkeer transparanter te maken ten aanzien van verzekering, maar ook ten aanzien van transport, restauratie en handling-kosten.2 In samenhang daarmee werkt mijn Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) aan verdere vereenvoudiging van bruikleenovereenkomsten.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden en tegelijkertijd de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen. Deze wet borgt onder meer de gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden voor de bescherming van onze collecties op cultuurhistorisch vlak. Dit juridisch kader stelt kwaliteitseisen aan de registratie van de rijkscollectie, o.a. van de juridische status rond het eigenaarschap van objecten. De inwerkingtreding van de Erfgoedwet zie ik als startsignaal voor hernieuwde aandacht voor het onderwerp collectiemobiliteit, en daarmee samenhangend de vereenvoudiging van onderling bruikleenverkeer.

Het beperkt verzekeren is een belangrijk element in het instrumentarium om bruikleenverkeer te bevorderen. Verzekeren leidt immers tot hoge kostenposten. Ik onderzoek op dit moment samen met musea en andere publieke eigenaren de mogelijke beletsels tegen een niet-verzekermodel. Tijdens een bestuurlijke werkconferentie met overheden, musea en de VNG van 21 september 2015, georganiseerd door mijn ministerie en de Museumvereniging, is nadrukkelijk aan de orde gesteld dat er nog veel winst te behalen valt in het vereenvoudigen van de bruikleencondities, in het bijzonder waar het gaat om verminderen van verzekeringslasten. Ik heb het onderwerp vervolgens geagendeerd in de bestuurlijke overleggen met de provinciale en gemeentelijke overheden over de cultuurconvenanten die ik dit voorjaar heb gevoerd en ik heb daarbij ook het IPO en de VNG geïnformeerd.

De crux voor actief bruikleenverkeer tussen musea en het daarbij terugdringen van verzekeringskosten, is het gerechtvaardigd vertrouwen tussen de publieke eigenaar en het museum en tussen de musea onderling. Overheden (en trouwens ook particulieren) moeten erop kunnen vertrouwen dat musea zorgvuldig omgaan met hun collecties. De Erfgoedwet, waarin de structurele bekostiging voor collectiebeheer is geregeld, is daarbij een belangrijke verworvenheid. Voor overheden speelt daarbij een rol dat de collectie niet tot hun vermogen behoort. In de overheidsfinanciën gelden kunstvoorwerpen als niet verhandelbaar.3 Met andere woorden: als een kunstvoorwerp van een publieke eigenaar verloren gaat dan is dat mogelijk wel een culturele aderlating – immers er gaat een uniek en onvervangbaar cultuurgoed verloren – maar het vermogen van de publieke eigenaar blijft gelijk; de publieke eigenaar gaat er qua financiële positie niet op achteruit. Het spreekt vanzelf dat alles erop gericht moet zijn om een cultureel verlies te voorkomen en dat degene die een cultuurgoed van een publieke eigenaar in bezit heeft, daarvoor op professionele wijze zorg draagt. Als dat vertrouwen in de goede zorg voor het cultuurgoed er is, kan er laagdrempelig worden uitgeleend en ligt verzekeren, om het risico van vermogensachteruitgang te dekken, minder voor de hand.

Op dit moment is er feitelijk al veel mogelijk voor het beperkt verzekeren van objecten ten behoeve van het bruikleenverkeer. Deze mogelijkheden worden nu reeds door musea benut. Zo hebben het Rijksmuseum en het museum De Lakenhal namens de gemeente Leiden gunstige bruikleenafspraken gemaakt die zich beperken tot aansprakelijkheid voor herstelbare schade. Het is aan de eigenaar om te bepalen of en onder welke voorwaarden collecties worden verzekerd. Ik merk daarbij op dat mijn Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zonder verzekeringseisen zijn collectie uitleent aan geregistreerde musea.

Als publieke eigenaar van de rijkscollectie wil ik me verder inzetten voor het wegnemen van barrières voor bruikleenverkeer. Ik zal dat doen langs verschillende lijnen:

  • 1. Kennis over veiligheid voor collecties beschikbaar stellen door de RCE via het programma Veilig Erfgoed.

  • 2. Door het vereenvoudigen van bruikleenvoorwaarden van objecten uit de collectie van de Staat. Zowel de RCE als de musea die voor de Staat cultuurgoederen beheren, hanteren in beginsel dezelfde bruikleenvoorwaarden, waarbij de bruikleennemer niet aansprakelijk wordt gesteld voor algeheel verlies of waardevermindering van een cultuurgoed.

  • 3. Ik wil bestuurlijke afspraken maken met gemeenten en provincies om het bruikleenverkeer van publieke collecties actief te stimuleren door bestaande barrières weg te nemen. Zolang een gemeente het museum dat de gemeentelijke collectie beheert volledig aansprakelijk houdt, ligt het voor de hand dat dit museum bij onderbruikleen de onderbruikleennemer ook aansprakelijkheid houdt. Dat is een voorbeeld van een barrière die ik graag weggenomen zou zien. De bestuurlijke convenanten die ik voor de komende cultuurnotaperiode wil sluiten zullen hiertoe de opmaat vormen.

  • 4. Ik wil daarover spreken met andere overheden, musea en de Museumvereniging om te komen tot gedeelde kaders voor het bruikleenverkeer.

Met deze acties meen ik adequate invulling te geven aan hetgeen de Tweede Kamer bij het aanvaarden van de motie met Kamerstuk 32 820, nr. 192 d.d. 23 juni 2016 voor ogen stond.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Rapport uit 2014 van de commissie Putters in opdracht van Museum Vereniging, te raadplegen via www.museumvereniging.nl en Rapport uit 2014 van de P.Sigmond en E.Jacobs, in opdracht van Museum Vereniging te raadplegen via www.museumvereniging.nl.

X Noot
3

De bepaling van artikel 59, derde lid, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, gebaseerd op artikel 190 van de Provinciewet respectievelijk artikel 186 van de Gemeentewet houdt in dat kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet mogen worden geactiveerd.

Naar boven