32 500 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2011

Nr. 13 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld4 november 2010

De vaste commissie voor Defensie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van Miltenburg

De griffier van de commissie,

De Lange

1, 2, 3, 4, 171 en 235

De stafkosten van de verschillende Defensieonderdelen verschillen aanzienlijk, niet alleen in absolute zin maar ook in relatieve zin. Zo geeft het CZSK slechts 2,9% van zijn budget uit aan stafkosten, terwijl het CLAS 18,6% daaraan uitgeeft; het CLSK geeft 13,3% van het budget uit aan stafkosten, de KMar 7,1%, de DMO 10,3% en CDC 11,7%. Onder «algemeen» wordt 7,1% uitgegeven aan de bestuursstaf. Hoe kunnen deze grote verschillen in stafkosten worden verklaard? Hoe kan het dat vooral het CLAS vergeleken met de andere onderdelen zo veel geld (246 miljoen) uitgeeft aan stafkosten?

Kan een overzicht van vergelijkbare kostenposten van de verschillende staven per Defensieonderdeel worden gegeven? Hoe zijn deze per onderdeel ingevuld? Indien een dergelijk overzicht niet kan worden gegeven, waarom dan niet?

Kan worden gesteld dat er in sommige Defensieonderdelen vanwege de hoge stafkosten sprake is van een te grote overhead? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat Defensie dit tegen?

Geldt er binnen Defensie of binnen de Defensieonderdelen (vanwege de hoge stafkosten) een maximaal percentage aan stafkosten, waarna sprake is van overhead? Zo ja, wat zijn deze percentages? Zo nee, waarom hanteert Defensie dergelijke maxima dan niet?

Waaruit bestaan de kosten voor de staf Defensie Materieel Organisatie?

Welke definitie van apparaatskosten is er gehanteerd per krijgsmachtdeel? Is de CZSK factor vijf goedkoper dan de CLSK, terwijl beide organisaties ongeveer dezelfde omvang hebben?

Bij de herstructurering van de defensieorganisatie naar aanleiding van de Defensienota 2000 is de gehele defensiebegroting opnieuw ingericht. Afhankelijk van de organisatiestructuur zijn de daaraan gekoppelde budgetten opgenomen als programma- of als apparaatsuitgaven. De apparaatsuitgaven bestaan onder meer, en niet uitsluitend, uit de directe stafuitgaven ten behoeve van de commandant respectievelijk directeur van de desbetreffende eenheid.

Tussen de defensieonderdelen bestaan grote verschillen in de samenstelling van het centrale apparaat en daarmee in de apparaatsuitgaven. Zo bestaan de uitgaven van het apparaat van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) uit de budgetten voor het personeel van de afdelingen die zijn belast met de ontwikkeling en verwerving van nieuw materieel, de personeelsafdelingen en het (wapen-) systeemmanagement voor de operationele commando’s. Ook worden alle energie-uitgaven van Defensie uit dit budget van de DMO betaald. Daarnaast worden bij de DMO, het Commando DienstenCentra (CDC) en het Commando landstrijdkrachten (CLAS) de uitgaven voor infrastructuur uit een centraal budget gedaan. Voor de uitgaven aan IV-werkplekdiensten wordt centrale budgettering toegepast door de DMO, het CLAS en de bestuursstaf. Bij het CDC zijn de budgetten voor de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie belegd binnen het apparaat. Daarnaast is bijvoorbeeld bij het Commando zeestrijdkrachten (CZSK) de personeelsdienst in de uitvoerende organisatie geplaatst, maar maakt de personeelsdirectie bij het CLAS en het Commando luchtstrijdkrachten (CLSK) deel uit van het centrale apparaat.

Door de verschillen in samenstelling wijken de budgetten van de defensieonderdelen sterk van elkaar af. Vanwege de verschillen in structuur is er ook geen centrale norm voor de omvang van de apparaatsuitgaven. Door te sturen op formatieomvang wordt voorkomen dat er sprake is van een grote overhead, waarbij per defensieonderdeel rekening wordt gehouden met de specifieke samenstelling.

5

Kan er een overzicht worden gegeven van het aantal militairen per rang per onderdeel?

Het aantal militairen per rangscategorie in vte’n per defensieonderdeel was op 1 oktober 2010 als volgt:

6, 84, 85 en 86

Is het voor militair personeel mogelijk om in deeltijd bij Defensie te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel militairen werken er in deeltijddienst?

Welke concrete maatregelen treft u om vrouwen de gelegenheid te bieden om binnen schooltijden te werken en zorgtaken te verrichten?

Welke concrete maatregelen treft u om mannen de gelegenheid te bieden om binnen schooltijden te werken en zorgtaken te verrichten?

Hoeveel kost het extra om mannen en vrouwen de gelegenheid te geven om zorgtaken te verrichten en binnen schooltijden te werken? Welke consequenties heeft dit voor de herverdeling van taken? Welke consequenties heeft dit voor de missies?

Defensie is als organisatie gebaat bij volledige, voltijdsaanstellingen en stimuleert deeltijdwerken niet. Wel kent Defensie verschillende mogelijkheden voor zowel mannen als vrouwen om arbeid en zorgtaken te combineren. Allereerst bestaat de mogelijkheid in deeltijd te werken en in overleg met de leidinggevende de werktijden aan te passen aan de schooltijden. Overleg met de leidinggevende en maatwerk zijn daarbij sleutelwoorden. Ook wanneer niet in deeltijd wordt gewerkt is het mogelijk de werktijden aan te passen aan de schooltijden. Daarnaast komt het voor dat een functie door meerdere medewerkers wordt gedeeld. De leidinggevende verdeelt daarbij het werk binnen de toegestane formatieruimte. Vaak is daarbij sprake van een herverdeling van taken. In deze constructies is geen sprake van extra kosten.

Als regel wordt militair personeel alleen voltijds aangesteld. De militair kan in overleg met zijn commandant afspraken maken over buitengewoon verlof zonder behoud van inkomsten in verband met deeltijdarbeid. Deze afspraak is individueel van aard. Deze afspraken worden niet als «deeltijd arbeid» in het personeelssysteem vastgelegd. Momenteel maken 667 militairen gebruik van deze regeling. Voor militairen geldt dat de mogelijkheid om te werken in deeltijd of met flexibele werktijden tijdens een missie wordt opgeschort.

7, 26, 30, 39, 116, 126, 132 en 134

In hoeverre zal bij verdere bezuinigingen bij Defensie rekening worden gehouden met de volgende hartenkreet van Rob Hunnego, de voorzitter van de vereniging van marineofficieren: «Bezuinig niet op de actieve onderdelen van de krijgsmacht, maar doe wat aan de bureaucratische overhead van Defensie.»? Deelt de regering de mening dat bezuinigingen nu vooral bij de bureaucratie bij Defensie moeten neerslaan? Zo ja, hoe komt dat in de gepresenteerde cijfers tot uitdrukking?

Ziet u reden om, gezien de teruglopende financiële en personele middelen, het ambitieniveau naar beneden bij te stellen? Zo neen, waarom niet?

In hoeverre komt de Defensiebegroting 2011 respectievelijk de nota van wijziging inzake de Defensiebegroting 2011 tegemoet aan het inzicht van de Verkenningen dat de analyse van de mondiale, Europese en nationale veiligheidssituatie de komende jaren geen aanleiding geeft tot een vermindering van de Defensie-inspanning (zie Eindrapport Verkenningen, p.295)?

Hoe beoordeelt de regering de gevolgen voor de hogere stijging van de kosten van militair materieel dan de inflatie in relatie tot de daadwerkelijke, effectieve investeringsquote van Defensie? Hoezeer daalt de koopkracht van Defensie bij een lager budget en een lager investeringspercentage in het licht van deze trend?

Kunt u aangeven waar het breekpunt ligt qua materieel en personeel om de krijgsmacht de komende jaren op peil te houden?

Zullen de plannen van het nieuwe kabinet met betrekking tot de omvang van de Defensiebegroting leiden tot meer verkopen van materieel dan eerder aan de Kamer was gemeld? Zo ja, welke verkopen?

Welke taken zou Defensie moeten afstoten om met de huidige beschikbare middelen het ambitieniveau zoals geformuleerd in de toelichting bij de begroting waar te kunnen maken?

Welke taken zou Defensie moeten afstoten op 1) nationaal niveau, 2) Europees niveau 3) in NAVO samenwerkingsverband, om met een korting op het huidige budget van 600 miljoen euro, het ambitieniveau zoals geformuleerd in de toelichting bij de begroting waar te kunnen maken?

Het nieuwe kabinet treedt aan onder een financieel-economisch gesternte dat ingrijpende bezuinigingen vergt. Ook Defensie moet een omvangrijke bezuiniging verwerken, waarvan € 200 miljoen al in 2011 moet worden ingevuld. Om deze bezuiniging te realiseren zijn het uitstel van investeringen en de beperking van de instroom van personeel onvermijdelijk. Het verschuiven van investeringen naar latere jaren brengt echter aanzienlijke verdringingseffecten teweeg die meerjarig doorwerken en die de problematiek in latere jaren verder vergroten.

Inmiddels is duidelijk dat op het gebied van incidenteel onderhoud weliswaar de meest nijpende gevallen zijn geadresseerd, maar dat achterstallig onderhoud toeneemt en ook herverdeling tussen de eenheden toeneemt. Hierdoor wordt de materiële gereedheid van wapensystemen negatief beïnvloed, wat op termijn kan leiden tot uitval. Ook de kwalitatieve personele ondervulling van vooral specialistische groepen draagt bij aan deze problematiek. Voor inzet op het huidige niveau heeft onder meer het voortzettingsvermogen van transporthelikopters, fregatten, geniecapaciteit en explosievenruimers de aandacht.

Om de bezuinigingen meer structureel in te vullen, is meer tijd nodig. Inhet voorjaar van 2011 wordt de Kamer met een beleidsbrief geïnformeerd over de speerpunten van het defensiebeleid. In deze brief zal het evenwicht tussen het ambitieniveau, de samenstelling en toerusting van de krijgsmacht worden beschreven. De informatie uit de Verkenningen levert een belangrijke bijdrage aan de verdere uitwerking van het defensiebeleid.

8, 9, 10 en 19

In het concept regeerakkoord van CDA-VVD staat dat de begroting van Defensie langs de lijnen van het primaire proces van Defensie zal worden ingericht. Hoe snel is een structureel andere opzet van de Defensiebegroting in de praktijk te realiseren? Wat is daarbij precies te verstaan onder «het primaire proces»? Wat zijn de voor- en nadelen?

Welke nieuwe dilemma's dienen zich aan bij het inrichten van de Defensiebegroting langs de lijnen van het primaire proces, ook in verband met het nog steeds ontbreken van een goede geautomatiseerde administratie?

Op welke termijn is een eerste proeve van een nieuwe opzet van de Defensiebegroting (langs de lijnen van het primaire proces van Defensie) voor de komende begroting 2011 te realiseren?

Kan een nieuwe begrotingsbasis, waarin een basisbegroting en een variabele component worden verwerkt, niet beter bijdragen aan de doelstellingen van Defensie?

Het primaire proces van Defensie is de gereedstelling, instandhouding, nazorg en recuperatie van de operationele capaciteit van de krijgsmachtdelen. Om die te garanderen worden de daarvan afgeleide doelstellingen vertaald in verschillende activiteiten waarvoor zowel personele en materiële middelen nodig zijn. Het regeerakkoord stelt dat het kabinet de begroting van Defensie zal inrichten langs de lijnen van het primaire proces van Defensie. De komende periode heeft een ordentelijke verwerking van de bezuinigingen uit het regeerakkoord echter de prioriteit boven de herindeling van de begroting, mede vanwege de afnemende personele capaciteit. Met het ministerie van Financiën zal worden overlegd over de wijze waarop de begrotingsindeling en -presentatie kan worden aangepast.

11

In het concept regeerakkoord van VVD-CDA staat dat het diversiteits-/ voorkeursbeleid zal worden beëindigd. Welke gevolgen heeft dit voor de Defensieorganisatie?

Defensie zal nader bekijken wat het regeerakkoord betekent voor het bestaande diversiteitsbeleid bij de organisatie. In de brief van 14 december 2007 (Kamerstuk 31 200 X, nr. 78) is uiteengezet dat gender en diversiteit van wezenlijk belang zijn voor Defensie omdat de aansluiting bij de arbeidsmarkt, de kwaliteit van de organisatie en de operationele inzet ermee zijn gediend. Dat houdt in dat het, ook binnen de kaders van het regeerakkoord, van belang blijft een personeelsbeleid te voeren met maatregelen om personeel uit uiteenlopende groepen aan te trekken of te behouden. Bij aanname, selectie en doorstroom van personeel staat kwaliteit voorop.

12

Kunt u een overzicht geven van de bedragen die begroot zijn voor de drie delen van de begroting, te weten: 1) het HGIS deel (waaruit de additionele uitgaven voor vredesoperaties en attachés worden betaald), 2) de investeringen, en 3) de reguliere exploitatie conform de jaarverslagen 2008 en 2009 en de begroting 2011?

Het gevraagde overzicht is als volgt:

Bedragen in miljarden euro’s

Jaarverslag 2008

Jaarverslag 2009

Begroting 2011

Begroting 2011 incl. NvW

HGIS (incl. attachés)

0,3

0,4

0,3

0,3

Investeringen

1,7

1,6

1,6

1,5

Exploitatie

6,4

6,7

6,6

6,6

13, 23 en 41

Kunt u exact specificeren welke financiële tegenvallers uw eigen begroting kent, naast de genoemde vertraagde opbrengsten en tegenvallende ontvangsten? Tot welke herschikkingen leiden deze tegenvallers voor de begroting 2011 per saldo, tussen welke beleidsterreinen?Kunt u een overzicht geven van de financiële tegenvallers?Kunt u een verdere specificatie geven van de maatregelen die zijn verwerkt in de verschillende begrotingsartikelen waar u naar verwijst in TK 32123-x nr.122?

In het begrotingsproces doen zich altijd mee- en tegenvallers voor die aanleiding geven tot herschikkingen. De begrotingsregels schrijven voor dat tegenvallers binnen de eigen begroting moeten worden opgevangen. Voor de begroting 2011 is de raming voor de instandhouding van het materieel en de ondersteuning met € 27,3 verhoogd ten opzichte van de begroting 2010. De uitstroom van personeel is afgenomen (€ 8,4 miljoen) en Defensie heeft te maken met hogere uitgaven voor bijvoorbeeld pensioenen en uitkeringen (€ 10,1 miljoen). Door de financiële crisis heeft Defensie te maken met tegenvallers bij de verkoop van materieel in 2011 (€ 39,7 miljoen) waardoor vertragingen optreden in de verkoopopbrengsten en de totale opbrengsten lager uitvallen dan gepland. Naast verschillende maatregelen binnen de defensieonderdelen leiden de financiële tegenvallers voor de begroting 2011 (exclusief mutaties in de nota van wijziging) per saldo tot de volgende herschikkingen tussen de beleidsterreinen:

Commando zeestrijdkrachten

€ – 5,80 miljoen

Commando landstrijdkrachten

€ 12,90 miljoen

Commando luchtstrijdkrachten

€ – 1,00 miljoen

Commando Koninklijke marechaussee

€ – 3,00 miljoen

Defensie Materieel Organisatie

€ – 22,20 miljoen

Commando DienstenCentra

€ – 6,30 miljoen

Algemeen/Bestuursstaf/Nominaal

€ 25,40 miljoen

(NB: In deze opsomming is – (min) een budgetverlaging)

14

Kunt u een actueel overzicht verstrekken van het aantal civiele dienstauto’s bij Defensie en de verschillende typen dienstauto’s die worden gebruikt?

Omschrijving

Totaal 

Personenauto extra klein

0

Personenauto klein

122

Personenauto middel

3 000

Personenauto werkauto middel

171

Personenauto middelgroot

104

Personenauto groot te gebruiken met chauffeur

37

sub totaal personenauto's

3 434

  

Bestelwagens klein

730

Bestelwagens middel

0

Bestelwagens middelgroot

361

Specifieke bussen

1 362

Bestelwagens groot

0

sub totaal bestelauto's

2 453

4 x 4 klein met gesloten laadbak

14

4 x 4 middel met gesloten laadbak

12

4 x 4 middel met open laadbak

11

4 x 4 groot met gesloten laadbak

0

sub totaal terreinvoertuigen

37

Totaal

5 924

15

Kunt u een actueel overzicht geven van het aantal hoge officieren bij Defensie, dat wil zeggen het aantal admiraals, luitenant-admiraals, vice-admiraals, schouts-bij-nacht en commandeurs en kapiteins ter zee bij de CZSK en in staffuncties, het aantal generaals, luitenant-generaals, generaal-majoors, brigade-generaals en kolonels bij het CLAS en in staffuncties, het aantal generaals, luitenant-generaals, generaal-majoors, commodores en kolonels bij de CLSK en in staffuncties, het aantal luitenant-generaals, generaal-majoors, brigade-generaals en kolonels bij de KMAR en in staffuncties?

Deze tabel geeft de indeling weer van het aantal «hoge officieren» bij Defensie per 1 oktober 2010. Het aantal «hoge officieren» bij het Commando DienstenCentra omvat ook alle «hoge officieren» die permanent in het buitenland of bij internationale staven zijn geplaatst.

16

Kunt u een overzicht verstrekken van alle interdepartementale projecten? Worden er in toenemende mate initiatieven getoond om interdepartementaal met Buitenlandse Zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken te werken?

Een deel van de werkzaamheden van Defensie kenmerkt zich door intensieve interdepartementale samenwerking. Te denken valt daarbij aan de afspraken op het gebied van civiel-militaire samenwerking, veel projecten van de Koninklijke marechaussee (waaronder het Programma Vernieuwing Grensmanagement en de intensivering van grenscontroles via het project PARDEX als direct gevolg van het regeerakkoord) de Kustwacht, verscheidene projecten om de nationale crisisstructuur te verbeteren, projecten op het gebied van milieu en infrastructuur, het maatschappelijk innovatieprogramma Veiligheid, interdepartementale samenwerking in het kader van noodhulp, CBRN, cyber, radarverstoring en urban search and rescue.

Projecten van een meer internationaal karakter zijn te vinden op het gebied van piraterijbestrijding en het project Vervanging F-16.

Een overzicht van al lopende interdepartementale projecten over rijksbrede bedrijfsvoering is beschikbaar bij de Directeur-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk van het ministerie van BZK. Defensie is actief betrokken bij de volgende rijksbrede bedrijfsvoeringsprojecten die door BZK worden geregisseerd: elektronisch bestellen en factureren, kwaliteitsraamwerk informatievoorziening en licentiemanagement en pooling van schaarse ICT-capaciteit. Veel andere rijksbrede projecten maken gebruik van de reeds bij Defensie opgedane ervaringen. Zo helpt Defensie mee met de ontwikkeling van rijksbreed informatiebeveiligingsbeleid. Daarnaast is Defensie trekker op het gebied van categoriemanagement (rijksbrede verwerving) voor dienstauto's en energie en wordt nauw samengewerkt met de auditdiensten van de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Veiligheid en Justitie. Op al deze punten werkt Defensie tevens nauw samen met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën.

17

Kunt u specifiek aangeven welk materieel en welke wapensystemen de laatste 15 jaren niet of beperkt door het CLAS, CLSK, CZSK en KMAR zijn ingezet in het kader van militaire missies/uitzendingen?

Defensie heeft de laatste vijftien jaar deelgenomen aan onder andere landgeoriënteerde missies in Afghanistan, Afrika, Irak, Cambodja, Haïti, Ethiopië en Eritrea en op de Balkan. Daarnaast is deelgenomen aan maritiem georiënteerde missies in de wateren van de Golfregio, de wateren rond de Hoorn van Afrika, de Middellandse Zee en het Caribisch gebied. Aan deze missies is deelgenomen met het merendeel van het materieel van Defensie en met nagenoeg alle organieke wapensystemen.

18 en 190

Welke factoren kunnen worden gegeven voor de daling van de verkoopopbrengsten in de komende jaren bij de DMO?

Zijn de begrote opbrengsten van materiaalverkopen in 2010 volledig gehaald? Wat zijn de verwachte opbrengsten van materiaalverkopen in 2011 en om welke verkopen, en aan welke landen, gaat het dan precies?

De inkomsten uit de verkoop van overtollig defensiematerieel zullen voor 2010 naar verwachting neerkomen op een bedrag van ongeveer € 246 miljoen. Dit is ongeveer € 50 miljoen minder dan was begroot. De lagere verkoopopbrengsten dit jaar leiden tot een daling van de ontvangsten en daarmee tot een daling van het uitgavenbudget. Dit verschil is in de tweede suppletoire begroting verwerkt ten laste van de investeringsbudgetten in 2010.

De daling van de verkoopopbrengsten is onder meer het gevolg van de economische crisis. Hierdoor bieden verkopers meer materieel aan, maar kunnen kopers op de markt voor defensiematerieel minder besteden. Bij de verkoop van strategisch materieel moet bovendien rekening worden gehouden met een kleine afzetmarkt. De criteria van het Nederlandse wapenexportbeleid dragen hier ook aan bij. Dit alles heeft negatieve gevolgen voor de verkoopopbrengsten.

De verwachte opbrengsten van materiaalverkopen voor 2011 bedragen € 223,7 miljoen. Er is voor een deel reedscontracten afgesloten voor materieelverkopen van onder meer L- en M-fregatten en F-16 gevechtsvliegtuigen aan Chili, Patria pantserwielvoertuigen aan Estland, F-16 gevechtsvliegtuigen en landmachtmaterieel aan Jordanië en M-fregatten en Leopard 2A6 tanks aan Portugal.

19

Kan een nieuwe begrotingsbasis, waarin een basisbegroting en een variabele component worden verwerkt, niet beter bijdragen aan de doelstellingen van Defensie?

Zie het antwoord op vraag 8.

20 

Komen Nederlandse fregatten tijdens de piraterijmissie ook in aanraking met geprivatiseerde huurlingen?

Uit de media, eigen waarnemingen en informatie op online antipiraterijfora blijkt dat reders steeds vaker al dan niet gewapende civiele dienstverleners inhuren om hun schepen te beschermen tegen piraterij in de Hoorn van Afrika. Dit kan de vorm aannemen van een civiel beveiligingsteam aan boord van een koopvaardijschip of een escorte van het koopvaardijschip door een schip van een civiele maatschappij. Nederlandse eenheden die deelnemen aan de internationale antipiraterij operaties Atalanta en Ocean Shield lopen kans met deze dienstverleners in aanraking te komen. Hr. Ms. Johan de Witt heeft bijvoorbeeld in de eerste helft van 2010 een schip begeleid waar zich, zo bleek tijdens het begeleiden, een civiel beveiligingsteam aan boord bevond.

Hoewel het uit informele bronnen lijkt alsof steeds meer reders private bescherming inhuren, blijven de organisaties die de reders vertegenwoordigen bij hun standpunt dat zij geen voorstander zijn van de inhuur van private bescherming.

21 en 50

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vacatures binnen de krijgsmacht?

Hoeveel personeel en vacatures telt de krijgsmacht momenteel, uitgesplitst in burger- en militaire vacatures, en per krijgsmachtdeel? Zijn deze cijfers inclusief de jongste lichting rekruten?

Meer informatie over de stand van zaken met betrekking tot de vacatures binnen de krijgsmacht is opgenomen in de Rapportage Personeel Defensie van 11 oktober jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 4) Hierin is van de gevraagde gegevens de stand per 30 juni 2010 weergegeven.

22 en 222

Kunt u voor uw departement aangeven hoe hoog de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven zijn? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen? Kunt u de keuzes van bezuinigingen toelichten?

222

Kunt u voor uw departement aangeven hoe hoog de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven zijn? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen?

Omschrijving (bedragen x € 1000)

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Programmafinanciering TNO (en MARIN)

51 268

47 054

42 344

37 363

32 955

32 954

32 950

Programmafinanciering NLR

534

515

516

516

517

517

517

Contractonderzoek technologieontwikkeling

20 852

19 612

18 284

18 331

18 446

18 362

18 465

Small business Innovation Research (EZ-financiering)1

0

0

0

0

0

0

0

Enveloppe innovatie, kennis en onderzoek2

0

0

0

0

0

0

0

Investeringsdeel

72 654

67 181

61 144

56 210

51 918

51 833

51 932

Contractonderzoek kennistoepassing

12 763

6 504

4 630

4 653

4 745

6 095

6 095

Matexdeel

12 763

6 504

4 630

4 653

4 745

6 095

6 095

Totaal generaal

85 417

73 685

65 774

60 863

56 663

57 928

58 027

XNoot
1

Het SBIR-budget is al opgenomen in de post «Contractonderzoek technologieontwikkeling».

De budgetreeks is enige jaren geleden van EZ naar Defensie overgeheveld, maar door projectvertraging niet voor SBIR aangewend. De SBIR-verplichting staat nog wel voor een deel open, maar dat is voor dit overzicht niet relevant.

XNoot
2

De STARS-reeks zal bij nader inzien als derdencontract buiten begrotingsverband worden geboekt.

De integrale MIA-veiligheid-reeks is overgeheveld naar de begroting van BZK.

In de defensiebegroting 2011 is op pagina 94 en 95 een toelichting gegeven op de centrale kennis- en onderzoeksgerelateerde budgetten. De programmafinanciering voor TNO (inclusief Marin) en NLR bedraagt in 2011 ongeveer € 43 miljoen en voor projectmatige technologieontwikkeling en kennistoepassing ongeveer € 23 miljoen. Over de keuzes die gemaakt zijn bij de begroting 2010 is de Kamer geïnformeerd met de brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 71).

23

Kunt u een overzicht geven van de financiële tegenvallers?

Zie het antwoord op vraag 13.

24 en 35

Kunt u aangeven bij de eenheden die niet operationeel gereed zijn of dit ligt aan de personele of materiële gereedheid of aan beide?

Hoe kunnen de lacunes in de operationele inzetbaarheid (bijvoorbeeld bij de Landmacht) worden gerechtvaardigd met het oog op het hoofdproduct van Defensie, het gereedstellen en beschikbaar houden van eenheden?

Niet operationeel gerede eenheden zijn te verdelen in twee categorieën: eenheden die nog opwerken naar de status operationeel gereed en eenheden die al operationeel gereed hadden moeten zijn. De gereedheid van de laatste categorie wordt beoordeeld op grond van de personele en de materiële gereedheid en de geoefendheid. Van iedere eenheid is bekend of deze voldoet aan de norm zoals gesteld aan de operationele gereedheid. Er is geen hoofdoorzaak aan te wijzen voor het niet operationeel gereed zijn van de eenheden. De operationele inzet van de krijgsmacht, waaronder van het CLAS, kan worden gegarandeerd.

25

Uit hoeveel mannen en uit hoeveel vrouwen bestaat de gehele organisatie en wat is daarmee het percentage vrouwen in de organisatie? Hoeveel generaals zijn er in totaal en hoeveel daarvan zijn vrouw? Wat is het aandeel vrouwelijke leidinggevenden vanaf salarisschaal 15 ten opzichte van het aandeel mannelijke?

Op 30 juni 2010 was van al het defensiepersoneel 12,7 procent vrouw. Op dit moment worden twee generaalsfuncties vervuld door een vrouw en vervullen acht vrouwen een functie met salarisschaal 16 en hoger. Voorts zijn er nog acht vrouwen met een salarisschaal 15 in leidinggevende functies. Meer informatie over de samenstelling van de defensieorganisatie is opgenomen in de Rapportage Personeel van 11 oktober jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 4). Hierin is van de gevraagde gegevens de stand per 30 juni 2010 weergegeven. Zie ook het antwoord op de vragen 77, 78 en 79 en op de vragen 80 en 81.

26

Ziet u reden om, gezien de teruglopende financiële en personele middelen, het ambitieniveau naar beneden bij te stellen? Zo neen, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 7.

27 en 56

Kunt u de ontwikkelingen van het afgelopen jaar van en uw toekomstige plannen over het defilé in Wageningen uiteenzetten?

Is Defensie voornemens om de 5 mei viering in Wageningen de komende 10 jaar voort te zetten?

Naar aanleiding van de motie Eijsink c.s. van 3 december 2009 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 75) is besloten dat Defensie de steun aan het defilé in Wageningen nog gedurende een periode van drie jaar na 2010 voortzet.

28

Waarom zijn de verplichtingen in tabel (1) van Commando Landstrijdkrachten, Defensie Materieel Organisatie en Commando DienstenCentra gelijk aan de uitgaven in 2011? (Kamerstuknummer 32 500 X, nr. 1: Wijziging begrotingsstaat)

De verplichtingenraming voor de operationele commando’s en het Commando DienstenCentra berust op de omvang van het uitgavenbudget. De raming wordt neerwaarts bijgesteld als de contracten met uitgaven in 2011 al in eerdere jaren zijn gesloten. Ze wordt naar boven bijgesteld indien er ook contracten met uitgaven na 2011 zullen worden gesloten. Bij het CDC en het CLAS is de verwachting dat de beide correcties elkaar nagenoeg compenseren waardoor de raming uitkomt op het uitgavenbudget. De verplichtingenraming van de DMO is, als gevolg van diverse meerjarige verplichtingen, niet gelijk aan de uitgavenraming.

29

Komt het nieuwe kabinet met een nota van wijziging op de reeds naar de Kamer gestuurde Defensiebegroting? Kan bij de beantwoording van deze vragen reeds bekend worden gemaakt welke aanpassingen worden doorgevoerd in de cijfers die op p.3, 4 en 5 van de begroting worden genoemd? Welke gevolgen heeft de nota van wijziging voor de krijgsmacht, zowel in materieel opzicht als in personeel opzicht?

De Kamer heeft recent een nota van wijziging ontvangen voor het begrotingsjaar 2011. In deze nota van wijziging zijn de bijstellingen van de cijfers op pagina’s 3, 4 en 5 van de begroting opgenomen. Tevens is in de nota van wijziging vermeld hoe de ombuigingen worden ingevuld voor materieel en personeel.

31 en 237

Waarom wordt nu al verlies bij de DVD ingeboekt van 680 000 euro en waaraan is dit te wijten? (Kamerstuknummer 32 500 X, nr. 1: Wijziging begrotingsstaat)

De Dienst Vastgoed Defensie calculeert een verlies in van 680 000 euro. Wie vangt dit verlies op? Waar wordt dit uit de organisatie bijgeplust?

Door defensiebrede besparingen zijn ook de budgetten voor vastgoed bij de defensieonderdelen neerwaarts bijgesteld. Dit leidt tot minder vraag naar de diensten van de Dienst Vastgoed Defensie (DVD), met een vermindering van de omzet tot gevolg. De reeds in gang gezette verlaging van de kosten wordt later gerealiseerd dan de terugloop van de omzet van de DVD. Door het verschil in fasering ontstaat het incidentele verlies in 2011. Het voorziene verlies van de DVD wordt, in overeenstemming met de staande regelgeving, ten laste van het eigen vermogen van de DVD gebracht.

32, 37, 44, 112, 113 en 114

Tot wanneer is er een tijdelijke reductie op het gebruik van mortiergranaten en anti-tank munitie? Is er zicht op een langetermijnoplossing?

Zijn de wachttijden ten aanzien van bevoorradingstijden van reserveonderdelen in 2011 opgelopen ten aanzien van de wachttijden in 2009 en 2010? Wat zijn de verwachtingen voor de komende jaren?

Hoe staat het thans met het schieten met scherp bij oefeningen van de krijgsmacht? Wat zal in dat opzicht de situatie zijn in 2011? Welke gevolgen hebben de beperkingen van het schieten met scherp (bij oefeningen) voor de geoefendheid van de krijgsmacht?

Kunt u aangeven ten aanzien van welke munitiesoorten zich nog tekorten voordoen? Wanneer zullen deze tekorten zijn weggewerkt?

Kunt u per krijgsmachtdeel aangegeven of de hoeveelheden reservedelen op peil zijn? En zo niet, op welke onderdelen zich tekortkomingen voordoen?

Hoe verloopt de noodzakelijke inhaalslag ten aanzien van reservedelen, tekorten aan munitie, en het «kannibaliseren» van materieel? Wanneer zal deze inhaalslag volledig zijn afgerond?

Algemeen

In 2010 zijn de tekorten aan reservedelen en munitie defensiebreed toegenomen. In feite is in 2010 ingeteerd op de bestaande voorraden. Voor zover Defensie bestellingen kan doen, hebben die vanwege de lange levertijden soms pas na geruime tijd effect. Door de problemen met reservedelen kunnen reparaties vaak niet volledig worden uitgevoerd of duren de reparaties langer. Het gevolg is een lagere inzetbaarheid van het materieel. Dit heeft, net als de tekorten aan munitie, een weerslag op de geoefendheid van de eenheden en daarmee op de inzetgereedheid. Gezien de budgettaire tekorten bij de materiële exploitatie is nog niet duidelijk wanneer de problemen op het gebied van reservedelen en munitie zullen zijn opgelost.

Munitie

Defensie heeft tekorten aan meerdere soorten munitie. Het betreft in hoofdzaak:

  • 35mm munitie voor het kanon van het Infanterie Gevechtsvoertuig (IGV) CV-90 van het CLAS;

  • munitie voor .50 mitrailleurs van het CZSK, het CLAS en het CLSK;

  • mortiergranaten, antitankmunitie en munitie voor scherpschutters voor het CLAS en het CZSK;

  • 30mm munitie voor het Goalkeeper-kanon van het CZSK, en

  • 40mm granaten voor de Diemaco-granaatwerpers en meerdere soorten handgranaten voor alle operationele commando’s.

De tekorten zijn op verschillende manieren ontstaan. Sommige munitie, zoals die voor de .50 mitrailleurs, is op grote schaal verbruikt in Afghanistan waardoor er nu een aanzienlijk gebrek aan is. Bij andere soorten zoals de Goalkeeper-munitie was de inzet in Afghanistan niet aan de orde, maar moet de bestaande voorraad worden aangevuld omdat er altijd munitieverbruik is voor oefeningen en training.

Op de korte termijn kunnen de tekorten aan munitie voor de reguliere oefeningen en trainingen niet worden aangevuld. Dat komt door de bredere problematiek van de materiële exploitatie en de lange levertijden die met munitiebestellingen zijn gemoeid. Het gebruik van simulatoren biedt slechts beperkt soelaas vanwege onvoldoende simulatorcapaciteit en omdat bovendien bij veel schietoefeningen het gebruik van scherpe munitie noodzakelijk is. Het gevolg is dat in 2011 niet alle schietoefeningen kunnen worden uitgevoerd. De gevolgen hiervan zijn vooral aanzienlijk voor eenheden met veel nieuw personeel of waar nieuw materieel instroomt. Bij de pantserinfanterie-eenheden die momenteel het IGV in gebruik nemen, bestaat een grote behoefte aan munitie voor de initiële opleidingen waarin Defensie nu niet kan voorzien. Zonder aanvullende maatregelen zal vanaf eind 2011 de geoefendheid van de pantserinfanterie-eenheden niet meer zijn verzekerd.

In de komende jaren zal Defensie regelmatig prioriteiten moeten stellen bij de aanvulling van de munitievoorraden. De aanschaf van munitie zal steeds moeten worden afgewogen tegen de belangen van andere uitgaven zoals investeringen. Wel zullen eenheden die operationeel worden ingezet tijdens uitzendingen voldoende munitie krijgen voor opleidingen en training en voor de inzet zelf. Dit zal echter ten koste gaan de toewijzing van munitie aan eenheden die niet worden uitgezonden. Het voortzettingsvermogen en de flexibiliteit om te reageren op gewijzigde omstandigheden nemen daarmee af. Indien deze situatie ook na 2011 voortduurt, zal de geoefendheid van de eenheden en daarmee de operationele gereedheid snel verder achteruit gaan.

Reservedelen

In 2010 is de wachttijd bij de bevoorrading van reserveonderdelen toegenomen. De budgettaire krapte, waarvoor eerder dit jaar een verplichtingenpauze is ingesteld, was daarvan een belangrijke oorzaak. Het is nog steeds niet mogelijk alle benodigde reservedelen te bestellen of op tijd te bestellen. Reeds gedane bestellingen zullen wel worden geleverd. In geval van reservedelen met levertijden van meer dan een jaar, de long lead items, zijn de gevolgen pas zichtbaar in 2011. Naar verwachting zal daarom de materiële gereedheid van een aantal wapensystemen in 2011 teruglopen.

Defensie gebruikt als indicator voor de prestaties bij de levering van goederen de «leverbetrouwbaarheid». De leverbetrouwbaarheid bestaat uit de verhouding tussen het aantal artikelen dat gedurende een maand wordt geleverd en het aantal dat wordt gevraagd. Hieronder wordt het verloop van de leverbetrouwbaarheid in 2010 weergegeven. De cijfers hebben geen betrekking op de leveringen van munitie.

Leverbetrouwbaarheid [%] / maand

Jan 2010

Feb 2010

Maart 2010

April 2010

Mei 2010

Juni 2010

Juli/Aug 2010

Sept 2010

CZSK

81

81

64

62

62

61

59

60

CLAS

93

92

91

91

91

91

89

89

CLSK

88

88

88

88

88

88

88

88

In 2008 en 2009 was de leverbetrouwbaarheid voor de maanden januari en september als volgt:

Leverbetrouwbaarheid [%] / maand

Jan 2008

Sept 2008

Jan 2009

Sept 2009

CZSK

86

85

85

83

CLAS

86

88

91

91

CLSK

88

89

88

89

De lage score bij het CZSK wordt in het bijzonder veroorzaakt door het lage aantal reservedelen voor installaties aan boord van schepen. Bij het CLAS is ervoor gekozen om vooralsnog goederen met een relatief geringe aankoopwaarde aan te schaffen. Hiermee wordt geprobeerd om zo veel mogelijk verschillende reservedelen aan te kopen. Op enig moment wordt het echter onontkoombaar om ook de dure reservedelen te gaan bestellen. Het gaat hierbij vaak om essentiële reservedelen met een lange levertijd. Bij het CLAS zijn op dit moment vooral problemen met het IGV, de Fennek en de pantserhouwitser. Bij het CLSK bestaan in het bijzonder tekorten aan reservedelen voor transmissies en motoren.

33 en 34

Heeft de transitie van de Nederlandse Antillen gevolgen voor de aanwezigheid van de Nederlandse krijgsmacht op Curaçao? Zo ja, welke?

Welke specifieke gevolgen heeft de transitie van de Nederlandse Antillen, waarbij de BES-eilanden bij Nederland gaan horen en Curacao en Sint-Maarten onafhankelijke landen worden binnen het Koninkrijk, voor het personeel en materieel van Defensie?

De transitie van de Nederlandse Antillen heeft geen gevolgen voor de aanwezigheid van de Nederlandse krijgsmacht op Curaçao. De transitie van de Nederlandse Antillen heeft beperkte gevolgen voor het personeel en materieel van Defensie. De Koninklijke marechaussee op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) is verantwoordelijk geworden voor nagenoeg dezelfde politietaken als ze reeds in Nederland heeft. Daarnaast is de Koninklijke marechaussee op Saba en St. Eustatius voortaan belast met de algemene politiezorg. De extra taken voor de Koninklijke marechaussee leiden ertoe dat het aantal marechaussees in het Caribisch gebied wordt vergroot met 58 vte’n.

35

Hoe kunnen de lacunes in de operationele inzetbaarheid (bijvoorbeeld bij de Landmacht) worden gerechtvaardigd met het oog op het hoofdproduct van Defensie, het gereedstellen en beschikbaar houden van eenheden?

Zie het antwoord op vraag 24.

36

Gesproken wordt over de noodzaak van pijnlijke keuzes. Zou één van die keuzes kunnen zijn een drastische reductie van het burgerpersoneel bij Defensie? Zou een dergelijke reductie ook een aanzienlijk effect hebben op de leeftijdsopbouw bij Defensie? Zo ja, welk effect? Hoeveel burgerpersoneelsleden zijn thans werkzaam bij Defensie en hoeveel militairen?

Bij de uitwerking van de taakstelling voor Defensie zal de aandacht zijn gericht op taken en de uitvoering daarvan en niet primair op een bepaalde personeelscategorie. Het mogelijke effect op de leeftijdsopbouw is één van de criteria die bij het maken van keuzes kan worden gebruikt. Besluiten over een eventuele reductie van het personeel worden betrokken bij de afwegingen die worden gemaakt in het kader van een nieuwe beleidsbrief die de Kamer in het voorjaar zal ontvangen. Meer informatie over het aantal militairen en burgerpersoneelsleden bij Defensie is opgenomen in de Rapportage Personeel van 11 oktober jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 4). Hierin is van de gevraagde gegevens de stand per 30 juni 2010 weergegeven.

37

Zijn de wachttijden ten aanzien van bevoorradingstijden van reserveonderdelen in 2011 opgelopen ten aanzien van de wachttijden in 2009 en 2010? Wat zijn de verwachtingen voor de komende jaren?

Zie het antwoord op vraag 32.

38, 58, 110, 147, 148 en 155

Hoeveel wordt in 2011 op het budget voor de oefenprogramma’s van de verschillende krijgsmachtdelen bezuinigd ten opzichte van 2010? Wat betekent dit voor de hoeveelheid van de oefeningen en de duur van de oefeningen?

Op welke wijze wordt het oefenprogramma versoberd in de periode 2010–2014? Welke maatregelen worden er precies genomen en welke gevolgen zullen deze maatregelen hebben voor de operationele gereedstelling per krijgsmachtdeel?

Gesproken wordt over «de professionaliteit van het Nederlands Defensiepersoneel» en over «investeren in personeel» maar voor 2011 wordt het oefenprogramma van de operationele commando's beperkt (zie antwoorden 9 juli jl. op vragen Hernandez). Op p.13 van de Memorie van Toelichting wordt in meer algemene zin gesteld dat het oefenprogramma voor 2011 is versoberd. Op welke wijze zal die versobering gestalte krijgen? Kunt u dit uiteenzetten voor de krijgsmacht als geheel en voor het oefenprogramma van de operationele commando's in het bijzonder?

Welke maatregelen zullen worden genomen voor de oplossing van specifieke knelpunten voor het CLAS ten aanzien van de brandstof, de munitie en de geplande investeringen? Zullen deze knelpunten in 2011 volledig zijn weggenomen?

Voor welke taken worden de marinierseenheden nog wel opgeleid?

Waaruit bestaat de versobering van het oefen- en trainingsprogramma? Leidt deze versobering tot lege weken in het jaarplan van eenheden? Wat gaan eenheden wel doen nu het oefen- en trainingsprogramma versoberd is?

De bezuinigingen vormen niet de enige belangrijke reden voor de vermindering van de oefen- en trainingsprogramma’s. Naast de bezuinigingen zijn ook kostenstijgingen door betere personeelsvulling en duurdere brandstof en munitie van belang. De operationele commando’s ontvangen hiervoor geen financiële compensatie en moeten noodgedwongen ook om die reden de oefen- en trainingsprogramma’s aanpassen. De aangepaste oefen- en trainingsprogramma leiden bij veel eenheden van CZSK, CLAS en CLSK rechtstreeks tot een lagere operationele gereedheid. Voor de op dit moment geplande operationele inzet kan Defensie echter wel voldoende eenheden op de juiste wijze opleiden en gereedstellen.

Bij het CZSK wordt in 2011 het aantal vaardagen over de hele linie met ongeveer 11 procent teruggebracht. De inzet tijdens anti-piraterijmissies, in de West en in de Standing NATO Maritime Group (SNMG) wordt niet aangetast. Voor het overige zullen de fregatten, LPD's en mijnenjagers een kleiner aantal lange vaarperiodes kunnen uitvoeren en zal het aantal kortere vaarperiodes toenemen.

De eenheden van het Korps Mariniers zullen in 2011 slechts beperkt kunnen oefenen met onder andere antitank- en mortiermunitie. Deze eenheden worden opgeleid en getraind voor alle organieke taken tot op bataljonsniveau waaronder lichte infanterietaken, amfibisch optreden en optreden onder extreme omstandigheden. De vuursteun- en antitankeenheden van de mariniers kunnen door de munitietekorten niet volledig worden getraind. Als deze eenheden worden aangewezen voor operationele inzet is een aanvullende training voldoende om de vereiste kwalificaties te halen.

Bij het CLAS hebben de knelpunten grote gevolgen. Naast een vermindering van ongeveer 20 procent van de oefen- en trainingsprogramma’s wordt eveneens ongeveer 20 procent van het beschikbare materieel stilgezet. Het gevolg is een daling in 2011 van het aantal eenheden van het CLAS dat volledig operationeel gereed is.

Bij het CLSK wordt in 2011 tien procent minder gevlogen. Het gaat om ongeveer vijfduizend uur verdeeld over alle typen vliegtuigen en helikopters. Dit heeft gevolgen voor het vermogen langdurige operaties uit te voeren en voor de mogelijkheid andere operationele commando’s te ondersteunen. Indien de vermindering van het aantal vlieguren tijdelijk is, blijft de kennis en ervaring voor de volledige taak behouden.

In het voorjaar van 2011 ontvangt de Kamer een beleidsbrief waarin ook de oplossing van de huidige knelpunten worden meegenomen.

39

Hoe beoordeelt de regering de gevolgen voor de hogere stijging van de kosten van militair materieel dan de inflatie in relatie tot de daadwerkelijke, effectieve investeringsquote van Defensie? Hoezeer daalt de koopkracht van Defensie bij een lager budget en een lager investeringspercentage in het licht van deze trend?

Zie het antwoord op vraag 7.

40 en 43

Wanneer zal de regering de Kamer informeren over de beheersing van investerings- en exploitatieuitgaven bij Defensie? Wat valt daarover nu al te zeggen?

Wanneer worden de uitkomsten van het nader onderzoek over de kosten van investeringen in militair materieel en de gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht aan de Kamer gestuurd?

In de onderzoeken naar een betere beheersing van de investerings- en exploitatie-uitgaven wordt onder meer bekeken hoe een beter verband kan worden gelegd tussen de doelstellingen, de activiteiten en de daarvoor benodigde middelen. De eerste resultaten zullen worden gebruikt bij de opstelling van de begroting 2012.

In de huidige systematiek wordt een tekort bij de materiële exploitatie veelal aangevuld ten koste van het investeringsbudget. In 2010 bleken de doelstellingen, de activiteiten en de daarvoor benodigde middelen onvoldoende in balans. Om te voorkomen dat het exploitatiebudget van de DMO fors zou worden overschreden, is in 2010 een bedrag van € 75 miljoen uit het investeringsbudget overgeheveld naar het exploitatiebudget. Hierover is de Kamer geïnformeerd met de brief van 22 april 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 122). Dit heeft er mede toe geleid dat de investeringquote is gedaald tot ongeveer 18 procent.

41

Kunt u een verdere specificatie geven van de maatregelen die zijn verwerkt in de verschillende begrotingsartikelen waar u naar verwijst in TK 32 123 X, nr. 122?

Zie het antwoord op vraag 13.

42

Hoe blijft Defensie in haar personeel investeren?

Defensie investeert in haar personeel door het bieden van opleidingen, het verbeteren van loopbaan- en ontwikkelmogelijkheden. Personeel dat de organisatie moet verlaten wordt begeleid van «werk naar werk».

43

Wanneer worden de uitkomsten van het nader onderzoek over de kosten van investeringen in militair materieel en de gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht aan de Kamer gestuurd?

Zie het antwoord op vraag 40.

44

Hoe staat het thans met het schieten met scherp bij oefeningen van de krijgsmacht? Wat zal in dat opzicht de situatie zijn in 2011? Welke gevolgen hebben de beperkingen van het schieten met scherp (bij oefeningen) voor de geoefendheid van de krijgsmacht?

Zie het antwoord op vraag 32.

45

Kan informatie worden gegeven over de huidige leeftijdsopbouw van het burgerpersoneel bij Defensie? Hoe verhoudt die zich tot de huidige leeftijdsopbouw bij het militaire personeel?

Nadere informatie over de huidige leeftijdsopbouw van het burgerpersoneel bij Defensie is te vinden in de Rapportage Personeel van 11 oktober jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 4). Hierin is van de gevraagde gegevens de stand per 30 juni 2010 weergegeven.

46

Welke resultaten zijn tot nu toe geboekt bij het verkleinen van het burgerpersoneelsbestand bij Defensie?

Gezien de omvang van het burgerpersoneelsbestand werd dit jaar reeds terughoudend omgegaan met het vullen van burgerfuncties bij Defensie. Dit heeft er toe geleid dat het bestand aan burgerpersoneel vanaf het tweede kwartaal van 2010 daalt door natuurlijk verloop. Met de nota van wijziging is recent een algemene vacaturestop voor burgerpersoneel en een selectieve vacaturestop voor militair personeel afgekondigd.

47

Welke percentage van het Defensiepersoneel bestaat bij het begin van het komende begrotingsjaar (2011) uit militairen en wat zal dat percentage zijn aan het eind van dat begrotingsjaar?

Begin 2011 zal 76,7 procent van het defensiepersoneel uit militairen bestaan. Eind 2011 is dit percentage naar verwachting gestegen tot ongeveer 78 procent.

48 en 49

Blijft de doelstelling van het raceteam Koninklijke Landmacht de werving van (voornamelijk) technisch personeel? Zo nee, wat is dan het doel van het raceteam van de Koninklijke Landmacht?

Welke kosten zijn in 2011 gemoeid met de instandhouding en inzet van het raceteam Koninklijke Landmacht? Waaruit bestaan deze kosten? Hoeveel mensen zijn er werkzaam voor het raceteam?

Het CLAS is inmiddels gestopt met het raceteam Koninklijke landmacht, waardoor in 2011 geen kosten meer worden gemaakt.

50

Hoeveel personeel en vacatures telt de krijgsmacht momenteel, uitgesplitst in burger- en militaire vacatures, en per krijgsmachtdeel? Zijn deze cijfers inclusief de jongste lichting rekruten?

Zie het antwoord op vraag 21.

51

Hoeveel medewerkers hebben in 2010 de dienst verlaten per krijgsmachtdeel en per wapen/dienstvak?

In de Rapportage Personeel Defensie van 11 oktober jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 4) is vermeld dat in de periode 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 4 761 mensen de dienst hebben verlaten. In de volgende rapportage zal de uitstroom in geheel 2010 worden opgenomen. Een uitsplitsing naar wapen- en dienstvakken, waarvan Defensie er tientallen telt, is niet opgenomen in deze rapportage. In de onderstaande tabel is de verdeling per operationeel commando weergegeven.

52, 60 en 61

Welke middelen zijn er vrijgemaakt om de druk op het instructeursbestand te verlichten? Wat zijn hiervan in 2010 de effecten geweest en worden dezelfde middelen vrijgemaakt voor 2011?

Hoeveel instructeurs zijn er per krijgsmachtdeel? Zijn er voldoende instructeurs om de opleidingen te verzorgen? Zo nee, wat betekent dit voor de instroom en de kwaliteit van de opleidingen en individuele aandacht voor de op te leiden persoon?

Hoe groot is het tekort aan instructeurs momenteel en wat waren de effecten van de genomen maatregelen in 2010 om de tekorten in opleidingscapaciteit tegen te gaan? Welke maatregelen worden er (extra) genomen in 2011?

De vulling van instructeursfuncties bij het CZSK en het CLAS is ongeveer 90 procent, bij het CLSK 96 procent en bij de Koninklijke marechaussee (KMar) 88 procent. Er is voldoende capaciteit om de opleidingen te verzorgen en de noodzakelijke kwaliteit te garanderen. Bij enkele opleidingen is sprake van piekbelastingen. Om deze piekbelastingen op te vangen volgen leerlingen onder meer (delen van) opleidingen bij civiele opleidingsinstanties. Ook worden instructeurs tijdelijk bij andere opleidingscentra tewerkgesteld om in piekperioden te ondersteunen. Voor deze maatregelen zijn in 2010 additionele financiële middelen vrijgemaakt. In 2011 zullen indien noodzakelijk ook dergelijke maatregelen worden genomen.

53

Wat zijn de exacte kosten voor de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ), het Centraal Militair Hospitaal (CMH) en artsen? Is er sprake van een toename of afname in de kosten in 2010 ten opzichte van 2008, 2009?

De exploitatie-uitgaven en -ontvangsten voor het Centraal Militair Hospitaal (CMH) worden in onderstaande tabel weergegeven:

 

2008

2009

2010

Uitgaven

24,1

28,6

29,0

Ontvangsten

21,5

23,4

24,0

Saldo niet declareerbare uitgaven

2,6

5,2

5,0

Toelichting:

  • De uitgaven van het CMH betreffen uitgaven van declareerbare zorgverlening en uitgaven die de zorgverzekeraar niet vergoedt (calamiteitenhospitaal, uitzendbare medische capaciteit, deskundigheid etc.).

  • Vanaf 2009 zijn uitgaven voor geneeskundige logistiek die in het verleden bij de centrale organisatie werden geboekt ten laste van het CMH gebracht.

  • Door productieverhoging zijn de uitgaven en ontvangsten vanaf 2009 gestegen.

  • De ontvangsten betreffen opbrengsten van verleende zorg die wordt gedeclareerd bij de zorgverzekeraar.

  • De kosten van het CMH voor 2010 betreffende declareerbare en niet declareerbare uitgaven blijven op het niveau van 2009.

De exploitatie-uitgaven en -ontvangsten voor de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) worden in onderstaande tabel weergegeven:

 

2008

2009

2010

Uitgaven

8,9

8,4

8,4

Ontvangsten

0,4

2,7

2,7

Saldo niet declareerbare uitgaven

8,5

5,7

5,7

Toelichting:

  • De uitgaven van de MGGZ betreffen uitgaven van declareerbare zorgverlening en uitgaven die de zorgverzekeraar niet vergoedt (wetenschappelijk onderzoek, Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, opleidingen, expertise, uitzendingen, etc.).

  • De ontvangsten betreffen opbrengsten van verleende zorg die wordt gedeclareerd bij de zorgverzekeraar.

  • De ontvangsten in 2008 zijn laag vanwege de overgang naar een andere methodiek (de Diagnose Behandel Combinatie; landelijke afspraken waarmee bij specifieke diagnoses een standaardtarief voor de behandeling is opgesteld) en vanwege de invoering van een nieuw bedrijfsvoeringsysteem.

  • De kosten van de MGGZ voor 2010 betreffende declareerbare en niet declareerbare uitgaven blijven op het niveau van 2009.

De uitgaven voor artsen die werkzaam zijn bij MGGZ of het CMH, zijn in bovenstaande overzichten meegenomen. Van overige uitgaven voor artsen die voornamelijk in de eerste lijn werkzaam zijn, is het niet mogelijk om een gescheiden opgave te doen.

54 en 55

Wat zijn de kosten van debriefing na een missie in 2011? Hoe groot was dit bedrag in 2009 en in 2010?

Hoeveel terugkeergesprekken heeft het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk in 2010 gevoerd? Beschikt het centrum hiervoor over voldoende capaciteit of is er extra personeel in dienst genomen? Wat zijn hier de bijkomende kosten van (geweest)?

Zoals uiteengezet in de Veteranennota 2009–2010 van 7 juni jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 75) maakt het terugkeergesprek (debriefing) deel uit van de zorg rondom uitzendingen. Er zijn ongeveer 6 000 terugkeergesprekken per jaar voor alle missies. De extra kosten hiervan waren in 2009 en 2010 ongeveer € 0,4 miljoen. Omdat het aantal uitgezonden militairen de afgelopen jaren stabiel is gebleven, bleven de kosten min of meer gelijk. Indien het aantal uitgezonden militairen in 2011 verandert, zullen de kosten evenredig veranderen. Door een (tijdelijke) stijging van de vraag naar hulp- en dienstverlening is de capaciteit van het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werkniet toereikend en wordt tot 2012 extra personeel in dienst genomen. De kosten hiervan zijn € 1,14 miljoen.

56

Wat zijn de kosten voor de werving en het behoud in 2011 ten aanzien van 1) reclamekosten, 2) aanstellings- en bindingspremies en 3) concrete aanvullende maatregelen? Welke aanvullende maatregelen worden er genomen ten aanzien van werving en behoud in 2011?

Het budget voor werving in 2011 bedraagt € 19 miljoen. Het budget voor aanstellings- en bindingspremies bedraagt € 38 miljoen. In 2011 worden geen aanvullende maatregelen ten aanzien van werving en behoud genomen.

57

Zullen er bij het Commando Landstrijdkrachten en de Defensie Materieel Organisatie (DMO) gedwongen ontslagen vallen omdat deze onderdelen het toegestane vullingspercentage qua personeel overschrijden? Zo nee, hoe wordt de overschrijding van het percentage dan verholpen?

Een overschrijding van een vullingspercentage is in beginsel tijdelijk. De formatieomvang is per jaar verschillend en door de in- en uitstroom verandert de personeelsomvang eveneens. Gedwongen ontslagen komen alleen voor als na overtolligheid en na een herplaatsingsperiode van maximaal twee jaar nog steeds geen geschikte functie is gevonden. Dit aantal laat zich moeilijk voorspellen. Wel zullen bij het overschrijden van het vullingspercentage andere, directe maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat financiële tekorten ontstaan. Dit kan betekenen dat de instroom van personeel wordt verminderd, met extra vacatures tot gevolg.

58

Op welke wijze wordt het oefenprogramma versoberd in de periode 2010–2014? Welke maatregelen worden er precies genomen en welke gevolgen zullen deze maatregelen hebben voor de operationele gereedstelling per krijgsmachtdeel?

Zie het antwoord op vraag 38.

59 en 62

Op welk percentage is de vullingsgraad Defensiebreed en uitgesplitst per krijgsmachtdeel vastgesteld? Is dit percentage vanwege financiële tekorten lager dan 98% vastgesteld? Zo niet, wat is hiervoor dan de reden?

Kunt u een overzicht geven van het beoogde vullingspercentage bij krijgsmachtdeel waarop wordt begroot voor de jaren 2011 tot en met 2015?

De met de defensiebegroting 2011 corresponderende vullingspercentages zijn als volgt:

Defensie-onderdeel

2011

2012

2013

2014

2015

CZSK

94,4%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

CLAS

95,8%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

CLSK

96,1%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

KMAR

97,1%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

CDC

95,5%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

DMO

96,5%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

BS

94,8%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

Totaal DEF

95,8%

96,2%

96,6%

97,2%

98,0%

Als gevolg van de taakstelling voor Defensie is inmiddels duidelijk dat sprake zal zijn van instroombeperkende maatregelen. De Kamer is hierover geïnformeerd in de nota van wijziging die recent is verzonden. Voor 2011 leidt dit tot de volgende bijgestelde vullingspercentages:

Defensie-onderdeel

2011

CZSK

93,0%

CLAS

93,3%

CLSK

92,9%

KMAR

95,1%

CDC

96,8%

DMO

95,0%

BS

91,4%

Totaal DEF

93,8%

Omdat de taakstelling een structureel karakter heeft en er daarbij sprake zal zijn van aanvullende taakstellingen die samenhangen met het regeerakkoord voor de jaren na 2011, zal de komende maanden nog een aanpassing moeten worden uitgewerkt van de hierboven getoonde vullingspercentages voor 2012 en verder. De personeelsaspecten zullen deel uitmaken van de beleidsbrief die de Kamer in het voorjaar ontvangt.

60

Hoeveel instructeurs zijn er per krijgsmachtdeel? Zijn er voldoende instructeurs om de opleidingen te verzorgen? Zo nee, wat betekent dit voor de instroom en de kwaliteit van de opleidingen en individuele aandacht voor de op te leiden persoon?

Zie het antwoord op vraag 52.

61

Hoe groot is het tekort aan instructeurs momenteel en wat waren de effecten van de genomen maatregelen in 2010 om de tekorten in opleidingscapaciteit tegen te gaan? Welke maatregelen worden er (extra) genomen in 2011?

Zie het antwoord op vraag 52.

62

Kunt u een overzicht geven van het beoogde vullingspercentage bij krijgsmachtdeel waarop wordt begroot voor de jaren 2011 tot en met 2015?

Zie het antwoord op vraag 59.

63

In welke functiegroepen kampt Defensie nog met schaarste en zal deze schaarste naar verwachting in 2011 worden verholpen?

Defensie heeft een tekort aan technisch en medisch personeel. Voorts zijn er problemen met de vulling van fysiek zware functies zoals bij het Korps Mariniers en het Korps Commandotroepen. Het CLAS heeft tekorten op het gebied van leidinggevende onderofficieren.

De instroombeperkende maatregelen voor 2011 zullen ook druk leggen op de instroom van personeel voor de schaarse functiegroepen (zie ook het antwoord op de vragen 59 en 62). Gekozen is om, naast de reeds aangegane verplichtingen tot instroom, de prioriteit in 2011 te leggen bij de bovengenoemde functiegroepen. Het probleem blijft dat het hier personeel betreft dat in beperkte mate op de arbeidsmarkt beschikbaar is en dat Defensie de concurrentie van andere werkgevers ervaart. Het streven is de tekorten voor deze groepen in 2011 te verminderen.

64

Hoe worden personeelstekorten opgelost? Wordt er gewerkt met contractanten en zo ja, op welke functies en in welke aantallen?

De effecten van de taakstelling voor Defensie op het algemene vullingspercentage zijn bekend voor 2011 (zie het antwoord op de vragen 59 en 62). Dit komt neer op een twee procentpunten lagere vulling. Omdat het gaat om een financiële besparing kan deze verminderde vulling niet worden gecompenseerd met meer inhuur (contractanten). Op 1 oktober 2010 werden 113, veelal technische en administratief ondersteunende functies vervuld door contractanten.

In het voorjaar ontvangt de Kamer een beleidsbrief over een meer structureel pakket aan maatregelen. Dan zal ook richting worden gegeven aan de vorming van een kleinere defensieorganisatie waarvoor voldoende financiële middelen zijn om volledig te vullen. Tot die tijd zal Defensie moeten werken met personeelstekorten.

65 en 92

Hoeveel loopbaanbegeleiders zijn er momenteel werkzaam voor de Defensieorganisatie in totaal, en hoeveel per krijgsmachtdeel?

Hoeveel loopbaanbegeleiders heeft de Defensieorganisatie? Zijn alle posities vervuld? Zo nee, hoeveel vacante posities zijn er momenteel? Wanneer zullen deze zijn vervuld?

Op dit moment zijn 151 functies van de 200 functies gevuld. Voor 45 functies is momenteel een werving- en selectietraject gaande. De vulling van deze 45 functies is voorzien voor begin 2011. Hieronder is de verdeling van de loopbaanbegeleiders per operationeel commando weergegeven.

Commando zeestrijdkrachten

41 loopbaanbegeleiders

Commando landstrijdkrachten

60 loopbaanbegeleiders

Commando luchtstrijdkrachten

27 loopbaanbegeleiders

Commando Koninklijke marechaussee

23 loopbaanbegeleiders

66

Wat is het percentage uitval bij keuring en selectie en hoe is dit percentage toe- of afgenomen ten aanzien van 2008 en 2009?

De onderstaande tabel geeft inzicht in de ontwikkeling van het uitvalpercentage in het keurings- en selectieproces:

 

1 juli 2008 – 30 juni 2009

1 juli 2009 – 30 juni 2010

Verschenen bij K&S

9 886

11 778

Aanstelbaren

5 586

5 964

Uitvalpercentage

43,5%

50,6%

De hogere uitval in deze fase van het instroomproces is een gevolg van de grotere belangstelling van sollicitanten en daarnaast de beperkte ruimte voor een groei van het personeelsbestand vanwege de financiële en personele kaders. Daarnaast ligt de nadruk van de operationele commando’s in de wervingsbehoefte op fysiek zware functies zoals gevechtsfuncties en functies voor onderofficieren. Deze functies hebben hogere keurings- en selectie-eisen en daarom is de uitval bij deze functies hoger. De verwachting is dat deze ontwikkeling zich in de gehele tweede helft van 2010 zal voortzetten.

67 en 68

Kunt u bevestigen dat er bij enkele krijgsmachtonderdelen sprake is van grote vertragingen in de opleidingstrajecten van nieuw opgekomen personeelsleden? Klopt het in dit kader dat mensen een contract krijgen aangeboden, maar er vervolgens geen werk voor hen is en zij met behoud van salaris naar huis worden gestuurd?

Klopt het dat nieuw opgekomen personeelsleden door de vertraging(en) in de opleidingstrajecten uiteindelijk bevorderingen, salarissen, oefeningen en uitzendingen missen omdat zij hiervoor te weinig ervaring op (kunnen) doen?

De afgelopen jaren heeft zich een aantal situaties voorgedaan waarin sprake was van vertraging in opleidingstrajecten. Deze vertraging werd veroorzaakt door een slechte onderlinge aansluiting van delen van het opleidingstraject. In het verleden is het voorgekomen dat mensen tijdelijk naar huis werden gestuurd in afwachting van een vervolgopleiding. De opleidingsinstituten hebben maatregelen genomen om deze vertraging te bekorten. Het kan voorkomen dat vertraging van opleidingstrajecten van invloed is op de loopbaan van militairen. Er is echter een veelheid aan andere factoren dat eveneens invloed heeft op de loopbaan.

69

Wat zijn de totale kosten voor het project «wervingsbonus» geweest, dus inclusief onderzoekskosten en kosten voor de campagne? Hoe vaak is in 2009 en in 2010 de wervingsbonus uitgekeerd?

In 2009 is de wervingsbonus achttien keer uitgekeerd. Tot 1 oktober 2010 is de wervingsbonus reeds 75 keer uitbetaald. Op dit moment zijn er nog ongeveer 400 personen in opleiding die op deze wijze zijn geworven. Van deze personen zal een deel uiteindelijk op zijn eerste functie worden geplaatst. Tot 1 oktober 2010 waren totale uitgaven voor het project «wervingsbonus» € 150 000.

70

Welke bedragen werden/worden uitgegeven voor een sociaal veilige werk- en leefomgeving in 2009, 2010, 2011 en 2012?

Met de brief van 11 januari jl. (Kamerstuk 32 123 X, nr. 93) is de Kamer geïnformeerd over de bedragen die in de afgelopen periode zijn uitgegeven en die de komende periode nog worden uitgegeven voor een sociaal veilige werk- en leefomgeving. In de onderstaande tabel is de verdeling van de budgetten weergegeven.

Maatregel (uit PvA Staal) in € miljoen

2009

2010

2011

2012

Opleiden leidinggevenden

6,1

5,1

2,3

2,9 (totaal)

Begeleiden leidinggevenden

2,2

2,2

2,2

Internet op de legeringkamers

3,9

3,4

1,8

1,6

Commandantenfondsen en zinvolle vrijetijdsbesteding

5,8

1,7

0,8

0,8

Sportfaciliteiten in de avonduren

2,4

2,4

2,4

2,2

Invoeren avondtoezicht

1,8

1,8

1,8

1,8

Evalueren Militair recht

0,1

0,1

0,0

0,0

Verbeteringen (infra) werk- en verblijfsruimtes

8,3

8,4

0,6

0,0

Integriteitorganisatie

1,2

1,4

1,4

0,7

Totaal

31,8

26,5

13,3

10,0

Budget sociaal veilige werk- en leefomgeving

30,0

25,9

12,0

12,0

In dit budget is verwerkt: Versobering

  

8,0

8,0

In dit budget is verwerkt: Amendement

 

4,1

  

71

Kan worden gespecificeerd hoeveel er per muziekkorps, per krijgsmachtdeel zal worden uitgegeven in 2011? Is er sprake van kortingen? Zo ja, om welk bedrag gaat het?

De begrote uitgaven voor militaire muziek in 2011 zijn als volgt:

 

Commando zeestrijdkrachten

€ 0,64 miljoen

Commando landstrijdkrachten

€ 1,28 miljoen

Commando landstrijdkrachten/NATRES

€ 0,44 miljoen

Commando luchtstrijdkrachten

€ 3,62 miljoen

Commando Koninklijke marechaussee

€ 0,22 miljoen

In deze ramingen is een besparing van in totaal tot € 0,5 miljoen doorgevoerd.

72 en 103

Zal er in 2011 worden gekort op Defensie topsport? Welk bedrag wordt hiermee bespaard?

Welk bedrag is er begroot voor het Defensie topsportprogramma? Hoe is dit bedrag verdeeld over de verschillende krijgsmachtdelen?

Zoals vermeld in de beantwoording van vragen over de defensiebegroting 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 21 van 3 november 2009) bespaart Defensie de komende jaren op de topsportselectie. De besparing in het jaar 2011 bedraagt € 520 000.

In 2011 is € 939 000 begroot voor het Defensie Topsport Selectie (DTS)-programma. Dit bedrag is opgebouwd uit verschillende elementen. De bezoldiging van de acht topsporters staat op de begroting van de operationele commando's (8 x € 51 000). Op de begroting van het Commando DienstenCentra staan de bezoldiging van de coördinator topsport (€ 60 000), de materiële exploitatie (€ 321 000) en de campagne voor de Olympische Spelen in 2012 (€ 150 000).

Samengevat zijn de bedragen als volgt verdeeld:

Commando DienstenCentra    

€ 531 000

Commando landstrijdkrachten  

€ 255 000

Commando luchtstrijdkrachten   

€ 51 000

Commando zeestrijdkrachten

€ 51 000

Commando Koninklijke marechaussee 

€ 51 000

73

Welke opleidingen kennen capaciteitsproblemen ten aanzien van het opleidings- en trainingsprogramma? Welke maatregelen worden genomen om deze problemen op te lossen en per wanneer zullen de problemen opgelost zijn?

Bij verschillende opleidingen zijn capaciteitsproblemen, onder andere door de grote vraag die is ontstaan door recente operaties zoals in Afghanistan. Het gaat bijvoorbeeld om rijopleidingen en een aantal monteurs- en schietopleidingen. De problemen zijn opgelost door prioriteitstelling in de toekenning van opleidingsplaatsen, tijdelijke ondersteuning van instructeurscapaciteit en uitbesteding van bijvoorbeeld rijopleidingen. Door de beëindiging van de missie in Uruzgan zullen de problemen afnemen. Daarnaast kennen enkele opleidingen zoals opleidingen tot vlieger, loadmaster, vliegtuigmonteurs en logistieke opleidingen eveneens enige capaciteitsproblemen. De vertragingen in deze opleidingen ontstaan voornamelijk door een gebrek aan voldoende operationele systemen. Dit is vooral een gevolg van de reservedelenproblematiek en het voorzieningenniveau bij de instandhouding van de hoofdwapensystemen. Deze problemen zijn al eerder onderkend en er zijn inmiddels beheersmaatregelen genomen. Voor de korte termijn worden extra inspanningen verricht voor de inkoop van civiele opleidingscapaciteit. Voor de langere termijn worden onder meer investeringen gedaan in bijvoorbeeld simulatoren.

74

Wat zijn de kosten die gemoeid zijn met het gelijktrekken van uit- en thuiswonenden met betrekking tot de reiskostenvergoeding geweest in 2010?

De rechten van uit- en thuiswonenden op een reiskostenvergoeding zijn in 2010 niet gelijkgesteld. De aanspraken die uitwonenden kunnen doen op reiskostenvergoeding zijn in het laatste arbeidsvoorwaardenakkoord verhoogd. De meerkosten hiervan worden geschat op € 1,6 miljoen per jaar.

75

Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat werkzaam is bij de agentschappen van Defensie voor de jaren 2008, 2009, 2010?

Het aantal vte’n bij agentschappen was:

2008

2009

2010

5 119

4 901

4 682

76

Kunt u in een matrix voor al het bij Defensie werkzame personeel de volgende informatie weergeven voor de jaren 2008, 2009, 2010:

  • de initiële raming voor de bezoldiging voor het personeel, gespecificeerd naar militair-, burger- en extern ingehuurd personeel;

  • de gerealiseerde bezoldiging voor het personeel, gespecificeerd naar militair-, burger- en extern ingehuurd personeel;

  • de omvang van de vrijval ontstaan door het verschil tussen de initiële raming en de realisatie;

  • de wijze waarop en aan welk begrotingsartikel deze vrijval het daaropvolgende jaar is aangewend?

Hieronder is een matrix opgenomen met de gevraagde informatie. Ten aanzien van de formatieve inhuur worden alleen de gerealiseerde uitgaven vermeld omdat Defensie geen formatieve inhuur raamt. De vulling van het personeelsbestand is de afgelopen jaren echter achtergebleven bij de planning. De vrijval die dit heeft veroorzaakt is tot 2010 deels besteed aan de formatieve inhuur. Voordat de vrijval kan worden bepaald moet de initiële raming gecorrigeerd worden voor de loonbijstelling die gedurende het uitvoeringsjaar is uitgedeeld.

De resterende vrijval is in het uitvoeringsjaar herschikt en heeft niet geleid tot een verhoging van het bezoldigingsbudget in het daaropvolgende jaar.

Bedragen x € 1 000 000

Jaren

 

2008

  

2009

 

2010

Omschrijving

Begroting incl. loonbijstelling

Realisatie

Vrijval

Begroting incl. loonbijstelling

Realisatie

Vrijval

Begroting incl. loonbijstelling

Burgerpersoneel

677,2

711,1

– 33,9

725,1

753,1

– 28,0

713,2

Militair pers.

2 157,6

2 020,8

136,8

2 216,3

2 124,7

91,6

2 189,1

Form. inhuur

0

40,1

– 40,1

0

45,2

– 45,2

0

TOTAAL

2 834,8

2 772,0

62,8

2 941,4

2 923,0

18,4

 

Overige inhuur

 

216,5

  

229.4

  

77, 78 en 79

Uit hoeveel mannen en vrouwen bestaat de gehele organisatie en wat is daarmee het percentage vrouwen in de organisatie? Hoeveel generaals zijn er in totaal en hoeveel daarvan zijn vrouw? Wat is het aandeel vrouwelijke leidinggevenden vanaf salarisschaal 15 ten opzichte van het aandeel mannelijke leidinggevenden?

Hoeveel vrouwen werken er als militair personeel, onderverdeeld in rang en per krijgsmachtonderdeel van Defensie in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?

Hoeveel mannen werken er als militair personeel, onderverdeeld in rang, in elk krijgsmachtonderdeel van Defensie in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het aantal personen per krijgsmachtonderdeel, onderverdeeld naar rang en geslacht per standdatum 1 januari van de jaren 2007 tot en met 2010.

Het aantal personen per 1 januari 2010 is geactualiseerd en wijkt derhalve af van de overzichten van de eerdere Personeelsrapportage van 19 maart jl. (Kamerstuk 32 123 X nr. 112). Dit is te verklaren uit het feit dat er in de afgelopen periode mutaties met terugwerkende kracht in het personeelssysteem zijn verwerkt. Hierbij valt te denken aan bevorderingen, overplaatsingen en in- en uitstroom van personeel. Hierdoor kunnen de totalen per krijgsmachtdeel en bij Defensie afwijken.

80 en 81

Hoeveel vrouwen werken er als burgerpersoneel, onderverdeeld in BBRA-schalen, in elk krijgsmachtonderdeel van Defensie in de jaren 2007, 2008, 2009, 2010?

Hoeveel mannen werken er binnen Defensie als burgerpersoneel, onderverdeeld in BBRA-schalen in elk krijgsmachtonderdeel van Defensie in de jaren 2007, 2008, 2009, 2010?

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het aantal personen per krijgsmachtonderdeel, onderverdeeld naar schaal en geslacht per standdatum 1 januari van de jaren 2007 tot en met 2010.

Het aantal personen per 1 januari 2010 is geactualiseerd en wijkt derhalve af van de overzichten van de eerdere Personeelsrapportage van 19 maart jl. (Kamerstuk 32 123 X, nr. 112). Dit is te verklaren uit het feit dat er in de afgelopen periode mutaties met terugwerkende kracht in het personeelssysteem zijn verwerkt. Hierbij valt te denken aan bevorderingen, overplaatsingen en in- en uitstroom van personeel. Hierdoor kunnen de totalen per krijgsmachtdeel en bij Defensie afwijken.

82

Hoeveel personeelsleden werken er op 1 januari 2010 in deeltijd? Kunt u dit specificeren naar aantal uur per week dat wordt gewerkt? Hoeveel vrouwen en hoeveel mannen zijn dit?

Aantal uren

Man

Vrouw

Totaal

00–20 uren

259

579

838

20–32 uren

593

1 679

2 272

Totaal

852

2 258

3 110

83

In welke functies is het aandeel vrouwen relatief groot? In welke functies is het tekort aan vrouwen relatief groot, terwijl daar wel vrouwen gewenst zijn?

Het aandeel vrouwen is relatief groot in administratieve, logistieke en geneeskundige functies. Tevens is het aandeel vrouwen groter bij burgermedewerkers. In gevechts- en gevechtsondersteunende functies is het percentage vrouwen laag, evenals bij vliegoperatiën, de nautische dienst, technische functies en de duik- en demonteergroep.

84, 85 en 86

Welke concrete maatregelen treft u om vrouwen de gelegenheid te bieden om binnen schooltijden te werken en zorgtaken te verrichten?

Welke concrete maatregelen treft u om mannen de gelegenheid te bieden om binnen schooltijden te werken en zorgtaken te verrichten?

Hoeveel kost het extra om mannen en vrouwen de gelegenheid te geven om zorgtaken te verrichten en binnen schooltijden te werken? Welke consequenties heeft dit voor de herverdeling van taken? Welke consequenties heeft dit voor de missies?

Zie het antwoord op vraag 6.

87

Hoeveel vrouwen zijn er heringetreden bij het militair personeel binnen de diverse rangen van Defensie in de jaren 2007, 2008, 2009, 2010?

Het volgende aantal vrouwelijke militairen is in de onderstaande jaren heringetreden:

Voor 2010 betreft dit de stand van zaken tot 1 oktober 2010.

88

Hoeveel vrouwen zijn er heringetreden bij het burgerpersoneel binnen de diverse BBRA-schalen van Defensie in de jaren 2007, 2008, 2009, 2010?

Het volgende aantal vrouwelijke burgermedewerkers is per onderstaande jaren heringetreden:

Voor 2010 betreft dit de stand van zaken tot 1 oktober 2010.

89 en 90

Hoeveel vrouwen zijn in de jaren 2007, 2008, 2009, 2010 afgestudeerd aan de KMA? Kunt u per jaar aangeven hoeveel vrouwen van de oorspronkelijke instroom er in de daaropvolgende jaren, tot en met het heden, werkzaam zijn (gebleven) bij Defensie?

Hoeveel vrouwen zijn in de jaren 2007, 2008, 2009, 2010 afgestudeerd aan het KIM? Kunt u per jaar aangeven hoeveel vrouwen van de oorspronkelijke instroom er in de daaropvolgende jaren, tot en met heden, werkzaam zijn (gebleven) bij Defensie?

Het onderstaande aantal vrouwen is afgestudeerd aan de KMA:

2007: 32

2008: 54

2009: 42

2010: 24 (tot 1 oktober 2010)

Het onderstaande aantal vrouwen is afgestudeerd aan het KIM:

2007: 16

2008: 10

2009: 9

2010: 10 (tot 1 oktober 2010)

Uit het managementinformatiesysteem van Defensie is niet te herleiden hoeveel vrouwen van de oorspronkelijke instroom werkzaam zijn gebleven bij Defensie. Het systeem toont wel het aantal afgestudeerden, maar vermeldt daarbij niet of deze personen nog bij Defensie werkzaam zijn. Militairen die een opleiding hebben gevolg aan de KMA of het KIM hebben in ieder geval een dienverplichting waarvan de duur bepaald wordt door de lengte en de aard van de opleiding.

91, 98 en 99

Hoe groot was de instroom allochtonen binnen de Defensieorganisatie het afgelopen jaar? En hoe verhoudt deze instroom zich met voorgaande jaren?

Hoeveel militairen vanuit etnisch culturele minderheden zijn momenteel werkzaam bij de Krijgsmacht? Hoeveel waren dat er in 2007, 2008,en 2009?

Hoeveel burgers van etnisch culturele minderheden zijn momenteel werkzaam bij Defensie? Hoeveel waren dat er in 2008, 2009 en 2010?

Na de beëindiging van de verplichte rapportage in het kader van de Wet Stimulering Arbeidsdeelname Minderheden (SAMEN) na 2003 is de betrouwbare registratie van etnisch-culturele herkomst, vanwege het vrijwillige karakter van de registratie, niet meer gegarandeerd. Daardoor zijn vanaf 2004 tot op heden geen actuele gegevens beschikbaar. Uit analyses van het CBS blijkt dat in de periode 2007 tot heden vier procent van het militaire personeelsbestand tot de categorie niet-westerse allochtonen behoorde.Het percentage burgers van niet- westerse allochtone afkomst is in die periode gestegen van 5,1 naar 5,4 procent.

92

Hoeveel loopbaanbegeleiders heeft de Defensieorganisatie? Zijn alle posities vervuld? Zo nee, hoeveel vacante posities zijn er momenteel? Wanneer zullen deze zijn vervuld?

Zie het antwoord op vraag 65.

93

Wanneer kan de Kamer een update van de genomen acties tot en met 2010 in het kader van het actieplan Gender Force verwachten?

De doelstellingen en activiteiten op het gebied van gender zijn opgenomen in het Actieplan Diversiteit Defensie 2009–2012 van 21 januari 2009 (Kamerstuk 31 700 X, nr. 80). In de halfjaarlijkse personeelsrapportage wordt de verhouding mannen en vrouwen bij Defensie en bij de defensieonderdelen weergegeven

94

Hoe wordt invulling gegeven aan het loopbaanperspectief en een stabiele werkomgeving?

De ontwikkeling van het personeelsbeleid is gericht op het verbeteren van loopbaanmogelijkheden door te investeren in de ontwikkeling van het personeel. Door functies binnen de diverse defensieonderdelen op elkaar af te stemmen worden de loopbaanmogelijkheden vergroot. Het loopbaanbeleid is vooral gericht op de horizontale ontwikkeling van de loopbaan en niet per definitie op promotie. Er is altijd een vast aanspreekpunt binnen de organisatie voor loopbaanbegeleiding.

95

Hoeveel vrouwen volgen momenteel de opleiding aan de Koninklijke Militaire School (KMS), aan te geven per leerjaar?

Op 1 oktober 2010 waren 119 vrouwelijke leerlingen in opleiding aan de KMS. Een overzicht per schooljaar is niet te geven omdat de opleidingen niet in de vorm van schooljaren zijn ingericht.

96

Hoeveel vrouwen volgen momenteel de Hogere Defensie Vorming (HDV)?

Momenteel volgen vijf vrouwen de Hogere Defensie Vorming.

97

Wat doet u om de instroom van etnisch culturele minderheden te stimuleren?

Diversiteit is een integraal onderdeel van landelijke wervingscampagnes van Defensie. Dit houdt onder andere in dat naast het gebruik van specifieke media ook steeds meer «kleur» wordt gegeven aan algemene media-uitingen. Speciale aandacht gaat uit naar het gebruik van «social media» op internet om goed werkgeverschap door Defensie onder de aandacht te brengen. In dit verband wordt momenteel ook gewerkt aan het vergroten van de kennis bij wervers en voorlichters over de desbetreffende groepen. Voorts worden defensiecollega's met een bepaalde etnisch-culturele achtergrond ingezet als rolmodel en er wordt samengewerkt met etnisch-culturele organisaties. Ook is Defensie zichtbaar in etnisch-culturele media en op evenementen. Tot slot wordt bekendheid gegeven aan de specifieke voorzieningen binnen Defensie, bijvoorbeeld op het gebied van geestelijke verzorging, voeding en feestdagen.

98 en 99

Hoeveel militairen vanuit etnisch culturele minderheden zijn momenteel werkzaam bij de Krijgsmacht? Hoeveel waren dat er in 2007, 2008,en 2009?

Hoeveel burgers van etnisch culturele minderheden zijn momenteel werkzaam bij Defensie? Hoeveel waren dat er in 2008, 2009 en 2010?

Zie het antwoord op vraag 91.

100

Hoeveel «project-generaals» telt Defensie op dit moment?

Op 1 oktober 2010 waren vijf «project-generaals» binnen Defensie werkzaam. Zij worden ingezet voor de volgende projecten: permanent gemeenschappelijk hoofdkwartier, herstructurering Commando landstrijdkrachten, SPEER (2 vte’n) en herstructurering Defensie Materieel Organisatie.

101

Kunt u per krijgsmachtdeel en in een matrix voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 aangeven

  • hoeveel VTE militair-, burger en extern personeel gewenst is om de eenheid optimaal te doen functioneren;

  • hoeveel VTE militair-, burger en extern personeel in de genoemde jaren daadwerkelijk beschikbaar was/ naar verwachting voor 2011 zal zijn?

De optimale omvang van een eenheid is vastgelegd in de organieke formatie van een eenheid. Daarbij wordt geen rekening gehouden met formatieplaatsen die voor externen zijn bestemd. De verhouding tussen formatie en personeel is voor de jaren 2008, 2009, 2010 in de onderstaande tabel weergeven. De verhouding tussen organieke formatie en personeel voor 2011 berust op planningsgegevens. De uiteindelijke realisatie kan hiervan afwijken. Bij dit overzicht is geen rekening gehouden met leerlingen en agentschappen.

102

Hoeveel Defensieattachés telt Defensie op dit moment en uit welk budget worden zij betaald?

Defensie telt momenteel 37 defensieattachés, van wie vijf reizende attachés met standplaats Den Haag. Daarnaast heeft Defensie tien attachés die specifiek marine-, landmacht-, luchtmachtattaché, defensiematerieelattaché of adjunct-defensieattaché zijn. Defensie heeft tot slot drie militaire adviseurs bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen van de Navo, de VN en de OVSE. Alle 50 functies worden betaald uit het interdepartementale HGIS-attachébudget.

103

Welk bedrag is er begroot voor het Defensie topsportprogramma? Hoe is dit bedrag verdeeld over de verschillende krijgsmachtdelen?

Zie het antwoord op vraag 72.

104

Beperkt de beschikbare hoeveelheid Persoonlijk standaard uitrusting (PSU) de mogelijkheden voor de instroom van nieuw personeel in de Algemeen militaire opleiding (AMO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en per wanneer zijn de problemen rondom PSU tekorten opgelost?

De instroom van nieuw personeel in de Algemene militaire opleiding (AMO) wordt niet beperkt door de beschikbare hoeveelheid PSU. Alle opgekomen personen zijn van PSU voorzien. Wel zijn de verstrekte PSU-pakketten voor bepaalde artikelen getalsmatig aangepast. Ook moesten voor bepaalde artikelen waarvoor geen voorraad beschikbaar was, alternatieven worden verstrekt. Zo zijn bijvoorbeeld enige tijd sportschoenen of bergwandelschoenen verstrekt in plaats van gevechtslaarzen. Inmiddels is de voorraad gevechtslaarzen weer op peil. Personeel in opleiding heeft in een aantal gevallen enige tijd gewerkt zonder goed, door Defensie verstrekt, schoeisel. Verder is sprake van een tekort aan sportkleding waardoor personeel vaak in eigen sportkleding dan wel gevechtskleding sportlessen volgt. In de brief van 28 juni jl. (Handelingen TK 2009–2010, aanhangsel nr. 2750) is uiteengezet op welke wijze Defensie omgaat met de tekorten aan kleding en uitrusting. De tekorten die in 2010 bij het KPU-bedrijf zijn ontstaan als gevolg van de financiële problematiek hebben op de eerste plaats geleid tot het minimaliseren van het kledingpakket voor jongeren die deelnemen aan de ROC-opleiding Veiligheid en Vakmanschap en ten behoeve van de categorie instroom. Daarnaast heeft een stimulering van de voorraad plaatsgevonden door de intensivering van de retourlijn, waardoor essentiële kleding alsnog tijdig kon worden uitgegeven.

In de brief is tevens uiteengezet dat Defensie door de problemen met het exploitatiebudget niet in alle gevallen kan voldoen aan de behoefte op het gebied van kleding en uitrusting. De beschikbare financiële middelen zijn ontoereikend om alle tekorten op korte termijn weg te werken. Deze problematiek zal daarom in 2011 nog niet zijn opgelost Met de defensieonderdelen is op basis van het budget voor 2011 bezien welke prioriteiten worden gesteld.

105

Wat zijn de huidige vullingspercentages van de schaarstecategorieën, bijvoorbeeld ten aanzien van technisch en geneeskundig personeel?

Met de brief van 9 september jl. is de Kamer geïnformeerd over de vulling in januari 2010 van de belangrijkste categorieën geneeskundig personeel (Kamerstuk 32 123 X, nr. 155). De vullingspercentages van de overige schaarstecategorieën worden niet geregistreerd.

106

De CZSK heeft in de periode 1 juli 2009 tot 30 juni 2010 meer mensen aangesteld dan er «aanstelbaren» waren. Wat is hiervoor de verklaring?

Het aantal «aanstelbaren» is het aantal personen dat het keuring- en selectietraject in de rapportageperiode succesvol heeft doorlopen en de mogelijkheid wordt geboden om op een bepaald opkomstmoment te beginnen met een loopbaan bij Defensie. Dit opkomstmoment kan ook in de volgende rapportageperiode liggen. Het aantal aangestelden is het aantal personen dat in de rapportageperiode is opgekomen en met zijn loopbaan is begonnen. Deze personen kunnen ook in de vorige rapportageperiode aanstelbaar zijn geworden. Voorts is altijd sprake van «opkomstverloop». Dit betreft personen die ondanks geschiktheid niet opkomen.

107

Kunt u nader toelichten hoe groot de operationele inzetbaarheid van de verschillende krijgsmachtdelen is in relatie tot de huidige vulling van het personeelsbestand? Zal de operationele inzetbaarheid afnemen in 2011 ten opzicht van die in 2009 en 2010?

De operationele gereedheid van de krijgsmacht wordt mede bepaald door de personele vulling. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 38, 58, en anderen zijn de gereedstellingsopdrachten voor 2011 aangepast. Er wordt vaker specifiek gereedgesteld. Hierdoor zijn er 2011 minder eenheden dan in 2009 en 2010 volledig operationeel gereed. Specifieke gereedstelling heeft echter geen gevolgen voor de inzet. De kenmerken van de gevraagde inzet worden juist gebruikt om eenheden op hun taak voor te bereiden. Hierdoor is voor de krijgsmacht het behoud van kennis en ervaring voor de volledige taak verzekerd. Bij de KMar is geen sprake van specifieke gereedstelling, gezien de politietaken van de KMar.

108

Hoe streeft Defensie naar de verjonging van het personeelsbestand?

Voor de verjonging van het personeelsbestand zullen de mogelijkheden van het flexibel personeelssysteem (FPS) worden gebruikt om de doorstroom naar hogere rangen te vergroten. Daarnaast zullen mogelijk alternatieve uitstroommogelijkheden in het personeelssysteem voor personeel boven de 35 jaar in overweging moeten worden genomen om doorstroming mogelijk te maken.

109

Wat heeft het C-17 initiatief van de NAVO tot dusver in de praktijk voor Nederland opgeleverd?

Met de deelneming aan het C-17 initiatief kan Nederland gebruik maken van drie Boeing C-17 Globemaster transportvliegtuigen. Hiermee beschikt Nederland over jaarlijks 500 vlieguren, inclusief trainingsuren. Omdat de eenheid nog niet volledig operationeel is, verwacht Nederland in 2010 in totaal zo'n 365 vlieguren te gebruiken. In 2011 zal dat naar verwachting ongeveer 450 vlieguren zijn.

De C-17 capaciteit is van groot belang voor de ondersteuning van het expeditionaire optreden van de krijgsmacht. Nederland heeft zijn aandeel in deze capaciteit tot dusverre voornamelijk gebruikt voor de ISAF-operatie in Afghanistan. Naast een aantal vluchten waarbij munitie naar Afghanistan werd vervoerd, wordt de C-17 capaciteit momenteel gebruikt voor de terugverplaatsing van zwaar (buitenprofiel) en bijzonder materieel naar Nederland. Het voordeel van de C-17 voor dit soort missies is de grote capaciteit in combinatie met een groot bereik, en eigenschappen als zelfbescherming en het vermogen te starten en landen op korte en soms onverharde banen.

110

Gesproken wordt over «de professionaliteit van het Nederlands Defensiepersoneel» en over «investeren in personeel» maar voor 2011 wordt het oefenprogramma van de operationele commando's beperkt (zie antwoorden 9 juli jl. op vragen Hernandez). Op p.13 van de Memorie van Toelichting wordt in meer algemene zin gesteld dat het oefenprogramma voor 2011 is versoberd. Op welke wijze zal die versobering gestalte krijgen? Kunt u dit uiteenzetten voor de krijgsmacht als geheel en voor het oefenprogramma van de operationele commando's in het bijzonder?

Zie het antwoord op vraag 38.

111

Doet het alleen «specifiek operationeel gereedstellen» van een eenheid (uit bezuinigingsoverwegingen) op geen enkele wijze afbreuk aan de vaardigheden van de militairen bij de operatie waarin zij actief worden?

119, 122 en 133

De specifieke gereedstelling wordt geïndiceerd door personele tekorten en gebrek aan materieel en oefengelegenheid. Hoeveel zal er worden bespaard door deze maatregelen? Wat betekent dit volgens de minister voor de aantrekkelijkheid van het militaire beroep in het kader van werving en mond-tot-mond reclame?

Gesteld wordt dat een deel van de eenheden specifiek operationeel gereed wordt gesteld, omdat een bepaald deel van de organieke taak tijdelijk niet kan worden uitgevoerd door schaarste aan personeel, materieel of ontbrekende oefengelegenheid. Hoe lang gaat deze situatie voortduren? Welke soort eenheden van welke krijgsmachtdelen betreft dit?

Hoe vallen de garanties waar de krijgsmacht voor staat te rijmen met de mededeling dat er specifiek operationeel wordt gereed gesteld? Kan deze garantie niet alleen van kracht zijn wanneer er organiek wordt gereed gesteld? De krijgsmacht heeft immers hoofdtaken, die als organieke taken zijn uitgesplitst over de diverse militaire eenheden; en de som van die organieke taken zijn de hoofdtaken van de krijgsmacht.

De organieke taak van een eenheid behelst een breed spectrum van taken en omstandigheden. In de praktijk is echter in bijna iedere missie een deel van deze taken niet aan de orde. Bij antipiraterijmissies is bijvoorbeeld geen onderzeebootbestrijding nodig, en bij een missie in Tsjaad geen optreden in koud weer. Door specifiek gereed te stellen voor de missie worden beschikbare oefentijd, personele en materiële middelen zo doelmatig mogelijk gebruikt. De specifieke gereedstelling van een eenheid kan ook het gevolg zijn van schaarste. Dit betreft echter steeds individuele eenheden en zo mogelijk steeds een ander, omschreven deel van de organieke taak. Zo blijven voor de krijgsmacht als geheel het behoud van kennis en ervaring voor het totaal van de organieke taken gewaarborgd. Mede met het oog op de werving wordt hieraan niet getornd.

112

Kunt u aangeven ten aanzien van welke munitiesoorten zich nog tekorten voordoen? Wanneer zullen deze tekorten zijn weggewerkt?

Zie het antwoord op vraag 32.

113

Kunt u per krijgsmachtdeel aangegeven of de hoeveelheden reservedelen op peil zijn? En zo niet, op welke onderdelen zich tekortkomingen voordoen?

Zie het antwoord op vraag 32.

114

Hoe verloopt de noodzakelijke inhaalslag ten aanzien van reservedelen, tekorten aan munitie, en het «kannibaliseren» van materieel? Wanneer zal deze inhaalslag volledig zijn afgerond?

Zie het antwoord op vraag 32.

115

Kan een overzicht worden gegeven van de operationele gereedheid van operationele eenheden ter grootte van een bataljon en zelfstandige compagnie, schip, squadron, voor de maand september 2010 waarbij wordt aangegeven hoeveel eenheden niet 100% operationeel gereed zijn, hoeveel gepland niet operationeel zijn en hoeveel niet gepland? Kunt u dit overzicht ook geven voor september 2008 en september 2009?

In verband met de nationale veiligheid, de veiligheid van de eigen troepen en de veiligheid van de bondgenoten worden de cijfers met betrekking tot de operationele gereedheid van afzonderlijke eenheden per maand niet openbaar gemaakt. Het hoofdproduct van Defensie is het opwerken, gereedstellen en beschikbaar houden van operationele eenheden alsmede de inzet van deze eenheden. De beleidsartikelen 21 tot en met 24 in de begroting over de operationele commando’s beschrijven de capaciteiten van de krijgsmacht waaruit operationele eenheden, dan wel delen of samenstellingen daarvan, worden aangewezen voor inzet. Als voorbeelden kunnen worden genoemd voor het CZSK zes fregatten, voor het CLAS drie brigadestaven en zes (pantser)infanterie- en tankbataljons, voor het CLSK vijf squadrons gevechtsvliegtuigen en voor het CKmar vier pelotons mobiele eenheid.

In de jaarverslagen wordt onder dezelfde beleidsartikelen verantwoording afgelegd over de inzet van deze operationele eenheden. Deze rapportages berusten zo veel mogelijk op harde cijfers uit basisadministraties en op het oordeel van commandanten. De inrichting en de verbetering van de basisadministraties, waarbij ook SPEER een rol speelt, heeft de komende jaren de aandacht.

116

Kunt u aangeven waar het breekpunt ligt qua materieel en personeel om de krijgsmacht de komende jaren op peil te houden?

Zie het antwoord op vraag 7.

117

Waarom is de Kamer nog niet geïnformeerd over de studies naar de mogelijkheden voor additionele opbrengsten die kunnen worden aangewend om eventuele tegenvallers in het pakket maatregelen te kunnen opvangen en de financiële druk op het investeringsplan te verlichten?

In de beantwoording van de vragen over de begroting 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 21 van 29 oktober 2009) is gemeld dat de eventuele resultaten van studies worden meegenomen in de voorbereiding van de begroting 2011. Bij het opstellen van de begroting zijn de op dat moment bekende resultaten verwerkt.

118

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het project Network Enabling Capabilities (NEC)? Zijn alle maatregelen inmiddels doorgevoerd en wat zijn hiervan de effecten geweest?

Door de bezuinigingen bij Defensie is in 2009 de structurele reservering van ongeveer € 10 miljoen per jaar voor Network Enabled Capabilities (NEC) vervallen. Dit budget betrof een pakket maatregelen om enkele grote operationele problemen op het gebied van interoperabiliteit en operationele informatievoorziening versneld op te lossen. De maatregelen zijn opnieuw afgewogen tegen andere investeringsbehoeften. Een deel van de maatregelen is opgenomen in de begroting, bijvoorbeeld het project Nederlands Operationeel Inlichtingen Systeem. Andere maatregelen zijn vervallen of zijn nog in voorbereiding. Ook wordt een aantal maatregelen in 2010 voltooid. Het betreft bijvoorbeeld het project Common Operational Picture, waarbij verschillende commandovoeringsystemen aan elkaar worden gekoppeld. De resultaten van dit project zijn in september van dit jaar gedemonstreerd tijdens de oefening Purple NECtar.

119

De specifieke gereedstelling wordt geïndiceerd door personele tekorten en gebrek aan materieel en oefengelegenheid. Hoeveel zal er worden bespaard door deze maatregelen? Wat betekent dit volgens de minister voor de aantrekkelijkheid van het militaire beroep in het kader van werving en mond-tot-mond reclame?

Zie het antwoord op vraag 111.

120

Hoeveel locaties heeft het CLAS? Hoeveel locaties heeft de CLSK? Waar bevinden zich deze locaties? Welke worden mogelijk in de toekomst afgestoten?

Het CLAS heeft als hoofdgebruiker momenteel 121 objecten in gebruik. Dit varieert van grote objecten zoals kazernes en oefen- en schietterreinen tot kleine, zoals een afzonderlijk kantoorgebouw. Veel van deze objecten zijn op korte afstand van elkaar gelegen. Het CLSK heeft als hoofdgebruiker 50 verschillende objecten in gebruik. Naast grote, zoals de acht militaire luchtvaartterreinen, gaat het daarbij vooral om kleine objecten zoals radarinstallaties en obstakelverlichting.

De objecten van het CLAS zijn verspreid over heel Nederland waarbij de nadruk ligt op de provincies Drenthe, Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant. De meeste objecten van het CLSK zijn gelegen in Noord-Brabant. Pas nadat is vastgesteld wat de gevolgen van de bezuinigingen zijn voor de operationele capaciteiten van Defensie, kan worden bezien welke consequenties dat heeft voor het ruimtebeslag en de objecten van Defensie. Afwegingen hierover worden verwerkt in de beleidsbrief die in het voorjaar van 2011 aan de Kamer wordt gezonden.

121

Gesteld wordt dat «de internationale bereidheid om tot een onderlinge verdeling van taken en capaciteiten over te gaan beperkt blijft». Hoe beoordeelt de regering deze bereidheid in het licht van de gevolgen van de economische crisis? Is er vanwege de noodzaak tot bezuinigen ook in andere Europese landen juist een momentum om te komen tot meer samenwerking? Is de regering bereid zich hiervoor in te zetten?

In het eindrapport van de Verkenningen is verwezen naar een interdepartementaal beleidsonderzoek naar taakspecialisatie uit 2003, waaruit is gebleken dat de internationale bereidheid om tot een onderlinge verdeling van taken en capaciteiten over te gaan beperkt is. Vooral taakspecialisatie waarbij landen in onderling overleg volledige krijgsmachtdelen afstoten veronderstelt het vertrouwen en de bereidheid van landen hun soevereine beslissingsbevoegdheid over de inzet van hun krijgsmacht te delen. Deze mate van politieke convergentie ontbreekt vooralsnog tussen de Europese partners. Ook oefenen krijgsmachten nationale taken uit die moeilijk aan andere landen kunnen worden overgedragen.

Deze constatering laat echter onverlet dat het juist in tijden van economische crisis van groot belang is te streven naar een verdere integratie van capaciteiten in internationaal verband en te zoeken naar schaalvoordelen. De bereidheid hiertoe is bij veel landen aanwezig. In EU- en Navo-verband staat nauwere samenwerking hoog op de agenda vanwege de financiële problemen waarmee vrijwel alle landen te kampen hebben. De regering zal, in samenwerking met buurlanden, onderzoeken of de instandhouding van capaciteiten doelmatiger kan worden ingericht door de krachten te bundelen. Daarbij kan worden gedacht aan nieuwe vormen van poolvorming, materiële samenwerking en het in binationaal of multinationaal verband maken van afspraken over verdere samenwerking of over een verdeling van taken en capaciteiten. De regering zal daarbij voortbouwen op bestaande samenwerkingsverbanden.

122

Gesteld wordt dat een deel van de eenheden specifiek operationeel gereed wordt gesteld, omdat een bepaald deel van de organieke taak tijdelijk niet kan worden uitgevoerd door schaarste aan personeel, materieel of ontbrekende oefengelegenheid. Hoe lang gaat deze situatie voortduren? Welke soort eenheden van welke krijgsmachtdelen betreft dit?

Zie het antwoord op vraag 111.

123

Hoeveel manuren besteden de krijgsmachtdelen per jaar bij benadering aan maatschappelijke dienstverlening/steunverlening? Om wat voor soort activiteiten gaat dit? Hoe is de verrekensystematiek van dergelijke activiteiten?

Defensie voert structureel taken uit ter ondersteuning van civiele autoriteiten, zoals kustwachttaken en de eigen taken van de Koninklijke marechaussee zoals genoemd in de Politiewet 1993. Daarnaast verleent Defensie ook steun aan civiele autoriteiten in de vorm van militaire bijstand, steunverlening in het openbaar belang en maatschappelijke dienstverlening. In 2009 heeft Defensie bijna 30 000 mandagen besteed ten behoeve van deze militaire bijstand en steunverlening. Enkele voorbeelden hiervan zijn de inzet van blushelikopters, de inzet van bergingstanks bij het treinongeluk in Barendrecht, het bewaken en beveiligen van objecten, de inzet van de ME van de Koninklijke marechaussee bij grote evenementen en de inzet van het onbemande vliegtuig Raven tijdens de jaarwisseling.

De civiele autoriteiten vergoeden de additionele uitgaven van militaire bijstand en steunverlening. Sinds 1 januari 2010 heeft dit plaats door een door hen vooraf gefinancierd budget binnen de defensiebegroting. Ook bij maatschappelijke dienstverlening is het uitgangspunt dat de additionele uitgaven met de aanvrager worden verrekend. Echter, bij maatschappelijke dienstverlening ter ondersteuning van een charitatief doel of uit het oogpunt van goed nabuurschap kunnen deze uitgaven ook niet of slechts gedeeltelijk in rekening worden gebracht.

124

Zijn er in het kader van de Civiel-Militaire Bestuursafspraken nog steeds 4 600 militairen beschikbaar voor nationale inzet, dus in totaal meer dan de genoemde 3 000 militairen voor het uitvoeren van rampenbestrijding?

Defensie garandeert de beschikbaarheid van 4 600 militairen. Van hen zijn 3 000 militairen beschikbaar voor algemene ondersteuning en 1 600 militairen voor gespecialiseerde vormen van steun en bijstand, zoals bijvoorbeeld explosievenopruiming, geneeskundige steun, gedeeltelijke achtervang voor luchtverkeersleiding van Schiphol en schepen van de wacht.

125

Zullen niet meer tanks, pantserhouwitsers, F-16-gevechtsvliegtuigen en onroerende zaken worden verkocht dan eerder reeds aan de Kamer is gemeld?

Momenteel zijn niet meer tanks, pantserhouwitsers, F-16 gevechtsvliegtuigen en onroerende zaken beschikbaar voor verkoop dan eerder aan de Kamer is gemeld.

126

Zullen de plannen van het nieuwe kabinet met betrekking tot de omvang van de Defensiebegroting leiden tot meer verkopen van materieel dan eerder aan de Kamer was gemeld? Zo ja, welke verkopen?

Zie het antwoord op vraag 7.

127

Hoe zijn de kosten van verkoopgereed maken van het overtollige materieel gespecificeerd in de begroting?

Met de begroting 2011 wordt voor de eerste maal budget toegewezen ter financiering van de afstotingskosten. Op pagina 114 is voor de DMO (€ 17,5 miljoen in 2011) en op pagina 116 voor het CDC (€ 8 miljoen in 2011) de mutatie opgenomen. Het beschikbare budget voor afstotingskosten is gelijk aan de genoemde bedragen.

128

Kunt u de bijdrage JSF business case nader toelichten?

De bijdrage voor de JSF-business case is het resultaat van de arbitrage in 2008 en 2009 en de overeenkomst die de Staat vervolgens begin 2010 met de luchtvaartindustrie heeft gesloten. Over de uitkomst van de arbitrage en de overeenkomst is de Kamer geïnformeerd met de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 223). In die brief is uiteengezet dat € 52,1 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) wordt bijgedragen door een uitgavenverlaging in gelijke delen op het terrein van luchtvaart en industrie binnen de begrotingen van Economische Zaken en Defensie. De defensiebijdrage van € 26 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) is in de begroting van 2011 verwerkt en in mindering gebracht op het projectbudget Vervanging F-16. Op grond van de berekeningsafspraken van de business case voor inflatie- en discontocorrecties en gelet op de spreiding van de bijdrage over 2012 (€ 20,0 miljoen) en 2013 (€ 27,6 miljoen) is het bedrag voor Defensie in totaal € 47,6 miljoen (prijspeil 2010).

129

Waarom is er 8,3 miljoen euro verwerkt voor de structurele voorziening «Uitvoering crisisbeheersingsoperaties» op de Defensiebegroting?

In 2010 is aan de structurele voorziening «Uitvoering crisisbeheersingsoperaties» op de defensiebegroting € 44,4 miljoen toegevoegd door het ministerie van Buitenlandse Zaken (HGIS). Hiervoor is gebruik gemaakt van de eindejaarsmarge 2009 (€ 36,1 miljoen) en het restant is opgelost door de toepassing van een inter-temporele schuif van € 8,3 miljoen binnen de voorziening van 2011 naar 2010. Dit betreft een begrotingstechnische mutatie en geen beleidsmatige mutatie.

130

Gesproken wordt over een wisselende omvang van de Nederlandse bijdrage aan de NRF in 2011. Kan die bijdrage respectievelijk kunnen die bijdragen reeds nader worden geduid?

In de eerste helft van 2011 levert Nederland de volgende bijdrage van in totaal ongeveer 510 militairen aan de zogenaamde Immediate Response Force (IRF) van de NRF:

CZSK

  • het commando over de Standing NATO Maritime Group-2 (SNMG-2)

  • een fregat ingebed in SNMG-2

  • een boarding team

  • een mijnenjager

  • een EOD (Explosieven Opruimings- en Detectie)-team

CLSK

  • negen F-16’s

Nederland levert daarnaast de volgende bijdrage van ongeveer 55 militairen aan de Response Force Pool (RFP), van waaruit de IRF naar behoefte kan worden aangevuld:

CZSK

  • een onderzeeboot

In de tweede helft van 2011 levert Nederland de volgende bijdrage van ongeveer 295 militairen aan de IRF:

CZSK

  • een mijnenjager

CLSK

  • negen F-16’s

Nederland levert in de tweede helft van 2011 geen bijdrage aan de RFP. De Kamer is over deze bijdragen nader geïnformeerd in de brief van 27 april jl. over de Nederlandse bijdrage aan de NATO Response Force in 2011 (Kamerstuk 29 521, nr. 140).

131

Gesproken wordt over een periodieke bijdrage aan de EU Battlegroups in 2011. Kan die bijdrage respectievelijk kunnen die bijdragen reeds nader worden geduid?

Nederland heeft in de eerste helft van 2011 de leiding over een EU Battlegroup die wordt geformeerd in samenwerking met Duitsland, Oostenrijk, Finland en Litouwen. Nederland heeft de volgende elementen aangeboden voor deelneming aan deze Battlegroup:

  • de Operation Commander en een tiental stafofficieren voor het operationele hoofdkwartier;

  • een brigadestaf en eenheden voor het uitzendbaar hoofdkwartier;

  • de staf van een infanteriebataljon plus twee infanteriecompagnieën;

  • een ISTAR (Intelligence, Surveillance, Target Acquisition, and Reconnaissance)-eenheid;

  • een bijdrage van genie en CIMIC (Civil-Military Cooperation);

  • een bijdrage aan het logistieke bataljon.

De totale Nederlandse bijdrage aan deze Battlegroup bedraagt ongeveer 1 200 van de in totaal ongeveer 2 350 militairen. Het CLAS levert het merendeel van deze eenheden. De Kamer is hierover nader geïnformeerd in de brief van 8 september jl. over de Nederlandse bijdrage aan een EU Battlegroup in de eerste helft van 2011 (Kamerstuk 29 521, nr. 150).

132

Welke taken zou Defensie moeten afstoten om met de huidige beschikbare middelen het ambitieniveau zoals geformuleerd in de toelichting bij de begroting waar te kunnen maken?

Zie het antwoord op vraag 7.

133

Hoe vallen de garanties waar de krijgsmacht voor staat te rijmen met de mededeling dat er specifiek operationeel wordt gereed gesteld? Kan deze garantie niet alleen van kracht zijn wanneer er organiek wordt gereed gesteld? De krijgsmacht heeft immers hoofdtaken, die als organieke taken zijn uitgesplitst over de diverse militaire eenheden; en de som van die organieke taken zijn de hoofdtaken van de krijgsmacht.

Zie het antwoord op vraag 111.

134

Welke taken zou Defensie moeten afstoten op 1) nationaal niveau, 2) Europees niveau 3) in NAVO samenwerkingsverband, om met een korting op het huidige budget van 600 miljoen euro, het ambitieniveau zoals geformuleerd in de toelichting bij de begroting waar te kunnen maken?

Zie het antwoord op vraag 7.

135

Met welke type schepen zal de Koninklijke Marine in 2011 actief zijn in het kader van de Kustwacht in de West?

In 2011 worden achtereenvolgens Hr.Ms. Rotterdam, Hr.Ms. Johan de Witt en Hr.Ms. van Amstel ingezet in het Caribisch gebied. De schepen zijn voorzien van een boordhelikopter van het Defensie Helikopter Commando. De eenheden zullen tijdens hun inzet ook taken voor de Kustwacht uitvoeren. Hr.Ms. Pelikaan is permanent in het Caribisch gebied gestationeerd en wordt op gelegenheidsbasis ook ingezet voor kustwachtactiviteiten. De Kustwacht beschikt zelf over drie kustwachtcutters en kleinere vaartuigen.

136

Van welke aflopende mandaten voor Nederlandse bijdragen aan internationale missies wordt verlenging voorzien? Welke internationale missies zullen mogelijk bij of na verlenging van het mandaat (opnieuw) een beroep doen op Nederland?

De informatieverstrekking aan de Kamer over mandaten en looptijden van Nederlandse bijdragen aan internationale missies verloopt via een vast stramien. Voor het komende begrotingsjaar hanteert de regering vooralsnog de mandaten en looptijden die met de Kamer zijn overeengekomen. Mocht de regering besluiten tot verlenging van een missie dan zal zij de Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren.

137, 138, 139 en 140

Worden over 2010 geen Van Geel-gelden aan de begroting toegevoegd? Zo nee, wat is de ratio daarvan (ook gedurende 2010 was de krijgsmacht immers nog geruime tijd actief in onder meer Uruzgan)?

Worden in 2011 voor de laatste maal Bos-gelden aan de Defensiebegroting toegevoegd? Zo ja, betekent dat dat voor de Defensiebegroting voor 2012 nu reeds rekening moet worden gehouden met een verlaging wanneer alsdan de Bos-gelden niet meer worden toegerekend aan de Defensiebegroting?

Wanneer zal de Kamer de evaluatie van de Van Geel-gelden ontvangen? In welke mate zijn de gelden tot op heden aangewend?

Waar kunnen de «Bos-gelden» in de begroting teruggevonden worden?

De Van Geel-gelden zijn eenmalig toegevoegd aan de defensiebegroting van 2008 en 2009. Bij de verlenging van de missie in Afghanistan is deze toevoeging herhaald voor 2010 en 2011 onder de naam Bos-gelden. Vanaf 2012 is de begroting voor crisisbeheersingsoperaties en de DMO weer op het reguliere niveau. De Van Geel- en Bos-gelden zijn toegevoegd aan begrotingsartikel 25 onder DMO-investeringen. De Van Geel-gelden zijn inmiddels tot besteding gekomen. De evaluatie van deze Van Geel-gelden zal bij de eindevaluatie ISAF worden betrokken.

141 en 243

Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de schadeloosstelling van veteranen zoals bemiddeld door de ombudsman?

Wat is de stand van zaken voor wat betreft de schadeloosstelling voor veteranen? Hoeveel veteranen hebben hier mogelijk recht op en om welk totaal bedrag gaat het?

De bemiddeling van de Nationale ombudsman heeft geleid tot de vaststelling dat in het sectoroverleg Defensie verder kan worden gesproken over een regeling voor veteranen die invalide zijn geraakt. Deze regeling krijgt de vorm van een aanvulling op het militaire invaliditeitspensioen, de bijzondere invaliditeitsverhoging en de overige voorzieningen en verstrekkingen die op grond van de Kaderwet militaire pensioenen worden toegekend. De nadere uitwerking van de regeling zal spoedig in het sectoroverleg worden besproken. Vooruitlopend op het sectoroverleg dienen de financiële gevolgen van de regeling en de budgettaire inpassing te worden bezien.

142

Wanneer zijn de financiële geautomatiseerde systemen ingericht om de budgetflexibiliteit per operationele doelstelling te presenteren? En welke informatie zal dit opleveren?

De financiële systemen die momenteel door Defensie worden gebruikt bieden inzicht in de budgetflexibiliteit. De informatie die hieruit kan worden afgeleid is niet toegesneden op bepaalde operationele doelstellingen. Defensie is niet voornemens dit te wijzigen. Naar verwachting heeft dit geen meerwaarde voor de financiële aansturing van de organisatie. Daarnaast heeft de komende periode de uitvoering van de bezuinigingen bij Defensie prioriteit boven de aanpassing van de financiële systemen. Hierbij speelt mede de beperkte personele capaciteit bij Defensie een rol.

143

Kan er een globale specificatie worden gegeven van de uitgaven die onder de Voorziening HGIS vallen en die betrekking hebben op Defensie?

De post «Voorziening HGIS» is het deel van het budget voor crisisbeheersingsoperaties dat nog niet voor missies is belegd. Hiervan is dus geen nadere specificatie te geven.

144

Waarom is de post algemene missies van 1,35 miljoen euro in 2010 gestegen naar 5,5 miljoen euro in 2011?

De post «Missies Algemeen» bevat uitgaven die vallen onder het regime van de geheime uitgaven. Zoals is vastgelegd in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten uit 2002 worden de geheime uitgaven gecontroleerd door de president van de Algemene Rekenkamer.

145

Wat wordt bedoeld met de opmerking dat de beschikking over het gewenste materieel mede bepaald wordt door niet-beïnvloedbare factoren zoals het risico op complexe materiële problemen die alleen met een meerjarig verbetertraject kunnen worden aangepakt? Graag een nadere uitleg over dit meerjarig verbetertraject.

Sommige materiële problemen die invloed hebben op de materiële gereedheid kunnen alleen worden opgelost met een modificatie omdat reparaties geen uitkomst bieden. Er zal een modificatie moeten plaatsvinden om de tekortkoming structureel op te lossen. Hiervoor moeten onderzoeken en tests worden uitgevoerd alvorens de verbetering bij al het betrokken materieel door te voeren. Daarvoor wordt doorgaans samengewerkt met fabrikanten en leveranciers. Het verbetertraject is het geheel van onderzoeken, tests en de uiteindelijke uitvoering van de verbetering en neemt in het bijzonder voor maritieme wapensystemen regelmatig meerdere jaren in beslag. Daarnaast worden procedurele oplossingen gehanteerd om tekorten op te vangen.

146

Kunt u specificeren hoeveel en op welke terreinen het project herintroductie mijnenveegcapaciteit vertraging oploopt?

Het project Herintroductie Mijnenveegcapaciteit behelst de verwerving van onbemande mijnenveegcapaciteit voor het CZSK. In de B-brief over de resultaten van de voorstudiefase van dit project (Kamerstuk 32 123 X, nr. 132 van 28 mei jl.) is aan de Kamer gemeld dat het project zou worden voltooid in 2015. Vanwege herschikkingen is de realisatiefase van het project echter verlengd van 2015 tot 2018. Dit betekent dat de instroom van de mijnenveegcapaciteit langer zal duren en dat de volledige capaciteit pas in 2018 beschikbaar zal zijn. Hierdoor is nog niet duidelijk wanneer de mijnenveegcapaciteit precies instroomt.

147

Welke maatregelen zullen worden genomen voor de oplossing van specifieke knelpunten voor het CLAS ten aanzien van de brandstof, de munitie en de geplande investeringen? Zullen deze knelpunten in 2011 volledig zijn weggenomen?

Zie het antwoord op vraag 38.

148

Voor welke taken worden de marinierseenheden nog wel opgeleid?

Zie het antwoord op vraag 38.

149

Wat is de huidige stand van zaken wat betreft de instroom van NH-90's en wat betreft de kwaliteit daarvan?

Op 21 april is de eerste Meaningful Operational Capable (MOC-)helikopter door NHIndustries overgedragen aan Defensie. Hierover is de Kamer geïnformeerd met de brief van 17 mei jl. (Kamerstuk 31 300, nr. 19). In juli 2010 volgde de overdracht van de tweede NH-90. Naar verwachting zal het derde toestel voor het einde van dit jaar worden overgenomen. Daarna volgen tot eind 2011 de overige helikopters. NHIndustries verwacht vanaf begin 2012 de achtste helikopter in de uiteindelijke configuratie, de Full Operational Capable (FOC)-helikopter, aan Nederland te kunnen aanbieden. De verwervingsvoorbereiding van de acht toestellen in de transportversie van de NFH-helikopters (NATO Frigate Helicopters) wordt momenteel door Defensie uitgevoerd. Zodra deze is voltooid zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.

Van de MOC-helikopters is nog niet aangetoond dat de toestellen aan alle gestelde eisen kunnen voldoen zoals gesteld aan de FOC-helikopters. De MOC-helikopter kan wel worden gebruikt voor bijvoorbeeld opleidingen, training en kustwachttaken. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd met de antwoorden op de vragen over de achtste en negende jaarrapportages van het helikopterproject NH-90 (Kamerstuk 25 928, nr. 34 van 19 februari 2009 en Kamerstuk 25 928, nr. 41 van 18 maart jl.) en met de brief over de tijdelijke configuratie NH-90 helikopter van 10 juli 2009 (Kamerstuk 25 928, nr. 35).

150

Kan meer informatie worden gegeven over de schaarste aan opleidingsmiddelen bij het CLAS?

Verschillende middelen, zoals oefenterreinen, trainingsondersteuning en onderwijsleermiddelen, zijn schaars omdat ze geavanceerd, duur of beperkt beschikbaar zijn. Het gebruik van deze middelen wordt zorgvuldig gepland voor een zo hoog mogelijk rendement.

151

Hoe omvangrijk is het «deel van de eenheden van het CLAS van bataljons- en brigadegrootte» dat in 2010 planmatig operationeel gereedgesteld wordt op het hoogste trainingsniveau?

Zoals is weergegeven op pagina 57 van de begroting 2010 was de planning dat 64 procent van de eenheden van het CLAS zou voldoen aan de eisen van de operationele doelstelling 1 en 2. De realisatie zal in het Jaarverslag Defensie 2010 worden gemeld.

152

Hoe groot is de daling van het aantal CLAS-(sub) eenheden dat in de volle breedte operationeel gereed is in 2011 ten opzichte van 2009 en 2010? Hoeveel eenheden zijn er in totaal en welk deel daarvan is in 2011 specifiek operationeel gereed?

De planning is dat 40 procent van de eenheden van het CLAS in 2011 gaat voldoen aan de eisen van de operationele doelstellingen 1 en 2. In 2009 en 2010 was dit respectievelijk 58 procent en 64 procent. Zoals weergegeven op pagina 44 van de begroting 2011 betreft het hierbij, exclusief de Explosieven Opruimingsdienst Defensie, 29,4 van de 71 (sub-)eenheden van het CLAS die operationeel gereed worden gesteld of worden ingezet, waarvan een eenheid van bataljonsgrootte planmatig specifiek operationeel gereed wordt gesteld.

153

Waarom geeft het CLAS aanzienlijk minder aan opleiding uit in 2011 dan in 2010? Ligt de achterliggende oorzaak in de versoberingsmaatregelen of een verminderde behoefte aan opleidingen?

Er zijn drie oorzaken voor het feit dat het CLAS in 2011 minder uitgeeft aan opleidingen. Allereerst is er minder druk op het opleidingssysteem doordat minder opleidingen nodig zijn voor de missie in Afghanistan. Een tweede oorzaak is de herverdeling van middelen als gevolg van het project Loopbaanlint en tenslotte zijn ook de financiële kaders voor het CLAS in 2011 neerwaarts bijgesteld.

154

Waaruit bestaan de 15,823 miljoen euro aan ontvangsten van het CLAS?

De ontvangsten van het CLAS bestaan uit personele en materiële ontvangsten die een directe relatie hebben met de CLAS-activiteiten, in het bijzonder op het gebied van opleidingen, huisvesting en geneeskundige zorg.

155

Waaruit bestaat de versobering van het oefen- en trainingsprogramma? Leidt deze versobering tot lege weken in het jaarplan van eenheden? Wat gaan eenheden wel doen nu het oefen- en trainingsprogramma versoberd is?

Zie het antwoord op vraag 38.

156

Welke gevolgen heeft het feit dat er in 2011 minder gevlogen zal worden voor de operationele gereedheid van de eenheden van het Commando Luchtstrijdkrachten in het algemeen, en het voortzettingsvermogen en het ondersteunen van andere Operationele Commando's in het bijzonder?

Met het oog op de financiële situatie bij Defensie in 2011 is besloten het aantal vlieguren te verminderen. Op grond van dit aantal vlieguren wordt een oefenprogramma opgesteld waarmee Defensie de minimaal vereiste operationele gereedheid van de eenheden kan garanderen. De vermindering van het aantal vlieguren in 2011 leidt tot een daling van het voortzettingsvermogen. Dit zal ten koste gaan van onder meer de ondersteuning van het oefenprogramma van de andere operationele commando's. Zie ook het antwoord op vraag 38.

157

Wat kan thans worden gezegd over de reële inzetbaarheid van de F-16-vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht?

Door veroudering van de F-16, teruglopende voorraden van onderdelen en de bredere problematiek van de materiële exploitatie bij de DMO is grote druk ontstaan op de inzetbaarheid van de F-16. De teruglopende inzetbaarheid heeft geen invloed op de missie in Afghanistan of de nationale taken zoals de Quick Reaction Alert (QRA). De inzetbaarheid kon worden gehandhaafd door vaker dan normaal onderdelen van het ene toestel te gebruiken om een ander toestel gereed te stellen. Het totaal aantal toestellen dat inzetbaar is neemt hierdoor af en vliegers kunnen hierdoor minder oefenen.

Indien deze situatie blijft voortduren zullen in 2011 steeds minder F-16’s inzetgereed zijn. Een ruwe schatting is dat in 2011 ongeveer 40 procent van de F-16’s niet inzetgereed is. Dit komt nog bovenop de F-16’s die in regulier onderhoud zijn. De verwachting is dat eind 2011 slechts 30 procent van de vloot inzetbaar is voor training, inzet en opleidingen van de operationele jachtvliegers. Hierdoor kunnen vooral jonge onervaren vliegers niet adequaat worden opgeleid waardoor de vliegers niet voldoen aan de eisen van getraindheid en nieuwe tactieken niet worden beoefend. Indien deze situatie blijft voortduren is de uiterste consequentie daarvan dat de inzetbaarheid van de Nederlandse F-16 vloot niet meer voldoet aan de ambitie van het voortzettingvermogen en de vliegers niet meer aan de vereiste kwaliteit voor veilige inzet.

158

Waar bestaat de geplande inzet uit van luchttransport voor ontwikkelingssamenwerking en de vreemdelingendienst? Om hoeveel vlieguren op jaarbasis gaat het?

Er is geen geplande inzet van luchttransport voor ontwikkelingsamenwerking en de vreemdelingendienst. Wel bestaat er een raamovereenkomst tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie ten behoeve van luchttransport voor ontwikkelingsamenwerking, waarbij de focus ligt op (ad hoc) humanitaire hulp. Hiervoor zijn op jaarbasis 335 vlieguren beschikbaar.

159, 162 en 163

Hoeveel manschappen zijn er in totaal van CKmar beschikbaar voor internationale crisis- en humanitaire operaties? Hoe is dit opgedeeld per verband en/of taak?

Staan er vacatures open voor deelname aan politietrainingsmissies in het buitenland bij CKmar?

Hoeveel manschappen zijn er in totaal van CKmar beschikbaar voor internationale crisis- en humanitaire operaties? Hoe is dit opgedeeld per verband en/of taak?

De Koninklijke marechaussee beschikt effectief over 153 personen die op elk moment beschikbaar zijn voor crisisbeheersings- en humanitaire operaties, inclusief civiele politiemissies. Binnen de KMar zijn geen vacatures voor functies bij politietrainingsmissies. Afhankelijk van de voor eventuele missies gevraagde kennis en ervaring is politiecapaciteit beschikbaar vanuit de gehele Koninklijke marechaussee.

160

Wat zijn de operationele gevolgen van de laatste korting bij de KMar tot een vullingspercentage tot 96,2 procent?

In 2011 worden geen operationele gevolgen verwacht. Vanaf 2012 heeft de verlaging van de vulling invloed op de uitvoering van de operationele taken. Hierover zal met de gezagsdragers overleg worden gevoerd, mede in het licht van de in het regeerakkoord genoemde intensiveringen.

161

Hoe staat het met de voorgenomen reducties bij de Brigade Krijgsmacht en Operationele Ondersteuning (KMOO) van het commando KMar? Hoe ver is men gevorderd met de opheffing van de drie pelotons Militaire politie? Wat zijn de opbrengsten van deze maatregel in 2010 geweest en wat zullen die voor 2011 zijn?

Van de reducties bij de Brigade Krijgsmacht en Operationele Ondersteuning wordt dit jaar 70 procent uitgevoerd. De reductie levert een besparing op van € 0,3 miljoen in 2010, € 2,3 miljoen in 2011 en loopt daarna op tot ongeveer € 3,6 miljoen per jaar vanaf 2013.

162

Staan er vacatures open voor deelname aan politietrainingsmissies in het buitenland bij CKmar?

Zie het antwoord op vraag 159.

163

Hoeveel manschappen zijn er in totaal van CKmar beschikbaar voor internationale crisis- en humanitaire operaties? Hoe is dit opgedeeld per verband en/of taak?

Zie het antwoord op vraag 159.

164

Hoeveel medewerkers werken er momenteel bij de DMO (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur)? Hoeveel medewerkers (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur) werkten er in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 bij DMO?

193 en 208

Hoeveel medewerkers werken er momenteel bij het CDC (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur)? Hoeveel medewerkers (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur) werkten er in de jaren 2007, 2008, 2009, en 2010 bij het CDC?

Hoeveel medewerkers werken er momenteel bij de Bestuursstaf (BS) (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur)? Hoeveel medewerkers (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur) werkten er in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?

Op 1 oktober 2010 was het aantal medewerkers bij de bestuursstaf, het CDC en de DMO:

Het aantal externen in vte’n bij de bestuursstaf, het CDC en de DMO op 1 januari 2007 tot en met 2010 is opgenomen in onderstaande tabel. Het aantal externen betreft de inhuur van externen op formatie. Inhuur die boven de formatie uitgaat wordt niet in vte’n uitgedrukt maar heeft een financieel beslag.

165

Hoe zal er voor worden gezorgd dat het normale serviceniveau van DMO kan worden gerealiseerd ondanks de beperkte budgetten en tekorten?

De DMO streeft naar een optimale ondersteuning van de operationele eenheden. Beperkte budgetten verplichten Defensie tot het zoeken naar mogelijkheden voor verdere doelmatigheid en het maken van keuzes. Dit kan tot gevolg hebben dat bepaalde producten of diensten niet meer worden geleverd, wat kan leiden tot een bijstelling van het serviceniveau. Door duidelijke afspraken met de operationele eenheden te maken hoeft dat geen gevolgen te hebben voor de realisatie van het eventueel bijgestelde serviceniveau dat van de DMO wordt verwacht.

166

Langs welke hiërarchische lijnen worden directe, operationele behoeftes aan materieel, zoals die tijdens missies manifest kunnen worden, van de commandanten te velde doorgeleid naar de DMO? Welke klachten over de structurele en tijdvertragende belemmeringen bij het doorgeleiden van dergelijke behoeftes richting de DMO zijn er bij u bekend, zowel van de militaire commandanten op de verschillende niveaus als van belangenorganisaties van militairen?

Afhankelijk van de kosten die met de behoeftestelling zijn gemoeid en het soort materieel zijn meerdere defensieonderdelen betrokken bij de besluitvorming over verwerving. Indien met de operationele behoefte minder dan € 5 miljoen is gemoeid, dient de operationele commandant de behoefte in bij het eigen operationele commando. Indien het operationele commando besluit tot verwerving van het materieel, en bij behoeften groter dan € 1 miljoen na een gunstige beleidstoets door de Defensiestaf, wordt deze opdracht in uitvoering gegeven aan de DMO of het CDC. Deze uitgaven komen dan ten laste van het bandbreedtebudget van het operationele commando, waarover de DMO het budgetbeheer voert. Operationele behoeften waarmee meer dan € 5 miljoen is gemoeid, worden door de operationele commandant ingediend bij de CDS. Deze behoeften worden na goedkeuring in overeenstemming met het Defensie Materieelproces (DMP) via een spoedprocedure verworven. Defensie is niet bekend met klachten over structurele en tijdvertragende belemmeringen in de periode tussen de indiening van de behoefte bij de operationele commando’s en de verwerving van materieel door de DMO.

167

In hoeverre kan de Commandant der strijdkrachten (CDS) in de huidige situatie rechtstreeks DMO aansturen voor het leveren van het noodzakelijke materieel voor directe operationele inzet van militairen? Of moeten alle materieel wensen van de CDS altijd via de secretaris-generaal aan de DMO worden doorgeleid? Wordt overwogen het direct aansturen van DMO door de CDS te versterken? Zo ja op welke wijze en onder welke (rand)voorwaarden?

Bij de levering van materieel zijn de regels van het DMP leidend. De aansturing van de DMO door de CDS voor de levering van het materieelvoor directe operationele inzet van militairen verloopt rechtstreeks, indien nodig met spoedprocedures met als doel een tijdige en zorgvuldige verwerving van het materieel. Deze procedures zijn opgenomen in de brochure «Hoofdlijnen van het DMP», die de Kamer is aangeboden als bijlage bij de brief van 18 september 2007 waarin een aantal toezeggingen over het DMP zijn ingevuld (Kamerstuk 27 830, nr. 46). De CDS stuurt de DMO rechtstreeks aan als behoeftesteller of opdrachtgever. De DMO is behoeftevervuller of opdrachtnemer en toetst de uitvoerbaarheid van de opdracht aan de richtlijnen van het DMP. Na voltooiing van de behoeftestellingsfase (A-fase), waarbinnen de Kamer volgens de afspraken van het DMO wordt geïnformeerd, wordt de behoeftestelling aan de DMO overgedragen voor de uitvoering. De Secretaris-Generaal van Defensie is niet betrokken bij het verwervingsproces van materieel.

168 en 169

Wat zijn de gevolgen voor de gereedstelling en de inzet van operationele capaciteiten ten gevolge van de taakstellingen voor het Commando Diensten Centra (CDC)?

Wat zijn de gevolgen voor de gereedstelling en de inzet van operationele capaciteiten ten gevolge van de taakstellingen voor de Defensie Materieel Organisatie (DMO)?

De gereedstellingsopdrachten voor de operationele commandanten zijn voor 2011 neerwaarts bijgesteld. Het bijgestelde activiteitenniveau is zodanig gekozen dat het aansluit bij de na de taakstellingen resterende capaciteit van het CDC en de DMO. Zodoende hebben deze taakstellingen geen aanvullend effect op het operationele product van Defensie. Zie ook het antwoord op de vragen 38, 58, 110 en 155.

170

Waarom zijn de verplichtingen van DMO in 2011 in vergelijking tot 2010 een stuk hoger?

De verplichtingen in de tabel op pagina 59 van de begroting betreffen de bedragen waarvoor de DMO in een bepaald jaar een contract sluit. Deze zijn in 2010 lager dan in 2011 omdat de DMO in 2010 minder nieuwe verplichtingen voor investeringsprojecten is aangegaan dan is voorzien voor 2011.

171

Waaruit bestaan de kosten voor de staf Defensie Materieel Organisatie?

Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 4.

172

Wat wordt bedoeld met de opmerking dat Defensie in de verschillende contractfasen de benodigde werkzaamheden gaat uitbesteden aan één private partij?

Defensie maakt steeds meer gebruik van geïntegreerde contracten waarbij verschillende fasen van de benodigde werkzaamheden geheel of gedeeltelijk in combinatie worden uitbesteed aan een private partij. Bij geïntegreerde contracten voor materieelprojecten wordt meestal de levering en het onderhoud gecombineerd. Het kan zowel dagelijks onderhoud betreffen, onderhoud in uitzendgebieden als groot onderhoud. De Design Build Finance Maintain Operate (DBFMO)-variant is een geïntegreerde contractvorm die vooral wordt gebruikt in de bouw. Een voorbeeld daarvan is het project PPS Kromhout, waarbij de door Defensie te betalen vergoeding is gekoppeld aan de beschikbaarheid van het gebouw en de bijbehorende diensten.

173

Hoeveel F-16 vliegers ontvangen er een vliegtoelage? Hoeveel van dit aantal personen is actief vlieger en direct inzetbaar? Welk bedrag betreft deze toelage in 2011?

Per 1 oktober 2010 ontvingen 179 F-16 vliegers een vliegtoelage. Voor het recht op een vliegtoelage moet een vlieger onder andere medisch geschikt zijn en jaarlijks een minimaal aantal uren vliegen. Alle F-16 vliegers die momenteel een vliegtoelage ontvangen voldoen aan deze eisen en zijn daarmee actief vlieger en direct inzetbaar. Voor de vliegtoelage is in 2011 een bedrag van € 3,1 miljoen gereserveerd.

174

Is de studie Rationalisatie helikopter capaciteit afgerond? Wat waren de belangrijkste conclusies van deze studie en wanneer zal deze naar de Kamer worden gestuurd?

De studie is voltooid, met uitzondering van de uitwerking van de resultaten van de business case voor de plaatsing van drie Chinooks te Fort Hood in de Verenigde Staten. De belangrijkste conclusie is dat een transporthelikoptervloot van twintig Chinooks en twintig Tactical NATO Frigate Helikopters uitoperationeel en financieel oogpunt de voorkeur verdient. De totstandkoming van deze vloot kan het beste worden gerealiseerd na het einde van de levensduur van de huidige Cougar-vloot, naar verwachting in 2025. Momenteel wordt de business case Fort Hood uitgewerkt door Defensie. De resultaten van de studie Rationalisatie helikoptercapaciteit zullen naar verwachting worden meegenomen in de beleidsbrief die de Kamer in het voorjaar tegemoet kan zien.

175

Waarvoor gaat Defensie gebruik maken van de Advanced Extreme High Frequency (AEHF)-satellieten? Voor welke informatievoorziening? Wat zijn de voor- en nadelen van dit systeem? Welk bedrag heeft Defensie geïnvesteerd in het project en hoeveel kost gebruikmaking van de satelliet per jaar?

Defensie zal Advanced Extreme High Frequency (AEHF)-satellieten gebruiken voor de verzending van de meest vitale informatie over lange afstand. AEHF is een betrouwbaar systeem, het biedt voldoende capaciteit en de beschikbaarheid kan worden gegarandeerd. Daarnaast voorziet AEHF bij informatievoorziening in een hoge mate van beveiliging en heeft het systeem een wereldwijde dekking. Ten slotte functioneert AEHF onafhankelijk van systemen van commerciële aanbieders en is het volledig interoperabel met de AEHF-partners Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Hiermee verhoogt AEHF de capaciteit voor interoperabele satellietcommunicatie tussen de bondgenoten van de Navo. De uitbreiding is echter beperkt tot de AEHF-partners.

Het budget bestaat uit onderzoekskosten en kosten voor de verwerving van AEHF-satellietschotels voor schepen en landeenheden. Hiermee is een bedrag van € 90,7 miljoen gemoeid. De kosten voor het gebruik van de satellieten zijn vastgelegd in een Memorandum of Understanding tussen de AEHF-partners en bedragen voor de periode 2012 tot en met 2024 € 950 000 per jaar. De AEHF-capaciteit maakt deel uit van het project Milsatcom waarover de Kamer onder andere is geïnformeerd met de brieven van 9 juli 2001, 18 januari 2005 en 22 mei 2006 (Kamerstukken 25 886, nrs. 6, 7 en 8).

176

Waarom moet iedere vijf jaar de deelsystemen van TITAAN vervangen worden?

Bij Titaan wordt gebruik gemaakt van systeemdelen die op de civiele markt verkrijgbaar zijn. Deze middelen verouderen in economisch en technisch opzicht in hoog tempo, mede omdat de ontwikkelingen op het ICT-gebied snel gaan. Daarom is een regelmatige vervanging van deelsystemen nodig. 

177

Kan een overzicht worden gegeven van de nauwe samenwerking tussen overheid en industrie bij het instandhouden van materieel?

De Tweede Kamer heeft op 8 december 2009 bij de behandeling van de defensiebegroting voor 2010 een motie aangenomen van de leden Eijsink, Knops, Ten Broeke en Voordewind over de instandhouding van defensiematerieel (Kamerstuk 32 123 X, nr. 74). In deze motie wordt de regering verzocht een gezamenlijk plan van aanpak met het bedrijfsleven op te stellen, gericht op het in stand houden van materieelsystemen en de Kamer daarover te rapporteren. Over dit plan van aanpak wordt de Kamer binnenkort geïnformeerd. Het plan van aanpak omvat een intensivering en een uitbreiding van de samenwerking met de Nederlandse defensiegerelateerde industrie met het oog op de instandhouding van nieuwe en bestaande materieelsystemen. Hierover zijn in het plan van aanpak verschillende overzichten opgenomen.

178

Door een tekort aan personeel kunnen de richtlijnen voor de onderhoudsniveaus niet worden toegepast voor het CLAS, het CKmar en voor het materieel dat door fast track procurement is verworven. Om deze redenen wordt door de DMO gebruik gemaakt van externe capaciteiten. Wat kosten deze externe capaciteiten? Wanneer wordt verwacht dat wel voldoende intern personeel beschikbaar is? Welke gevolgen heeft het niet toepassen van de richtlijnen voor de onderhoudsniveaus voor de technische staat en inzetbaarheid van materieel?

De voorziene kosten voor het gebruik van externe capaciteiten voor onderhoud van materieel dat terugkomt uit Afghanistan bedragen tot 2012 naar verwachting ruim € 50 miljoen. Na afloop van de werkzaamheden ten behoeve van de redeployment uit Afghanistan kan het onderhoud weer worden uitgevoerd door Defensie. Het niet toepassen van de richtlijnen voor onderhoudsniveaus door de genoemde defensieonderdelen heeft geen gevolgen voor de technische staat en de inzetbaarheid van het materieel. Hierop wordt tijdens de uitbesteding van de werkzaamheden toegezien door de industrie.

179

Klopt het dat de verkoop van overtollig Defensiematerieel aan Jordanië minder opbrengt dan was voorzien? Zo ja, hoeveel minder en wat is de onderliggende oorzaak? Kunt u indien concurrentieoverwegingen een bezwaar zijn, uw antwoord in een vertrouwelijke bijlage toevoegen?

Is het waar dat de kosten voor het in goede staat brengen van het overtollig materieel dat aan Jordanië is verkocht en het opleiden van gebruikers meer geld kost dan de kosten voor onderhoud en beheer bij geen verkoop? Hoeveel bedraagt het verschil tussen onderhoud en beheer in vergelijking met de verkoop? Kunt u indien concurrentieoverwegingen een bezwaar zijn, uw antwoord in een vertrouwelijke bijlage toevoegen?

Over de verkoop van het materieel aan Jordanië is de Kamer geïnformeerd op 16 juni 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 142). De opbrengsten van het materieel dat aan Jordanië is verkocht, zijn de uitkomst van commerciële onderhandelingen en zijn in overeenstemming met de restwaarde van het materieel, mede tegen de achtergrond van de heersende marktomstandigheden.

Materieel dat om operationele, technische en/of economische redenen niet meer wordt ingezet voor de defensietaak, is overtollig en kan worden afgestoten. Daarbij heeft verkoop de voorkeur. Overtollig materieel waarvoor nog geen koper is, wordt tegen minimale kosten in stand gehouden om verdere achteruitgang tegen te gaan. Meer intensief onderhoud aan het materieel is pas doelmatig zodra een koper is gevonden. Uit ervaring is gebleken dat het overtollig materieel alleen kan worden verkocht aan geïnteresseerde landen als dit in operationeel gerede staat wordt afgeleverd en met een basispakket aan opleidingen en trainingen. De kosten om het materieel in verkoopgerede staat te brengen, liggen daarbij vanzelfsprekend hoger dan wanneer het tegen minimale kosten in stand wordt gehouden in afwachting van een koper. In de verkoopprijs wordt hiermee rekening gehouden, zodat sprake is van een goede balans tussen verkoopopbrengsten en te maken kosten.

180

Klopt het dat de verkoop van overtollig Defensiematerieel aan Estland minder opbrengt dan was voorzien? Zo ja, hoeveel minder? Kunt u indien concurrentieoverwegingen een bezwaar zijn, uw antwoord in een vertrouwelijke bijlage toevoegen?

De verkoop van overtollig defensiematerieel aan Estland brengt niet minder op dan was voorzien. Bij de verkoop van materieel geldt overigens de marktwaarde als uitgangspunt voor de vraagprijs. De markt voor verkoop van defensiematerieel is ondoorzichtig, waardoor de marktwaarde moeilijk is vast te stellen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 18 wordt de verkoop van materieel beïnvloed door diverse factoren. De uiteindelijke verkoopprijs van de Patria’s is het resultaat van de commercieel vertrouwelijke onderhandelingen met Estland.

181, 182 en 183

Wat was bij aankoop van de Patria pantservoertuigen de raming van de jaarlijkse afschrijving van de Patria pantservoertuig? Hoe groot is het verschil tussen deze raming en de uiteindelijke gemiddelde jaarlijkse afschrijving per jaar geweest na verkoop?

Kunt u een overzicht geven van de boekhoudkundige afschrijving van de Patria pantservoertuigen over 2010 en de taxatie van de (verkoop)waarde op moment dat besloten werd tot afstoting en de uiteindelijke verkoopprijs per stuk? Kunt u indien concurrentieoverwegingen een bezwaar zijn, uw antwoord in een vertrouwelijke bijlage toevoegen?

Kunt u een overzicht geven van verkocht overtollig Defensiematerieel van de afgelopen vijf jaar met daarbij vermeld het verschil tussen de boekhoudkundige afschrijving van afgestoten materieel en de taxatie van de (verkoop)waarde op moment dat besloten werd tot afstoting en de uiteindelijke verkoopprijs per stuk? Kunt u indien concurrentieoverwegingen een bezwaar zijn, uw antwoord in een vertrouwelijke bijlage toevoegen?

De aanschaf van militaire strategische goederen behoort conform het Europees Systeem van nationale en regionale Rekeningen (ESR) 1995 niet tot de investeringen maar tot het intermediair verbruik. Deze goederen worden niet geactiveerd op de Staatsbalans. Van een boekhoudkundige afschrijving is dan ook geen sprake.

184 en 187

Hoeveel kosten de «sales» inspanningen die tot nu toe zijn gedaan voor de verkoop van de overtollige Pantserhouwitsers, de Leopard 2A6 tank, het Cheetah-luchtverdedigingsysteem en de resterende Fokker-vliegtuigen?

Kunt u een overzicht geven van de kosten van het onderhoud en beheer bij geen verkoop van de overtollige Pantserhouwitsers, de Leopard 2A6 tank, het Cheetah-luchtverdedigingsysteem en de resterende Fokker-vliegtuigen die Defensie voornemens is te verkopen?

De verkoop van overtollig defensiematerieel, waaronder de overtollige Pantserhouwitsers, de Leopard 2A6 tank, het Cheetah-luchtverdedigingsysteem en de resterende Fokker-vliegtuigen, behoort tot de reguliere taken van Defensie, zoals dit ook het geval is met de capaciteit die wordt ingezet voor de aanschaf en de instandhouding. De capaciteit die hiermee is gemoeid is belegd bij de defensieorganisatie.

Bij Defensie zijn met de verkoop van grote wapensystemen, waaronder het in de vragen 184 en 187 genoemde materieel, drie medewerkers belast. Naast de salaris- en reiskosten van deze medewerkers bedraagt het budget voor de sales-inspanningen voor de verkoop van grote wapensystemen ongeveer € 300 000 per jaar. Uit dit budget worden onder meer de kosten betaald voor de ontvangst van delegaties van mogelijke kopers en deelname aan (internationale) beurzen voor de verkoop van materieel.

Aan overtollig materieel dat nog niet is verkocht wordt slechts minimaal onderhoud verricht. De genoemde wapensystemen staan in afwachting van een koper in beginsel in een opslagruimte waarin voorzieningen zijn getroffen met het oog op een beperking van een verslechtering van de staat van het materieel. Het materieel wordt pas in verkoopbare staat gebrachtnadat een koper is gevonden.

185

Kunt u een overzicht geven wat de kosten zijn voor het in goede staat brengen van de overtollige Pantserhouwitsers, de Leopard 2A6 tank, het Cheetah-luchtverdedigingsysteem en de resterende Fokker-vliegtuigen die nog moeten worden verkocht?

De kosten die zijn gemoeid met het verkoopgereed maken van overtollig defensiematerieel zijn afhankelijk van de afspraken die worden vastgelegd in het verkoopcontract. Doorgaans bedragen de kosten voor het verkoopgereed maken van materieel vijftien procent van de verkoopprijs. Afhankelijk van de staat van het materieel en de wensen van de koper kan dit percentage hoger of lager zijn. Voordat een contract wordt gesloten maken Defensie en de koper een afweging van de kosten en de opbrengsten van het verkoopgereed maken.

186

Kunt u een overzicht geven wat de kosten zijn van het opleiden van gebruikers van de overtollige Pantserhouwitsers, de Leopard 2A6 tank, het Cheetah-luchtverdedigingsysteem en de resterende Fokker-vliegtuigen die nog moeten worden verkocht?

De kosten voor het verzorgen van opleidingen zijn afhankelijk van de wensen van de koper. Vaak maakt een basispakket voor opleidingen deel uit van het verkoopcontract en dit is inbegrepen bij de verkoopprijs. Afhankelijk van de commerciële onderhandelingen worden speciale wensen van de koper opgenomen in de verkoopprijs of in een apart (diensten)contract vastgelegd. De kosten voor het verzorgen van aanvullende training en opleiding worden bij de koper in rekening gebracht.

187

Kunt u een overzicht geven van de kosten van het onderhoud en beheer bij geen verkoop van de overtollige Pantserhouwitsers, de Leopard 2A6 tank, het Cheetah-luchtverdedigingsysteem en de resterende Fokker-vliegtuigen die Defensie voornemens is te verkopen?

Zie het antwoord op vraag 184.

188

Hoe groot is de leverbetrouwbaarheid van de DMO-bedrijven momenteel? Welke maatregelen worden er genomen om deze op te laten lopen tot 80% Waarom is er niet gekozen voor een hoger percentage leverbetrouwbaarheid?

De leverbetrouwbaarheid van de DMO-bedrijven verschilt per bedrijf en per periode. De afgelopen maanden bedroeg de leverbetrouwbaarheid gemiddeld 73 procent. Dit is lager dan de streefwaarde van 80 procent. Met de huidige capaciteit en middelen moeten in het instandhoudingsproces prioriteiten worden gesteld. Hierbij is onvermijdelijk dat leveringen voor uitzendingen voorrang hebben boven reguliere opdrachten. De streefwaarde van 80 procent is een realistisch uitgangspunt voor een verantwoord evenwicht tussen effectiviteit en kosten. Momenteel zijn geen capaciteit en middelen beschikbaar om met specifieke maatregelen verbeteringen te behalen. Verbeteringen worden vooral nagestreefd via algemene processen in de bedrijfsvoering, zoals de vereenvoudiging hiervan, reorganisaties en op de lange termijn de implementatie van ERP.

189

Waarom is de streefwaarde van de «Leverbetrouwbaarheid van onderhoud en modificaties» een P.M. waarde?

Defensie streeft naar uniformiteit in de begripsomschrijving van de prestatie-indicatoren. Daarom is het afgelopen jaar een uniforme prestatie-indicator voor de leverbetrouwbaarheid van onderhoud en modificaties door de DMO-bedrijven in gebruik genomen. Per DMO-bedrijf verschilt de aard van de werkzaamheden. Omdat niet direct duidelijk was in hoeverre dit van invloed zou zijn op de representativiteit van de waarde van de indicator is in eerste instantie afgezien van een streefwaarde. In 2010 is gebleken dat de indicator niet representatief is voor alle DMO-bedrijven. Vanaf 1 januari 2011 wordt daarom gewerkt met een bijgestelde prestatie-indicator, die is toegesneden op de bedrijfsvoering van de verschillende DMO-bedrijven. Aan de nieuwe indicator zal nog een streefwaarde worden toegekend.

190

Zijn de begrote opbrengsten van materiaalverkopen in 2010 volledig gehaald? Wat zijn de verwachte opbrengsten van materiaalverkopen in 2011 en om welke verkopen, en aan welke landen, gaat het dan precies?

Zie het antwoord op vraag 18.

191

De uitgaven aan de staf CDC daalde van € 59 628 000 in 2009 naar € 18 583 000 in 2010; voor 2011 is er € 136 007 000 begroot. Kan er een verklaring worden gegeven voor de enorme toename (van 731,9 procent) van de uitgaven voor de staf CDC? Hoe verhoudt deze stijging zicht tot met de ambitie van het CDC om te «groeien naar een kostenbewuste organisatie»? Kan er ook worden aangegeven waarom de stafkosten tussen 2009–2011 zo sterk fluctueerden?

De toename van de uitgaven wordt veroorzaakt door een verhoging van € 80 miljoen voor de op te richten Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie, € 8 miljoen voor het verkoopgereed maken van onroerend goed en € 9,5 miljoen voor de exploitatiebijdrage voor de Kromhoutkazerne. Daarnaast zijn er binnen het CDC nog diverse herschikkingen van € 16 miljoen voor onder andere personeel. Hierdoor worden de fluctuaties veroorzaakt. Deze fluctuaties in de uitgaven betekenen niet dat er defensiebreed meer kosten zijn gemaakt.

192

Welke internationale functies zijn er ondergebracht bij het Commando Diensten Centra?

Bij het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie (DCIOD) van het Commando DienstenCentra (CDC) zijn alle 874 internationale functies administratief ondergebracht. Het DCIOD ondersteunt de personeelsleden en hun gezinsleden bij hun verblijf in het buitenland.

193

Hoeveel medewerkers werken er momenteel bij het CDC (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur)? Hoeveel medewerkers (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur) werkten er in de jaren 2007, 2008, 2009, en 2010 bij het CDC?

Zie het antwoord op vraag 164.

194

Welke factoren hebben geleid tot een daling van de uitgaven van de bedrijfsgroep Defensie Personele Diensten van 2010 naar 2011?

De begroting van de bedrijfsgroep Defensie Personele Diensten (DPD) voor 2010 bevatte de eenmalige uitgaven van € 20 miljoen in verband met de schade-uitkeringen Bommelerwaard. Naast deze en andere eenmalige factoren is de daling van de DPD-begroting het gevolg van besparingsmaatregelen, zoals de aanpassing van het proces medische keuringen en de vermindering van het aantal assessment- en developmentcenters.

195

Waaruit bestaan de overige ontvangsten van het Commando Diensten Centra (CDC)?

De overige ontvangsten van het CDC bestaan uit vergoedingen van zorgverzekeraars (80 procent), verrekeningen met de agentschappen (15 procent) en overige kleine zaken zoals ontvangsten in verband met schadeclaims (5 procent).

196

Wanneer zullen de resultaten van de vier sourcingtoetsen, die worden uitgevoerd in het kader van een marktverkenning betreffende ICT-uitbesteding, bekend zijn? Wanneer worden de resultaten naar de Kamer gestuurd?

Momenteel wordt aan vier sourcingtoetsen voor de ICT-diensten gewerkt. Het gaat om mainframe hosting, telefonie, IV-services en data-centers. In het voorjaar van 2011 kan de Kamer een nieuwe beleidsbrief tegemoet zien, waarin de speerpunten van het defensiebeleid uiteen worden gezet en waarin tevens wordt vastgelegd hoe Defensie de bezuinigingen in de komende jaren gaat verwezenlijken.

197

Waarom is het Financieel Dienstencentrum gereorganiseerd en wat zijn de resultaten van de reorganisatie? Per wanneer zal het Financieel Dienstencentrum ook taken voor andere departementen gaan verrichten?

In 2004 werd het Centraal Betaalkantoor Defensie (CBD) opgericht, dat op dat moment bestond uit 485 vte’n. Na oprichting van het CBD zijn er drie reorganisaties geweest. Het doel van deze reorganisaties was een beperking van het aantal locaties, een herlocatie om werkgelegenheid in Zuid-Limburg te bevorderen en het doorvoeren van procesverbeteringen. Dit heeft geleid tot de oprichting van het Financieel Dienstencentrum dat op dit moment 312 vte'n omvat. Het Financieel Dienstencentrum voert geen taken uit voor andere departementen. Verandering hiervan is op korte termijn niet voorzien.

198

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de universitaire accreditatie van de Nederlandse Defensie Academie?

De studierichtingen van de Nederlandse Defensie Academie en de faculteit als organisatie zijn door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie respectievelijk de Onderwijsinspectie gevisiteerd en positief beoordeeld. Als gevolg van wijzigingen die per 1 september 2010 in werking zijn getreden in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, dienen geaccrediteerde opleidingen uit te gaan van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, met uitzondering van de Staat. Defensie beraadt zich hoe aan deze eis kan worden voldaan.

199

Kan een overzicht worden gegeven van onderzoeksprojecten die op dit moment bij de NLDA lopen? In hoeverre maakt Defensie gebruik van de onderzoekscapaciteit van de NLDA?

De tabel hieronder bevat een compleet overzicht van de lopende onderzoeksprojecten van de Faculteit Militaire Wetenschappen van de NLDA voor 2011. Defensie heeft een strategische kennisagenda waarop de onderzoekscapaciteit van de NLDA mede wordt afgestemd. Voorbeelden van defensieonderzoeken waaraan de NLDA een bijdrage levert, zijn: de uitvoering van het R&D-programma van de DMO, onderzoek naar de communicatie met het thuisfront, onderzoek naar gender en diversiteit binnen Defensie, onderzoek naar onderhoud van systemen en onderzoek op het gebied van inlichtingen en veiligheid. Zoals toegelicht in de brief over de herijking van de kennisportfolio van Defensie van 28 januari 2010 (Kamerstuk 27 830, nr. 71), zal Defensie in de toekomst in toenemende mate gebruik maken van het onderzoek dat door de NLDA wordt uitgevoerd.

 Onderzoeksprogramma’s Faculteit Militaire Wetenschappen 2010

Aantal Projecten

Cluster Krijgswetenschappen

 

Nederlandse Militaire Geschiedenis

2

Stabilisatie & Reconstructie

6

Militair Recht en de rol daarvan bij gewapende conflicten en vredesoperaties

7

Dynamiek van het Realiseren van Vrede

3

 

18

Cluster Militaire Bedrijfswetenschappen

 

Legitimiteit, Samenstelling en Prestaties van Militaire Organisaties

14

Sociale dynamiek van expeditionair organiseren

5

Ethisch-filosofische reflecties op militaire praktijken

6

 

25

Cluster Militaire Systemen & Technologie

 

Prestaties van Militaire Platform Systemen

4

Onderhoud van Militaire Platform Systemen

3

Innovatie in Militaire Engineering

2

Situationeel Inzicht en Optimale Inzet

12

Militaire Navigatie Technologie

5

 

26

Totaal

69

200

Wat is de status van het Defensiebreed Computer Emergency Response Team (DEFCERT)? Welke beschikbare delen van de dienstverlening zijn reeds in gebruik genomen en welke kosten gaan hiermee gepaard in 2010, 2011 en 2012?

In oktober 2010 is DEFCERT begonnen met het leveren van zijn diensten. Op dit moment is DEFCERT in staat cyberdreigingen op de meest vitale omgevingen te signaleren. DEFCERT kan vervolgens de organisatie alarmeren en de dreigingen afhandelen. Tevens is het reeds mogelijk om afwijkingen in de ICT en de daarmee samenhangende kwetsbaarheden op te merken. De exploitatiekosten van deze initiële dienstverlening bedragen € 0,5 miljoen per jaar in 2011 en 2012.

201

Hoeveel mensen zijn er momenteel werkzaam voor DEFCERT? Welke kosten zijn gemoeid met het project DEFCERT tot 2012 en de exploitatie hiervan na 2012?

De organisatie DEFCERT heeft momenteel een omvang van vijftien vte’n, waarvan negen vte’n ook zijn belast met normale ICT-beheertaken. De totale projectkosten tot en met 2012 bedragen € 7,5 miljoen. Voor de exploitatie in 2013 en daarna, als de volledige dienstverlening beschikbaar zal zijn, is vooralsnog jaarlijks een bedrag van € 1,6 miljoen geraamd.

202

Zijn er in 2010 kostenbesparingen bereikt door de inzet van FINAD? Zo ja, om welk bedrag gaat het? Zo nee, waarom niet en welke factoren zijn hiervoor verantwoordelijk?

Voor 2010 zijn € 1,3 miljoen aan opbrengsten opgenomen in de begroting die naar verwachting gerealiseerd worden.

203

Kunt u een overzicht geven van de uitgesplitste investeringskosten van het project SPEER, waarin in ieder geval de personele kosten zichtbaar worden?

In de halfjaarlijkse voortgangsrapportage Programma SPEER van 8 oktober 2010 (Kamerstuk 31 460, nr. 14) is – in de met de Kamer afgesproken vorm – het volgende overzicht van het investeringsbudget gepresenteerd:

Kostencategorie

M€

Verdeling in activiteiten/projecten

M€

Programmakosten

73,5

Regieondersteuning

41,6

(Contra)expertise

17,2

Project Opleiding en Training

4,1

Licenties

10,6

Ontwerp- en bouwkosten

93,9

Project Proces- en Gegevensstandaardisatie

13,3

High Level Design

3,3

Kernel 1 projecten

50,8

Kernel 2 projecten

26,5

Migratiekosten

90,5

Migratievoorbereiding

6,8

Project FINAD

14,0

Ketenproject Grondgebonden optreden

33,4

Ketenproject Maritieme keten

15,1

Ketenproject Luchtgebonden keten

12,2

Hoofdproject Data

9,0

Overige kosten

10,2

Beheer

8,2

Divers

0,0

Voorziening

2,0

Totaal

268,1

204

Welke verbeteringen op het gebied van het voorraadbeheer hebben in 2010 plaatsgevonden en wat staat er voor 2011 op de planning? Op welke manier zijn de controlemaatregelen geïntensiveerd en wat zijn hier de effecten van geweest?

In 2010 is de monitor materieelbeheer geïntroduceerd met als doel een verbetering van het materieelbeheer bij Defensie. Het doel van deze monitor is de commandanten van de eenheden en defensieonderdelen inzicht te geven in de kwaliteit van het materieelbeheer, knelpunten in een vroeg stadium te signaleren en maatregelen te (laten) nemen. In 2010 is ook prioriteit gegeven aan het op orde brengen van het materieelbeheer voor munitie, wapens en crypto-apparatuur en de invoering van het Voorschrift Materieelbeheer Defensie (VMD). Sinds dit jaar is voor de crypto-apparatuur het nieuwe registratiesysteem volledig operationeel en zijn de processen geharmoniseerd. Na de voltooiing hiervan volgt voor het wapenbeheer het zelfde traject. Bij het munitiebeheer staat momenteel het databeheer centraal. Hierbij zullen de processen worden beschreven om deze vervolgens op orde te brengen. Deze activiteiten zullen in 2011 worden voortgezet.

205 en 231

Wat is de stand van zaken aangaande het SPEER project? Wanneer zal de gehele Defensieorganisatie gebruik kunnen maken van de nieuwe SAP systemen?

Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de werking van het systeem FINAD?

De stand van zaken van het Programma SPEER is weergegeven in de rapportage van 8 oktober jl. (Kamerstuk 31 460, nr. 14). De gehele defensieorganisatie is in 2008 overgegaan naar FINAD. Stapsgewijs worden nu ook de materieellogistieke functionaliteiten van SAP uitgerold. Naar verwachting zijn hiervan in 2014 de basisfuncties defensiebreed geïmplementeerd, waarmee SPEER en de bijbehorende tijdelijke programmaorganisatie zullen zijn beëindigd. Daarna heeft de verdere uitbreiding van het SAP-systeem plaats in en door de reguliere defensieorganisatie.

206

Hoeveel medewerkers kent het project SPEER op dit moment onderverdeeld naar burgerpersoneel, militair en externe inhuur?

De Kamer wordt in de halfjaarlijkse rapportages over het Programma SPEER geïnformeerd over het aantal interne en externe medewerkers van het programma. Dit aantal fluctueert. Bij het Programma SPEER werken op dit moment 326 interne medewerkers, van wie 184 burgermedewerkers en 142 militairen, en 139 externe medewerkers. De externe medewerkers worden niet ingezet op formatieplaatsen. Het gaat om uitbesteed werk dat samen met de defensiemedewerkers wordt verricht. Verscheidene medewerkers, zowel interne als externe, werken in deeltijd.

207

Wat is de personele bezetting momenteel op het Human Resource Center in Enschede? Welke personele bezetting is nodig voor het uitvoeren van de gestelde taken? Hoe gaat de Self Service werken? Wanneer vinden de inboekingen plaats? Wordt de geplande tweede fase gehaald?

Het Dienstencentrum Human Resources (DCHR) telt op dit moment ongeveer 300 vte’n. Dit is voldoende capaciteit voor de huidige taakuitvoering. Sinds een aantal jaar vormt selfservice het uitgangspunt voor het P&O-dienstverleningsmodel. De diensten die door middel van selfservice worden aangeboden, worden stapsgewijs uitgebreid. Naast het digitaal tonen van allerlei P&O-gegevens, zoals de loonstrook, worden jaarlijks digitaal vele selfservicetransacties uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn de verwerking van beoordelings- en functioneringsgesprekken en aanvragen van flexibilisering van arbeidsduur, opleidingen, reizen en verlof. De tweede fase van het project Herinrichting Personele Functiegebied, waarvan de inrichting van het DCHR deel uitmaakt, wordt dit jaar voltooid.

208

Hoeveel medewerkers werken er momenteel bij de Bestuursstaf (BS) (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur)? Hoeveel medewerkers (burgerpersoneel, militair personeel en externe inhuur) werkten er in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?

Zie het antwoord op vraag 164.

209

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het Joint ISTAR Commando (JISTARC)? Hoeveel van de 190 arbeidsplaatsen zijn er in 2010 vervuld? Hoe groot is de vulling nu in totaal? Wanneer zal de JISTARC volledig operationeel gereed zijn?

Op 18 oktober 2010 is het reorganisatieplan voor het Joint ISTAR Commando goedgekeurd. Na overleg met de medezeggenschap en de centrales van overheidspersoneel kan in 2011 de het Joint ISTAR Commando (JISTARC) worden opgericht. Het JISTARC zal volgens de planning eind 2014 geheel operationeel gereed zijn. De formatie van het JISTARC zal op dat moment 910 arbeidsplaatsen tellen.

210

Welk deel van de ruim 1 miljard euro aan pensioenen en uitkeringen is er bestemd voor de pensioenrekening van het ABP en welk deel voor de UKW-betalingen?

Van de ruim € 1 miljard aan pensioenen en uitkeringen is € 589 miljoen bestemd voor de pensioenrekening van het ABP en € 538 miljoen voor de UKW-betalingen.

211

Door het overlijden van Defensiepersoneel dat pensioenaanspraken heeft opgebouwd voor 1 juni 2001, zou de post pensioenen moeten afnemen. Ook door het ophogen van de UKW-leeftijd, zou de post uitkeringen moeten afnemen. Per saldo een dubbele afname van de post pensioenen en uitkeringen. Is dit verband er en hoe wordt dit inzichtelijk gemaakt in de meerjarenbegroting?

De constatering is juist dat de reeks ouderdomspensioenen die zijn opgebouwd tot 1 juni 2001 afloopt. Deze vrijval wordt echter benut voor de financiering van de opbouw van kapitaal voor diensttijd vanaf 1 juni 2001. In de meerjarenbegroting is dan ook geen sprake van een vrijval, maar van een herschikking van op declaratiebasis betaalde uitkeringen naar kapitaalopbouw. Ook de verhoging van de ontslagleeftijden leidt niet tot een vrijval in de meerjarenbegroting. Allereerst gaat deze verhoging gepaard met langdurig overgangsrecht. Daarnaast neemt de uitkeringslast vanaf 2011 toe doordat over deze uitkeringen een fiscale heffing aan de orde is waarvan het niveau per 1 januari 2011 stijgt van 26 naar 52 procent.

212

De post verplichtingen jegens oud-medewerkers bedraagt inmiddels een aanzienlijk deel, namelijk 1/8e, van de Defensiebegroting. Kan deze post elders worden ondergebracht zodat er over een «zuivere» Defensiebegroting gesproken kan worden, met investeringen en personele en materiële exploitatie?

De verplichtingen ten opzichte van oud-medewerkers maken, evenals bij andere werkgevers, deel uit van de personele exploitatie. Defensie onderscheidt zich van andere werkgevers door een afwijkende financieringsstructuur van de tot 1 juni 2001 opgebouwde ouderdomspensioenen van militairen en een aantal op de begroting drukkende bijzondere regelingen. Omdat het werkgeversvoorzieningen betreft, ligt het niet in de rede deze anders dan via de defensiebegroting te verantwoorden. Ze zijn echter gezien het specifieke karakter wel in een afzonderlijk begrotingsartikel ondergebracht.

213

Is het Leeftijdsontslag Militairen (LOM) op basis van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) hetzelfde als een in een CAO overeengekomen VUT-regeling?

Nee, dit is niet hetzelfde. Bij het LOM gaat het, anders dan bij de VUT, om gedwongen ontslag vanwege het bereiken van de voor de militair vastgestelde ontslagleeftijd. Aan dat ontslag is een werkgeversvoorziening gekoppeld in de vorm van een overbruggingsuitkering tussen het ontslagmoment en het bereiken van de AOW-leeftijd.

214 en 215

Hoeveel stijgen de kosten voor de bestuursstaf in 2011 ten opzicht van die van 2009 en 2010? Waarom stijgen deze kosten en hoe verhouden deze kostenstijgingen zich tot de dalende uitgaven ten behoeve van de operationele staven?

Waarom is het begrote bedrag voor de Bestuursstaf met 3 miljoen toegenomen? Kunt u gespecificeerd aangeven aan welke kostenposten dit extra bedrag wordt uitgegeven?

Het budget voor de bestuursstaf neemt van 2010 naar 2011 na verwerking van de budgetverschuivingen per saldo met € 3 miljoen toe. Dit wordt veroorzaakt door de gefaseerde vulling en het project Beter Verbeteren. Op de langere termijn nemen de uitgaven voor de bestuursstaf af.

216 en 269

Kunt u de begrotingspost «Wachtgelden, inactiviteitswedden en SBK-gelden» uitsplitsen? Hoe is het totaal bedrag per onderdeel opgesplitst? Hoe is de procentuele verdeling tussen wachtgelden, inactiviteitswedden en SBK-gelden?

Welke kosten worden er vanuit de Sociaal beleidskader (SBK) gelden betaald? En hoeveel personen ontvangen gelden vanuit de SBK?

Het centrale SBK-budget is er om de vrijwillige uitstroom en het externe herplaatsingstraject te financieren. Het betreft dan de kosten die gemoeid zijn met een loopbaanscan, een stimuleringspremie, ondersteuning externe bemiddeling inclusief zelfstandig ondernemerschap en de loondoorbetaling tijdens het externe herplaatsingstraject. Uit het SBK-budget worden ook de kosten betaald die verbonden zijn aan een wachtgelduitkering, wanneer de begeleiding van werk naar werk binnen de daarvoor gestelde herplaatsingsperiode niet succesvol is geweest. Het in de begroting vermelde SBK-budget heeft betrekking op het in 2004 herijkte SBK.

Het aantal personen met wachtgeld bedraagt 2 800, van wie 2 000 nieuw zijn.

Het aantal personen met loondoorbetaling bij extern herplaatsingstraject bedraagt 139.

In onderstaande tabel staat een cijfermatige toelichting:

SBK herijkt vanaf 2004

 

M€

 

Loondoorbetaling tijdens externe herplaatsingtraject

16

 

Wachtgeld

76

 

om- her- en bijscholingkosten en bemiddeling

1

   

wachtgeld SBK voor 2004

 

16

   

inactiviteitswedde

  
 

ww en bovenwettelijke ww

8

 

suppletie

1

 

wao / wia

3

 

pensioen vervangende. uitkering burgerpersoneel FLO

3

   

uitvoeringskosten

 

1

totaal

 

125

Van de begrotingspost «Wachtgelden, inactiviteitswedden en SBK-gelden» wordt bijna driekwart uitgegeven aan Wachtgelden (zowel oud als nieuw SBK). Van het herijkte SBK (geldend vanaf 2004) wordt 80 procent besteed aan wachtgeld.

217

Wanneer kan de Kamer een evaluatie met betrekking tot de inrichting van de Bestuursstaf verwachten? Welke veranderingen zullen naar aanleiding van de evaluatie worden doorgevoerd en per wanneer zal dit gebeuren?

De huidige inrichting van de bestuursstaf dateert van 2005 toen het huidige besturingsmodel is ingevoerd. Sindsdien zijn enkele kleine aanpassingen aan de inrichting doorgevoerd. Er is recent geen evaluatie uitgevoerd van deze inrichting en dit is nu ook niet voorzien.

218

De subsidies en bijdragen worden verleend aan instellingen die voor Defensie een zeker nut hebben. Aan welke soort organisaties en projecten worden de subsidies en bijdragen verstrekt?

Het merendeel van de subsidies en bijdragen wordt verleend aan instellingen die activiteiten ontplooien voor (voormalig) defensiepersoneel en/of hun familieleden, waarvan Defensie het nut onderschrijft. Hierbij valt te denken aan de Stichting Veteraneninstituut en diverse thuisfrontorganisaties. Daarnaast wordt subsidie verstrekt aan activiteiten die bijdragen aan een positieve uitstraling van Defensie naar een breder publiek. Voorbeelden zijn de Stichting Militair-historisch Museum en de Stichting Nationale Taptoe. De grootste bijdrage levert Defensie via het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap aan de Stichting Bijzondere Scholen op Algemene Grondslag. Deze Stichting verzorgt basisonderwijs voor de kinderen van Nederlandse militairen die in Duitsland en Hongarije zijn geplaatst. Op jaarbasis ontvangt de stichting ongeveer € 2 miljoen.

219

Waarom wordt een deel van de uitgaven en pensioenen als niet-relevant betiteld?

Het niet-relevante deel van de pensioenen en uitkeringen houdt verband met de introductie van kapitaaldekking voor de militaire ouderdomspensioenen en het overgangsrecht bij de verhoging van de UKW-leeftijden. Omdat dit aanvankelijk tot meerkosten leidt, zijn tijdelijk middelen aan de defensiebegroting toegevoegd die niet worden gerekend tot het budgettaire kader van Defensie. Mee- en tegenvallers worden afzonderlijk verrekend in het generale beeld.

220

Welke bijdrage gaat naar de Stichting Bijzondere Scholen op Algemene Grondslag en waarom wordt deze bijdrage verstrekt?

Zie het antwoord op vraag 218.

221

Hoeveel geld is gemoeid met het onderzoek naar de effecten van onderwatergeluid door sonar op zeezoogdieren? Over welke periode gaat de besteding van deze gelden?

In de periode van 2006 tot en met 2013 is ongeveer € 2 miljoen gemoeid met het onderzoek naar de effecten van onderwatergeluid door sonar op zeezoogdieren.

222

Kunt u voor uw departement aangeven hoe hoog de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven zijn? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen?

Zie het antwoord op vraag 22.

223

Hoe is de stand van zaken om de kennis die bij TNO gaat verdwijnen zowel binnen als buiten Defensie betrokken worden door intensievere inschakeling van de Nederlandse Defensieacademie en het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael?

Er wordt een plan opgesteld om de overdracht van kennis van TNO naar de NLDA te waarborgen. Het overleg hierover is gaande. Het overleg met Clingendael over de invulling van defensiebehoeften zal verder worden geïntensiveerd.

224

Wat zijn de redenen voor de vertraging van het Small Business Innovation Research (SBIR) project? Wat zijn de resultaten van het tenderproces MKB-projecten voor het thema «veilig landoptreden» geweest, dat werd uitgevoerd in het kader van SBIR?

De Small Business Innovation Research (SBIR) was bij de aanvang in 2006 een nieuwe regeling voor Defensie. In dat jaar is begonnen met de eerste pilot voor een SBIR met als thema het maritiem optreden onder zware weersomstandigheden. Doordat verwervingsprocedures langer duurden dan aanvankelijk was voorzien kende deze pilot een vertraging. Fase twee van deze eerste pilot, de on-line bewegingspredictie, is in 2009 begonnen en verloopt zoals voorzien. De aanvang van de tweede pilot voor SBIR met als thema »Veilig Landoptreden» was voorzien voor 2009. Door een capaciteitstekort is deze tweede pilot nu voorzien voor eind 2010. De SBIR-regeling zal worden uitgevoerd door Agentschap NL, waarbij Defensie inhoudelijk stuurt.

225

Waarom is het matexdeel gelijk aan het contractonderzoek kennistoepassing?

Het matexdeel bestaat uitsluitend uit het bedrag van het contractonderzoek kennistoepassing. Daarom zijn de bedragen in de beide rijen gelijk.

226

Hoe groot zijn de tekorten aan personeel dat deskundig is op de gebieden van de inrichting van de kaders van financieel en materieel beheer? Wat zijn de gevolgen van deze tekorten?

Deskundig personeel is een noodzakelijke succesfactor voor het financieel en materieel beheer. Bij afnemende personeelsbestanden lukt het nauwelijks personeel met voldoende kennis en ervaring te behouden. Het gaat meer om een kwalitatief dan een kwantitatief probleem, met name omdat personele capaciteit gaat ontbreken voor het doorvoeren van grotere verbeteringen. In het kader van het project Beter Verbeteren is een plan van aanpak opgesteld voor het behoud van kennis en ervaring in het functiegebied beheer.

227 en 229

Wat zijn de effecten van de reeds ingevoerde maatregelen in het kader van het project Beter Verbeteren? Zijn de beschikbare middelen in 2010 toereikend geweest?

Wat is de stand van zaken en het plan van aanpak ten aanzien van het behalen van de onderstaande doelen die werden geformuleerd in de verbeteringsplannen voor het financieel beheer binnen de diverse Defensieonderdelen voor 2011?

  • De kwaliteit van de directe doorbelastingen van de dienstverlening door de batenlastendiensten;

  • De kwaliteit van het betalingsproces;

  • De kwaliteit van de beperkte verificatie van facturen kleiner dan 1 250 euro;

  • De kwaliteit van de Europese aanbesteding;

  • De kwalitatieve vulling van de organisatie.

De bereikte effecten zijn nog beperkt omdat het een meerjarig verbeterprogramma betreft dat in 2012 tot de gewenste effecten moet leiden. De beschikbare middelen waren toereikend.

De volgende resultaten zijn tot nu toe bereikt:

  • Er is geen rechtmatigheidprobleem meer met betrekking tot de directe doorbelasting van baten-lastendiensten. De kwaliteit van de directe doorbelastingen is volgens de Auditdienst Defensie (ADD) op orde en er wordt van uitgegaan dat dit niveau in 2011 gehandhaafd blijft.

  • De tijdige betaling van facturen bevindt zich gedurende een groot deel van het jaar op de overheidsbrede norm van 90 procent. Dat over het gehele jaar het percentage onder de norm is voor afgelopen jaren wordt veroorzaakt door het betaalgedrag in de eerste vier maanden van het jaar. Voor 2011 zijn maatregelen genomen om dit effect te verkleinen. De verwachting is dat het betaalgedrag in 2011 verder verbetert.

  • Er is een voldoende niveau behaald van beperkte verificatie sinds het vierde kwartaal 2009. Dit bleek eind 2009 uit de rapportages van de ADD. Uit de tot nu toe verschenen rapportages over het jaar 2010 blijkt dit eveneens. Er wordt vanuit gegaan dat dit in 2011 op voldoende niveau blijft.

  • Er is geen onvolkomenheid meer op het gebied van Europese aanbesteding. Daarmee is de kwaliteit van de Europese aanbesteding in 2009 verbeterd ten opzichte van het jaar ervoor. Dit is mede tot stand gekomen door de inzet van deskundigheid op dit gebied bij ieder dossier dat hiervoor in aanmerking kan komen.

  • Er is geen onvolkomenheid meer op het gebied van het vorderingen- en voorschottenbeheer.

  • Er is een verlaging van het aantal rechtmatigheids- en getrouwheidsfouten in 2009 ten opzichte van voorgaande jaren.

Op de kwalitatieve vulling van de organisatie is ingegaan in het antwoord op vraag 226.

228

Welke effecten verwacht u dat de verbetermaatregelen in 2011 zullen hebben?

De verwachting is dat het aantal onjuistheden in de uitvoering van het beheer verder afneemt. Een van de onderdelen daarbij is een verbetering van het betaalgedrag waarbij het percentage «op tijd betaalde facturen» zal toenemen.

229

Wat is de stand van zaken en het plan van aanpak ten aanzien van het behalen van de onderstaande doelen die werden geformuleerd in de verbeteringsplannen voor het financieel beheer binnen de diverse Defensieonderdelen voor 2011?

  • De kwaliteit van de directe doorbelastingen van de dienstverlening door de batenlastendiensten;

  • De kwaliteit van het betalingsproces;

  • De kwaliteit van de beperkte verificatie van facturen kleiner dan 1 250 euro;

  • De kwaliteit van de Europese aanbesteding;

  • De kwalitatieve vulling van de organisatie.

Zie het antwoord op vraag 227.

230

Kunt u ingaan op de mogelijkheid om de bedrijfsvoering te verbeteren door middel van uitbesteding van niet-essentiële diensten?

In 2008 is het Sourcingbeleid Defensie vastgesteld. Dit is het defensiebrede kader dat wordt gebruikt om een keuze te maken tussen zelfdoen, samenwerken of uitbesteden bij de levering van producten en diensten. Het uitgangspunt is dat Defensie de producten en diensten niet zelf levert indien andere partijen producten en diensten voldoende doeltreffend en doelmatig kunnen leveren. Defensie betrekt andere partijen bij de dienstverlening als daarmee prestaties verbeteren of kosten dalen. Een sourcingtoets wordt uitgevoerd bij voorgenomen investeringen of dienstverleningsopdrachten boven de € 25 miljoen. Op grond van de resultaten van deze sourcingtoetsen wordt een bestuurlijke afweging gemaakt in welke vorm (zelfdoen, samenwerken of uitbesteden) bepaalde diensten of producten geleverd worden.

231

Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de werking van het systeem FINAD?

Zie het antwoord op vraag 205.

232 en 234

Wanneer zullen de personeelsdossiers binnen de Defensieorganisatie allen betrouwbaar en volledig zijn?

In januari 2010 heeft Defensie een plan van aanpak vastgesteld om de kwaliteit van personeelsdossiers te verberen. Hoe staat het met de verbeteractiviteiten om de personeelsdossiers met wettelijke documenten te completeren? Om welke wettelijke documenten gaat het? Hoeveel personeelsdossiers kampen met dit probleem?

Op dit moment worden alle personeelsdossiers gecontroleerd op volledigheid en betrouwbaarheid. Hierbij wordt onder meer onderzocht of de dossiers de wettelijk verplichte documenten bevatten. Als wettelijk verplichte documenten worden aangemerkt: de aanstellingsdocumenten, een kopie van het identiteitsbewijs, de eed of belofte, de verklaring omtrent de loonheffingen en de geheimhoudingsverklaring. Voorts dienen documenten in het dossier te zijn opgenomen ter onderbouwing van besluiten of aanspraken met doorlopende financiële gevolgen, Koninklijke besluiten (bevorderingen en ontslag) en diploma's. Alle personeelsdossiers van werknemers met een actieve aanstelling worden onderzocht. Na deze controle is de omvang van het aantal onvolledige dossiers duidelijk. Begin 2012 is de controle naar verwachting voltooid.

233

Wat zijn de oorzaken van de problemen in het verplichtingenbeheer?

De belangrijkste oorzaken zijn:

  • Te weinig aandacht voor verplichtingen;

  • Te weinig aandacht voor de analyse van openstaande verplichtingen;

  • Het onvoldoende aanspreken van de veroorzakers van de problemen van de verplichtingen;

  • Het niet tijdig of niet juist vastleggen van aangegane verplichtingen;

  • Het niet tijdig afboeken van openstaande verplichtingen die niet meer in betreffend jaar tot betaling komen;

  • Te moeilijke constructies met betrekking tot de vastlegging van verplichtingen in relatie tot baten-lastendiensten;

  • Het niet consequent toepassen van de geldende regelgeving.

Om deze problematiek te verminderen worden nu, in het kader van het meerjarig verbeterplan financieel beheer, specifieke maatregelen uitgevoerd.

234

In januari 2010 heeft Defensie een plan van aanpak vastgesteld om de kwaliteit van personeelsdossiers te verberen. Hoe staat het met de verbeteractiviteiten om de personeelsdossiers met wettelijke documenten te completeren? Om welke wettelijke documenten gaat het? Hoeveel personeelsdossiers kampen met dit probleem?

Zie het antwoord op vraag 232.

235

Welke definitie van apparaatskosten is er gehanteerd per krijgsmachtdeel? Is de CZSK factor vijf goedkoper dan de CLSK, terwijl beide organisaties ongeveer dezelfde omvang hebben?

Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 4.

236

Waarom nemen de rentelasten toe?

De rentelasten zijn met € 0,4 miljoen toegenomen van € 5,3 miljoen in 2010 naar € 5,7 miljoen in 2011. De toename van de rentelasten wordt veroorzaakt door hogere investeringen. Daarvoor bestaan leningen bij het ministerie van Financiën waarvoor rente moet worden betaald.

237

De Dienst Vastgoed Defensie calculeert een verlies in van 680 000 euro. Wie vangt dit verlies op? Waar wordt dit uit de organisatie bijgeplust?

Zie het antwoord op vraag 31.

238

Hoeveel zijn de totale kosten van de Defensie bewakings- en beveiligingsorganisatie (DBBO)?

De totale kosten van de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie zijn vooralsnog geschat op circa € 80 miljoen. Dit budget is opgenomen in beleidsartikel 26 Commando DienstenCentra (CDC) van de begroting 2011 onder apparaatsuitgaven.

239

Hoe groot bedragen de voorzieningen voor wachtgelduitkeringen? Vloeien deze voort uit de reorganisaties?

De voorziening voor wachtgeld bedraagt voor Paresto € 6,752 miljoen per 31 december 2011. Dit vloeit inderdaad voort uit de reorganisatie. De toevoeging van € 1 miljoen aan de reserve in 2011 vloeit voort uit kleine reorganisaties als gevolg van overtolligheid op locatie.

240

Waarom zijn de taakstelling versoberingsmaatregelen begroting 2010 van DMO in vergelijking tot de overige krijgsmachtdelen vrij gering?

De op pagina 114 van de begroting genoemde bedragen betreffen de bijstelling van de versoberingsmaatregelen die zijn opgenomen in de begroting 2010. Deze bijstellingen zijn noodzakelijk als gevolg van de goedgekeurde plannen van aanpak waarin de versoberingsmaatregelen worden uitgewerkt. Voor de DMO zijn dit kleine bijstellingen op het totaal van de versoberingsmaatregelen die dit defensieonderdeel moet uitvoeren.

241

Waar wordt in de begroting helder hoeveel geld er is ingeboekt voor de inhuur van externen? Is er een indicatie te geven van op welke onderdelen meer externen ingehuurd zullen gaan worden in 2011, en op welke wijze is daarmee rekening gehouden in de huidige begroting?

In de begroting is geen aparte post opgenomen voor de inhuur van externen. In 2011 wordt naar verwachting minder ingehuurd dan in 2010.

242

Is er na instroming van de extra technici en vliegers voor de Apaches in 2011 genoeg gekwalificeerd personeel om aan de behoefte aan inzet van Apaches te voorzien?

Het Defensie Helikopter Commando (DHC) beschikt over voldoende technici en vliegers om aan het ambitieniveau van Defensie te kunnen voldoen. Wel moet de kwaliteit van een deel van de technici verder worden vergroot, wat de komende jaren de aandacht heeft. Verder is door de inzet in Afghanistan een trainingsachterstand ontstaan, die na de beëindiging van de inzet zal worden hersteld.

243

Wat is de stand van zaken voor wat betreft de schadeloosstelling voor veteranen? Hoeveel veteranen hebben hier mogelijk recht op en om welk totaal bedrag gaat het?

Zie het antwoord op vraag 141.

244

Welk bedrag wordt gereserveerd voor het betalen van bindingspremies? Wat is het bedrag dat in 2010 werd uitgegeven en welk percentage is dit van de loonsom voor al het actief dienende militaire en burgerpersoneel?

Voor 2011 is € 38 miljoen gereserveerd voor aanstellings- en bindingspremies. Voor alleen bindingspremies is geen afzonderlijk bedrag in de begroting gereserveerd. In 2010 is tot en met september € 11,5 miljoen uitgegeven aan bindingspremies. Dit is 0,5 procent van de loonsom van het actieve defensiepersoneel.

245

Met welke Regionaal Opleidingen Centra (ROC's) is Defensie in het kader van het loopbaanlint een samenwerkingsverband gestart?

Defensie werkt met samen met de volgende ROC’s:

246

Wat zijn in 2010 concreet de effecten van het loopbaanlint op de druk op de opleidingscapaciteit geweest? Kunnen deze effecten in cijfers worden aangetoond?

In het schooljaar 2009–2010 zijn 27 instructeurs op de ROC’s begonnen. In september 2010, bij de start van het nieuwe schooljaar, is dat aantal verhoogd naar 88 instructeurs. Daarnaast is voor ruim 1 000 leerlingen de beroepspraktijkvorming (BPV) verzorgd, voornamelijk bij de operationele eenheden. Dit alles heeft niet geleid tot problemen bij de reguliere opleidingen.

247

Ontvangt een leerling van de opleiding Veiligheid en Vakmanschap aan het ROC een stagevergoeding van Defensie? Zo ja, hoe hoog is deze vergoeding?

Een leerling van de opleiding Veiligheid en Vakmanschap ontvangt een stagevergoeding van € 14 per dag.

248 en 249

Ontvangt de ROC een premie of bonus van Defensie wanneer een leerling die de opleiding Veiligheid en Vakmanschap heeft afgerond wordt toegelaten tot de AMA?

Ontvangt de ROC een premie of bonus van Defensie wanneer zij (een bepaald aantal) leerlingen werft voor de opleiding Veiligheid en Vakmanschap?

Het ROC ontvangt geen premie of bonus van Defensie.

250

Welke resultaten zijn tot nu toe behaald (wat betreft de instroom bij Defensie) door de betrokkenheid van Defensie bij de ROC's? Hoe groot is de uitstroom naar Defensie in aantallen, en per krijgsmachtdeel?

De eerste leerlingen, bestemd voor het niveau van manschappen, doorlopen nu de sollicitatieprocedure en stromen naar verwachting vanaf april 2011 in bij Defensie. De leerlingen bestemd voor kaderfuncties zullen hun opleiding aan het ROC pas midden 2012 voltooien.

251

Hoe verhouden zich de ambitieuze plannen om, alleen al met gebruik van het loopbaanlint, op den duur een structurele instroom van 4 000 nieuwe personeelsleden te genereren zich tot het voornemen de vacatures bij Defensie «geleidelijker te vullen»?

Naar verwachting zullen uiteindelijk per jaar ongeveer 4 000 leerlingen beginnen met een opleiding Veiligheid en Vakmanschap aan een ROC. Het aantal leerlingen dat slaagt en kiest voor een loopbaan bij Defensie is een belangrijk deel van de jaarlijkse instroom van militair personeel bij Defensie. Deze instroom is meegenomen in de maatregelen voor de gefaseerde vulling.

252 en 260

Waarom wordt er geen sanctie gelegd op het missen van het geneeskundig onderzoek ofwel de uitkeuring? Welke voor- en nadelen bestaan er hierbij?

Hoeveel militairen zijn er uitgekeurd in 2010 en in hoeveel van de gevallen werd specifieke, nadere (na)zorg gewenst geacht? Hoe worden militairen na hun uitkeuring begeleid door Defensie indien zij verdere (na)zorg nodig hebben?

Met de brief van 8 september 2010 is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de procedure geneeskundig onderzoek bij dienstverlating (Kamerstuk 30 139, nr. 80). Voordat de militair de organisatie verlaat, dient hij een geneeskundig onderzoek te ondergaan waarin zijn fysieke en mentale toestand wordt onderzocht. Voorts wordt de eventuele zorgbehoefte vastgesteld en wordt nagegaan of er mogelijk specifieke aanspraken voor medische zorg bestaan. In overleg met de militair wordt informatie uit zijn medisch dossier overgedragen aan de nieuwe huisarts.

Tussen 1 januari 2010 en 17 oktober 2010 hebben 3 288 militairen de dienst verlaten. Bij steekproeven is gebleken dat het geneeskundig onderzoek bij ongeveer 70 procent van de dienstverlaters is uitgevoerd. Ongeveer tien procent van hen heeft naar aanleiding van het geneeskundig onderzoek nazorg gekregen in de vorm van een herhalingsconsult, een specialistische verwijzing naar het Centraal Militair Hospitaal of de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg, een verwijzing naar het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk of een beoordeling van dienstgeschiktheid of dienstverband bij de organisatie voor Bijzondere Medische Beoordelingen. In drie procent van de gevallen was het geneeskundig onderzoek nog niet uitgevoerd maar was daarvoor wel een afspraak gemaakt. Gezien de naleving van de keuringsverplichting acht ik het opleggen van sancties vooralsnog niet nodig.

253 en 259

Wat is de stand van zaken betreffende het traject om te borgen dat het maatschappelijk werk voor veteranen ook na 2010 zeker is gesteld?

Hoe wordt per 1 januari 2011 de financiering voor Stichting de Basis geregeld? Zijn de onderhandelingen over de wijze van financiering afgerond? Zo nee, op welke punten wordt er nog onderhandeld?

Defensie staat garant voor de voortzetting van het maatschappelijk werk voor veteranen na 2010. Het proces voor de verwerving van deze dienstverlening is doorlopen en de besprekingen met de beoogde organisatie voor het maatschappelijk werk zijn voltooid. De financiering zal worden geregeld in de vorm van een subsidie.

254

Welke ontwikkelingen naar aanleiding van de ervaringen met betrekking tot de missie Uruzgan/Afghanistan zijn sinds 2006 ter hand genomen wat betreft de (na)zorg voor militairen en veteranen? Hoeveel gewonden zijn er? Hoeveel-vastgesteld-getraumatiseerde militairen zijn er? Hoe staat het met de algemene nazorg (voor ieder) en specifieke nazorg (voor «beschadigden» en thuisfront)? Wat zijn de verwachtingen op termijn van «late onset trauma» en hoe wordt hierop geanticipeerd bij actief dienende en veteranen?

De ervaringen die voorafgaand aan, gedurende en na uitzendingen worden opgedaan, zijn belangrijke signalen die worden meegenomen in de voortdurende verbeteringen van de zorg. Jaarlijks ontvangt de Kamer een veteranennota die onder meer ingaat op de uitgevoerde verbeteringen. In de Veteranennota 2009–2010 (Kamerstuk 30 139, nr. 75 van 7 juni 2010) is daarbij ook ingegaan op de zorg voor actief dienende militairen. Tot op heden zijn in Afghanistan 144 militairen door krijgshandelingen gewond geraakt. In 2009 bent u met de tussentijdse evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan ISAF in Afghanistan van 11 september 2009 (Kamerstuk 27 925, nr. 357) onder meer geïnformeerd over de uitzendzorg.

De specifieke nazorg voor militairen die klachten hebben ontwikkeld ten gevolge van een uitzending bestaat uit gerichte hulpverlening of behandeling uitgevoerd door het Bedrijfsmaatschappelijk Werk, de verantwoordelijke militaire arts of de MGGZ. Dit zorgsysteem heeft tot doel problemen vroegtijdig te onderkennen, zoals beschreven in de Veteranennota 2009–2010. Daarnaast wordt een militair met een aandoening niet uitgezonden zolang deze aandoening gepaard gaat met een verminderde inzetbaarheid. Ieder operationeel commando beschikt over functionarissen die zich bezig houden met ernstige individuele zaken, zoals zeer ernstige letsels en sterfgevallen.

Het is niet te zeggen hoeveel militairen een (psycho)trauma hebben opgelopen. Niet alle militairen met klachten zoeken hulp binnen Defensie of denken hulp nodig te hebben. Het is niet altijd mogelijk een trauma aan een bepaalde missie, bijvoorbeeld Afghanistan, toe te schrijven omdat er sprake kan zijn van eerdere uitzendingen. Daarnaast kunnen oorzaken die buiten een missie liggen een rol spelen.

Onder late onset trauma wordt verstaan het ontstaan van PTSS minimaal zes maanden nadat het trauma zich heeft voorgedaan. Het percentage militairen met late onset trauma is niet te voorspellen en bovendien zal dit verschillen per missie. Uit de literatuur is bekend dat er meerdere jaren kunnen verlopen tussen het optreden van de eerste verschijnselen van PTSS en het zoeken, op eigen initiatief of op advies van anderen, van de juiste hulp en het ondergaan van de behandeling. Deze factoren maken het onmogelijk in kwantitatieve zin uitspraken te doen over de verwachtingen ten aanzien van militairen met late onset trauma. Militairen met dergelijke klachten kunnen via de verantwoordelijk militaire arts of het Bedrijfsmaatschappelijk Werk worden verwezen naar de MGGZ. Veteranen kunnen gebruik maken van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen.

255

Is het convenant LZV door alle betrokken partijen getekend? Zo ja, wanneer zal deze naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?

Het convenant LZV is op 6 augustus 2010 door Defensie getekend en vervolgens ter tekening aangeboden aan de andere betrokken partijen. Het convenant wordt binnenkort naar de Kamer gestuurd.

256

Is Defensie voornemens om de 5 mei viering in Wageningen de komende 10 jaar voort te zetten?

Zie het antwoord op vraag 27.

257

Wat is de huidige personele bezetting op het ministerie voor wat betreft ondersteuning van het Veteranenbeleid? (burgerpersoneel en militair personeel)?

Bij het ministerie van Defensie is de Directeur Personeelsbeleid van de Hoofddirectie Personeel belast met het veteranenbeleid. Hij heeft hiervoor de beschikking over het bureau veteranenbeleid dat vier militaire functies telt. Daarnaast zijn in totaal zeven burgerfunctionarissen uit hoofde van hun verantwoordelijkheid voor de zorg en sociale zekerheid van het defensiepersoneel betrokken bij het veteranenbeleid.

258

Is er sprake van een stijging in de uitgaven militaire invaliditeitspensioenen ten opzichte van 2009 en 2010? Zo ja, hoe groot is deze stijging?

Nee, er is geen sprake van een stijging van de uitgaven voor militaire invaliditeitspensioenen. In 2011 bedragen de uitgaven voor militaire invaliditeitspensioenen naar verwachting € 69,742 miljoen. De bedragen voor 2009 en 2010 voor uitsluitend de aan oorlogs- en dienstslachtoffers toegekende militaire invaliditeitspensioenen zijn respectievelijk € 73,735 miljoen en € 74,325 miljoen.

260

Hoeveel militairen zijn er uitgekeurd in 2010 en in hoeveel van de gevallen werd specifieke, nadere (na)zorg gewenst geacht? Hoe worden militairen na hun uitkeuring begeleid door Defensie indien zij verdere (na)zorg nodig hebben?

Zie het antwoord op vraag 252.

261

Hoeveel hoger zijn de kosten voor sociale zorg in 2010 ten opzichte van die van 2009 en 2008? Verwacht u dat deze kosten zullen stijgen in 2011?

De kosten voor sociale zorg zullen in 2010 naar verwachting € 8,1 miljoen bedragen. Hiermee zijn de kosten voor sociale zorg vrijwel gelijk gebleven ten opzichte van 2009 en iets gedaald ten opzichte van 2008. De kosten voor sociale zorg zullen naar verwachting in 2011 stijgen naar € 10,664 miljoen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de financiering van het maatschappelijk werk voor veteranen. Zie voor een nadere toelichting ook het antwoord op de vragen 253 en 259.

262

Waaruit bestaat de ondersteuning aan Stichting Veteranen Platform (SVP)?

De Stichting het Veteranen Platform (SVP) wordt jaarlijks ondersteund met een subsidie van € 158 000.

263

Hoe is de meerjarenontwikkeling van de invaliditeits- en nabestaandenpensioenen?

Hieronder is de meerjarenontwikkeling weergegeven van zowel de invaliditeits- als de nabestaandenpensioenen (in miljoenen euro’s).

 

2011

2012

2013

2014

2015

Nabestaandenpensioen

30 698

30 502

30 280

30 000

29 740

Invaliditeitspensioen (excl. aop)

69 742

68 835

67 994

68 160

68 745

264

Wat veroorzaakt het verschil in CBRN-hulpverlening van 39,420 miljoen euro in 2010 naar 23,380 miljoen euro in 2011?

De begroting voor CBRN-hulpverlening daalt van € 39,4 miljoen in 2011 naar € 23,3 miljoen in 2012. Dit hangt in het bijzonder samen met de voltooiing van de infrastructurele investeringen ten behoeve van de huisvesting van de tweede CBRN-eenheid in Oirschot en de interdepartementale trainingseenheid in Vught.

265, 266 en 268

Welke concrete maatregelen zijn er genomen en voor 2011 voorzien om de Nederlandse industrie internationaal beter te positioneren?

Welke instrumenten van de Defensie Industrie Strategie zijn in 2010 toegepast? Welke instrumenten zullen volgend jaar worden toegepast?

Hebben de initiatieven die in 2010 moesten bijdrage tot de internationale positionering van de Defensie gerelateerde industrie (DGI) de gewenste effecten gehad? Welke initiatieven worden er ontplooid voor 2011?

De ministeries van Defensie en Economische Zaken (nu Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) hanteren bestaande en nieuwe beleidsinstrumenten om een bijdrage te leveren aan de versterking van de internationale positie van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie (DGI). Veel van deze initiatieven zijn beschreven in onder meer de DIS-bijlage bij de begrotingen van 2010 en 2011 en zijn ingebed in de standaard bedrijfsvoering van Defensie en Economische Zaken. Bij de uitvoering van deze initiatieven is de Nederlandse DGI zelf verantwoordelijk voor de internationale positionering en de verzilvering van kansen.

Enkele belangrijke (nieuwe) initiatieven voor de jaren 2010 en 2011 zijn:

  • de ontwikkeling van een Launching Customer instrument. De ontwikkeling van innovatieve militaire producten door het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) die aansluiten bij de operationele behoefte van Defensie verloopt moeizaam. Defensie kan hierbij echter een stimulerende rol spelen door op te treden als Launching Customer. Bij de behandeling van de defensiebegroting 2010 heeft de Tweede Kamer op 8 december 2009 een motie aangenomen van de leden Eijsink, Knops en Voordewind over de ontwikkeling van militaire producten (Kamerstuk 32 123 X, nr. 76). Binnenkort wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van deze motie;

  • een verdere intensivering van overleg over de betrokkenheid van de DGI bij (toekomstige) verwervingstrajecten en de instandhouding van defensiematerieel. Ook hierover heeft de Kamer bij de behandeling van de defensiebegroting voor 2010 een motie aangenomen (3 december 2009, Kamerstuk 32 123 X, nr. 74). De Kamer wordt binnenkort geïnformeerd over het «Plan van aanpak instandhouding materieelsystemen». De maatregelen van het plan van aanpak zullen de komende jaren worden uitgevoerd;

  • de publicatie van een tweede tender in 2010 voor de maatschappelijke innovatieagenda Veiligheid (MIA-V), waarbij nieuwe projecten worden begonnen. Het innovatieprogramma Veiligheid draagt bij aan de uitbreiding van de markten die de Nederlandse DGI kan betreden. Vanuit de MIA-V is door Defensie het FES-voorstel Sensor Technology Applied Reconfigurable systems for sustainable Security (STARS) ingediend. Het project STARS is in juli 2010 begonnen en zal duren tot en met 2014;

  • ten slotte zijn de ministeries van Economische Zaken en Defensie in 2010 begonnen aan de implementatie van de EU-richtlijn die beoogt bij te dragen aan de verwezenlijking van een open en transparante Europese markt voor defensie- en veiligheidsmateriaal (2009/81/EG). Deze richtlijn moet op 1 augustus 2011 zijn geïmplementeerd. Een meer open defensiemarkt biedt kansen voor de Nederlandse DGI. De Kamer zal hier binnenkort nader over worden geïnformeerd.

267

Op welke wijze zal er méér dan nu nadruk worden gelegd op internationale materieelsamenwerking? Op welke wijze zal dit in European Defence Agency (EDA) verband meer dan het afgelopen jaar tot uiting komen? Welke concrete acties staan op stapel?

Internationale samenwerking op het gebied van materieel stelt Defensie in staat kwalitatief hoogwaardige producten te verwerven met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Daarnaast is internationale samenwerking een effectief instrument voor de Nederlandse DGI om zich internationaal te positioneren.

Doordat de defensiebudgetten van verschillende EU-landen onder druk staan neemt de internationale samenwerking op materieelgebied toe. In EU-verband ontplooit het Military Committee momenteel initiatieven voor pooling en sharing van militaire capaciteiten voor verdere kostenbesparingen. Deze initiatieven worden ondersteund door de EU-Military Staff en het EDA. Daarnaast ontplooit het EDA in nauwe samenwerking met de Navo initiatieven voor het oplossen van urgente capaciteitsproblemen, bijvoorbeeld de gezamenlijke verwerving van een Counter Improvised Explosive Device laboratorium voor ISAF. Ook heeft het EDA een collaborative database ontwikkeld. Hierin kunnen lidstaten hun behoeftestellingen publiceren met het oog op het vroegtijdig signaleren van samenwerkingsmogelijkheden tussen de lidstaten. Ten slotte neemt Nederland tot eind 2010 in EDA-verband deel aan het samenwerkingsprogramma Biological Equiment Development and Enhancement Programme (BIO EDEP). Deelname aan de Joint Investment Programs (JIP) op het gebied van chemische, biologische, radiologische of nucleaire (CBRN-) middelen en Unmanned Maritime Systems wordt momenteel onderzocht. Beide JIP’s kunnen leiden tot een versterking van de positie van de Nederlandse DGI.

269

Welke kosten worden er vanuit de Sociaal beleidskader (SBK) gelden betaald? En hoeveel personen ontvangen gelden vanuit de SBK?

Zie het antwoord op vraag 216.

270

Heeft al het personeel dat langer dan een jaar bij de Defensieorganisatie werkt een functioneringsgesprek gehad? Zijn de gegevens hiervan opgenomen in het personeelsdossier? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn?

Bij Defensie moet met ieder personeelslid tenminste eenmaal per jaar een functioneringsgesprek worden gevoerd. Het afgelopen jaar is dit bij slechts 46 procent van het personeel het geval geweest. De defensieonderdelen ontplooien verscheidene activiteiten in de vorm van opleidingen en vorming om dit percentage te verhogen. De uitkomsten van een evaluatieonderzoek met betrekking tot het functioneringsgesprek hebben reeds geleid tot aanpassing van het functioneringsgesprekformulier. Het nieuwe formulier zal eind 2010 worden ingevoerd.

In de praktijk blijken leidinggevenden de prioriteit te geven aan actuele en acute aspecten van hun werkzaamheden, boven het investeren in de functievervulling en loopbaanontwikkeling van hun medewerkers. Defensie besteedt daarom aandacht aan het bewust maken van leidinggevenden dat zij wel degelijk baat hebben bij het geregeld houden van functioneringsgesprekken met hun medewerkers. Tegelijkertijd is echter duidelijk dat in de komende periode met grote veranderingen voor Defensie in het verschiet, de prioriteitstelling voor functioneringsgesprekken onder druk staat. De realisatie van het percentage gevoerde gesprekken zal centraal worden gevolgd en zonodig zullen aanvullende maatregelen worden genomen.

De verslaglegging van het functioneringsgesprek bestaat uit een extern en een intern gedeelte. Het externe deel wordt opgeslagen in het persoonsdossier, het interne deel is alleen voor de medewerker en de direct leidinggevende bestemd.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Fng voorzitter, Dam, M.H.P. van (PvdA), Knops, R.W. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Brinkman, H. (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), Dijk, J.J. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Rouwe, S. de (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Monasch, J.S. (PvdA), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hernandez, M.M. (PVV), Lucassen, E. (PVV), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Hachchi, W. (D66) en Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD).

Plv. leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Wolbert, A.G. (PvdA), Beek, W.I.I. van (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Helder, L.M.J.S. (PVV), Vacature, (VVD), Irrgang, E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Voordewind, J.S. (CU), Ferrier, K.G. (CDA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Veldhoven, S. van (D66), Arib, K. (PvdA), Blok, S.A. (VVD), Halsema, F. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Bontes, L. (PVV), Çörüz, C. (CDA), Pechtold, A. (D66) en Nicolaï, A. (VVD).

Naar boven