32 398 Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)

Nr. 19 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van de onderdelen b tot en met n en p en q, vervallen in het eerste lid de onderdelen a en o.

2. In het eerste lid, onder f (nieuw), wordt na «instelling» ingevoegd: als.

3. In het eerste lid, onderdeel o (nieuw) wordt na «zorgaanbieder» ingevoegd: als.

4. In het tweede lid, laatste volzin, vervalt «bedoeld in het eerste lid, onder c,».

B

De titel van hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. DOELSTELLING, REIKWIJDTE, ZORGCONTINUÏTEIT EN ALGEMENE BEPALINGEN

C

Artikel 2.2, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin vervalt.

2. In de tweede volzin (nieuw) wordt de komma vervangen door een punt.

3. In de tweede (nieuw) en derde volzin (nieuw) wordt «het innen» vervangen door: het vaststellen en innen.

D

Artikel 2.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, sub 3°, wordt de komma geschrapt.

2. De aanduiding «1» voor het eerste lid, alsmede het tweede lid vervallen.

E

Artikel 2.4 wordt vervangen door de volgende artikelen :

Artikel 2.4

  • 1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg, gesteld bij of krachtens:

    • a. artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht;

    • b. artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht;

    • c. artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht;

    • d. artikel 38g van het Wetboek van Strafrecht;

    • e. artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht;

    • e. artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering;

    • f. artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering;

    • g. artikel 13 Gratiewet.

  • 2. Onverminderd artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, kan Onze Minister een reclasseringsinstelling bedoeld in dat artikel, opdracht geven begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.

  • 3. Indien noodzakelijk ten behoeve van het toezicht op de naleving van de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg verstrekt de zorgaanbieder aan het openbaar ministerie dan wel aan de reclasseringsinstelling gegevens betreffende de data dat de forensische patiënt zorg heeft genoten, dan wel afwezig was. Tevens geeft hij na het voltooien van de forensische zorg, of op verzoek van het openbaar ministerie in een eerder stadium, een advies over de kans op herhaling van het gedrag in verband waarmee de forensische zorg is opgelegd.

  • 4. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld mededeling aan het openbaar ministerie.

Artikel 2.5

Zes weken voor afloop van de justitiële titel treft de zorgaanbieder voorbereidingen voor aansluitende zorg, indien de zorgverlener of de behandelaar van oordeel is dat na afloop van de strafrechtelijke titel verdere zorg krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringwet nodig is.

Artikel 2.6

  • 1. Ten behoeve van de indicatiestelling, de plaatsing van forensische patiënten bij zorgaanbieders, de verlening van forensische zorg, de declaratie en de betaling van de forensische zorg en het toezicht op de forensische zorg zoals deze op grond van deze wet wordt verleend, worden persoonsgegevens van forensische patiënten, met inbegrip van bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, verwerkt.

  • 2. Onze Minister, het orgaan, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, en de zorgaanbieder zijn verantwoordelijk voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid, in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 3. De zorgaanbieder neemt ten behoeve van de plaatsing van de forensische patiënt bij die zorgaanbieder, de zorgverlening aan deze patiënt, de declaratie en de betaling van de forensische zorg, het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt of bij het ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor strafvorderlijke en penitentiaire doeleinden, alsmede de strafrechtelijke titel en de duur daarvan op in zijn administratie.

  • 4. Bij de verwerking van gegevens ten behoeve van de declaratie wordt het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt of bij het ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor strafvorderlijke en penitentiaire doeleinden gebruikt, wordt de strafrechtelijke titel en de duur daarvan verwerkt, alsmede de verleende forensische zorg. Ten behoeve van de declaratie en de betaling van de forensische zorg is de zorgaanbieder bevoegd de in de voorgaande volzin genoemde gegevens te verstrekken aan Onze Minister.

  • 5. Ten behoeve van de begeleiding en het toezicht op de forensische zorg ontvangt de reclassering gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens, betreffende de strafrechtelijke titel en duur daarvan en betreffende de in het kader van de strafrechtelijke titel te verlenen forensische zorg, van het openbaar ministerie.

  • 6. Bij besluit van Onze Minister worden ambtenaren aangewezen die bij uitsluiting van andere functionarissen en andere personen belast zijn met de verwerking van persoonsgegevens die krachtens het vierde lid zijn verkregen. Deze ambtenaren verrichten deze werkzaamheden, onverminderd de verantwoordelijkheid van Onze Minister, onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 2.7

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

  • a. de gevallen waarin de eigen bijdrage in de forensische zorg wordt geheven;

  • b. de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage;

  • c. tot welke gegevens de verplichting, bedoeld in artikel 2.6, zich in ieder geval uitstrekt;

  • d. op welke wijze de gegevens, bedoeld in artikel 2.6, worden verwerkt;

  • e. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

  • f. aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking voldoet;

  • g. de omvang van de gegevensverstrekking, de wijze waarop de reclasseringsinstelling en de zorgaanbieder forensische zorg gegevens van forensische patiënten verwerken in hun administratie en over de gegevensverwerking ten behoeve van statistiek en onderzoek;

  • h. het uit te oefenen toezicht, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid;

  • i. de aard van de gegevens bedoeld in artikel 2.4, derde lid, die de zorgaanbieder van forensische zorg verstrekt aan het openbaar ministerie, dan wel aan de reclasseringsinstelling die met begeleiding en toezicht is belast, ten behoeve van het toezicht op de naleving van de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg.

F

In artikel 3.1, tweede lid, wordt na «aanwijzing» en na «eerste lid» een komma geplaatst.

G

In artikel 3.2, tweede lid, wordt «verpleging van» vervangen door: verlening van forensische zorg aan.

H

Artikel 3.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «aanwijzing» een komma geplaatst.

2. In het tweede lid wordt aan het slot onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: tenzij de wet anders bepaalt.

3. In het derde lid, wordt «een» vervangen door: de.

4. In het derde en het vierde lid wordt na «instelling» en na «lid» telkens een komma geplaatst.

5. In het vijfde lid wordt «wordt» vervangen door: worden.

6. In het zesde lid wordt na «aanwijzing» een komma geplaatst en wordt de puntkomma aan het slot van de zin vervangen door een punt

I

In artikel 3.4, eerste en tweede lid, wordt na «aanwijzing» een komma geplaatst.

J

Artikel 3.5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «behandeling van» vervangen door: de verlening van forensische zorg aan.

2. In het derde lid wordt na «instellingen» ingevoegd: als.

K

De titel van hoofdstuk 4 komt te luiden:

HOOFDSTUK 4. INKOOP

L

Artikel 4.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt na «in» een komma geplaatst.

2. In het derde lid wordt na «taak» een komma geplaatst.

M

Artikelen 4.2 en 4.3 vervallen.

N

Artikel 4.4 wordt vernummerd tot artikel 4.2 en komt te luiden:

Artikel 4.2

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van het contract, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid.

O

Artikel 5.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt na «orgaan» een komma geplaatst.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

4. In het geval eerst ter zitting blijkt dat forensische zorg moet worden verleend en er geen indicatiestelling voorhanden is, kan de rechter in afwijking van het tweede lid beslissen dat forensische zorg wordt verleend. In dat geval gelast Onze Minister zo spoedig mogelijk na de beslissing van de rechter een indicatiestelling ten behoeve van het plaatsingsbesluit als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «patient» vervangen door: «patiënt» en wordt «geplaatste» vervangen door: geplaatst.

P

De aanduiding «6» voor het derde lid van artikel 5.3 wordt vervangen door: 3.

Q

Artikel 6.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt na «beslissing» een komma geplaatst.

2. In het derde lid wordt «, te verplegen en te behandelen» vervangen door: en forensische zorg te verlenen.

3. In het vierde lid wordt «behandeling» vervangen door: verlening van forensische zorg.

R

Artikel 6.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «plaatsing» een komma geplaatst.

2. In het eerste lid, onder b, wordt «de behandeling van» vervangen door: de verlening van forensische zorg aan.

3. In het derde lid wordt «de verpleging van» vervangen door: verlening van forensische zorg aan.

4. In het vierde lid wordt na «voorwaarden» een komma geplaatst.

5. In het vijfde lid wordt na «besluit» een komma geplaatst.

S

In artikel 6.3, eerste lid, wordt na «plaatsing» een komma geplaatst.

T

Artikel 6.4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt geschrapt: indien.

2. In het derde lid, onderdeel c, wordt vóór «ter beschikking gestelden aan wie» ingevoegd: de beëindiging van de behandeling en het ontslag betrekking hebben op.

3. In het derde lid, onderdeel c wordt «richting» vervangen door: instelling.

U

In artikel 6.5, derde lid, wordt na «plaatsing» en na «lid» een komma geplaatst.

V

In artikel 6.6 wordt na «beginselenwet» een komma geplaatst.

W

Artikel 6.7 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «een instelling, niet zijnde een private instelling» vervangen door: een private instelling, niet zijnde een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid,.

2. In de tweede volzin wordt na «machtiging» ingevoegd: als.

X

Artikel 6.10 vervalt en er wordt een nieuw artikel 6.10 ingevoegd, luidende:

Artikel 6.10

  • 1. Het hoofd van de instelling bij welke de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel meldt ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen betreffende de forensische patiënt aan Onze Minister.

  • 2. Het hoofd van de instelling, bedoeld in het eerste lid, verstrekt Onze Minister te allen tijde alle verlangde inlichtingen.

  • 3. Indien de instelling deel uitmaakt van een penitentiaire inrichting, meldt de directeur van die penitentiaire inrichting ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen betreffende de forensische patiënt volgens de regels gesteld bij of krachtens de Penitentiaire beginselenwet.

  • 4. De zorgaanbieder die forensische zorg verleent of doet verlenen aan een forensische patiënt, die buiten de instelling of de penitentiaire inrichting verblijft bij welke de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, draagt er zorg voor, met het oog op de in de voorgaande leden bedoelde verplichtingen, dat het hoofd van die instelling of de directeur van die penitentiaire inrichting in kennis wordt gesteld van de ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen die de forensische patiënt betreffen. De zorgaanbieder meldt de ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen tevens aan de persoon of de instelling die is belast met begeleiding van en het toezicht op de forensische patiënt.

Y

Artikel 6.11 komt te luiden:

Artikel 6.11

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. de hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid. Deze bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan € 25 000 per niet nagekomen verplichting.

    • b. de plaatsing en de overplaatsing van forensische patiënten en de wijze waarop het vervoer plaatsvindt;

    • c. de overbrenging van forensische patiënten met het oog op de aanvang of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de uitspraak of beslissing en de te volgen procedure bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en wijze van melding bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt en andere bijzondere voorvallen, bedoeld in artikel 6.10.

Z

Artikel 7.1, onderdeel F, komt te luiden:

F

Artikel 37a wordt gewijzigd als volgt:

  • 1. Na het vervallen van het derde lid en het vernummeren van het vierde lid tot het achtste lid, worden de volgende leden ingevoegd:

  • 3. De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid, slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

  • 4. Het derde lid blijft buiten toepassing, indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk rapporteren de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel een ieder van hen afzonderlijk over de reden van de weigering. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport overleggen dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last als bedoeld in het eerste lid kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen.

  • 5. Indien betrokkene verdacht wordt van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht en hij weigert medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in het vierde lid kan de officier van justitie de voorzitter van de multidisciplinaire commissie, bedoeld in het negende lid, gelasten dat die commissie aan hem een advies uitbrengt over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van betrokkene, ten aanzien waarvan de verdachte niet bereid is om medewerking te verlenen aan de verstrekking. De leden van de multidisciplinaire commissie zijn bevoegd persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, op te vragen van artsen en gedragsdeskundigen en daarvan kennis te nemen. Op een verzoek van de multidisciplinaire commissie is de arts of gedragsdeskundige verplicht de persoonsgegevens van betrokkene aan de multidisciplinaire commissie te verstrekken. De multidisciplinaire commissie brengt uiterlijk 30 dagen na de last, bedoeld in de eerste volzin, gemotiveerd advies uit aan de officier van justitie over de aanwezigheid en bruikbaarheid van de persoonsgegevens in relatie tot de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens tijdens het begaan van het feit. Van een last, bedoeld in de eerste volzin, doet de officier van justitie mededeling aan de verdachte, onder medezending van het advies van de multidisciplinaire commissie.

  • 6. De persoonsgegevens van betrokkene die aan de multidisciplinaire commissie zijn verstrekt, kunnen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een rapport of advies als bedoeld in het achtste lid. Voor de toepassing van de eerste volzin behoeft de officier van justitie een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. Bij deze vordering legt de officier van justitie het advies van de multidisciplinaire commissie over. Indien de officier van justitie, op basis van het advies van de multidisciplinaire commissie, afziet van het doen van een vordering, doet hij hiervan mededeling aan de verdachte en de commissie.

  • 7. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de verdachte. De rechter-commissaris kan de voorzitter van de multidisciplinaire commissie horen. De rechter-commissaris doet schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan de verdachte. De gegevens blijven onder de multidisciplinaire commissie, totdat de rechter-commissaris een onherroepelijke beslissing heeft genomen. Indien de rechter-commissaris machtiging verleent voor het gebruik van de persoonsgegevens, verstrekt de voorzitter van de multidisciplinaire commissie onverwijld de persoonsgegevens aan de gedragsdeskundigen, bedoeld in het vierde lid. Binnen negentig dagen na een onherroepelijke afwijzende beslissing van de rechter-commissaris of een mededeling van de officier van justitie aan de commissie dat geen vordering wordt gedaan als bedoeld in het zesde lid, worden de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van betrokkene die de commissie onder zich heeft, vernietigd. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris staat voor het openbaar ministerie of de verdachte hoger beroep en beroep in cassatie open. De artikelen 446 tot en met 448 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Na het achtste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Onze Minister stelt een multidisciplinaire commissie in die tot taak heeft te adviseren over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De multidisciplinaire commissie bestaat uit een tweetal artsen, onder wie een psychiater, een gedragsdeskundige en een tweetal juristen. De voorzitter van de commissie is een arts, die tevens psychiater is. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de werkwijze, de geheimhouding, en de besluitvorming van de multidisciplinaire commissie, alsmede over de gegevens in het advies.

AA

In artikel 7.4, onderdeel A, wordt «wordt een tweede, derde en vierde lid» vervangen door: worden drie leden.

BB

Artikel 7.7, onderdeel I, komt te luiden:

I

Aan artikel 37, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels stellen aan instellingen met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, over de toelating en weigering van bezoek aan ter beschikking gestelden en over de toegang van personeel werkzaam bij die instelling met het oog op de veiligheid in de instelling en de naleving van de bij of krachtens de wet gegeven regels.

CC

Na artikel 7.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.7A

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten (Kamerstukken 32 337) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden gewijzigd als volgt:

A

Artikel 16c, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De tweede volzin komt te luiden:

Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het vierde lid, opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, nodig is.

b. In de vierde volzin, wordt «het vierde lid, tweede volzin,» vervangen door: het vierde lid, eerste volzin.

DD

Artikel 7.8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel B, onder a, wordt in artikel 15, derde lid, eerste volzin na «overplaatsing» ingevoegd: «als» en wordt na «beslissingen» een komma geplaatst.

2. In onderdeel B, onder c, wordt in artikel 15, vijfde lid, tweede volzin, na «forensische zorg» een komma geplaatst.

EE

Na artikel 7.8 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.8A

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten (Kamerstukken 32 337) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt de Penitentiaire beginselenwet gewijzigd als volgt:

A

Artikel 46d, aanhef, komt te luiden:

Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, kan als uiterste redmiddel niettemin geneeskundige behandeling plaatsvinden:

B

Artikel 46e, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De tweede volzin komt te luiden:

Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien binnen zes maanden na afloop van de termijn als bedoeld in het vierde lid opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, nodig is.

2. In de vierde volzin wordt «het vierde lid, tweede volzin,» vervangen door: het vierde lid, eerste volzin.

Artikel 7.8B

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten (Kamerstukken 32 337) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen gewijzigd als volgt:

A

Artikel 51d, aanhef, komt te luiden:

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 51c, onderdelen b en c, kan niettemin als uiterste redmiddel geneeskundige behandeling plaatsvinden:

B

Artikel 51e, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt

1. De tweede volzin komt te luiden:

Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien binnen zes maanden na afloop van de termijn als bedoeld in het vierde lid opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 51d, onder a, nodig is.

2. In de vierde volzin wordt «het vierde lid, tweede volzin,» vervangen door: het vierde lid, eerste volzin.

C

Onder verlettering van de onderdelen j tot en met m tot k tot en met n wordt in artikel 65, eerste lid, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • j. het verrichten van een geneeskundige behandeling, bedoeld in artikel 51d, onder b, of voortzetting van een geneeskundige behandeling, bedoeld in artikel 51e, vijfde lid.

FF

Artikel 7.10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel B wordt na «penitentiaire inrichting» ingevoegd: als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet.

2. In onderdeel B wordt «forensische instelling» vervangen door: een instelling als bedoeld in artikel 1.1, onderdelen j en k, van de Wet forensische zorg.

3. In onderdeel B wordt «een instelling voor gesloten jeugdzorg» vervangen door: een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

4. In onderdeel E, onder 2 wordt «vierde en vijfde lid» vervangen door «vierde tot en met zesde lid» en wordt «derde en vierde lid» vervangen door: derde tot en met vijfde lid.

GG

In artikel 7.11, onderdeel 2, in het tweede lid, wordt «Het tweede lid is niet» vervangen door: Het eerste lid is niet.

HH

In artikel 7.13 wordt na «instelling» ingevoegd: als.

II

Artikel 7:13B wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. Op forensische zorg als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg, verleend in een rijksinstelling of een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, zijn hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 44, voor zover het betreft goed bestuur en jaarrekening en jaarverslag, van deze wet niet van toepassing.

2. Het zesde komt te luiden:

6. Op instellingen met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Wet forensische zorg, is hoofdstuk 5, paragraaf 1, van deze wet niet van toepassing. Indien op justitiabelen de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing is, is deze wet niet van toepassing.

JJ

Artikel 7:13C wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. Op forensische zorg als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg zijn hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 44, voor zover het betreft goed bestuur en jaarrekening en jaarverslag, van deze wet niet van toepassing. Indien op justitiabelen de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet dan wel de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing is, is deze wet niet van toepassing.

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Op instellingen met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Wet forensische zorg, is hoofdstuk 5, paragraaf 1, niet van toepassing.

KK

Artikel 7:13D wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, wordt «artikel 1» vervangen door artikel 1.1.

2. In het tweede lid wordt aan het slot van de laatste volzin de puntkomma vervangen door een punt.

LL

In artikel 7.21 wordt «artikel 1» vervangen door: artikel 1.1.

MM

Na artikel 7.13D wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.13E

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2011 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met de uitbreiding van gemeentelijke taken op het terrein van de begeleiding en een gewijzigde verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid (33 127), tot wet is verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1.1, tweede lid, eerste volzin wordt na «Onder forensische zorg wordt verstaan» ingevoegd: begeleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Wet maatschappelijke ondersteuning en.

2. In artikel 2.5 wordt «of de Zorgverzekeringswet» vervangen door: , de Zorgverzekeringswet of de Wet maatschappelijke ondersteuning.

NN

Artikel 8.3 komt te luiden:

Artikel 8.3

De artikelen (hoofdstukken) van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen (hoofdstukken) of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

B, D, E, L, N, X, Y

Hoofdstuk 2 is aangevuld met de artikelen over het toezicht (artikel 2.4 (was artikel 6.10)) en de gegevensuitwisseling (2.6 (was artikel 4.3)). Deze artikelen hebben een algemeen karakter en passen systematisch gezien minder goed in respectievelijk hoofdstukken 4 (over de inkoop en financiering) en 6 (over de plaatsing, overplaatsing en overbrenging). De artikelen zijn inhoudelijk niet gewijzigd. In verband met de overheveling van de artikelen naar hoofdstuk 2 zijn de titel van dat hoofdstuk alsmede de onderwerpen in de delegatiebepaling (artikel 2.7 voorheen 2.4) aangevuld. Het tweede lid van artikel 2.3 is ondergebracht in een apart artikel (artikel 2.5), omdat de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder voor de zorgcontinuïteit in aansluiting op een forensische titel ook vrijwillige aansluitende zorg omvat, en als zodanig niet past in het artikel dat betrekking heeft op de gevallen dat rechter al dan niet in aansluiting op een forensische titel onvrijwillige zorg kan opleggen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een nieuw artikel 6.10 op te nemen, betrekking hebbende op de plicht om ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen betreffende de forensische patiënt te melden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Een dergelijke meldplicht bestaat ook onder de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (artikel 7a) , maar nagelaten was om in de Wet forensische zorg een corresponderende bepaling op te nemen. Deze omissie wordt middels de onderhavige nota van wijziging hersteld. Teneinde het hoofd van een instelling of de directeur van een penitentiaire inrichting effectief in staat te stellen om aan deze plicht te voldoen, bevat het vierde lid van artikel 6.10 voor de verlener van forensische zorg aan een forensische patiënt die buiten de instelling of penitentiaire inrichting verblijft een afgeleide plicht om het desbetreffende hoofd van de instelling of directeur van de penitentiaire inrichting te informeren over de ongeoorloofde afwezigheid van of andere bijzondere voorvallen. Aan artikel 6.11 is voorts een tweede lid toegevoegd, dat de grondslag biedt voor het stellen van nadere regels over de inhoud en wijze van melding. Dit artikellid komt overeen met het tweede lid van artikel 7a van de Bvt.

C

Nu in artikel 2.7 (voorheen 2.4) is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de gevallen waarin de eigen bijdrage in de forensische zorg wordt geheven, is de tweede volzin overbodig geworden. Deze delegatiemogelijkheid is soortgelijk aan die in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

K tot en met N

In de nota van wijziging is artikel 7:13A ingevoegd en is de forensische zorg onder het bereik van de Wet marktordening gezondheidszorg gebracht. De Nederlandse Zorg autoriteit (NZa) zal onder andere de prestatiebeschrijvingen vaststellen, net als in de reguliere zorg. Daarmee is een regeling van de bekostiging in hoofdstuk 4 overbodig geworden. De titel van het hoofdstuk is aangepast, artikel 4.2 vervalt en de delegatiebepaling is eveneens aangepast aan dit gegeven.

O

In het nieuwe vierde lid van artikel 5.1 wordt een regeling getroffen voor de situatie dat de rechter zonder indicatiestelling forensische zorg oplegt, in het geval pas op de zitting duidelijk wordt dat forensische zorg nodig is en ook welke forensische zorg nodig is. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als ter zitting blijkt dat betrokkene al in zorg is of is geweest, bij lichte strafrechtelijke delicten of lichtere vormen van forensische zorg. Hiermee wordt vertraging in de procedure voorkomen. De rechter hoeft daarmee niet te wachten op een indicatiestelling, als er op de zitting duidelijkheid bestaat over de forensische zorgverlening. In dat geval wordt na het vonnis van de rechter door Onze Minister een indicatiestelling gelast ten behoeve van het plaatsingsbesluit. Het bepaalde in het eerste en tweede lid, blijft het uitgangspunt bij de oplegging van de forensische zorg.

Z

Het in de eerste nota van wijziging voorgestelde artikel 7.1, onderdeel F, tweede lid, dat een nieuw zesde lid aan artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht toevoegde, biedt de mogelijkheid aan de rechter om bestaande medische gegevens te gebruiken bij een weigerachtige observant. Dat artikel kent de volgende inhoud.

Allereerst moet er sprake zijn van een verdachte die weigert om mee te werken aan de pro justitia rapportage. In een deel van de gevallen is dit voor de rapporteurs geen beletsel om tot een rapportage over de weigering te komen, waarin ook inhoudelijke informatie is opgenomen over de geestestoestand van betrokkene. De rapporteurs baseren zich dan bijvoorbeeld op hun observaties van het gedrag van betrokkene, aangevuld met informatie uit eerdere rapportages of adviezen die bij justitie beschikbaar zijn, of als betrokkene daarmee instemt met informatie uit bestaande medische dossiers. Een probleem doet zich voor als het niet lukt om te rapporteren over de geestestoestand van betrokkene, omdat betrokkene weigert mee te werken aan enig onderzoek en ook niet toestaat dat inzage wordt verleend in bestaande medische dossiers, die mogelijk aanvullende informatie kunnen bevatten om tot een advies met betrekking tot de geestestoestand van betrokkene (de aanwezigheid van een psychische stoornis) te komen. In het voorgestelde zesde lid (oud) wordt vervolgens geregeld dat indien geen medewerking wordt verleend, de officier van justitie een vordering kan doen bij de rechter, tot gebruik van die gegevens. De officier van justitie moet dan aantonen dat de gegevens beschikbaar zijn en aannemelijk maken dat deze relevant zijn voor de rapportage of advisering. De rechter kan dan gelasten dat de gegevens worden verstrekt en hieraan voorwaarden stellen.

Door middel van deze nota van wijziging wordt deze procedure aangepast en wordt een multidisciplinaire commissie geïntroduceerd, die een belangrijke rol krijgt in de beoordeling van de relevantie van bestaande persoonsgegevens over de gezondheid van betrokkene bij de beoordeling van de geestestoestand van de betrokkene (aanwezigheid van een psychische stoornis) bij het begaan van het feit of het gevaar. In deze commissie zullen een tweetal artsen, een gedragsdeskundige (psycholoog) en twee juristen zitting hebben. Onder de artsen bevindt zich tenminste één psychiater. In de situatie dat de rapporteurs niet tot een advies over de geestestoestand of het gevaar kunnen komen vanwege een weigerende observant (en deze observant tevens weigert bestaande gegevens over te leggen of aan de overlegging ervan mee te werken) kan de officier van justitie de commissie gelasten een advies te geven over het bestaan en de bruikbaarheid van bestaande gegevens, welke van belang zijn voor de vaststelling van de geestestoestand van betrokkene (aanwezigheid van een psychische stoornis) dan wel of er sprake is van gevaar. Het gaat dan om beschikbare medische gegevens, waarbij betrokkene zich verzet tegen verstrekking ervan. De officier van justitie doet mededeling van de last aan de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger.

De artsen uit de commissie gaan na of dergelijke gegevens er zijn, en indien aanwezig betrekken zij de gegevens van andere artsen, nemen daarvan kennis en geven een advies over de bruikbaarheid ervan voor een rapportage of advies aan de rechter. De commissie stelt een advies op voor de officier van justitie.

Op basis van het advies van de commissie kan de officier van justitie bij de rechter-commissaris een vordering tot een machtiging indienen voor het gebruik van de gegevens ten behoeve van de rapportage van de rapporteurs of het alternatieve rapport of advies. Zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris nemen kennis van het beargumenteerde advies van de commissie over de bruikbaarheid van de gegevens voor de rapportage of het alternatieve rapport of advies. In het advies zal de commissie aangeven waarom zij van oordeel is dat de bekende persoonsgegevens over de gezondheid van betrokkene al dan niet bruikbaar zijn voor de beoordeling van de aanwezigheid van een psychische stoornis bij betrokkene bij het begaan van het feit of het gevaar. Het zal afhankelijk zijn van de psychische stoornis of al dan niet ook oudere gegevens daarvoor bruikbaar zijn. De officier van justitie noch de rechter-commissaris neemt kennis van de onderliggende medische gegevens. De rechter-commissaris kan, indien hij dat nodig oordeelt om tot een juiste beslissing te komen, de voorzitter van de commissie wel horen en nadere vragen stellen over de inhoud van de persoonsgegevens. Immers, de rechter-commissaris beslist, op vordering van de officier van justitie, over de gebruikmaking van de gegevens door de rapporteurs (van het NIFP) of voor het gebruik voor een alternatief rapport of advies. Indien de rechter-commissaris bepaalt dat de medische gegevens kunnen worden vrijgegeven ten behoeve van de rapportage of het alternatieve rapport of advies, worden de gegevens door de voorzitter van de commissie ter beschikking gesteld aan de rapporteurs/adviseurs. Deze werken uit hoofde van hun functie eveneens onder geheimhouding. Na verwerking ervan in een rapport of advies kunnen de officier van justitie en de rechter, die de zaak behandelt, van die gegevens kennis nemen. Betrokkene krijgt kennis van het advies van de commissie, als de officier van justitie een last voor een schriftelijke machtiging bij de rechter-commissaris indient, dan wel meedeelt dat hij afziet van het doen van een zodanige vordering. Voor de medische gegevens kan hij zich wenden tot de arts(en) of gedragsdeskundige(n).

De officier van justitie doet mededeling aan de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger en aan de commissie als hij geen schriftelijke machtiging vordert. Aan de mededeling van de officier van justitie aan de commissie dat hij geen vordering doet, is de verplichting gekoppeld voor de commissie om de persoonsgegevens over de gezondheid van betrokkene welke zij onder zich heeft, binnen negentig dagen te vernietigen. Deze vernietiging van gegevens door de commissie dient ook plaats te vinden na een onherroepelijke afwijzende beslissing van de rechter-commissaris. In de overige gevallen vindt doorzending van de gegevens plaats aan de rapporteurs/adviseurs.

De rechter-commissaris hoort de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger en stelt hem schriftelijk in kennis van zijn beslissing. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris kunnen de verdachte en het openbaar ministerie op grond van artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering binnen veertien dagen hoger beroep en vervolgens cassatie instellen. Daartoe zijn de artikelen 446 tot en met 448 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing verklaard. Anders dan het College van procureurs-generaal adviseerde, is er niet voor gekozen de procedure op te nemen in het Wetboek van Strafvordering, omdat de procedure voor de rapportage in het kader van een tbs van oudsher is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en zich beperkt tot de vaststelling van een psychische stoornis tbs in het kader van de oplegging daarvan.

Het horen van de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger stelt de rechter-commissaris in staat om de opvatting van de verdachte te vernemen over het gebruik van de bestaande medische gegevens. Het horen geeft uitdrukking aan de positie van de rechter-commissaris. Niettegenstaande het advies van de commissie en de vordering van de officier van justitie, maakt de rechter-commissaris een eigen afweging, waarbij ook de belangen van de verdachte worden betrokken. Dit geldt zowel bij een positief advies als bij een negatief advies van de commissie. Het is namelijk denkbaar dat de commissie een negatief advies geeft, maar de officier van justitie om redenen van maatschappelijk belang toch een vordering instelt. De officier van justitie zal dan zeer zwaarwegende argumenten moeten inbrengen. Door het horen wordt de rechter-commissaris in staat gesteld om zich een zelfstandig oordeel te vormen over de beweegredenen van de verdachte en overige mogelijk relevante feiten en omstandigheden. De rechter-commissaris kan, wanneer hij daartoe aanleiding ziet, ook de voorzitter van de commissie horen voor een nadere uiteenzetting over het advies en de daaraan ten grondslag liggende persoonsgegevens.

In het negende lid is een delegatiebepaling opgenomen voor de werkwijze, de besluitvormingsprocedure, de gegevens die in het advies opgenomen worden en de geheimhouding van de leden van de commissie ten aanzien van de medische gegevens. Het advies zal niet de medische gegevens bevatten, maar informatie geven over de vraag of er gegevens zijn die van belang zijn voor het kunnen vaststellen van een psychische stoornis. Daarbij dient te worden vermeld van welke soort arts (bijvoorbeeld huisarts of psychiater) of gedragsdeskundige (bijvoorbeeld psycholoog) de gegevens zijn betrokken. De leden van de commissie zijn gehouden tot geheimhouding. Met uitzondering van de voorzitter, voor zover die door de rechter-commissaris wordt gehoord, of indien na machtiging van de rechter-commissaris de gegevens worden verstrekt aan de rapporteurs of adviseurs.

De onderhavige regeling brengt voor de arts of gedragsdeskundige met zich mee dat hij niet gehouden is aan zijn beroepsgeheim of zich kan beroepen op het daaraan gerelateerde verschoningsrecht in het geval de commissie een verzoek doet tot verstrekking van de persoonsgegevens van de weigerende observant. Hij is wettelijk verplicht de gegevens – vertrouwelijk – aan de commissie te verstrekken. Wanneer gegevens gevorderd worden die beschikbaar zijn bij een medische instelling, dan ligt het voor de hand dat de commissie het verzoek tot verstrekking richt tot de geneesheer-directeur van die instelling. De gegevens blijven onder de commissie tot het moment dat de rechter-commissaris een machtiging afgeeft voor het doorgeleiden van de gegevens naar de rapporteurs. Bij een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris worden de gegevens door de commissie vernietigd. Voor het verstrekken van informatie op grond van de onderhavige regeling heeft de arts geen toestemming van zijn cliënt nodig.

In de onderhavige regeling gaat het om informatie die kan bijdragen aan de vaststelling of betrokkene een psychische stoornis heeft die gevaar voor de veiligheid (en gezondheid) van anderen met zich mee brengt. Het gaat uitdrukkelijk om de vaststelling van een psychische stoornis, met het oog op het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging. Er dient sprake te zijn van een delict dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (38e van het Wetboek van Strafrecht), zoals levensdelicten, zware mishandeling en ernstige zedendelicten. In het geval een gevaarzettende psychische stoornis kan worden vastgesteld, kan in het kader van de maatregel van tbs met dwangverpleging behandeling plaatsvinden gericht op het reduceren en wegnemen van het gevaar dat van de stoornis uit gaat, zodat de kans op herhaling wordt teruggedrongen. Het te beschermen belang dat met de onderhavige regeling wordt gediend, is dat van de veiligheid en de fysieke en geestelijke gezondheid van mogelijke toekomstige slachtoffers, alsmede de algemene veiligheid van personen of goederen. Het vorderen van bestaande gegevens kan slechts als een ultimum remedium worden gebruikt, als niet op andere – voor de verdachte minder belastende – wijze kan worden vastgesteld of sprake is van een psychische stoornis. De regeling is met grote waarborgen omkleed, onder meer door de toetsing van de commissie, de rechterlijke toets en het feit dat de gegevens zijn afgeschermd en onder de geheimhouding van de leden van de commissie vallen, totdat de rechter een machtiging geeft. Bij een onherroepelijke afwijzende beslissing van de rechter-commissaris worden de gegevens vernietigd.

Met de onderhavige regeling wordt beoogd te voorkomen dat indien er gegevens zijn die kunnen bijdragen aan de vaststelling van een mogelijke psychische stoornis, die gegevens niet door de rapporteurs kunnen worden gebruikt. In het geval die gegevens niet zouden worden verstrekt, kunnen de rapporteurs geen psychische stoornis vaststellen. In dat geval kan de rechter geen tbs met dwangverpleging opleggen (HR 9 januari 2001, NJ 2001, 112). De consequentie daarvan is dat betrokkene na afloop van de detentie niet of onvoldoende behandeld in de samenleving terugkeert, en mogelijk wederom slachtoffers maakt, met de bijbehorende ernstige gezondheidsschade en maatschappelijke onrust.

Deze regeling borgt dat het vorderen van eerdere medische gegevens enkel als ultimum remedium wordt ingezet wanneer sprake is van zeer ernstige misdrijven en dat verspreiding en verwerking van die gegevens niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is en zich beperkt tot een zeer kleine kring van personen. Daartoe zijn in de regeling de nodige (procedurele) waarborgen ingebouwd. De Afdeling Advisering oordeelde in zijn advies van 9 augustus 2012 ( No. W03.12 0268/II) ook dat de regeling met waarborgen is omkleed en dat deze tevens recht doet aan de belangen van weigerende observandi.

Wel merkte de Afdeling op dat in de toelichting een uiteenzetting over de verenigbaarheid van de regeling met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en met het in de artikelen 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde recht op de eerbiediging van het privéleven ontbrak.

Verenigbaarheid met artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM

Artikel 10 van de Grondwet omvat het algemene recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (privéleven), dat eveneens wordt gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Kern van dit recht is dat het personen beschermt tegen willekeurige inmengingen in hun privéleven. Het begrip «privéleven» is een ruim begrip en omvat tevens de bescherming van persoonsgegevens.

Het recht op eerbiediging van het privéleven is geen absoluut recht. Zo bepaalt artikel 10 van de Grondwet dat «bij of krachtens de wet» beperkingen aan dit recht kunnen worden gesteld. Het tweede en derde lid van dit artikel verlangen voorts van de wetgever nadere maatregelen over het omgaan met persoonsgegevens. Deze bepalingen hebben hun weerslag gevonden in onder meer de Wbp. De toepassing van de bevoegdheid om het recht op de persoonlijke levenssfeer in te perken wordt bovendien begrensd door de voorwaarden die de internationale mensenrechtenverdragen daaraan stellen. In de Nederlandse rechtspraktijk speelt in het bijzonder het EVRM in deze een belangrijke rol. Evenals artikel 10 van de Grondwet, wordt ook in artikel 8 van het EVRM erkend dat er omstandigheden zijn waarin een beperking van het recht op eerbiediging van het privéleven gerechtvaardigd is. Dat is het geval wanneer de inmenging op het recht bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 8, tweede lid, EVRM). De eis dat de inmenging «bij wet is voorzien» houdt niet alleen in dat sprake is van een wettelijke basis, maar ook dat die basis voor de burger voldoende toegankelijk is en de regeling voldoende voorzienbaar. De regeling dient bovendien afdoende waarborgen te bevatten teneinde willekeur en misbruik van de inperkende bevoegdheid te voorkomen. Een inmenging is noodzakelijk, wanneer sprake is van een dringende maatschappelijke behoefte («pressing social need») daartoe. Daarnaast dient te zijn voldaan aan de voorwaarden van proportionaliteit (er dient een redelijke verhouding te bestaan tussen de ernst van de inmenging en de zwaarte van het belang dat daarmee wordt gediend) en subsidiariteit (het doel kan niet met een lichter, voor betrokkene minder ingrijpend, middel worden bereikt). Staten hebben hierbij een eigen beoordelingsruimte die, afhankelijk van het onderwerp dat het betreft, ruimer dan wel minder ruim is.

Specifiek met betrekking tot medische gegevens heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zijn uitspraak van 25 februari 1997 in de zaak Z. tegen Finland (appl. no. 22009/93) overwogen dat de bescherming van medische gegevens essentieel is voor een effectief genot van het recht op eerbiediging van het privéleven. De vertrouwelijkheid van medische gegevens is een fundamenteel beginsel dat wezenlijk is, niet alleen omwille van het gevoel van respect voor zijn privacy van de patiënt, maar ook om zijn of haar vertrouwen in de medische professie en in de gezondheidszorg in het algemeen te behouden. Aan de bescherming van de vertrouwelijkheid van medische gegevens komt dan ook een zwaar gewicht toe en een beperking hierop is slechts dan gerechtvaardigd wanneer deze wordt ingegeven door een dwingende eis in het algemeen belang («overriding requirement in the public interest»). Zoals volgt uit deze uitspraak kan deze «dwingende eis van algemeen belang» zijn gelegen in strafrechtelijke belangen. Het EHRM erkent uitdrukkelijk dat de belangen van de patiënt en van de maatschappij in het algemeen bij de vertrouwelijkheid van medische gegevens hoewel fundamenteel, onder omstandigheden toch ondergeschikt kunnen zijn aan strafrechtelijke belangen. Dit is het geval wanneer is aangetoond dat die strafrechtelijke belangen even zwaar of zwaarder wegen. Teneinde een doeltreffende bescherming van het recht op eerbiediging van het privéleven te verzekeren, is de inperking van de vertrouwelijkheid van medische gegevens wel onderworpen aan een indringende toets.

Het op grond van de voorgestelde regeling vorderen en verwerken van persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de verdachte zonder zijn toestemming is aan te merken als een inmenging in diens recht op eerbiediging van zijn privéleven. Een zodanige inmenging is slechts gerechtvaardigd wanneer voldaan is aan de hiervoor weergegeven voorwaarden. Toetsing van de regeling aan deze voorwaarden levert het volgende op.

De inmenging moet allereerst bij wet zijn voorzien. Wanneer het onderhavige wetsvoorstel tot wet zal zijn verheven, berust de inmenging op een formeelwettelijke basis. Wat betreft de eisen van toegankelijkheid en voorzienbaarheid van de wettelijke basis geldt dat het onderhavige wetsvoorstel en de daarop betrekking hebbende stukken behoorlijk bekend worden gemaakt en voorzien zijn van een deugdelijke en kenbare motivering. De regeling geeft daarnaast een duidelijk beeld van de omstandigheden waaronder en van, aan en door wie de persoonsgegevens betreffende de gezondheid kunnen worden gevorderd, verstrekt dan wel verwerkt. Bij Algemene Maatregel van Bestuur worden bovendien nadere regels gesteld over de werkwijze, de geheimhouding en de besluitvorming van de multidisciplinaire commissie en over de gegevens in de adviezen van die commissie. Aan de eisen van toegankelijkheid en voorzienbaarheid is dan ook voldaan. De regeling bevat voorts – zoals ook de Afdeling heeft vastgesteld – de nodige waarborgen tegen willekeur en misbruik van de bevoegdheid. In dit verband kan in het bijzonder worden gewezen op het volgende:

  • het vorderen van de persoonsgegevens betreffende de gezondheid is een ultimum remedium en de omstandigheden waaronder dit kan plaatsvinden zijn nauwkeurig omschreven;

  • over de reden van de weigering van de verdachte om mee te werken aan enig onderzoek wordt zo mogelijk gerapporteerd zodat deze reden kenbaar is en door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris bij de beoordeling kan worden betrokken;

  • de persoonsgegevens betreffende de gezondheid worden uitsluitend verstrekt aan en verwerkt door een onafhankelijke multidisciplinaire commissie en in voorkomende gevallen tevens aan de gedragsdeskundigen ten behoeve van het opstellen van een rapport of advies over de mogelijk gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte;

  • in de multidisciplinaire commissie hebben twee artsen zitting en de medische gegevens worden mitsdien door de behandelend arts(en) verstrekt aan een commissie waar artsen deel van uitmaken. Voor die artsen geldt dat zij de aldus verkregen medische informatie zullen behandelen als informatie die hen onder hun geheimhoudingsplicht is toevertrouwd. In aanvulling op de geheimhoudingsplicht die uit hoofde van hun functie reeds op de artsen rust, is voor de gehele commissie vastgelegd dat op haar een geheimhoudingsplicht rust. De gedragsdeskundigen werken, uit hoofde van hun functie, eveneens onder een geheimhoudingsplicht;

  • de commissie geeft gemotiveerd advies over de aanwezigheid en bruikbaarheid van informatie over een mogelijk gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte en de officier van justitie doet de verdachte een afschrift van dit advies toekomen;

  • wanneer de officier van justitie het mede op basis van het advies van de commissie opportuun acht dat de persoonsgegevens ter beschikking worden gesteld aan de gedragsdeskundigen voor het opstellen van een advies over de geestvermogens van de verdachte, dient hij zich tot de rechter-commissaris te wenden voor een schriftelijke machtiging. In de vordering tot verlening van een schriftelijke machtiging zet de officier van justitie zijn redenen voor de vordering uiteen, waarbij op hem een zwaardere motiveringsplicht rust in het geval hij een vordering indient na een negatief advies van de commissie. De officier van justitie zal dan zeer zwaarwegende argumenten voor de verlening van een schriftelijke machtiging moeten aandragen.

  • de verstrekking van de gegevens aan de gedragsdeskundigen vindt pas plaats op het moment dat een daartoe strekkende beschikking van de rechter-commissaris onherroepelijk is geworden. Tot dat moment blijven de gegevens onder de commissie;

  • voordat de rechter-commissaris beslist op de vordering om een schriftelijke machtiging, hoort hij de verdachte. Aldus is geborgd dat de rechter-commissaris bij zijn beslissing naast het advies van de commissie en het standpunt van de officier van justitie tevens de voor de verdachte relevante feiten en omstandigheden, waaronder de reden voor diens weigering om medewerking te verlenen aan enige rapportage en zijn visie op het gebruik van de bestaande medische gegevens, betrekt. Wanneer hij daartoe aanleiding ziet, kan de rechter-commissaris ook de voorzitter van de commissie horen;

  • de regeling voorziet in een ruime mate van rechtsbescherming. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris staat hoger beroep en vervolgens cassatie open. De verdachte wordt schriftelijk geïnformeerd over de last aan de commissie om te adviseren over de aanwezigheid en bruikbaarheid van medische gegevens, het advies van de commissie, de beslissing van de officier van justitie op basis van dat advies om al dan niet een schriftelijke machtiging te vorderen en de beslissing van de rechter-commissaris op die vordering. De verdachte is mitsdien volledig geïnformeerd en effectief in staat om de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen aan te kunnen wenden. Aan het aanwenden van de rechtsmiddelen komt bovendien schorsende werking toe, aangezien de gegevens pas aan de gedragsdeskundigen worden verstrekt nadat de beschikking van de rechter-commissaris schriftelijke machtiging onherroepelijk is geworden. Tot dat moment blijven de persoonsgegevens onder de commissie;

  • de regeling voorziet in de spoedige vernietiging van de gevorderde persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de verdachte op het moment dat deze niet langer noodzakelijk zijn voor de zaak tegen de verdachte. De gegevens worden binnen negentig dagen na een onherroepelijke afwijzende beslissing van de rechter-commissaris of een mededeling van de officier van justitie dat hij geen schriftelijke machtiging zal vorderen vernietigd.

Op deze wijze zijn afdoende waarborgen ingebouwd om misbruik van de bevoegdheid tot het vorderen en verwerken van medische gegevens te voorkomen. Aan de eis dat de inmenging bij wet moet zijn voorzien, is hiermee dan ook voldaan.

De regeling dient voorts meerdere in het tweede lid van artikel 8 EVRM opgesomde gelegitimeerde doelen. Dit betreft zowel de bescherming van toekomstige slachtoffers (de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen), als de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid (van de toekomstige slachtoffers) of de goede zeden.

Voor wat betreft de eis dat de regeling noodzakelijk is in een democratische samenleving geldt dat ingevolge de jurisprudentie van het EHRM, zoals hiervoor is weergegeven, sprake dient te zijn van een dwingende eis in het algemeen belang. De noodzaak om ook ten aanzien van een weigerende observant vast te kunnen stellen of hij ten tijde van het begaan van het ernstige misdrijf waarvan hij wordt verdacht leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens zodat de rechter de verdachte in voorkomende gevallen TBS kan opleggen, kan worden beschouwd als een zodanige dwingende eis in het algemeen belang. Het betreft hier immers verdachten van zeer ernstige misdrijven, die niet alleen diep ingrijpen in de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar ook grote beroering en onrust veroorzaken in de maatschappij. Wanneer bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is de kans op recidive groot. Het is dan ook noodzakelijk dat hij hiervoor wordt behandeld teneinde de stoornis en daarmee de kans op recidive met de bijbehorende toekomstige slachtoffers terug te dringen dan wel weg te nemen. Het bieden van veiligheid is een kerntaak van de overheid en het terugdringen van recidive is een van de speerpunten van het beleid van dit kabinet. Voor de bestrijding van zeer ernstige misdrijven, waarbij geen enkel respect wordt getoond voor de (lichamelijke) integriteit van het slachtoffer, is het juist ook omwille van de rechten van het (toekomstige) slachtoffer noodzakelijk dat aan het recht op vertrouwelijkheid van de medische gegevens van de verdachte niet zonder meer onverkort wordt vastgehouden. De regeling dient ook te worden bezien in het licht van de eveneens uit de artikelen 2 en 8 van het EVRM voor de Staat voortvloeiende positieve verplichtingen om (preventieve) maatregelen te nemen teneinde het in die artikelen gegarandeerde recht op leven en het recht op bescherming van het privéleven en de lichamelijke en geestelijke integriteit van (toekomstige) slachtoffers effectief te beschermen. Dat de weigering om mee te werken in een deel van de gevallen de totstandkoming van een pro justitia-rapportage niet belemmert en er jaarlijks in een relatief beperkt aantal van 35 gevallen toe leidt dat de rechter geen TBS kan opleggen, omdat een stoornis ten tijde van het delict niet kon worden vastgesteld, doet aan de noodzaak om de regeling te treffen niet af. Ook 35 gevallen zijn er 35 teveel. Het betreft immers verdachten van zeer ernstige misdrijven met een grote impact waarvan recidive zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Bovendien blijkt uit het jaarlijks gepubliceerde «Tbs in getal» (uitgave Dienst Justitiële Inrichtingen) dat verdachten in toenemende mate weigeren zich te laten onderzoeken door pro justitia rapporteurs met als doel de oplegging van de TBS-maatregel te trachten te voorkomen. Het is dus cruciaal dat de problematiek van de weigerende observandi wordt opgelost voordat dit probleem nog groter wordt.

De regeling wordt niet standaard toegepast, maar slechts ingezet als ultimum remedium. In alle gevallen wordt eerst getracht de medewerking van de verdachte te verkrijgen, dan wel op een alternatieve wijze voldoende zicht op de geestvermogens van de verdachte te krijgen om een rapportage op te kunnen stellen. De persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de verdachte worden enkel gevorderd in het geval een verdachte weigert medewerking te verlenen aan enig onderzoek en eveneens weigert om toestemming te verlenen voor de verstrekking van persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid, terwijl evenmin sprake is van bruikbare rapporten of adviezen die in een eerdere strafzaak over hem zijn opgemaakt. Met andere woorden, het betreft uitsluitend die gevallen waarin de vordering van de gegevens noodzakelijk is om vast te kunnen stellen of de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf leed aan een geestesstoornis, omdat een andere – voor de verdachte minder ingrijpende – wijze om dit vast te stellen door zijn eigen toedoen ontbreekt. Aan het subsidiariteitvereiste is daarmee voldaan. Gezien het grote belang dat met de regeling wordt gediend en de waarborgen waarmee deze is omkleed, afgezet tegen de zeer beperkte kring van personen waarbinnen de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de verdachte gedeeld worden, voldoet de regeling tevens in algemene zin aan het proportionaliteitsvereiste. Door de rechterlijke toets is tevens geborgd dat een rapportage over de geestvermogens van de weigerende observant met gebruikmaking van gevorderde medische gegevens enkel tot stand zal komen wanneer dit ook in het individuele voorliggende geval proportioneel wordt geacht.

Verenigbaarheid met de Wet bescherming persoonsgegevens

De voorgestelde regeling verplicht artsen tot het – zonder diens toestemming – overdragen van de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de verdachte aan de multidisciplinaire commissie, die deze in voorkomende gevallen vervolgens ter beschikking stelt aan de opstellers van de rapportage over de geestvermogens van de verdachte.

Persoonsgegevens betreffende de gezondheid zijn bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is verboden, tenzij de verwerking valt onder een van de wettelijke uitzonderingen op dit verwerkingsverbod.

Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wbp bevat een uitzondering op het verwerkingsverbod voor gegevens betreffende de gezondheid ten behoeve van de Minister van Veiligheid en Justitie. Deze uitzondering geldt echter enkel voor zover de verwerking van deze gegevens noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen. Van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is in de situatie waar de onderhavige regeling betrekking op heeft nog geen sprake. Het betreft hier de vraag of bij de verdachte ten tijde van het misdrijf sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Dit is voor de rechter een noodzakelijke voorvraag in het kader van de beoordeling of hij de verdachte bij veroordeling een TBS-maatregel moet opleggen. Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wbp biedt mitsdien geen rechtvaardiging voor het verwerken van de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de verdachte voor dit doel.

Naast deze uitzondering specifiek voor de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid, bevat de Wbp in artikel 23 ook algemene uitzonderingen voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, bepaalt dat het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing is voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel het College bescherming persoonsgegevens ontheffing heeft verleend. Artikel 23 is een uitzonderingsbepaling en daar dient naar zijn aard dan ook terughoudend gebruik van te worden gemaakt. Terughoudendheid is des te meer aangewezen, wanneer de uitzondering op het verwerkingsverbod betrekking heeft op gegevens betreffende de gezondheid en deze tevens een doorbreking van het medisch beroepsgeheim inhoudt. Dit gelet op het grote maatschappelijke belang van vertrouwen in de gezondheidszorg, dat vereist dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde tot een arts kan wenden. De te beschermen belangen die met de onderhavige regeling worden gediend, in het bijzonder de bescherming van de lichamelijke integriteit en (geestelijke en fysieke) gezondheid van potentiële toekomstige slachtoffers, leiden tot de conclusie dat aan het verwerkingsverbod en aan het medisch beroepsgeheim niet onverkort kan worden vastgehouden en dat een wettelijke uitzondering is aangewezen. In het kader van de grondrechtentoets is deze zwaarwegende eis van algemeen belang al uitvoerig besproken. Ook is in dat verband gewezen op de vele waarborgen die strekken tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer die in de regeling zijn ingebouwd. Aan het vereiste van een wettelijke basis is thans nog niet voldaan, maar dat zal wel het geval zijn wanneer het onderhavige wetsvoorstel, inclusief de in deze nota van wijziging voorgestelde regeling, tot wet is verheven.

De procedure waarbij de commissie betrokken wordt, heeft geen betrekking op rapporten of adviezen die in een eerdere strafzaak tegen betrokkene zijn opgemaakt. Deze rapporten en adviezen kunnen door de rechter en rapporteurs (van het NIFP) worden gebruikt zonder de voorgestelde procedure te volgen, mits zij toegevoegd zijn aan het strafdossier.

Bij de opzet van de procedure en de rol van de rechter-commissaris is acht geslagen op het wetsvoorstel herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken (Kamerstukken I, 2010–2011, 32 468, A). In dit wetsvoorstel is een procedure opgenomen voor het voegen onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, welke verloopt via een machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van het openbaar ministerie. Ook hierin is de waarborg opgenomen dat de betrokkene wordt gehoord en een kennisgeving ontvangt.

Deze procedure zal worden betrokken bij de evaluatie welke op grond van artikel 8.1 binnen drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.

CC en EE

Deze wijzigingen zijn van technische aard. Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel dwangbehandeling (KS 32 337) zullen onder de beginselenwetten drie vormen van dwangbehandeling bestaan, a-dwangbehandeling (artikelen 16c, onder a, Bvt, 46d, onder a, Pbw en 51d, onder a, Bjj), b-dwangbehandeling (artikelen 16c, onder b, Bvt, 46d, onder b, Pbw en 51d, onder b, Bjj) en de reeds bestaande gedwongen geneeskundige handeling (artikelen 26 Bvt, 32 Pbw en 37 Bjj). Omdat de drie vormen van dwangbehandeling ieder in een andere situatie worden toegepast, is ter verduidelijking daarvan in de artikelen 46d en 51d de zinsnede «Buiten de situaties bedoeld in artikel 32,» respectievelijk «Buiten de situaties bedoeld in artikel 37,» geschrapt.

MM

Als gevolg van het voorstel van wet tot Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met de uitbreiding van gemeentelijke taken op het terrein van de begeleiding en een gewijzigde verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid (33 127) wordt de begeleiding overgeheveld van de AWBZ naar de Wet maatschappelijke ondersteuning. Omdat deze zorgvorm, wanneer sprake is van een strafrechtelijke titel, ook als forensische zorg wordt verleend en gefinancierd, is in de omschrijving van de forensische zorg, in artikel 1.1, tweede lid, begeleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Wet maatschappelijke ondersteuning aan het forensische zorgbegrip toegevoegd. In artikel 2.3, tweede lid, dat gaat over de zorgcontinuïteit is eveneens de Wet maatschappelijke ondersteuning toegevoegd, voor het geval verdere zorg (waaronder begeleiding) krachtens deze wet nodig is.

NN

De inwerkingtredingbepaling is aangepast. Gelet op de samenloop met een aantal wetsvoorstellen is gekozen voor een inwerkingtredingbepaling die de mogelijkheid openlaat onderdelen van het wetsvoorstel op een later tijdstip in werking te laten treden.

De overige wijzigingen zijn zuiver redactioneel.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven