31 497 Passend onderwijs

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2010

Met de brief van 2 juli 20101 heb ik u geïnformeerd over de uitwerking van passend onderwijs. Als gevolg van de vertraging in de uitwerking, waarover de Kamer in die brief is geïnformeerd, kan een aantal toezeggingen die zijn gedaan op het gebied van passend onderwijs nog niet worden afgedaan. In deze brief wordt een toelichting gegeven op de stand van zaken van de toezeggingen en wordt aangegeven wanneer deze naar verwachting kunnen worden afgedaan. Daarnaast wordt met deze brief een toezegging uit 2008 afgedaan.

Uitwerking passend onderwijs

Tijdens het algemeen overleg van 11 februari 2010 heeft toenmalig staatssecretaris mevrouw Dijksma toegezegd u voor 1 mei 2010 te informeren over het overleg met betrokken organisaties over de mogelijkheden om ICF (International Classification of Functioning) te gebruiken bij de toewijzing van extra onderwijsondersteuning aan leerlingen. De toewijzing van onderwijsondersteuning maakt onderdeel uit van het referentiekader passend onderwijs, dat door de sectororganisaties wordt ontwikkeld. De organisaties hebben het verzoek van uw Kamer meegenomen bij de uitwerking. Inmiddels heeft u het werkdocument, de tussenrapportage van het referentiekader, ontvangen van de sectororganisaties. De vraag of het ICF kan worden betrokken in de toewijzing van extra onderwijszorg is hierin nog niet beantwoord. In de definitieve versie van het kader, die u naar verwachting van de organisaties in het najaar 2010 ontvangt, zal deze vraag wel worden beantwoord.

In genoemd algemeen overleg is ook toegezegd dat u uiterlijk begin juni 2010 een tussenrapportage ontvangt waarin naast het referentiekader ook aan de orde komen: de uitwerking van de zorgplicht, de bekostigingsregelingen en de positie van het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) en de regionale expertisecentra (rec’s). Ook zou u in het late voorjaar 2010 een proeve van wetgeving tegemoet kunnen zien. Voor zowel de tussenrapportage als de proeve van wetgeving geldt dat deze nog niet beschikbaar zijn. Zoals in de van 2 juli jl. is aangegeven, gaat de uitwerking de komende maanden door. Over de resultaten wordt u dit najaar geïnformeerd.

Evaluatie wijziging Besluit leerlinggebonden financiering

Tot slot staat er nog een toezegging open uit 2008. In het overleg met de Kamer op 14 mei in dat jaar over de wijzigingen in het Besluit leerlinggebonden financiering heeft de toenmalige staatssecretaris, mevrouw Dijksma, toegezegd dat de effecten van de wijzigingen geëvalueerd zouden worden. Belangrijkste wijzigingen betroffen een concretisering van het criterium «ontoereikende zorg» en een aanscherping van de criteria om in aanmerking te komen voor een indicatie voor de onderwijssoort zeer moeilijk lerend (zmlk). Leerlingen met een IQ tussen de 55 en 60 krijgen hierdoor niet langer direct een indicatie. Net als bij de leerlingen met een IQ tussen de 60 en 70 moet vanaf 1 augustus 2008 ook bij een IQ van 55 tot 60 worden aangetoond dat sprake is van bijkomende problematiek, zoals een leerachterstand en een lage sociale redzaamheid. Vooral over de wijzigingen in de zmlk-criteria was destijds veel discussie. De angst was dat daardoor leerlingen tussen wal en schip zouden vallen omdat zij geen indicatie meer zouden kunnen krijgen.

Naar aanleiding van de discussie over de wijziging in de criteria voor het zmlk, heeft de inspectie gekeken naar de indicatiebeschikkingen die voor resp. na de wijzigingen zijn afgegeven. Hieruit blijkt dat sinds augustus 2008, 4 672 beschikkingen zijn afgegeven voor leerlingen met een IQ tussen de 55 en 70. Hiervan kregen 222 leerlingen (4,75%) een negatieve beschikking. Daarnaast kregen 1 630 leerlingen (34,9%) een positieve beschikking op basis van een zogenaamde beredeneerde afwijking. Dat is een positieve beschikking voor leerlingen die niet (volledig) voldoen aan de criteria maar van wie is aangetoond dat de problematiek vergelijkbaar is met die van leerlingen die wel aan de criteria voldoen. De overige 2 820 leerlingen (60,35%) kregen een positieve indicatie.

In het jaar voorafgaand aan de invoering, tussen 1 augustus 2007 en 1 augustus 2008, kregen veel meer leerlingen een negatieve beschikking. Toen werden van de 1 357 aanvragen 101 negatieve beschikkingen (7,4%) afgegeven. Het aantal beredeneerde afwijkingen lag echter met 27,8% lager. Het aantal positieve indicaties bedroeg 64,8%. Op grond van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat de wijziging er niet toe heeft geleid dat meer leerlingen voor wie een zmlk-indicatie wordt aangevraagd, een negatieve beschikking krijgen. Naar aanleiding van deze analyse heb ik aan de inspectie gevraagd nader onderzoek te doen naar het gebruik van de beredeneerde afwijking. De resultaten hiervan worden begin 2011 verwacht.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet


XNoot
1

Kamerstukken II, 2009/ 2010, 31 497, nr. 27.

Naar boven