31 497 Passend onderwijs

Nr. 27 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2010

Voor alle leerlingen passend onderwijs, zodat ook leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben de kans krijgen zich optimaal te ontwikkelen. Dat is het doel van «passend onderwijs». De hoofdlijnen van het beleid passend onderwijs zijn beschreven in de brief van 2 november 20091. Over deze hoofdlijnen is in een algemeen overleg met uw Kamer op 11 februari jl. (kamerstuk 31 497, nr. 24) gesproken. Bij deze bespreking is ook de eerste uitwerking betrokken die eind januari 2010 naar de Tweede Kamer is gestuurd2. De Kamer heeft ingestemd met het verder uitwerken van de hoofdlijnen passend onderwijs.

Beoogd was dat u in juni 2010 de uitwerking van de hoofdlijnen zou ontvangen zodat nog voor het zomerreces besluitvorming over de invoering van passend onderwijs zou kunnen plaatsvinden. Als gevolg van de val van het kabinet heeft de uitwerking echter vertraging opgelopen. In deze brief schets ik kort een aantal activiteiten die in de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden.

Referentiekader passend onderwijs

Net als u, heb ook ik de stand van zaken van de uitwerking van het referentiekader ontvangen van de sectororganisaties. Ik deel de analyse van de organisaties dat het hier gaat om een werkversie en niet om het eindresultaat. Nadere uitwerking is op veel punten nodig. Vanwege het belang om snel tot een verdere uitwerking van het kader te komen ga ik op korte termijn in overleg met de sectororganisaties. Ik zal daarbij dan ook aandacht vragen voor de afstemming met de (jeugd)zorg en de gemeenten.

Verevening: gelijke verdeling van middelen voor onderwijsondersteuning

De bekostiging van het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) en de leerlinggebonden financiering (lgf) wordt in het kader van passend onderwijs gebudgetteerd. Een belangrijk onderdeel van de uitwerking van de budgetfinanciering passend onderwijs is de verevening. De vraag is of de middelen die landelijk beschikbaar zijn gelijk over de samenwerkingsverbanden verdeeld kunnen worden, of dat rekening gehouden moet worden met regionale verschillen in de behoefte aan extra ondersteuning. Deze vraag is voorgelegd aan de Evaluatie en adviescommissie passend onderwijs (ECPO). Het advies dat ik in antwoord heb ontvangen, is bij deze brief gevoegd.3 De belangrijkste conclusie van de ECPO is dat van de beschikbare modellen, verevening het beste alternatief is om de onderwijszorgmiddelen te verdelen.

Naar mijn mening levert het advies een waardevolle bijdrage aan de uitwerking van het bekostigingsmodel, inclusief de verevening binnen passend onderwijs. Dat neemt niet weg dat net als voor de uitwerking van het referentiekader geldt dat de ECPO in haar advies een aantal punten noemt die nadere uitwerking vragen.

Overige pijlers passend onderwijs

Complementair aan het referentiekader zal passend onderwijs verankerd moeten worden in een wettelijk kader. De hoofdlijn van de uitwerking van de zorgplicht is beschreven in de eerder genoemde brief die eind januari naar de Kamer is gestuurd. In die brief is aangekondigd dat in de eerste helft van 2010 een conceptwetsvoorstel zou worden opgesteld. Besluitvorming over de nieuwe wetgeving passend onderwijs is echter als gevolg van de controversieel-verklaring aan het nieuwe Kabinet.

De inspectie heeft een aantal conferenties georganiseerd voor de uitwerking van het toezicht op de zorgplicht. Het toezicht op de naleving passend onderwijs wordt, net als het reguliere toezicht op de scholen, risicogestuurd vormgegeven. Aan de hand van een aantal indicatoren wordt bepaald of er aanleiding is om nader onderzoek te doen. Op basis van nader onderzoek in (een deel van) de regio kunnen vervolgens conclusies worden getrokken. De indicatoren worden nader uitgewerkt.

Vervolgproces

Uit de rapportage van de voortgang op de diverse onderdelen komt naar voren dat er verscheidene stappen zijn gezet. Tegelijkertijd kan worden geconcludeerd dat het nog niet «af» is. De komende tijd wil ik de uitwerking in overleg met de organisaties, concretiseren ter voorbereiding op de besluitvorming door het nieuwe kabinet.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet


XNoot
1

Kamerstukken 2009/ 2010, 31 497, nr. 17.

XNoot
2

Kamerstukken 2009/ 2010, 31 497, nr. 21.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven