29 628 Politie

Nr. 505 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 februari 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 14 november 2014 over het ontwerpbesluit houdende regels over het financieel beheer van de politie (ontwerpbesluit financieel beheer politie) en over het ontwerpbesluit houdende regels over het beheer van de politie (ontwerpbesluit beheer politie) (Kamerstuk 29 628, nr. 488).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 december 2014 aan de Minister van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Bij brief van 6 februari 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit financieel beheer politie en het ontwerpbesluit beheer politie. Zij hebben over deze twee ontwerpen nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit financieel beheer en het ontwerpbesluit beheer van de politie. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van beide bovengenoemde ontwerpbesluiten. De Algemene Rekenkamer constateert dat deze ontwerpbesluiten voldoende waarborgen bieden voor de sturing op het (financieel) beheer van de nationale politie, maar voegt daaraan toe dat zij ervan uitgaat dat de Minister blijft werken aan de regelgeving die is opgesteld vanuit de visie op de governance van de nationale politie en de veranderingen die in de politieorganisatie nog worden doorgevoerd. Deze leden vragen daarom naar de verdere stappen in de regelgeving met betrekking tot de governance van de nationale politie.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van beide ontwerpbesluiten. Zij hebben hierover nog een enkele vraag.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voornoemde ontwerpbesluiten. Zij merken op dat de Algemene Rekenkamer de Minister vraagt aan de regelgeving voor de governance van de nationale politie te blijven werken. Ook hebben deze leden vernomen dat de Algemene Rekenkamer hier graag bij betrokken wil blijven. Kan de Minister toelichten hoe en op welke termijn deze aanbeveling wordt uitgevoerd? Wanneer kan de Kamer meer informatie over de verdere inrichting van de governance van de nationale politie verwachten?

2. Besluit financieel beheer politie

De leden van de SP-fractie zijn bij de voorbereiding van het wetgevingsoverleg Politie op 17 november 2014 geïnformeerd over het punt dat in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie de doelstellingen niet duidelijk staan omschreven. Bovendien wijken deze doelstellingen af van de prioriteiten die genoemd worden in het Beheerplan nationale politie. In de begroting van de nationale politie wordt zelfs geen enkele doelstelling genoemd. Daarnaast verschillen de genoemde prioriteiten per brief die naar de Kamer wordt gezonden. Ondanks eerdere toezeggingen is er geen sprake van een (betere) koppeling tussen beleidsdoelstellingen, beheer en financiën. Dat bemoeilijkt de controlerende taak van de Tweede Kamer. Deze leden vragen de Minister in te gaan op deze kritiek. Ook vragen zij waarom in het ontwerpbesluit financieel beheer politie niet expliciet is opgenomen dat de gestelde prioriteiten in de begroting en het jaarverslag moeten worden opgenomen en ze daarin in verband moeten worden gebracht met de gemaakte financiële keuzes. Daarnaast vragen zij of de Minister in de regels over het financieel beheer van de politie een koppeling kan aanbrengen tussen prioriteiten die in andere documenten worden genoemd en prioriteiten die in de begroting nationale politie zijn opgenomen. Op die wijze kan de Tweede Kamer de haalbaarheid controleren van de eerder genoemde prioriteiten, alsmede waarom er in de begroting nationale politie prioriteiten bij komen of (hoewel eerder in documenten genoemd) niet zijn opgenomen in de begroting nationale politie. Zij vragen samenhang aan te brengen tussen de verschillende documenten en die samenhang ook tot uitdrukking te laten komen in het besluit financieel beheer politie.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie de Minister in te gaan op de brief van de Algemene Rekenkamer met aandachtspunten bij de begroting 2015, aangeboden aan de Tweede Kamer op 11 november 2014. De Algemene Rekenkamer constateert dat de Minister zich niet hoeft te verantwoorden over de verdeling van het budget binnen de nationale politie. Het budgetrecht beperkt zich tot het totale budget van de nationale politie, doordat het totale budget opgenomen is in één artikel (artikel 31). Hierdoor heeft de Tweede Kamer ook geen recht van amendement op de verdeling van de middelen binnen de begroting nationale politie en dus ook beperkt invloed op de gestelde prioriteiten en de daaraan gekoppelde middelen. Deze leden vragen de Minister in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van het opnemen van meerdere artikelen in toekomstige begrotingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Voorts vragen zij welke aanpassingen hiervoor moeten worden aangebracht in de Politiewet 2012.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de jaarrekening verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de bijdragen. Wordt hier inzicht gegeven in de koppeling tussen beleid, prestaties en middelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar gebeurt dit wel en hoe wordt inzicht gegeven in de samenhang tussen beleidsdoelstellingen en het budget van de nationale politie? Hoe zorgt de Minister voor een duidelijke koppeling tussen het ontwerpbeheerplan en de ontwerpbegroting?

De aan het woord zijnde leden begrijpen uit artikel 15 en artikel 18 dat het eigen vermogen van de nationale politie mogelijk nu meer dan 5% bedraagt. Kan de Minister inzicht geven in het huidige eigen vermogen door middel van een concreet of ingeschat absoluut bedrag en een concreet of ingeschat percentage? Kan voorts in een overzicht worden aangegeven waaruit het eigen vermogen is opgebouwd?

3. Besluit beheer politie

De leden van de VVD-fractie merken op dat het ontwerpbesluit beheer politie uitgaat van de organisatie van de politie zoals de korpschef deze op 1 januari 2013 («dag 1») heeft aangetroffen, hetgeen ook nu nog de feitelijke bestaande situatie is en niet de toekomstige organisatie van het landelijk korps zoals beschreven in het Inrichtingsplan nationale politie. Hoe verhoudt dit besluit zich dan tot de reorganisatie van de nationale politie? Waarom wordt niet gewacht met het omzetten van de regeling beheer politie in het besluit beheer politie totdat de reorganisatie rond is? Waarom wordt de regeling omgezet in een algemene maatregel van bestuur?

Voornoemde leden merken op dat de Politiewet 2012 geen grondslag kent om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur één of meer landelijke eenheden en ondersteunende diensten aan te wijzen. Vanuit de wetsystematiek heeft dit wel de voorkeur. Het voornemen is dan ook de Politiewet 2012 op dit punt aan te passen. Totdat de Politiewet 2012 is gewijzigd worden de Landelijke eenheid en de twee ondersteunende diensten bij ministeriële regeling aangewezen. Waarom wordt hiervoor een apart wetgevingstraject gestart? Wat is de planning van dit wetgevingstraject? Was het niet efficiënter geweest deze wijziging mee te nemen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam) (Kamerstuknummer 34013) dat al bij de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt?

De aan het woord zijnde leden merken op dat het ontwerpbesluit beheer politie ten aanzien van enkele diensten regels bevat over de specifieke taak die zij hebben en welke onderdelen er bij zijn ondergebracht. Kan de Minister garanderen dat met dit ontwerpbesluit voldoende ruimte overblijft voor lokale prioritering en invulling?

De leden van de VVD-fractie vragen waar een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van de organisatie van de politie, de werkprocessen en de sterkteverdeling, gelet op het feit dat dit niet beoogd is op het niveau van het besluit beheer politie.

Voornoemde leden vragen hoe de organisatie van de verschillende politiediensten, zoals beschreven in de artikelsgewijze toelichting, verband houdt met de op te richten basisteams en districtsrecherches per 1 januari 2015 en met het landelijk functiehuis. Hebben de lopende bezwaar- en geschilprocedures ook te maken met de nieuwe inrichting van deze politiediensten? Zo ja, in hoeverre vormen deze een beperking voor het inwerkingtreden van het besluit beheer politie?

De leden van de SP-fractie merken op dat de voorzitter van het overleg van regioburgemeesters in een brief aan de Minister van 22 april 2013 de suggestie heeft gedaan ook de rol van het gezag met betrekking tot de sterkteverdeling binnen de regionale eenheid op te nemen. Die suggestie is niet overgenomen. Deze leden vragen waarom de Minister dat niet heeft gedaan. Zij constateren dat de invloed van het gezag op de inzet van de politie toch al tamelijk beperkt is. Dat is ook, naast het gebrek aan capaciteit, de oorzaak van het feit dat gemeenten in toenemende mate Buitengewoon Opsporingsambtenaren en andere toezichthouders inzetten om de veiligheid en leefbaarheid in buurten en wijken te waarborgen. Diezelfde zorg komt tot uiting in voornoemde brief van de voorzitter van het overleg van regioburgemeesters. In de brief wordt gesteld dat het besluit nogal eenzijdig is gericht op opsporing. Deze leden vragen de Minister in te gaan op deze kritiek. Op welke wijze kan de Minister tegemoet komen aan de aanhoudende vraag om meer politie in de buurten en in de wijken? Hoe gaat hij dit tot uitdrukking brengen in het besluit beheer politie?

De leden van de PVV-fractie merken op dat in het ontwerpbesluit beheer politie wordt aangegeven dat naast het toezicht op de arrestantenzorg in locaties wordt bepaald dat de commissies toezicht houden op het vervoer van ingeslotenen uitgevoerd door de politie. Deze leden vragen wat hiervoor de aanleiding is. Zijn er veel mistanden bij het vervoer van ingeslotenen door de politie?

De leden van de D66-fractie constateren dat in het beheerplan het sterktebeleid is opgenomen, waaronder de sterkteverdeling, de organisatie, de formatie en de bezetting. In hoeverre worden verschuivingen in sterkte toegestaan nadat een beheerplan is vastgelegd? Kan de korpschef zich verzetten tegen beslissingen van de Minister om sterkte van de ene eenheid naar de andere te verplaatsen? Hoe gaat de Minister om met zijn kaderstellende rol en zijn rol als beheerder van de politie?

II Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de verschillende fracties gestelde vragen en opmerkingen. Graag ga ik hieronder, mede namens mijn ambtgenoot van Financiën voor wat betreft het ontwerpbesluit financieel beheer politie, daarop in.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen naar de verdere stappen in de regelgeving met betrekking tot de governance van de nationale politie. De leden van de D66-fractie constateren dat de Algemene Rekenkamer graag betrokken wil blijven bij de verdere ontwikkeling van de governance van de nationale politie en vragen hoe en op welke termijn deze aanbeveling wordt uitgevoerd en wanneer de Kamer meer informatie over de verdere inrichting van de governance kan verwachten.

In de toelichting op het ontwerpbesluit beheer politie is aangegeven dat dit ontwerp in belangrijke mate te zien is als een technische vertaling van de huidige Regeling beheer politie. Net als die ministeriële regeling gaat het ontwerpbesluit uit van de organisatie van de politie die de korpschef aantrof op 1 januari 2013, die ook nu nog de feitelijke situatie is. De regelgeving dient immers in overeenstemming te zijn met de feitelijk bestaande situatie. Gedurende het transitieproces naar de organisatie zoals beschreven in het inrichtingsplan (Kamerstuk 29 628, nr. 346) zal het Besluit beheer politie worden aangepast. De voorgenomen wijziging van het Besluit beheer politie waarin de in het inrichtingsplan beschreven eindsituatie zal zijn vastgelegd, zal voor advies aan de Algemene Rekenkamer worden aangeboden.

Vooralsnog zijn er geen voornemens de regels in het huidige ontwerpbesluit financieel beheer politie te wijzigen, anders dan mogelijke wijzigingen met het oog op de wetswijzigingen in het kader van de Politieacademie en de Landelijke meldkamer organisatie.

Met de voortgangsbrief aan de Tweede Kamer zal ik u zoals gebruikelijk informeren over de voortgang van de vorming van de nationale politie, waaronder ook over de verdere stappen in deze regelgeving.

2. Besluit financieel beheer politie

De opmerkingen en vragen van de leden van diverse fracties zien met name op de vraag of en wat aan deze regelgeving zou moeten worden toegevoegd en op de inhoudelijke invulling van het in het ontwerpbesluit genoemde beheersinstrumentarium. De Algemene Rekenkamer heeft zich hierover ook gebogen en in haar reactie op de ontwerpbesluiten (brief van 7 oktober 2014) aangegeven dat deze ontwerpbesluiten op dit moment voldoende waarborgen bieden voor de sturing op het (financieel) beheer van de politie. De samenhang tussen beheer en beleid is naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer wat betreft de begrotings- en verantwoordingscyclus verbeterd. Deze samenhang komt verder tot uiting in de inhoud van de beheersdocumenten van de politie. De richtlijnen hiervoor worden door mij jaarlijks middels een aanschrijving uitgevaardigd. Met betrekking tot de controle van de jaarrekening en de uitvoering van de treasuryfunctie heb ik een Controleprotocol voor de jaarrekening politie en een Treasurystatuut politie vastgesteld.

De leden van de SP-fractie vragen in te gaan op de kritiek dat ondanks eerdere toezeggingen er geen sprake is van een (betere) koppeling tussen de beleidsdoelstellingen, beheer en financiën. Deze leden vragen voorts waarom in het ontwerpbesluit financieel beheer politie niet expliciet is opgenomen dat de gestelde prioriteiten in de begroting en het jaarverslag moeten worden opgenomen en zij daarin in verband moeten worden gebracht met de gemaakte financiële keuzes. Daarnaast vragen deze leden of in de regels over het financieel beheer van de politie een koppeling kan worden aangebracht tussen prioriteiten die in andere documenten worden genoemd en prioriteiten die in de begroting van de politie zijn opgenomen. De leden vragen samenhang aan te brengen tussen de verschillende documenten en die samenhang tot uitdrukking te laten komen in het Besluit financieel beheer politie.

Het ontwerpbesluit financieel beheer politie en het ontwerpbesluit beheer politie geven de kaders waarbinnen de begrotings- en beheerscyclus van de politie dient plaats te vinden. Dit betreft de te hanteren beheersinstrumenten, tijdlijnen en procedurele vereisten. De nadere (inhoudelijke) invulling hiervan vindt voornamelijk plaats in de jaaraanschrijving welke jaarlijks voor 1 december aan de politie wordt verstrekt. Hiermee kunnen de keuzes met betrekking tot de inhoud en de prioriteiten adequaat worden gemaakt.

Ik acht het van belang om te sturen op de continuïteit van de organisatie zodat de politie de door het gezag opgedragen taken nu en in de toekomst aankan. Ik deel wat dat betreft uw wens om meer dan nu inzicht te krijgen in de koppeling tussen beleidsdoelstellingen, beheer en financiën, zonder op elk detail van het politiewerk de koppeling te vereisen. Bovendien is het een lastig vraagstuk aangezien politiewerk geen lopendebandwerk is met een vaste relatie tussen inzet en productie en bijvoorbeeld de resultaten van de politie op het terrein van preventie moeilijk te kwantificeren zijn. Voorts dient erop te worden gewezen dat de sturing van de taakuitvoering door de politie vooral op lokaal niveau plaatsvindt dat ook verantwoordelijk is voor het lokale politiebeleid op het terrein van de taakuitvoering. Het politiebeleid op het niveau van de regionale eenheden op het terrein van de taakuitvoering wordt in het beleidsplan van de regionale eenheid vastgesteld door de betrokken burgemeesters en de betrokken hoofdofficier van justitie. Het is aan de burgemeesters om verantwoording af te leggen aan de gemeenteraden over het door hen uitgeoefende gezag. Ik ben verantwoordelijk voor de landelijke beleidsdoelstellingen op het terrein van de taakuitvoering. Aan die landelijke beleidsdoelstellingen op het terrein van het de taakuitvoering zal aandacht worden besteed in de landelijke beleids- en beheerscyclus. Naast de sturing op de landelijke beleidsdoelstellingen ben ik verantwoordelijk voor de inrichting, werking en ontwikkeling van het politiebestel. Ook heb ik op basis van de Politiewet 2012 een aantal specifieke taken en bevoegdheden op het terrein van het beheer. Zo stel ik de begroting, de meerjarenraming, de jaarrekening, het beheersplan, het jaarverslag van de politie en de operationele sterkte vast. Bovendien kan ik de korpschef te allen tijde over alle beheeraangelegenheden algemene en bijzondere aanwijzingen geven.

Ik wil in de toekomst in de begroting van de politie meer inzicht geven in de relatie tussen prestaties en de inzet van middelen. Dit betreft een groeiproces van een aantal jaren. Ik streef ernaar in elke cyclus hierin betekenisvolle stappen te zetten.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister in te gaan op de brief van de Algemene Rekenkamer van 11 november 2014 aan de Tweede Kamer met aandachtspunten bij de departementale begroting 2015, waarin wordt geconstateerd dat de Minister zich niet hoeft te verantwoorden over de verdeling van het budget binnen de politie, het budgetrecht zich beperkt tot het totale budget van de nationale politie doordat het totale budget in één begrotingsartikel is opgenomen en de Tweede Kamer geen recht van amendement heeft op de verdeling van de middelen binnen de begroting van de nationale politie (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 9). Deze leden vragen de Minister in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van het opnemen van meerdere artikelen in de toekomstige begroting van het ministerie. Deze leden vragen voorts welke aanpassingen hiervoor moeten worden aangebracht in de Politiewet 2012.

Het opnemen van meerdere artikelen met betrekking tot de politie in de departementale begroting heeft geen toegevoegde waarde. De Politiewet 2012 schrijft immers voor dat de politie een rechtspersoon is met een eigen begroting, die door de Minister wordt vastgesteld. De Minister stelt daartoe bijdragen ter beschikking uit zijn departementale begroting. Om het parlement inzicht te bieden in de besteding van het bedrag dat op de departementale begroting wordt gereserveerd voor de politie, wordt bij de departementale begrotingswet als bijlage de conceptbegroting van de politie meegezonden. Bij de departementale jaarrekening wordt als bijlage de jaarrekening van de politie meegezonden. Omdat de begroting van de politie geen onderdeel uitmaakt van de departementale begrotingswet, strekt het amendementsrecht van de Tweede Kamer zich niet uit over de begroting van de politie. Het amendementsrecht van de Tweede Kamer beperkt zich tot de begrotingswet van het departement. De Minister kan uiteraard wel door het parlement ter verantwoording worden geroepen over de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan zijn taak de begroting en jaarrekening van de politie vast te stellen. Het meezenden van de conceptbegroting en de jaarrekening van de politie stelt het parlement in staat aan deze controle invulling te geven.

De leden van de D66-fractie vragen of in de jaarrekening inzicht wordt gegeven in de koppeling tussen beleid, prestaties en middelen en zo ja, op welke wijze of zo nee, waar gebeurt dit wel en hoe wordt inzicht gegeven in de samenhang tussen beleidsdoelstellingen en het budget van de politie. Deze leden vragen voorts hoe de Minister zorgt voor een duidelijke koppeling tussen het ontwerpbeheersplan en de ontwerpbegroting.

In mijn reactie op de begrotingsbrief nationale politie van de Algemene Rekenkamer (samengevat weergegeven in Kamerstuk 34 000 VI, nr. 9, blz. 4–5) ben ik onder andere ingegaan op samenhang tussen het beheersplan van de politie en de begroting van de politie alsmede de koppeling tussen de middelen en de beleidsprioriteiten van de politie. De koppeling bestaat eruit dat in het beheersplan is aangegeven welke prioriteiten de Minister stelt in de bedrijfsvoering en organisatie van de politie en in de begroting van de politie is aangegeven binnen welke kaders dit dient te gebeuren. De Veiligheidsagenda, waar de landelijke beleidsdoelstellingen voor de politie onderdeel van zijn, is hier een belangrijk instrument voor om de beheersmatige consequenties van deze doelstellingen voor de politieorganisatie in kaart te brengen. Zoals eerder aangegeven zal ik toewerken naar een begroting van de politie met meer inzicht in de relatie tussen prestaties en inzet van middelen.

Bij de opzet van de Jaaraanschrijving 2016 is in aansluiting op de adviezen van de toezichthouders reeds rekening gehouden met het streven om de begrotings- en beheerscyclus meer te integreren en is veel aandacht gegeven aan het formuleren van heldere doelstellingen en (financiële) kaders voor het beheer van de politie. De ambitie is om de begroting- en beheerscyclus van de politie de komende jaren geleidelijk aan verder te ontwikkelen en de beschikbare informatie meer betekenis te geven.

De leden van de D66-fractie vragen of inzicht kan worden geven in het huidige eigen vermogen door middel van een concreet of ingeschat absoluut bedrag en een concreet of ingeschat percentage. Voorts vragen zij naar een overzicht waaruit het eigen vermogen is opgebouwd.

Blijkens de jaarrekening 2013 van de politie heeft het eigen vermogen per 31 december 2013 een omvang van € 618 miljoen. Het eigen vermogen bestaat uit een bestemmingsreserve ICT van € 322 miljoen, een bestemmingsreserve groot onderhoud van € 35 miljoen en een algemene reserve van € 262 miljoen. De omvang van de algemene reserve bedraagt 5,2% van de gemiddelde bijdragen van de laatste drie jaar. De prognose voor de jaarrekening 2014 van de politie is op basis van de begroting 2015 een percentage van 4,1%. De algemene reserve ligt daarmee binnen de in het Besluit financieel beheer politie benoemde bandbreedte van minimaal 1,5% en maximaal 7,5%.

3. Besluit beheer politie

De leden van de VVD-fractie merken op dat het ontwerpbesluit beheer politie uitgaat van de organisatie van de politie zoals de korpschef deze op 1 januari 2013 («dag 1») heeft aangetroffen, hetgeen ook nu nog de feitelijke bestaande situatie is en niet de toekomstige organisatie van het landelijk korps zoals beschreven in het inrichtingsplan nationale politie. Deze leden vragen hoe dit besluit zich verhoudt tot de reorganisatie van de nationale politie en waarom niet wordt gewacht met het omzetten van de Regeling beheer politie in het Besluit beheer politie totdat de reorganisatie rond is.

Het Besluit beheer politie geeft regels over het beheer van de politie. Waar die regels betrekking hebben op de organisatie van de politie dienen de regels en de feitelijke bestaande organisatie met elkaar in overeenstemming te zijn. Derhalve is niet de in het inrichtingsplan beschreven toekomstige organisatie het uitgangspunt voor het huidige ontwerpbesluit beheer politie, maar de feitelijk bestaande organisatie van de politie. Bij wijziging van de organisatie van de politie om te komen tot de organisatie zoals beschreven in het inrichtingsplan nationale politie, zal derhalve ook het Besluit beheer politie aangepast dienen te worden. Voorts kan niet worden gewacht met het stellen van regels, omdat voor de huidige feitelijke situatie regels nodig zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom de regeling wordt omgezet in een algemene maatregel van bestuur.

De omzetting van de Regeling beheer politie naar een algemene maatregel van bestuur is door mij toegezegd aan de Eerste Kamer bij de behandeling van het voorstel van wet tot vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (Kamerstuk 30 880, H, blz. 2–3). Met deze omzetting en de omzetting van de Regeling financieel beheer ontstaat, samen met de algemene maatregel van bestuur die op grond van artikel 36 van de Politiewet 2012 regels geeft over de verdeling van sterkte en middelen, een geheel van regels ten aanzien van het beheer op het niveau van algemene maatregelen van bestuur, die bij het parlement dienen te worden voorgehangen. Hiermee ontstaat maximale invloed van het parlement op de nadere invulling van het beheer van de politie. Deze toezegging is geformaliseerd in artikel I, onderdeel D, (nieuw artikel 30 van de Politiewet 2012) van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen (Stb. 2012, 660). Artikel I, onderdeel D, van voornoemde wet zal inwerkingtreden op het tijdstip waarop deze beide ontwerpbesluiten in werking treden.

Voornoemde leden merken op dat de Politiewet 2012 geen grondslag kent om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een of meer landelijke eenheden en ondersteunende diensten aan te wijzen, terwijl dit vanuit wetssystematiek wel de voorkeur heeft. Deze leden vragen waarom hiervoor een apart wetgevingstraject wordt gestart, wat de planning is van dit traject en of het niet efficiënter was deze wijziging mee te nemen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam) (Kamerstuk 34 013).

Deze wijziging wordt meegenomen in voorstel van wet tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel. Dit wetsvoorstel is recentelijk bij de Tweede Kamer ingediend. In dit wetsvoorstel worden, anders dan in het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam), reeds wijzigingen in de regels omtrent het beheer van de politie voorgesteld en is om die reden de meer aangewezen plaats om dit te regelen.

De aan het woord zijnde leden merken op dat het ontwerpbesluit beheer politie ten aanzien van enkele diensten regels bevat over de specifieke taak die zij hebben en welke onderdelen er bij zijn ondergebracht en vragen of de Minister kan garanderen dat met dit ontwerpbesluit voldoende ruimte overblijft voor lokale prioritering en invulling.

De regels die in het ontwerpbesluit beheer politie zijn opgenomen over de organisatie van de bedoelde diensten alsook over de taken die die diensten uitvoeren, zijn thans opgenomen in de Regeling beheer politie. In die zin is deze regelgeving niet nieuw. Er verandert dan ook niets aan de ruimte voor de lokale prioritering en invulling. Het feit dat het ontwerpbesluit beheer politie regels geeft over de organisatie en de taken impliceert dat het gaat om beheer. Het gezag blijft ten volle verantwoordelijk voor de prioritering en de daadwerkelijke inzet.

De leden van de VVD-fractie vragen waar een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van de organisatie van de politie, de werkprocessen en de sterkteverdeling, gelet op het feit dat dit niet beoogd is op het niveau van het Besluit beheer politie.

Het inrichtingsplan voor de politie bevat een gedetailleerde beschrijving van de organisatie van de politie en, met inachtneming van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie, de sterkteverdeling van de politie zoals deze er uiteindelijk uit gaat zien. De sterkteverdeling voor 2015 is opgenomen in het beheersplan nationale politie 2015 (Kamerstuk 29 628, nr. 465, bijlage). De beschrijving van de werkprocessen, alsook de vraag of dit wel of niet moet gebeuren, is vooral een zaak van de politie.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de organisatie van de verschillende politiediensten, zoals beschreven in de artikelsgewijze toelichting, verband houdt met de op te richten basisteams en districtsrecherches per 1 januari 2015 en met het landelijk functiehuis. Tevens vragen deze leden of de lopende bezwaar- en geschilprocedures ook te maken hebben met de nieuwe inrichting van deze politiediensten en zo ja, in hoeverre deze een beperking voor het inwerkingtreden van het ontwerpbesluit vormen.

De regels in het ontwerpbesluit beheer politie hebben vooral betrekking op de organisatie van de landelijke en de regionale eenheden die de korpschef aantrof op 1 januari 2013, die ook nu nog de feitelijke situatie is. De regels over de landelijke eenheid raken niet aan de realisatie van de basisteams en de districtsrecherches. De regels over de regionale eenheden raken vooral aan de organisatie van de rechercheonderdelen op eenheidsniveau.

Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Oskam (CDA) over het bericht «2600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie» (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 898), vormt de overgang naar de LFNP-functie nadrukkelijk geen onderdeel van de personele reorganisatie. Wel doet zich de situatie voor dat de eindfase van de besluitvorming rondom het LFNP (bezwaar en beroep) vrijwel samenvalt met de start van de personele reorganisatie. Omdat de geschilprocedures los staan van de personele reorganisatie hebben zij geen effect op de voortgang daarvan en op de voorgenomen wijziging van het Besluit beheer politie waarin de in het inrichtingsplan beschreven eindsituatie zal zijn vastgelegd.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de Minister de suggestie van de regioburgemeesters niet heeft overgenomen om de rol van het gezag met betrekking tot de sterkteverdeling binnen de regionale eenheid in het ontwerpbesluit op te nemen.

De rol van het gezag bij de sterkteverdeling binnen de regionale eenheid is reeds geregeld op wetsniveau in artikel 39 van de Politiewet 2012. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie ten minste eenmaal in de vier jaar, met inachtneming van de doelstellingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, het beleidsplan en jaarlijks het jaarverslag voor de regionale eenheid vaststellen. Het beleidsplan omvat in ieder geval de verdeling van de beschikbare politiesterkte waaronder de beschikbare wijkagenten, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, over de onderdelen van de regionale eenheid, rekening houdend met het belang van een goede vervulling van de politietaak in alle betrokken gemeenten en de doelen, bedoeld in artikel 38b, eerste lid.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister voorts in te gaan op de kritiek, verwoord in de brief van de voorzitter van het overleg van regioburgemeesters van 22 april 2013, dat het ontwerpbesluit beheer politie nogal eenzijdig is gericht op opsporing.

Het ontwerpbesluit beheer politie zoals dat thans voorligt, is te zien als de omzetting van de Regeling beheer politie die voor een groot deel is gebaseerd op het Besluit beheer regionale politiekorpsen uit het regionale politiebestel. In die zin is de overwegende gerichtheid van het Besluit beheer politie op opsporing niet nieuw maar volgend uit de daaraan voorafgaande regelgeving. De historische gerichtheid van de regelgeving op de opsporing is grotendeels te verklaren uit het feit dat de opsporing vele specialismen kent waar dat bij de openbare ordehandhaving in veel mindere mate aan de orde is. Om te verzekeren dat deze opsporingsspecialismen daadwerkelijk in de organisatie zijn opgenomen, zijn daarover regels vastgesteld. Ook is het zo dat de landelijke eenheid haar werkterrein vooral heeft op het terrein van de opsporing hetgeen verklaart waarom de regels over de organisatie van deze eenheid vooral op de opsporing zijn gericht. De handhaving van de openbare orde kent, zoals aangegeven, beduidend minder specialismen en is grotendeels bij basispolitiezorg ondergebracht. Dat laatste is ook van belang opdat de gezagsdrager over deze taak, de burgemeester, maximale invloed heeft op de uitvoering van deze taak.

De leden van de SP-fractie vragen voorts op welke wijze de Minister tegemoet kan komen aan de aanhoudende vraag om meer politie in de buurten en in de wijken en hoe hij dit tot uitdrukking gaat brengen in het Besluit beheer politie.

In de Politiewet 2012 is een aantal waarborgen opgenomen die tegemoet komen aan de wens om voldoende politie in de buurten en in de wijken te hebben. Zo bepaalt artikel 38a van de Politiewet 2012 dat er ten minste één wijkagent werkzaam is per 5000 inwoners. Ook bepaalt deze wet dat het, door de betrokken burgemeesters en hoofdofficier van justitie vast te stellen, beleidsplan van de regionale eenheid in ieder geval de verdeling van de beschikbare politiesterkte waaronder de beschikbare wijkagenten over de onderdelen van de regionale eenheid bevat. Daarmee bevat de wet een ondergrens voor het aantal wijkagenten alsook de opdracht voor de gezagsdragers de verdeling van de sterkte binnen de eigen regionale eenheid vast te stellen. De verdeling van de sterkte in de regionale eenheden is dus vooral aan de gezagsdragers. Het Besluit beheer politie bevat geen regels over de verdeling van de sterkte, maar over de organisatie van de politie.

De leden van de PVV-fractie vragen naar de aanleiding om het toezicht door de commissies van toezicht op de arrestantenzorg uit te breiden met het toezicht op het vervoer van ingeslotenen door de politie. Deze leden vragen of er veel misstanden zijn bij dergelijk vervoer.

Het toezicht op het vervoer van ingeslotenen uitgevoerd door de politie is in het ontwerpbesluit beheer politie opgenomen naar aanleiding van de consultatiereactie van het Landelijk centrum Commissies van toezicht arrestantenzorg. Hiermee wordt verzekerd dat de gehele arrestantenzorg uitgevoerd door de politie onder het toezicht van de commissies valt. Mij zijn overigens geen misstanden bij dergelijk vervoer bekend.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre verschuivingen in sterkte toegestaan zijn nadat het beheersplan is vastgelegd. Voorts vragen deze leden of de korpschef zich kan verzetten tegen beslissingen van de Minister om sterkte van de ene eenheid naar de andere te verplaatsen.

De Minister bepaalt de verdeling van de sterkte over de onderdelen van de politie (artikel 36, eerste lid, van de Politiewet 2012). Het – bij de Staten-Generaal voorgehangen – Besluit verdeling sterkte en middelen politie geeft regels over de verdeling van de operationele sterkte met daarbij een verdeelsleutel voor de verdeling van die sterkte over de regionale eenheden en met de mogelijkheid voor de Minister om daarvan af te wijken met een maximum percentage. De Minister stelt jaarlijks een beheersplan vast (artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012). Het ontwerpbesluit schrijft voor dat in het beheersplan het sterktebeleid waaronder de sterkteverdeling wordt opgenomen. Het is aan de korpschef deze sterkteverdeling te realiseren. Voor zover de vastgestelde sterkteverdeling dat niet toelaat, vinden er geen verschuivingen in sterkte tussen de eenheden plaats. Dit laat overigens onverlet dat aan een eenheid door een of meerdere eenheden bijstand kan worden verleend met inachtneming van de regels van artikel 56 van de Politiewet 2012.

Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie hoe de Minister omgaat met zijn kaderstellende rol en zijn rol als beheerder van de politie.

De Minister heeft ten aanzien van de politie onderscheidende bevoegdheden. De Minister heeft met zijn bevoegdheid om landelijke beleidsdoelstellingen vast te stellen een kaderstellende rol met betrekking tot de taakuitvoering van de politie. Voorts heeft de Minister bevoegdheden om de korpschef, die is belast met de leiding en het beheer van de politie, te sturen. Zo stelt de Minister de stukken uit de beheercyclus van de politie vast. Het gaat dan om de begroting, de meerjarenraming, het beheersplan, de jaarrekening en het jaarverslag. De begroting, de meerjarenraming en het beheersplan zijn daarbij kaderstellend voor de korpschef bij het voeren van het beheer. Met de jaarrekening en het jaarverslag wordt verantwoording afgelegd. Voorts bevat de regelgeving kaders. Zo bevat de huidige Regeling beheer politie en in de toekomst het Besluit beheer politie voorschriften op het terrein van het beheer van de politie. Deze hebben onder meer betrekking op de organisatie van de politie en de inhoud van het beheersplan. Voor de huidige Regeling financieel beheer politie en het toekomstige Besluit financieel beheer politie geldt hetzelfde zij het dat deze regels vooral betrekking hebben op de begroting, de meerjarenraming en de jaarrekening van de politie. Omdat de regels over het beheer in de toekomst dienen te worden gegeven bij (of krachtens) algemene maatregel van bestuur die voorgelegd dient te worden bij beide Kamers der Staten-Generaal en niet langer meer bij ministeriële regeling, krijgen de beide Kamers invloed op deze regelgeving. De kaders die de regelgeving bevat, zijn doorgaans van een zodanig abstractieniveau dat deze stabiel zijn en niet veelvuldig aanpassing behoeven. Door middel van de jaaraanschrijving die de Minister ieder jaar opstelt, kan de Minister de in de regelgeving vastgestelde kaders jaarlijks verder aanscherpen en invullen waardoor zijn sturing ieder jaar maatwerk kan zijn. Op deze plaats dient ook te worden vermeld dat de Politiewet 2012 bepaalt dat de Minister de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering van diens taken en bevoegdheden.

Deze bevoegdheden vormen samen het instrumentarium om te sturen op de politie ten aanzien van zowel het beheer als de taakuitvoering.

Naar boven