Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-31 nr. 580 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-31 nr. 580 |
Vastgesteld 8 oktober 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over brieven inzake:
• Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 13 oktober 2020 en consultatie EGF, d.d. 29 september 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 576)
• Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020, d.d. 16 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 571)
• Verslag van de informele videovergadering van de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 17 juli 2020, d.d. 11 augustus 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 572)
• Fiche: Europese Vaardighedenagenda, d.d. 4 september 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2906)
• Fiche: Mededeling werkgelegenheidssteun voor jongeren, d.d. 4 september 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2908)
• Fiche: Raadsaanbeveling versterken jongerengarantie, d.d. 4 september 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2909)
• Reactie op het eerste verslag van de Europese Commissie over EuropeesPlatform ter bestrijding van zwartwerk, d.d. 15 september 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2911).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 oktober 2020 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 6 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
1. Vraag: De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de Minister om dit dossier tot een bij Nederland passend einde te brengen. Wel hebben zij nog een aantal vragen. Klopt het dat het Duits voorzitterschap eind september een raadswerkgroep georganiseerd heeft? Wat was het doel en wat was de uitkomst van deze raadswerkgroep? Ook vragen zij op welke concrete wijze de Minister het afgelopen jaar invulling heeft gegeven aan zijn inzet op dit dossier. Dit blijkt niet concreet uit de geannoteerde agenda. Is bijvoorbeeld in de Raad en in contacten met de Europese Commissie onder de aandacht gebracht dat er structureel uitkeringsfraude plaatsvindt bij export van WW1- en WIA2-uitkeringen naar met name Polen? Heeft de Minister hierbij duidelijk gemaakt dat hier in Nederland – terecht – maatschappelijke verontwaardiging over is? Welke nationale stappen overweegt de Minister, in het geval op dit dossier een voor Nederland ongunstige deal wordt gesloten? Overweegt de Minister bijvoorbeeld om de vakantieregeling WW te herzien om misbruik van WW-rechten te ontmoedigen? Welke voortgang is er in de afgelopen maanden geboekt in de samenwerking met het Poolse UWV3?
Het Duits voorzitterschap heeft op 21 september jl. een raadwerkgroep georganiseerd over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid 883/2004. Op de agenda stonden een drietal onderwerpen uit het hoofdstuk toepasselijke wetgeving en uit het werkloosheidshoofdstuk. Het betrof voorafgaande notificatie bij detachering, het criterium «cumulatieve arbeidstijd» voor de bepaling van de zetel van de werkgever en een alternatief model voor werkloosheid. Doel van het voorzitterschap was om met deze bespreking informatie te verzamelen over het standpunt van de lidstaten op deze drie punten. Uitkomst van de bespreking was dat lidstaten nog veel vragen hebben over voorafgaande notificatie bij detachering, veel lidstaten bezwaren hebben tegen het criterium «cumulatieve arbeidstijd» en dat er weinig steun is voor de verdere uitwerking van een alternatief model voor werkloosheid.
Het afgelopen jaar heb ik op de volgende wijze invulling gegeven aan mijn inzet op dit dossier: Zoals bekend verzet ik mij tegen een verlenging van de exporttermijn van WW-uitkeringen. In de geannoteerde agenda heb ik beschreven dat ik dit doe door op formele en informele momenten in het onderhandelingsproces met de relevante stakeholders te spreken. Daarbij breng ik inderdaad onder de aandacht dat WW-gerechtigden die hun uitkering exporteren vanuit Nederland niet of nauwelijks werk vinden over de grens. Vooral als de WW wordt geëxporteerd naar een lidstaat met een lager inkomensniveau is er onvoldoende prikkel om weer aan het werk te gaan. De regeling doet dus niet waarvoor deze is bedoeld. In mijn gesprekken wijs ik er ook op dat dit het draagvlak voor ons sociale zekerheidsstelsel aantast. Ik beperk me in de onderhandelingen daarom niet tot voorstellen over de lengte van de exporttermijn. Ik probeer de scope van de onderhandelingen uit te breiden, zodat ik ook voorstellen kan inbrengen over bijvoorbeeld de verbetering van samenwerking bij arbeidsbemiddeling en controle.
Op te nemen nationale stappen bij een eventuele ongunstige deal kan ik nu niet vooruitlopen. In mijn brief van 2 april 20194 heb ik een set van maatregelen aangekondigd om misbruik bij de export van WW-uitkeringen tegen te gaan. In mijn brief van 14 oktober 20195 heb ik uw Kamer daarna geïnformeerd over aanvullende maatregelen die ik wil nemen, waaronder een aanscherping van de Vakantieregeling WW en IOW. Ik wil regelen dat het aantal vakantiedagen beter in verhouding komt te staan tot de maximale duur van de WW-uitkering. Deze wijziging wordt intern voorbereid, maar heeft vertraging opgelopen door de inzet op de COVID-maatregelen bij SZW en UWV. Ik streef ernaar deze wijziging in het eerste kwartaal van 2021 te kunnen realiseren.
Gesprekken over samenwerking met Polen vinden plaats op twee niveaus. Ik ben in overleg met mijn Poolse counterparts over de totstandkoming van een Memorandum of Understanding (MOU). In dat MOU wil ik overkoepelende afspraken vastleggen over samenwerking bij de bestrijding van uitkeringsfraude. Daarnaast worden in het MOU afspraken opgenomen over bestrijding van uitbuiting van arbeidsmigranten. In de afgelopen maanden zijn teksten uitgewisseld. Met name door de Corona-crisis is helaas geen bijeenkomst gepland. Ik zal deze besprekingen, zodra de omstandigheden aan weerszijden dat toelaten, weer oppakken, daarbij ben ik uiteraard ook afhankelijk van de bereidheid van Polen om hierover verder te spreken.
Ook het UWV voert overleggen met de Poolse zusterorganen. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 2 december 20196 geïnformeerd over gesprekken die UWV in oktober 2019 heeft gevoerd met de Poolse zusterorganen over onder meer verbeterde gegevensuitwisseling. De afspraken moeten nog verder uitgewerkt worden. Door de Corona-crisis en andere prioriteiten bij UWV zijn er op dit vlak momenteel geen nieuwe ontwikkelingen te melden.
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
2. De leden van de VVD-fractie vragen wat bedoeld wordt met Raadsconclusie 22, die vraagt om een update van het «Union framework». Welke wetgevende instrumenten (richtlijnen, verordeningen, etc.) betreft dit? Wat is het doel van deze herziening? Wat is de Nederlandse inzet bij deze herzieningen en hoe haalbaar is die inzet? In hoeverre heeft deze herziening een relatie met het voornemen van de Europese Commissie om een wetgevend instrument aangaande minimumlonen op te zetten?
Het huidig «Union framework» verwijst niet naar wetgevende instrumenten, maar naar twee eerder aangenomen aanbevelingen en gebruikte benchmarks in het kader van het Europees Semester. De aanbevelingen betreffen de Raadsaanbevelingen die in 1992 zijn overeengekomen inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming (nr. 441) en Commissieaanbevelingen uit 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (nr. 867).
Het doel van de update is het bevorderen van het verminderen van verschillen in sociale bescherming tussen lidstaten, en daarmee opwaartse sociaaleconomische convergentie.
De inzet van het kabinet is het blijven bespreken van de uitdagingen die er binnen de lidstaten van de EU zijn ten aanzien van de bescherming van de meest kwetsbare huishoudens. Daarbij is het voor het kabinet van belang dat de huidige bevoegdheidsverdeling wordt gerespecteerd.
De update zal voortborduren op de al overeengekomen aanbevelingen en benchmarks en staat los van het initiatief van de Commissie voor een raamwerk voor minimumlonen.
Kwartaalrapportage: Wijziging FEAD7 verordening
3. De leden van de VVD-fractie kunnen uit de geannoteerde agenda niet opmaken hoe Nederland aankijkt tegen de mogelijkheid om middelen aan het lopende programma toe te voegen. Heeft Nederland hier voornemens toe? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid en waar zou dit aan besteed worden? Ten koste van welke andere prioriteiten gaat een eventuele extra bijdrage voor dit programma?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de sectorale MFK voorstellen geeft Nederland bij de inzet van de middelen op het sociale domein de voorkeur aan het behouden van deze middelen binnen het ESF, mede vanwege de gewenste inzet en de voordelen voor een efficiënte en snelle uitvoerbaarheid. Om welk bedrag het gaat is nog niet bekend. De middelen kunnen worden toegevoegd vanuit het nieuwe REACT-EU. De lidstaatenveloppes van REACT-EU worden nog berekend op basis van de laatste werkloosheidscijfers.
Kwartaalrapportage: Besluit verlenging mandaat ODA-netwerk8
4. De leden van de VVD-fractie vragen of binnen het ODA-netwerk de afgelopen jaren gesproken is over de problematiek bij export van uitkeringen naar met name Polen. Welke ruimte biedt het ODA-mandaat om ook de komende jaren stappen te zetten op dit dossier? Is de Minister voornemens om zich in te spannen het mandaat hiervoor uit te breiden, voor zover dit nog niet mogelijk is?
Het ODA netwerk richt zich vooral op de Europese werkgelegenheidsstrategie en het moderniseren en versterken van de ODA dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers. De problematiek met betrekking tot de export van WW-uitkeringen naar Polen bespreek ik in andere fora.
Zoals bekend agendeer ik dit onderwerp in het kader van de onderhandelingen over de herziening van Verordening 883/2004. Daarnaast zoek ik op bilateraal niveau via een MOU met het Poolse Ministerie verdere samenwerking op het gebied van de export van uitkeringen.
Initiatief Europese Commissie op minimumlonen
5. De leden van de VVD-fractie zijn niet enthousiast over de plannen van de Europese Commissie aangaande minimumlonen. Zij herkennen de mogelijke ongewenste gevolgen van grote beloningsverschillen tussen lidstaten, maar vinden het ongewenst om dit op te lossen via Europese afspraken over minimumlonen. Afgezien van de complexiteit, verwachten de leden dat in zo’n geval het uiteindelijke instrument zijn doel voorbij schiet, bijvoorbeeld doordat een koppeling aan mediane lonen tot gevolg heeft dat landen met een zeer laag inkomensniveau buiten het bereik van Europese afspraken vallen en landen met hoge inkomensniveaus (zoals Nederland) er juist binnen vallen. Dit werkt onnodige verplaatsing van bedrijven en werkgelegenheid naar Oost-Europa in de hand. Ook zou een dergelijke invulling de beloningsverschillen tussen lidstaten verder vergroten (divergentie), terwijl de Commissie zelf deze verschillen juist wil verkleinen (convergentie). Deelt de Minister dat hier belangrijke risico’s voor Nederland liggen, terwijl de meest hardnekkige problemen rondom collectieve onderhandeling en lage beloningen in andere lidstaten in zo’n situatie in stand blijven? Wat heeft de Minister tot nog toe gedaan om deze risico’s en voorziene problemen onder de aandacht te brengen van de Europese Commissie? Welke stappen heeft de Minister gezet om met gelijkgestemde landen een blok te vormen in de Raad? Deelt de Minister de mening dat het vastleggen van de hoogte van het minimumloon een bevoegdheid van de lidstaten is? Welke juridische consequenties volgen uit een raadsaanbeveling op dit vlak? In welke van de twee door de Commissie genoemde varianten ziet de Minister de grootste risico’s voor Nederland? Welke instrumenten heeft de Minister voorhanden om een problematische invulling, bijvoorbeeld door een koppeling aan mediane lonen, te voorkomen?
Zolang de Europese Commissie geen voorstel presenteert, is het niet mogelijk om conclusies te trekken over of en zo ja in welke mate de beleidsvoornemens de verschillende lidstaten raken. Ik zal het voorstel van de Europese Commissie op zijn merites beoordelen, o.b.v. het toetsingskader zoals uiteengezet in de brief over de sociale dimensie. Belangrijke uitgangspunten in die brief zijn het gelijke speelveld en de opwaartse sociaaleconomische convergentie. Ik deel dat niet enkel gekeken dient te worden naar het bruto minimumloon in verhouding tot het mediane inkomen. Deze indicator geeft geen volledig beeld van de adequaatheid van minimumlonen in verschillende lidstaten. Nederland brengt dit punt onder de aandacht in gesprekken met de Europese Commissie en andere lidstaten.
Ik onderhoud over dit onderwerp contact met de Europese Commissie, in bijzonder de eurocommissaris voor werkgelegenheid en sociale rechten Nicolas Schmit. Hij is bekend met het kader waaraan wij initiatieven zullen toetsen en goed op de hoogte van de Nederlandse belangen ten aanzien van dit dossier. Ik en mijn ambtenaren zijn in gesprek met verschillende andere lidstaten. Aangezien er thans nog geen voorstel gepubliceerd is, en de posities van veel lidstaten nog niet vast staan, proberen we in deze fase met meerdere lidstaten te spreken om de Nederlandse belangen zo breed mogelijk onder de aandacht te brengen. Ik deel dat het vastleggen van de hoogte van het minimumloon een bevoegdheid is van de lidstaten. Dat heeft de Europese Commissie ook bevestigd.
In lijn met de Kamerbrief over de toekomst van de sociale dimensie is het kabinet van mening dat bij nieuwe EU-initiatieven ook gekeken dient te worden naar alternatieven voor regelgeving. Ook stelt deze Kamerbrief dat indien gekozen wordt voor regelgeving Nederland een voorkeur heeft voor doelregelgeving boven middelregelgeving, waarbij voldoende ruimte aan lidstaten wordt gelaten. Een Raadsaanbeveling heeft in dit geval de voorkeur van het kabinet. Een raadsaanbeveling bevat geen bindende voorschriften. Zoals eerder toegelicht ben ik met verschillende partijen in gesprek om het aankomende voorstel te beïnvloeden langs de lijnen van de Nederlandse uitgangspunten. Na publicatie van een voorstel zal het kabinet een formeel standpunt innemen, en dit standpunt actief uitdragen in de onderhandelingen. Om de Nederlandse positie kracht bij te zetten zal ik ook in die fase actief in gesprek blijven met de Commissie en andere lidstaten.
Fiche: Europese vaardighedenagenda
6. De leden van de VVD-fractie vinden het van belang om nadruk te leggen op een gezamenlijke verantwoordelijkheid van individu, werkgevers en de overheid in het op peil houden van vaardigheden ten behoeve van duurzame inzetbaarheid. Zij hebben een aantal aanvullende vragen. Deze leden zien dat in het fiche verwezen wordt naar de bestaande EU-financieringsinstrumenten voor vaardigheden. Kan de Minister een overzicht geven welke financieringsinstrumenten dit zijn en hoeveel budget hiermee gemoeid is?
Het aantal financieringsinstrumenten op dit thema is zeer uitgebreid9. Voorbeelden hiervan zijn Erasmus+ en ESF+10. Het begrip «vaardigheden« richt zich in brede zin ook op een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, waarvoor ook via andere kanalen middelen beschikbaar zijn.
7. Ook vragen zij wat de verwachting van de Minister is ten aanzien van de beoogde invulling van de genoemde leerrekening op Europees niveau. Dit lijkt deze leden een nogal complex instrument om Europees vorm te geven. Daarbij wijzen zij er ook op dat verschillende invullingen zijn voorgesteld in onder andere de rapporten van de Commissie Regulering van Werk11 (Commissie Borstlap) en de Brede maatschappelijke heroverwegingen12. Kan de Minister bevestigen dat de ontwikkeling en invulling van dit instrument in Nederland niet doorkruist wordt door Europese besluiten?
De ontwikkeling en invulling van dit instrument zal naar verwachting niet doorkruist worden door Europese besluiten. Ten aanzien van individuele leerbudgetten is Nederland net als de Commissie van mening dat een (publiek) individuele leer- en ontwikkelbudget bijdraagt aan de eigen regie van mensen om zich tijdens hun loopbaan te blijven ontwikkelen. Het kabinet is van mening dat lidstaten zelf in staat zijn om hiervoor beleid op te stellen dat aansluit bij de specifieke omstandigheden en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de lidstaat. Naast het toenemende aantal private ontwikkelbudgetten loopt Nederland in Europees opzicht voorop met de ontwikkeling van het publiek gefinancierde individuele STAP-budget. Inspanningen van de Commissie om de ontwikkeling van een individuele leer- en ontwikkelbudget door lidstaten te ondersteunen kan op steun rekenen van Nederland.
8. Ook merken deze leden op dat de ambitieuze doelstellingen ten aanzien van vaardigheden nauwelijks zijn geënt op de uitkomsten van interventies. Zo wordt er gekeken hoeveel mensen scholing volgen, maar niet naar de duurzame inzetbaarheid of het terugdringen van de risico’s op langdurige werkloosheid. Deelt de Minister die analyse? Zo ja, kan hij erop inzetten om de inzet van middelen uit Europese fondsen meer te koppelen aan het verbeteren van de beoogde resultaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de Europese Vaardighedenagenda13 van 4 september jl. staat het kabinet positief ten aanzien van de geformuleerde doelstellingen op het gebied van vaardigheden. Het stellen van kwantitatieve doelen voor het jaar 2025 kan – mits deze worden gehanteerd als streefcijfers – stimulerend werken voor alle betrokkenen om ingezette acties voortvarend op te pakken en te volgen via monitoring in de hele Europese Unie.
Naast de geformuleerde doelen in de Europese Vaardighedenagenda is het evident dat er ook andere interventies nodig zijn om duurzame inzetbaarheid te stimuleren of risico’s op langdurige werkloosheid terug te dringen. Het uitgangspunt is wel dat de verantwoordelijkheid voor onderwijs- en arbeidsmarktbeleid bij de lidstaten zelf ligt en de inspanningen van de Europese Commissie kan lidstaten ondersteunen en aanvullen. Ik onderschrijf het belang dat u hecht aan effectieve interventies in termen van uitkomsten bij het inzetten van middelen uit Europese fondsen. Het is aan de lidstaten zelf, binnen de geschetste kaders, hoe zij daaraan invulling geven. De Commissie monitort en beoordeelt dit onder andere aan de hand van de gemaakte afspraken in het Europese Semester.
9. De leden van de VVD-fractie zien dat in het fiche diverse fondsen worden genoemd, zoals de Recovery Resilience Facility, het Just Transition Fund, Erasmus+ en het Europees Sociaal Fonds. Hoeveel budget en cofinanciering zijn gemoeid met de voorstellen uit de vaardighedenagenda? Kan de Minister nader toelichten welke gevolgen de relatie met Europees semester heeft? Heeft het behalen van de doelen uit de vaardighedenagenda bijvoorbeeld gevolgen voor toegang tot de noodsteun in het kader van corona en, zo ja, hoe scoort Nederland hierop?
Het is nog onduidelijk hoe de (monitoring van de) geformuleerde doelstellingen in de Europese Vaardighedenagenda terug zal komen in het Europees Semester. Nederland heeft hier kanttekeningen bij geplaatst in het BNC-fiche Europese Vaardigheden. Er is geen harde koppeling tussen de fondsen en de Europese Vaardighedenagenda. Daarnaast dient benadrukt te worden dat de genoemde cijfers streefcijfers zijn.
10. Ook vragen zij de volgende zin nader toe te lichten: «Het voorstel voor de nieuwe Vaardighedenagenda kan additionele uitvoeringslasten en -kosten op nationaal niveau met zich meebrengen.» Kan de Minister toelichten welke kosten dit zijn en om welke bedragen dit gaat? Kan hij eveneens bevestigen dat via dit fiche niet vooruitgelopen wordt over de besluitvorming over eventuele extra middelen? Op welke wijze is Nederland zelf van plan Europese middelen ter ondersteuning van de vaardighedenagenda in te zetten?
In het BNC-fiche wordt aangegeven dat het voorstel voor de Europese Vaardighedenagenda mogelijk additionele uitvoeringslasten en kosten op nationaal niveau met zich mee kan brengen. Er is sprake van een relatief groot aantal (sub-) maatregelen en initiatieven van uiteenlopende aard (zoals actieplannen, statistieken, monitoringkaders, taxonomieën, erkennings- en competentiekaders). Behalve bij de aanbeveling gericht op beroepsonderwijs worden bestaande instrumenten niet ingetrokken. Anderzijds bestaat er vaak al Nederlands beleid en zijn er nationale uitvoeringskaders gerelateerd aan deze nieuwe maatregelen.
Tegelijkertijd dienen de meeste voorstellen uit de mededeling nog verder uitgewerkt te worden. Het is nog niet aan te geven of en wat bijbehorende bijdragen en kosten zullen zijn. De gevolgen voor regeldruk en uitvoeringslasten zullen bij de aangekondigde verdere uitwerkingen pas preciezer beoordeeld kunnen worden. Hierbij zal natuurlijk ook gelet worden op de gevolgen voor de al bestaande nationale maatregelen. Ik kan bevestigen dat er via dit fiche niet vooruitgelopen wordt op de besluitvorming over eventuele extra middelen.
Fiche: Mededeling werkgelegenheidssteun voor jongeren
11. De leden van de VVD-fractie hechten eraan ook in dit dossier nadruk te leggen op de gedeelde verantwoordelijkheid tussen jongeren en bedrijven zelf. Deze leden hebben een aantal aanvullende vragen. Zij merken in zijn algemeenheid op dat er nog veel plannen worden uitgewerkt, zoals ten aanzien van jonge ondernemers, platformwerk, sociale economie, jongeren en sociale bescherming. Zij vragen de regering om de Kamer proactief te informeren, zodra er meer duidelijkheid over de beoogde invulling van deze plannen is.
Uw Kamer wordt, zoals gebruikelijk, geïnformeerd over nieuwe voorstellen via een BNC-fiche en over lopende trajecten via de kwartaalrapportages.
12. De leden van de VVD-fractie lezen dat de bestrijding van jeugdwerkloosheid wordt gekoppeld aan de grote transities. Op zichzelf vinden zij ook dat het verstandig is rekening te houden met de verwachte werkgelegenheid in sectoren op langere termijn. Tegelijkertijd is het deze leden niet duidelijk wat deze focus betekent en is het daarnaast de vraag hoe goed de toekomstige werkgelegenheid in sectoren (door de overheid) te voorspellen valt. Zij verwijzen hierbij naar de noodzaak die de Commissie zelf schetst in de vaardighedenagenda om de arbeidsmarktvoorspellingen te verbeteren en naar de langlopende discussies over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Hoe wil de Minister deze focus concreet invullen? Welke sectoren dragen in zijn ogen bij aan de «grote transities»? Hoe en door wie wordt bepaald of sectoren en banen, binnen de focus van deze Europese inzet vallen? Deze leden pleiten voor een meer algemene inzet op baankansen, waar zowel (regionale) tekortsectoren als langetermijnverwachtingen door grote transities, onderdeel van zijn. Deelt de Minister deze inzet?
Ik deel inderdaad deze inzet. Bij de begeleiding van werk(loosheid) naar werk is individuele begeleiding en maatwerk leidend. De situatie van de werkzoekende staat voorop, waarbij samen met de werkzoekende gekeken wordt waar de meeste (duurzame) arbeidsmarktkansen liggen. Die volgen uit een analyse van de eigenschappen van de werkzoekende zelf, de regionale arbeidsmarktsituatie en sectorale ontwikkelingen. Daarbij wordt dus zowel gekeken naar sectoren waar momenteel kansen liggen, zoals de zorg, het onderwijs en ICT. Daarnaast wordt op regionaal niveau gekeken naar sectorspecifieke acties en afspraken om de transities van werk naar werk richting bepaalde sectoren beter te laten verlopen. Behulpzaam hierbij is dat vanuit UWV periodiek in kaart wordt gebracht wat de kansrijke beroepen zijn en ook regelmatig regionale inzichten geboden. Deze methodiek wordt bijvoorbeeld ook gevolgd in het derde steunpakket en de uitwerking van het aanvullend sociaal pakket.
Daarnaast is als onderdeel van het derde steunpakket in 2021 € 37,5 miljoen beschikbaar voor intersectorale mobiliteit naar kraptesectoren. Bedrijven en ondernemers die op zoek zijn naar nieuwe mensen maken aanspraak op deze regeling om de omscholing van een nieuwe medewerker te vergoeden. De afbakening van de sectoren die hiervoor in aanmerking komen wordt nog verder uitgewerkt.
Wat betreft de nieuwe Europese Vaardighedenagenda wil ik benadrukken dat het een overkoepelende mededeling betreft. Het moet nog blijken welke ideeën de Commissie precies heeft bij de koppeling aan de grote transities. Separate initiatieven van de Europese Commissie worden, indachtig het Nederlands beleid zoals eerdergenoemd, na publicatie beoordeeld door het kabinet. Uw Kamer zal hierover via een BNC-fiche worden geïnformeerd.
13. Ook lezen voornoemde leden dat de Europese Commissie aankondigt met voorstellen rondom platformwerk te komen, maar deze leden kunnen niet opmaken wat de Nederlandse prioriteiten en inzet hierbij zijn. Daarom vragen zij de Minister toe te lichten wat de Nederlandse inzet is ten aanzien van platformwerk.
De Europese Commissie onderzoekt de uitdagingen in verband met platformwerk en komt waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 2021 met voorstellen. Naar verwachting zal het Werkprogramma voor 2021 van de Europese Commissie meer duidelijkheid geven over de planning van de voorstellen. Uw Kamer wordt langs de gebruikelijke weg geïnformeerd als er concrete voorstellen zijn. Concrete voorstellen zullen door het kabinet op hun merites worden beoordeeld aan de hand van de kaders van de brief van 24 mei 2019 over de toekomst van de sociale dimensie.14 Het kabinet onderzoekt hoe de rechtspositie van platformwerkers kan worden versterkt, zoals aangekondigd in de vijfde voortgangsbrief over «werken als zelfstandige».15 De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen bij de bepaling van de Nederlandse inzet in Europa.
14. Tot slot hebben zij een aantal vragen over de inzet van Europese fondsen: Welke fondsen worden (mogelijk) ingezet ter bestrijding van jeugdwerkloosheid naar aanleiding van deze commissievoorstellen en hoeveel budget is daarmee gemoeid? Hoeveel cofinanciering heeft Nederland gereserveerd voor deze fondsen? Kan de regering bevestigen dat er geen extra verplichtingen voor cofinanciering worden aangegaan? Op welke wijze is Nederland zelf van plan Europese middelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid in te zetten?
Een van de belangrijkste fondsen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid is het ESF+. Het ESF+ (2021–2027) kent een verplichting voor lidstaten met een hoger percentage NEET’s16 dan het EU-gemiddelde om ten minste 10% van hun ESF+ budget te besteden aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid. In het geactualiseerde voorstel van de ESF+ verordening (voorstel van 28 mei jl.) is voorgesteld dit te verhogen naar 15%, maar in de laatste versie is nog sprake van een percentage van 10%. Op dit onderdeel is nog geen raadspositie. Nederland heeft geen percentage NEET’s boven het EU-gemiddelde en daarom geldt deze verplichting niet voor Nederland. Nederland is van plan om het ESF+ te focussen op het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie – zowel werkzoekenden als werkenden – in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Hieronder vallen ook kwetsbare jongeren. Over de conceptverordening met betrekking tot de algemene bepalingen waarin de toe te passen maximale EU-financieringspercentages zijn opgenomen wordt nog onderhandeld. Er is altijd sprake van een verplicht cofinancieringspercentage.
Fiche: raadsaanbeveling versterken jongerengarantie
15. De leden van de VVD-fractie ondersteunen de nadruk die Nederland legt op de eigen verantwoordelijkheid van jongeren bij dit vraagstuk. Ze hebben een aantal aanvullende vragen. Deze leden lezen dat de Europese Raad een leeftijdsgrens van 30 jaar voorstelt, terwijl in Nederland een leeftijdsgrens van 27 wordt gehanteerd. Zij vragen de regering nader toe te lichten of het verhogen van de leeftijdsgrens door de Raad gevolgen heeft voor Nederlands beleid, bijvoorbeeld in de Participatiewet?
Het instrument Raadsaanbeveling dat voor de jongerengarantie is gebruikt is juridisch niet-bindend. Bovendien wordt in de Raadsaanbeveling ook gemarkeerd dat rekening gehouden moet worden met nationale, regionale en lokale omstandigheden. De aanbeveling erkent daarmee dat verschillende nationale situaties kunnen leiden tot verschillen in de manier waarop de voorgestelde aanbeveling wordt uitgevoerd en heeft daarmee geen gevolgen voor het Nederlands beleid, waaronder de leeftijdgrens die Nederland hanteert.
16. Voor zover dit gevolgen heeft, vragen zij om een specifieke toelichting op welke regelingen die gevolgen van toepassing zijn. Deze leden onderkennen dat hoge jeugdwerkloosheid een groot probleem is in veel EU-landen, maar zijn er niet van overtuigd dat dit via deze raadsaanbeveling en de inzet van Europese fondsen effectief kan worden bestreden. Zij vrezen voor een symbolisch lapmiddel met Europees geld, terwijl de structurele problemen niet worden aangepakt. Kan de Minister een actueel overzicht geven van de jeugdwerkloosheid in de EU-lidstaten?
Voor een overzicht van jeugdwerkloosheid in de EU-lidstaten verwijs ik u door naar de database van Eurostat.17
17. Op welke institutionele hervormingen doelt de Minister in dit fiche en wanneer zijn deze hervormingen door de regering in raadsverband ingebracht?
Nederland heeft tijdens de bespreking van de aanbeveling in de raadswerkgroep in algemene zin ingebracht dat de jongerengarantie niet de prikkel voor lidstaten moet wegnemen om noodzakelijke arbeidsmarkthervormingen door te voeren. Hiermee worden hervormingen bedoeld om de startpositie van jongeren structureel te verbeteren.
18. Is de Minister van plan te bepleiten dat de inzet van Europese fondsen, zoals het ESF+, ter bestrijding van jeugdwerkloosheid gepaard moet gaan met arbeidsmarkthervormingen die jeugdwerkloosheid structureel bestrijden? Zo nee, waarom niet, gezien het grote belang dat de regering toekent aan het terugdringen van jeugdwerkloosheid binnen Europa?
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de raadsaanbeveling jongerengarantie in algemene zin het belang van bredere arbeidsmarkthervormingen ten behoeve van het creëren van een structureel betere startpositie van jongeren ingebracht. Dit element is ook opgenomen in de raadsaanbeveling. De leden van de VVD vragen om te bepleiten dat de inzet van Europese fondsen zoals het ESF+ gepaard moet gaan met arbeidsmarkthervormingen. Een sterkere koppeling met het Europees Semester is een van de belangrijkste elementen geweest in de Nederlandse onderhandelingsinzet ten aanzien van het ESF+.
19. Welke fondsen worden (mogelijk) ingezet ter bestrijding van jeugdwerkloosheid naar aanleiding van deze raadsaanbeveling en hoeveel budget is daarmee gemoeid? Hoeveel cofinanciering heeft Nederland gereserveerd voor deze fondsen? Kan de Minister bevestigen dat er geen extra verplichtingen voor cofinanciering worden aangegaan door het aannemen van deze raadsaanbeveling? Op welke wijze is Nederland zelf van plan Europese middelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid in te zetten?
De ESF+-verordening (2021–2027) kent een verplichting voor lidstaten met een hoger percentage NEET’s dan het EU-gemiddelde om ten minste 10% van hun ESF+ budget te besteden aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid. In het geactualiseerde voorstel van de ESF+ verordening (voorstel van 28 mei jl.) is voorgesteld dit te verhogen naar 15%, maar in de laatste versie is nog sprake van een percentage van 10%. Zoals in een eerdere vraag aangegeven is er nog geen raadspositie op dit onderdeel van de ESF+ verordening. Deze verplichting vloeit echter voort uit de ESF+ verordening en niet uit de raadsaanbeveling. Bovendien geldt deze verplichting niet voor Nederland omdat Nederland een lager percentage NEET’s heeft dan het EU-gemiddelde. Uit het aannemen van de raadsaanbeveling volgt dus geen extra verplichting voor cofinanciering. Nederland is van plan om het ESF+ te focussen op het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie – zowel werkzoekenden als werkenden – in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Hieronder vallen ook kwetsbare jongeren.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
20. Deze leden steunen de Minister in zijn inzet voor een zo kort mogelijke exportduur van WW-uitkeringen naar het buitenland, gecombineerd met maatregelen gericht op vergroting van de arbeidsparticipatie en verbetering van de handhaving, evenals het tegengaan van premieshoppen.
Zij vragen in welke mate het aandringen van de Europese Commissie, de (schaduw)rapporteur(s) en de ETUC18 op een snelle afronding van het dossier, met de coronacrisis als belangrijk argument, van invloed gaat zijn voor het tempo en/of het eventuele resultaat voor Nederland. Wat zijn de korte- en langetermijnverwachtingen van de Minister op dit dossier?
In reactie op de vragen van de CDA-fractie zij opgemerkt dat het vooralsnog onduidelijk is wat het effect is van het aandringen van de Commissie, de (schaduw)rapporteur(s) van het EP en de ETUC op een snelle afronding van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid. Voor de korte termijn hangt veel af van de vraag of het Duitse voorzitterschap erin slaagt binnen de Raad een compromis te bereiken en tevens met het EP en de Commissie een akkoord te sluiten. Lukt dat niet, omdat de blokkerende minderheid binnen de Raad in stand blijft of omdat er geen akkoord bereikt wordt met EP en Commissie, dan stokt het herzieningsproces opnieuw.
Beleidsdebat over de betrokkenheid en ondersteuning van werknemers bij de herstructurering van ondernemingen
21. De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens het beleidsdebat zal worden gesproken over «hoe de participatie van werknemers, informatievoorziening en transparantie kan worden gewaarborgd en bevorderd». Zij herkennen zich in de inzet van Nederland en vragen of de Minister aanknopingspunten ziet om de betrokkenheid en ondersteuning van werknemers binnen (Nederlandse) ondernemingen te verbeteren, nu veel (grote) bedrijven hebben aangekondigd als gevolg van de coronacrisis te moeten reorganiseren. Wil de Minister hier kort op reflecteren?
De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de arbeidsmarkt. In bepaalde sectoren verdwijnen banen. Reorganisaties zullen daarbij ook aan de orde zijn. Ook zijn er sectoren waar nog vacatures zijn. Tegen deze achtergrond investeert het kabinet in passende begeleiding bij het zoeken naar nieuw werk en inkomen. Om dit te realiseren reserveert het kabinet gedurende de periode oktober 2020 tot en met 2022 in totaal € 683 miljoen voor ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk en € 206 miljoen voor scholing en ontwikkeladviezen. De inzet hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct naar nieuw werk gaan en dat zij daarbij waar nodig gericht geholpen worden.
Het steun- en herstelpakket is erop gericht om werkgevers te ondersteunen bij het voortzetten van hun onderneming, met ruimte voor het aanpassen van de bedrijfsvoering aan de nieuwe (economische) situatie waar noodzakelijk. Met de NOW 3 krijgen werkgevers daarom naast de tegemoetkoming in de loonkosten van werknemers, meer ruimte voor herstructurering. In het kader van ondersteuning van werknemers is in de NOW 3 een verplichting opgenomen dat een werkgever zich in moet spannen voor van werk naar werk begeleiding als hij gebruik wil maken van de NOW.
De positie van werknemers in de situatie van herstructurering is gewaarborgd in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en de Wet melding collectief ontslag (WMCO) die werknemers(vertegenwoordigers) rechten en mogelijkheden bieden om in deze situatie invloed uit te oefenen. Dat in de praktijk gebruik wordt gemaakt van de geboden mogelijkheden zien we terug bij grote bedrijven als BAM en KLM die de ondernemingsraad en vakbonden betrekken bij de aanstaande reorganisaties. Juist in de huidige tijd is het extra belangrijk dat bestaande mogelijkheden ook echt worden benut.
Beleidsdebat gelijke deelname van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt
22. Dit agendapunt betreft een beleidsdebat en het uitwisselen van goede voorbeelden tussen landen. Welke «best practices» hoopt de Minister bij andere lidstaten te kunnen ophalen en verwacht dat hij het beleidsdebat nog een vervolg gaat krijgen?
Naast een breed inzicht in de verschillen in aanpak tussen de lidstaten ben ik specifiek geïnteresseerd in succesvolle niet-wettelijke maatregelen om de loonkloof te dichten en om werkgevers te motiveren zelf stappen te zetten om gelijke deelname te bevorderen. Op dit moment is het nog onbekend in welke mate het onderwerp door het Portugese voorzitterschap, dat vanaf januari van start zal gaan, geagendeerd zal worden. De verwachting is dat ook zij er aandacht aan zullen besteden.
23. Wat verwacht de Minister daarnaast van de voorstellen voor 1) een wetgevend instrument voor loontransparantie M/V en 2) een «Kindgarantie»? Hoe beziet de Minister beide initiatieven vanuit het oogpunt van subsidiariteit?
Op dit moment is het nog onbekend wat de inhoud van de voorstellen over loontransparantie en de Kindgarantie zal zijn of in welke vorm (verordening, richtlijn, aanbeveling) zij gepresenteerd zal worden. Het is daarom nog niet mogelijk om een oordeel over subsidiariteit te geven. Wanneer de voorstellen gepubliceerd worden zal uw Kamer geïnformeerd worden middels een BNC-fiche.
Raadsconclusies die middels schriftelijke procedure worden vast gesteld
Agendapunt: Europees Semester
24. Kan de Minister aangeven hoe de Nederlandse werkgelegenheidsrapporten zich door de jaren heen hebben ontwikkeld, hoe Nederland scoort op de sociale beschermingsprestatiemonitor, zo vragen deze leden.
In de landenrapporten van de Europese Commissie over Nederland wordt gekeken naar de voortgang op de landspecifieke aanbevelingen van het voortgaande jaar. Over de afgelopen jaren is er positief gerapporteerd over voortgang op onder andere de woningmarkt en de particuliere huursector, het besteedbare inkomen van huishoudens, het tweede pijler pensioen, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Er is daarnaast nog extra aandacht gevraagd voor het aanpakken van segmentatie op de arbeidsmarkt (o.a. door het afbouwen van de zelfstandigenaftrek), het bevorderen van adequate sociale bescherming van zelfstandigen en het aanpakken van schijnzelfstandigheid. Alle rapporten zijn in te zien.19
De sociale beschermingsprestatiemonitor brengt de voortgang van de lidstaten in beeld op basis van 24 verschillende indicatoren, waaronder inkomensongelijkheid, kinderen met een risico op armoede, lange-termijn werkloosheid, jongerenwerkloosheid, gezondheid voor ouderen (65+) en risico’s voor armoede en sociale uitsluiting. Nederland scoort over het algemeen goed (laag) op indicatoren als inkomensongelijkheid, armoederisico’s, langdurige werkloosheid (m/v) en relatief hoog op woonkosten ten opzichte van het besteedbaar inkomen. Hoe Nederland scoort op alle 24 indicatoren is te vinden in de monitor.20
Tevens nemen de Europese Commissie en Raad jaarlijks het Joint Employment Report (JER; Gezamenlijk Verslag over de Werkgelegenheid) aan. De JER schetst de belangrijkste ontwikkelingen en uitdagingen voor werkgelegenheid en sociaal beleid in de Unie. In de JER wordt gebruik gemaakt van het sociale scorebord dat bij de Europese pijler van sociale rechten hoort. Dit scoreboard is een centraal hulpmiddel voor het toezicht op de convergentie naar betere werk- en leefomstandigheden in lidstaten en bestaat uit veertien verschillende indicatoren. Deze indicatoren zijn onderverdeeld in de volgende categorieën: (1) Gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, (2) Dynamische arbeidsmarkten en eerlijke werkomstandigheden, en (3) Overheidssteun/sociale bescherming en integratie. In de JER van afgelopen jaar werd specifiek genoemd dat alle landen, met uitzondering van Nederland, op ten minste één indicator aanzienlijk onder het EU-gemiddelde scoren. Uit het scoreboard blijkt dat Nederland het in relatief opzicht dus zeer goed doet. Ten aanzien van alle hoofdindicatoren presteert Nederland op of boven het gemiddelde. Bij een aantal indicatoren, zoals de netto-inkomsten van een fulltime werkende en digitale vaardigheden, behoort Nederland zelfs tot de kopgroep. Naar verwachting zal later dit jaar een nieuwe versie van de JER gepubliceerd worden.
Raadsaanbeveling jongerengarantie
25. De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de Nederlandse positie ten aanzien van deze Raadsaanbeveling, waaronder het creëren van een structureel betere startpositie voor jongeren in combinatie met eigen verantwoordelijkheid. Op welke punten zou Nederland zijn jeugdwerkgelegenheidsbeleid in het licht van deze Raadsaanbeveling kunnen of moeten aanpassen?
Het instrument Raadsaanbeveling dat voor de jongerengarantie is gebruikt is juridisch niet-bindend. Nederland wordt daarom niet verplicht om zijn jeugdwerkgelegenheidsbeleid aan te passen. Dit neemt niet weg dat Nederland stappen zet om de ondersteuning van jongeren verder te verbeteren, bijvoorbeeld middels de activiteiten naar aanleiding van (de kabinetsreactie op) het IBO Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt en de extra inzet op de aanpak van jeugdwerkloosheid. Zo wordt, in lijn met het IBO Jongeren, in het steun- en herstelpakket voorzien in extra middelen om te voorkomen dat kwetsbare schoolverlaters werkloos worden en blijven door hen te begeleiden naar vervolgonderwijs dan wel werk.
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
26. Voornoemde leden delen de opvatting van de Minister dat «nationale sociale vangnetten toegankelijke voorzieningen moeten hebben, rekening moeten houden met de nationale levenstandaard en genoeg prikkels moeten bevatten om participatie op de arbeidsmarkt te bevorderen», waarbij de bevoegdheidsverdeling wordt gerespecteerd.
In het kader van dat laatste vragen deze leden de Minister hoe hij aankijkt tegen een wetgevend instrument voor een EU-raamwerk voor minimumlonen. Ziet hij in dat opzicht meer in een wettelijk bindende richtlijn of een wettelijk niet-bindend instrument als een Raadsaanbeveling?
In lijn met de Kamerbrief over de toekomst van de sociale dimensie is het kabinet van mening dat bij nieuwe EU-initiatieven ook gekeken dient te worden naar alternatieven voor regelgeving. Ook stelt deze Kamerbrief dat indien gekozen wordt voor regelgeving Nederland een voorkeur heeft voor doelregelgeving boven middelregelgeving, waarbij voldoende ruimte aan lidstaten wordt gelaten. Een Raadsaanbeveling heeft in dit geval de voorkeur van het kabinet.
Conclusies over de rechten van seizoenarbeiders en andere mobiele werknemers
27. Deze leden lezen de oproep tot betere toepassing en handhaving van nationale en Europese wetgeving op het terrein van het vrij verkeer van werknemers en het vrij verkeer van diensten. Hoe kijkt de Minister tegen deze oproep aan? Waar ziet hij in dezen de uitdagingen en/of verbeteringen aan Nederlandse of Europese zijde?
Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn maatregelen getroffen die misstanden moeten tegengaan, zoals de handhavingsrichtlijn, de herziening detacheringsrichtlijn, het Platform tegen zwartwerk, de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Ik vind het nog te vroeg om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn aangezien nog niet alle maatregelen door de lidstaten zijn geïmplementeerd.
De handhaving van huidige EU-regelgeving, zoals de toepassing van de regels rond arbeidsrecht en de coördinatie van sociale zekerheid, kan beter. Voor de verschillende handhavende instanties van de lidstaten is het in de praktijk door met name systeemverschillen, prioriteitsstelling en taalproblemen vaak moeilijk de samenwerking met autoriteiten in andere lidstaten effectief op te pakken. Met de komst van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) is een begin gemaakt met het inrichten van een op handhaving gerichte samenwerkingsstructuur die helpt bij de opsporing en bestrijding van overtredingen en het slechten van administratieve belemmeringen. De ELA kan zo bijdragen aan het terugdringen van onwenselijke praktijken.
Conclusies over de mensenrechten, participatie en het welzijn van ouderen in tijden van digitalisering
28. Met de Minister zijn de leden van de mening dat het parallel aan het digitaliseringsproces van belang is dat ook niet-digitale diensten in stand blijven voor ouderen die daaraan behoefte hebben. Hoe blijft de Minister daar zelf invulling aan geven?
In afdeling 2:3 van de algemene Wet bestuursrecht (Awb) is vastgelegd dat de burger de vrijheid heeft om te bepalen of hij al dan niet gebruik wil maken van de mogelijkheid om elektronisch te communiceren met de overheid. Dat betekent dat de overheid de mogelijkheid om van de papieren weg gebruik te maken in stand moet houden. Hiervan kan alleen worden afgeweken door middel van andere wetgeving. Hiervoor geldt de in aanwijzing 2.46 van de Aanwijzingen voor de regelgeving vastgelegde regel dat in bijzondere wetten alleen van algemene wetten kan worden afgeweken indien dit noodzakelijk is en dat dit in de memorie van toelichting bij de bijzondere wet moet worden gemotiveerd, zodat afwijkingen en de redenen daarvoor ook voor uw Kamer kenbaar zijn. In een dergelijk geval zal dus bezien moeten worden of het uitsluiten van de papieren weg passend en verantwoord is, gegeven de materie en de betrokken doelgroep(en).
Kwartaalrapportages
Kwartaalrapportage: EGF21 2021–2027
29. De leden van de CDA-fractie lezen dat onder andere de doelstellingen van het EGF nog een punt is, onder andere of het EGF ook bij structurele problemen mag worden ingezet. Wat is het standpunt van Nederland in dezen?
Nederland is geen voorstander van het inzetten van het EGF bij structurele problemen. Het EGF is opgericht als noodfonds. Andere fondsen, zoals het ESF+ zijn meer geschikt om structureel bij te dragen aan inclusieve en duurzame arbeidsmarkten.
Kwartaalrapportage: ESF+
30. Het ESF+ budget voor Nederland zal € 414 miljoen bedragen voor de periode 2021–2027. Hoe wordt dit budget over de verschillende arbeidsmarktregio’s verdeeld? Vindt de Minister met deze leden dat het budget in samenhang met de opleidings- en ontwikkelingsfondsen van de sociale partners en de scholingsmaatregelen en -budgetten in het (corona)steun- en herstelpakket zou moeten worden ingezet, om de arbeidsmarktgevolgen van de coronacrisis zo effectief mogelijk op te vangen?
Momenteel wordt, onder meer in samenspraak met de sociale partners, gewerkt aan de mogelijke invulling van het ESF+ programma (2021–2027) in Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer bericht22 zal het ESF+ programma hoofdzakelijk worden gericht op het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie – zowel werkzoekenden als werkenden – in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Over de nadere uitwerking wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Kwartaalrapportage: Wijziging FEAD verordening
31. Wat betekent de voorgestelde wijziging van de FEAD verordening en het kunnen toevoegen van additionele middelen aan het lopende FEAD-programma voor de jaren 2020, 2021 en 2022 voor Nederland? Hoezeer biedt dit Nederland aanvullende mogelijkheden om de positie van voedselbanken te versterken?
De voorgestelde wijziging van de FEAD verordening maakt het voor lidstaten mogelijk middelen aan het lopende FEAD-programma toe te voegen voor de jaren 2020, 2021 en 2022. Dit betreft additionele middelen vanuit REACT-EU voor de lopende programma’s (periode 2014–2020) onder het cohesiebeleid en betreft een vrijwillige keuze van de lidstaat. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de sectorale MFK voorstellen23 geeft Nederland bij de inzet van de middelen op het sociale domein voorkeur aan het behouden van deze middelen binnen het ESF, mede vanwege de gewenste inzet en de voordelen voor een efficiënte en snelle uitvoerbaarheid. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is toegezegd een brief naar uw Kamer te sturen over de positie van voedselbanken in relatie tot het FEAD, deze brief zal voor de begrotingsbehandeling van SZW naar uw Kamer verstuurd worden.
Kwartaalrapportage: Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Bestuur/Commissarissen
32. De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie haar intentie heeft uitgesproken om het dossier weer op te starten. Hoe kansrijk acht de Minister het dat dit tijdens deze Commissieperiode tot besluitvorming/wetgeving gaat leiden, gelet op de blokkerende minderheid?
Om beweging te krijgen in de richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Bestuur/Commissarissen zouden meerdere lidstaten, waaronder een lidstaat met veel stemmen uit de blokkerende minderheid moeten stappen om de blokkade op te kunnen heffen. Vooralsnog zijn er geen signalen dat een lidstaat uit de blokkerende minderheid wil stappen en daarom acht ik de kans klein dat er binnenkort besluitvorming mogelijk wordt.
Kwartaalrapportage: Besluit verlenging mandaat ODA-netwerk
Met het kabinet steunen deze leden het verlengen van het mandaat van dit netwerk.
Kwartaalrapportage: Besluit van de Raad betreffende de ratificatie van Verdrag 190 betreffende de beëindiging van geweld en pesterijen op het werk
33. Het is nog niet bekend of alle lidstaten het Raadbesluit kunnen steunen. Op welke onderdelen verwacht de Minister nog discussiepunten?
Momenteel beziet het Duits voorzitterschap samen met de Commissie en enkele lidstaten die nog twijfelen over ratificatie van ILO-190, wat precies de juridische gevolgen zijn van het aannemen van het Besluit voor de vrijheid van afzonderlijke lidstaten om al dan niet te ratificeren. Nederland heeft de intentie om het verdrag te ratificeren en kan daarom het Raadsbesluit steunen, voor zover het een aanmoediging tot ratificeren betreft.
Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 17 juli 2020
34. In antwoord op vragen van de leden over de uitvoering van de motie van de leden Palland en Tielen24 over aanscherpen van de registratieplicht van buitenlandse werknemers in de BRP25 schrijft de Minister dat onder andere wordt gewerkt aan een plan van aanpak om de registratie van arbeidsmigranten te verbeteren. Wanneer verwacht hij dat dit plan gereed is?
De Ministeries van BZK en SZW en de Inspectie SZW werken intensief samen aan een plan van aanpak om de registratie van arbeidsmigranten te verbeteren. Vanwege de urgentie heeft de Staatssecretaris van BZK opdracht gegeven om op korte termijn (in het jaar 2020) de eerste stappen te zetten, waarvoor het plan al gereed is en inmiddels wordt uitgevoerd. Deze eerste stappen richten zich vooral op het verbeteren van de contactmogelijkheden met arbeidsmigranten. Naast deze eerste stappen wordt gewerkt aan stappen die op langere termijn moeten worden gezet, om de problematiek structureler op te lossen. Hieronder valt onder meer het onderzoeken in hoeverre werkgevers een rol kunnen spelen in het oplossen van de problematiek, maar ook of en hoe de Wet BRP moet worden aangepast.
35. Deze leden hadden verschillende vragen gesteld over de informatievoorziening richting grensondernemers. Zij vragen of de periodieke bijeenkomsten daartoe inmiddels zijn hervat, mogelijk in online vorm?
Het netwerk heeft zich de afgelopen tijd gefocust op het persoonlijk contact, voornamelijk via de mail en de telefoon, hoewel er ook spreekuren zijn georganiseerd die de coronamaatregelen in acht namen. De periodieke bijeenkomsten door het grensnetwerk van informatievoorziening zijn nog niet hervat in de beoogde vorm en frequentie. Sommige organisaties hebben webinars kunnen organiseren. De meeste organisaties in het netwerk zijn bezig met voorbereidingen op de hervatting van bijeenkomsten, die online zullen plaatsvinden.
Verslag van de informele videovergadering van de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 17 juli 2020
De leden steunen het kabinet in de tweesporen-aanpak ter verbetering van de positie van arbeidsmigranten, namelijk via wetgeving en gecoördineerde actie.
Fiche: Europese Vaardighedenagenda
36. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie van de Minister welke elementen uit de Europese Vaardighedenagenda hij voor Nederland het meest relevant acht. Wat vindt hij van de ideeën ten aanzien van individuele leerrekeningen? Deze leden lezen over het voorstel van de Commissie ten aanzien van een mogelijk Europees initiatief op het gebied van individuele leerrekeningen en ondersteunende diensten, gericht op de mogelijke wijze van financiering op nationaal niveau en geschiktheid voor het mkb. Hoe staat het kabinet tegenover dit specifieke initiatief? Hoe sluit dit aan op de gedachten en ontwikkelingen in Nederland terzake de vormgeving van leven lang ontwikkelen?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen van de VVD fractie is Nederland ten aanzien van individuele leerbudgetten als de Commissie van mening dat een (publiek) individuele leer- en ontwikkelbudget bijdraagt aan de eigen regie van mensen om zich tijdens hun loopbaan te blijven ontwikkelen. Het kabinet is van mening dat lidstaten zelf in staat zijn om hiervoor beleid op te stellen dat aansluit bij de specifieke omstandigheden en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de lidstaat. Naast het toenemende aantal private ontwikkelbudgetten loopt Nederland in Europees opzicht voorop met de ontwikkeling van het publiek gefinancierde individuele STAP-budget. Inspanningen van de Commissie om de ontwikkeling van een individuele leer- en ontwikkelbudget door lidstaten te ondersteunen kan op steun rekenen van Nederland.
37. Deze leden kunnen zich vinden in de streefcijfers om het aandeel volwassenen 16–74 jaar in de EU met tenminste digitale basisvaardigheden te verhogen van 56% in 2019 naar 70% in 2025. Acht de Minister deze streefcijfers reëel?
Zoals eerder aangegeven staat het kabinet positief tegenover de geformuleerde doelstellingen. T.a.v. digitale basisvaardigheden betreft dit een bestaande indicator in het Social Scoreboard, namelijk de DESI 2019. In de EU is dit nu gemiddeld: 56% en in Nederland: 79%. Nederland scoort derhalve al ruim boven het EU-27 gemiddelde. Vanuit Nederlands perspectief is dit dus zeker haalbaar.
Fiche: Mededeling werkgelegenheidssteun voor jongeren
38. Naar aanleiding van het Commissievoorstel om de Europese Alliantie voor leerwerkplekken zich meer te laten richten op sectoren die bijdragen aan de grote transities vragen de leden de Minister of naar zijn inschatting het Nederlandse/Europese aanbod van leerwerkplekken aansluit bij de vraag, nu en in de nabije toekomst, en in het licht van de coronacrisis?
De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) constateert dat er door de crisis inderdaad meer tekorten zijn aan leerbanen dan normaal. SBB gaat hier gerichte analyses over maken en zal aanbevelingen publiceren over het omgaan met het verschil tussen vraag en aanbod in de voortgangsrapportage van februari 2021 bij het actieplan stages en leerbanen. Het kabinet heeft hier uiteraard aandacht voor vanuit de steunpakketten, waarin verschillende initiatieven zijn opgezet om het aantal leerwerkplekken op peil te houden alsook in te zetten op doorleren en om- en bijscholing naar kansrijke sectoren/branches. Zo ontvangt het SBB 2x 4 miljoen om het actieplan stages en leerbanen te kunnen intensiveren en wordt er in het derde steunpakket 1,25 miljoen voor SBB gereserveerd om leerbanen te werven.
39. Het stimuleren van (zelfstandig) ondernemerschap onder jongeren vinden de leden interessant. Met het kabinet zijn zij benieuwd naar de verdere concrete uitwerking van deze actie in Europees verband. Kan de Minister wat de resultaten zijn van O2LAB-programma en of/hoe ondernemendheid en ondernemerschap is verankerd in het onderwijs? Is er bijv. ook aandacht voor thema’s als een bedrijf starten of overnemen?
Het O2LAB programma, dat wordt uitgevoerd door het Ministerie van EZK met steun van het Ministerie van OCW, is gericht op de ambitie om ondernemerschap en ondernemende vaardigheden in het onderwijs te versterken, (breed) te verankeren en toegankelijk te maken. Resultaten van het O2LAB programma zijn o.a. een studiegids die het initieel en post initieel ondernemerschapsonderwijs ontsluit. Ook is een onderzoek gestart naar de vraag welke ondernemende vaardigheden het verschil maken in tijden van corona. De uitkomsten komen dit najaar beschikbaar. In 2020 wordt verder een extra impuls gegeven aan een vijftal bewezen regionale samenwerkingen tussen kennisinstellingen (HBO, WO en MBO) en mkb-bedrijven die gericht zijn op het versterken van ondernemerschapsonderwijs. Daarnaast wordt geïnvesteerd in het versterken van (wetenschappelijk) onderzoek naar ondernemerschap en ondernemende vaardigheden via het organiseren van 6 á 8 themagerichte expertmeetings per jaar. In februari 2021 wordt een handboek met de laatste wetenschappelijke inzichten over ondernemerschapsonderwijs toegankelijk gemaakt voor een brede doelgroep docenten, teamleiders in het vo/mbo en hbo.
Binnen het ondernemerschapsonderwijs is het ontwikkelen van ondernemende vaardigheden bij scholieren, studenten, werkenden en ondernemers het meest van belang, naast aandacht voor ondernemerschap in den brede. Daarbij is er zeker aandacht voor het starten van een bedrijf (verschillende educatieve programma’s werken specifiek hiermee). Bedrijfsovername is meestal geen thema.
40. Wanneer wordt het Commissievoorstel over platformwerk verwacht?
De Europese Commissie onderzoekt de uitdagingen in verband met platformwerk en komt waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 2021 met voorstellen. Naar verwachting zal het Werkprogramma voor 2021 van de Europese Commissie meer duidelijkheid geven over de planning van de voorstellen. Uw Kamer wordt langs de gebruikelijke weg geïnformeerd als er concrete voorstellen zijn. Concrete voorstellen zullen door het kabinet op hun merites worden beoordeeld aan de hand van de kaders van de brief van 24 mei 2019 over de toekomst van de sociale dimensie.26 Het kabinet onderzoekt hoe de rechtspositie van platformwerkers kan worden versterkt, zoals aangekondigd in de vijfde voortgangsbrief over «werken als zelfstandige».27 De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen bij de bepaling van de Nederlandse inzet in Europa.
Fiche: Raadsaanbeveling versterken jongerengarantie
41. De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland zal inbrengen dat «in de aanbeveling de notie van eigen verantwoordelijkheid van jongeren ontbreekt en dat de jongerengarantie niet de prikkel voor lidstaten moet wegnemen om noodzakelijke arbeidsmarkthervormingen door te voeren». Verwacht de Minister steun op dit standpunt?
Op initiatief van Nederland is, zoals aangegeven in antwoord (eerdere vragen VVD PM), het belang van arbeidsmarkthervormingen opgenomen in de Raadsaanbeveling. Het ingebrachte punt van «eigen verantwoordelijkheid» heeft niet geleid tot aanpassing van de Raadsaanbeveling.
Reactie op het eerste verslag van de Europese Commissie over Europees Platform ter bestrijding van zwartwerk
42. Deze leden lezen over de strategische prioriteiten van het Europees Platform ter bestrijding van zwartwerk. Zij vragen de Minister of er een inschatting is van de omvang van zwartwerk in Nederland?
De kern van zwartwerk is dat het moeilijk inzichtelijk te krijgen is. Er wordt regelmatig onderzoek gedaan naar de omvang. Het CBS becijferde in 2018 dat circa 400.000 mensen belasting ontdoken door soms of regelmatig hun werk niet op te geven aan de belastingdienst.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 oktober 2020 en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
43. Deze leden hebben zich meerdere keren uitgelaten over de export-WW en dat deze aanpassing van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid van tafel moet. Deze leden vragen om onverminderd in te zetten op een zo kort mogelijke exportduur van de WW-uitkering.
Ten aanzien van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid blijft mijn inzet op het gebied van werkloosheid gericht op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur, gecombineerd met maatregelen gericht op vergroting van de arbeidsparticipatie en verbetering van de handhaving.
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
44. De leden van de SP-fractie vragen om niet alleen het minimuminkomen te beschermen om armoede en sociale exclusie te bestrijden, maar ook in te zetten op verhoging van het minimuminkomen.
Het kabinet hecht waarde aan een zorgvuldige afweging tussen de inkomenszekerheid van WML-verdieners enerzijds en de negatieve effecten die de hoogte van het WML heeft op sociale zekerheidsuitgaven en werkgelegenheid anderzijds. Tegen deze achtergrond is het kabinet niet voornemens het wettelijk minimumloon (en de daaraan gekoppelde uitkeringen) te verhogen. Het kabinet blijft de hoogte en werking van het minimumloon echter wel kritisch bekijken. Zo houdt het kabinet de inkomenspositie van werkenden aan de basis van het loongebouw en de sociaal minima goed in de gaten en heeft het kabinet het CPB verzocht nader onderzoek te doen naar de effecten van een minimumloonsverhoging.
Conclusies over de rechten van seizoenarbeiders en andere mobiele werknemers
45. De leden van de SP-fractie zijn blij dat het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten wordt genoemd, maar wat deze leden betreft is het advies van de Raad op sommige vlakken al duidelijk genoeg. Wat gaat de regering met de aanbevelingen aan de lidstaten doen? Zo stelt bijvoorbeeld punt 32 dat de lidstaten moeten bekijken hoe afhankelijk seizoenswerkers zijn van hun werkgever en overwegen hoe ze dit kunnen aanpakken. Is de Minister van plan hier snel werk van te maken nu de Raad dit van lidstaten vraagt?
De afhankelijkheid van seizoenarbeiders van hun werkgever of het uitzendbureau kan in sommige gevallen leiden tot onwenselijke situaties, waarbij werken, wonen en vervoer te vast aan elkaar verbonden is. Het kabinet heeft het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om in het tweede advies met aanbevelingen te komen om o.a. deze afhankelijkheid te verminderen en de structurele misstanden met betrekking tot arbeidsmigranten aan te pakken.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
46. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Minister zich alleen uitspreekt over fraude bij WW-uitkeringen, maar horen de Minister niet bij de georganiseerde fraude van bedrijven met het betalen van sociale premies. Deze leden vragen de Minister of hij deze grootschalige georganiseerde fraude überhaupt op het vizier heeft en of hij dit niet belangrijk genoeg vindt? Is de Minister er bijvoorbeeld ook bekend mee dat zelfs de uitzendbureaus zelf vragen om maatregelen hiertegen? Deze leden vragen de Minister om zich niet enkel te richten op de mogelijke fraude bij WW-uitkeringen, maar zich veel harder en stelliger in te zetten tegen de vele malen grotere fraude van bedrijven met sociale premies. Gaat de Minister grensoverschrijdende werknemers echt, vanaf aanvang van de werkzaamheden, zekerheid geven of ze echt sociaal verzekerd zijn met een A1-verklaring en hierop ook daadwerkelijk te gaan handhaven? Welke andere maatregelen is de Minister verder bereid om te nemen om deze fraude met sociale premies aan te pakken?
De coördinatieverordeningen hanteren het beginsel dat iemand onderworpen is aan de wetgeving van slechts één lidstaat. Dit is de enige lidstaat die personen verplicht kan verzekeren en premieplichtig kan maken. Dit is ook de lidstaat die verantwoordelijk is voor eventuele uitkeringen. Bij het aanwijzen van deze lidstaat wordt het uitgangspunt gehanteerd dat iemand onderworpen is aan de wetgeving van zijn of haar werkland. Er zijn echter uitzonderingen op dit uitgangspunt, waardoor iemand onderworpen kan blijven aan de wetgeving in het land van herkomst terwijl er in een andere lidstaat wordt gewerkt.
Met een A1-verklaring kunnen werknemers aantonen aan welke sociale zekerheidswetgeving zij onderworpen zijn. Deze verklaring wordt afgegeven door de lidstaat aan wiens wetgeving iemand onderworpen is. In dit document verklaart de uitgevende instelling dus dat iemand onderworpen blijft aan de wetgeving van deze lidstaat voor de periode waarin er in een andere lidstaat wordt gewerkt. Gedurende deze periode is het de werkstaat niet toegestaan de betrokkene te onderwerpen aan de eigen wetgeving. In hoeverre de onderwerping aan de wetgeving in het land van herkomst leidt tot verzekering behoort tot de autonomie van deze laatste lidstaat. Gelet op het voorgaande is de door de uitzendende lidstaat afgegeven A1-verklaring bindend. Tenzij er sprake is van onregelmatigheden is het niet aan de autoriteiten van het werkland een oordeel te geven over wijze waarop de verstrekking van de A1-verklaring in het uitzendende land heeft plaatsgevonden
Het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken, oftewel premieshoppen, moet worden voorkomen. Dergelijke praktijken leiden namelijk tot oneerlijke concurrentie. Het tegengaan van premieshoppen is echter complex omdat het vaak gepaard gaat met het achterhouden of fingeren van situaties. Ik probeer zowel nationaal als in Europa stappen te nemen om premieshoppen zoveel mogelijk aan banden te leggen. In mijn brief aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 202028 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen uiteengezet. De SVB heeft sinds enige tijd een handhavingsteam dat zich specifiek richt op de handhaving op A1-verklaringen. De SVB en ketenpartners werken daarnaast intensiever samen om feiten te achterhalen en signalen en kennis te delen. Ook de ELA en de meldingsplicht van de WagwEU kunnen van toegevoegde waarde zijn bij het opsporen van schijnconstructies. Ook zet ik mij bij de herziening van de coördinatieverordeningen in om de bepaling van de toepasselijke wetgeving te verbeteren om premieshoppen te voorkomen. Bijvoorbeeld door mij in te zetten voor een vereiste tot voorafgaande verzekering van drie maanden in de zendende lidstaat. Dit verzekert de binding met het zendende land en maakt het moeilijker om meteen door te detacheren. Zoals de leden van de PvdA-fractie terecht aangeven heeft Nederland echter ook eisen op het werkloosheidshoofdstuk. Of Nederland kan instemmen met een akkoord hangt af van het bereikte resultaat op beide hoofdstukken.
Het is mij bekend dat de uitzendkoepel een verbod op premieshoppen wil voor de eigen leden29. In dit verband verwijs ik naar mijn antwoorden van 24 september jl. op de schriftelijke vragen van de leden Jasper van Dijk (SP)30 en Palland (CDA).
Raadsaanbeveling jongerengarantie
47. De leden van de PvdA-fractie zijn bevreesd dat vanwege de coronacrisis er mogelijk een verloren generatie ontstaat in Nederland en Europa. Is de Minister het met deze leden eens dat er Europees meer moet worden geïnvesteerd in stages, leerwerkbanen en startersbanen voor jongeren?
Zoals eerder aangegeven bij beantwoording over leerwerkplekken heeft het kabinet heeft hier uiteraard aandacht voor vanuit de steunpakketten, waarin verschillende initiatieven zijn opgezet om het aantal leerwerkplekken op peil te houden alsook in te zetten op doorleren en om- en bijscholing naar kansrijke sectoren/branches. Zo ontvangt het SBB 2x 4 miljoen om het actieplan stages en leerbanen te kunnen intensiveren en wordt er in het derde het steunpakket 1,25 miljoen voor SBB gereserveerd om leerbanen te werven.
48. Is de Minister bereid om te pleiten voor meer budget om jongeren te ondersteunen in het vinden van werk?
Lidstaten met een NEETs percentage hoger dan het EU gemiddelde zijn al verplicht om een deel van hun ESF+ budget in te zetten ten behoeve van bestrijding jeugdwerkloosheid. Gezien deze raadsaanbeveling, deze verplichting binnen het ESF+ en nationale inspanningen vanuit de steunpakketten acht ik het niet nodig om te pleiten voor een hoger budget.
49. Waarom kiest de Minister ervoor om in deze tijd, waarbij jongeren weinig invloed hebben op het verlies van banen, de inzet van «eigen verantwoordelijkheid van jongeren» te kiezen? Is dit niet enigszins misplaatst? In hoeverre kan de Minister aangeven waar het gebrek aan eigen verantwoordelijkheid van jongeren ligt met betrekking tot het vinden van een stage, leerwerkbaan of baan? Is de Minister het met deze leden eens dat jongeren dolgraag willen werken, maar vanwege alle flexcontracten die zij vaak hebben nu de hardste klappen opvangen van deze crisis? Gaat de Minister er daarom ook in Nederland zorg voor dragen, zoals ook de jongerengarantie beoogd, dat alle jongeren die werkloos, en in de bijstand of helemaal geen uitkering krijgen, thuiszitten het recht krijgen op een leerwerkaanbod vanuit de gemeente?
Zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van opleiding en werk blijven uitgangspunten, maar wel wordt er vanwege de coronacrisis meer bescherming geboden aan jongeren wat betreft inkomenszekerheid en toegang tot het vangnet. De motie van het lid Smeulders c.s.31 wordt momenteel nader uitgewerkt.
Het aanpakken van de jeugdwerkloosheid maakt onderdeel uit van het steun- en herstelpakket. De centrumgemeente van elke arbeidsmarktregio krijgt extra geld om een eigen regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid te coördineren en daar de partners in de regio bij te betrekken, zoals scholen en UWV. Om jongeren te ondersteunen naar school of werk kunnen de regio’s gebruik maken van verschillende budgetten uit het steun- en herstelpakket. Deze budgetten hangen samen met de situatie van de jongere. Jongeren die werkloos dreigen te worden of net zijn geworden en extra ondersteuning nodig hebben, kunnen een beroep doen op de dienstverlening van Regionale Mobiliteitsteams. Met de extra middelen voor gemeentelijke dienstverlening kunnen gemeenten jongeren ondersteunen die hun baan al hebben verloren en door hun beperkte WW-rechten relatief snel in de bijstand terecht zijn gekomen. Zij kunnen deze middelen ook gebruiken om kwetsbare jongeren te helpen terug naar school of werk, die door hun persoonlijke situatie geen recht op een uitkering hebben en daardoor buiten beeld dreigen te raken. Samen met gemeenten heeft SZW een tool ontwikkeld waarmee gemeenten maandelijks een rapport kunnen ontvangen om welke jongeren het gaat. Naast deze generieke middelen krijgen scholen en gemeenten ook specifiek budget voor een integrale aanpak om kwetsbare schoolverlaters te laten doorleren of te ondersteunen naar werk.
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
50. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat iedere werknemer zeker moet kunnen zijn van een fatsoenlijk inkomen waar je van kunt leven en zodoende dus voorstander van een minimumloon in ieder EU-land. Deze leden vragen de Minister hoe hij tegen een Europees minimumloon aankijkt? Wat zou volgens de Minister de minimale hoogte van een eerlijk minimumloon in de EU moeten zijn? Verder vragen deze leden naar de ideeën en voorstellen van de Minister hoe er voor kan worden gezorgd dat er een opwaartse convergentie van lonen in Europa komt?
Er ligt thans nog geen voorstel. Ik zal het voorstel van de Europese Commissie op zijn merites beoordelen, o.b.v. het toetsingskader zoals uiteengezet in de brief over de sociale dimensie. Belangrijke uitgangspunten in die brief zijn het gelijke speelveld en de opwaartse sociaaleconomische convergentie.
De hoogte van het minimumloon is een nationale bevoegdheid. In de Nederlandse wetgeving is verankerd dat het minimumloon een maatschappelijke aanvaardbare tegenprestatie voor arbeid dient te zijn waarmee men in primaire levensbehoeften kan voorzien. Om minimumloonverdieners te laten meedelen in de algemene welvaartsontwikkeling, is de hoogte van het minimumloon gekoppeld aan de cao-loonontwikkeling, de uitkomst van de dialoog tussen sociale partners.
Voor een opwaartse convergentie van lonen is het allereerst van belang dat convergentie plaatsvindt in de economische fundamenten van lidstaten. Daartoe dienen onevenwichtigheden in lidstaten geadresseerd te worden middels het doorvoeren van hervormingen. Daarnaast kan een EU-initiatief mogelijk bijdragen aan opwaartse convergentie op dit terrein. Voor het kabinet is opwaartse convergentie een belangrijk uitgangspunt voor voorstellen op het sociaaleconomisch terrein.
51. Verder constateren deze leden dat vanwege de coronacrisis er een enorme toeloop is naar de Nederlandse voedselbanken en dat de voedselbanken dit met moeite aankunnen. Veel mensen kunnen nu vaak niet rondkomen en hebben te weinig geld om eten te kopen. Voornoemde leden vinden dit zeer zorgwekkend. Om die reden vragen de leden de Minister waarom Nederland, als een van de weinige landen in Europa, geen gebruik maakt van het Europees Sociaal Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB)? Deze leden vinden het van belang dat Nederland gebruik maakt van deze gelden en roept de Minister daarom aanspraak te maken op dit fonds. Is de Minister bereid om dit te doen?
Nederland maakt gebruik van dit fonds. Nederland ontvangt voor de periode 2014–2020 3,9 mln. uit FEAD (de Engelstalige benaming van het EFMB). De FEAD middelen worden in Nederland gebruikt om sociale inclusie voor de meest behoeftige doelgroep te bevorderen en niet voor materiele steun of voedselhulp.
Conclusies over de rechten van seizoenarbeiders en andere mobiele werknemers
52. De leden van de PvdA-fractie constateren dat het Europees parlement en de Europese Commissie oproepen arbeidsmigranten beter te beschermen door aanbevelingen te doen voor betere huisvesting, gezonde en veilige werkplekken en eerlijkere beloning. Deze leden vragen de Minister of hij bereid is deze aanbevelingen van het Europees parlement en de Europese Commissie om met wettelijke normen voor fatsoenlijke huisvesting van arbeidsmigranten te komen, ook in Nederland te implementeren. Is de Minister tevens bereid om Europese arbeidsmigranten die in Nederland werken, zonder dat de werkgever hier tussen zit, toegang te geven tot zorg en zonder ziek te worden kunnen werken?
Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn maatregelen getroffen om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren en misstanden tegen te gaan. In Nederland heeft het kabinet aan het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om met aanbevelingen te komen die de huisvestingssituatie van arbeidsmigranten kunnen verbeteren en de afhankelijkheidspositie kunnen verminderen. In deze aanbevelingen zal ook expliciet aandacht worden besteed aan het verbeteren van de toegang tot zorg en de zorgverzekering.
Ook in Brussel zijn er veel maatregelen genomen om malafiditeit tegenaan te gaan. Ik noem de handhavingsrichtlijn, de herziene detacheringsrichtlijn, het Platform tegen zwartwerk, de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Het is echter nog te vroeg om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn aangezien nog niet alle maatregelen door de lidstaten zijn geïmplementeerd, waarna bekeken wordt in hoeverre zij effectief zijn.
53. Verder constateren deze leden dat in Brussel wordt gesproken over een herziening van de uitzendrichtlijn, om het kaf van het koren in de uitzendmarkt te scheiden met vestigingseisen. Is de Minister bereid om hier het voortouw in te nemen en zo een eerlijk speelveld onder uitzendbureaus te maken en bovendien betere bescherming van arbeidsmigranten te bewerkstelligen?
Mij is op dit moment geen concreet voorstel van de Europese Commissie bekend met betrekking tot een herziening van de Europese uitzendrichtlijn. In de tussentijd doet het kabinet een verkenning naar de mogelijkheden om malafide ondernemers beter te weren van de Nederlandse uitzendmarkt, zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 aan uw Kamer heb toegezegd. Ook het Aanjaagteam zal aanbevelingen doen om malafide ondernemers aan te pakken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-31-580.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.