Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-07 nr. 1758 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-07 nr. 1758 |
Vastgesteld 26 mei 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 12 mei 2021 over over de geannoteerde agenda Eurogroep en informele Ecofinraad 21 en 22 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1755).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 20 mei 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Weeber
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de Eurogroep/Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1755). Zij hebben hierbij nog enkele opmerkingen en vragen.
Voor de Eurogroep wordt gewoonlijk per halfjaar een werkprogramma opgesteld met de onderwerpen die besproken zullen worden per vergadering. De leden van de VVD-fractie spreken steun uit voor de thema’s die als prioritair worden bestempeld, te weten het bevorderen van herstel en groei op de lange termijn, het versterken van de bankenunie, de digitale euro en de internationale rol van de euro.
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het waarborgen van de houdbaarheid van overheidsfinanciën een terugkeer naar begrotingsdiscipline na de crisis noodzakelijk maakt. Kan de Minister aangeven met welk tijdspad er nu rekening wordt gehouden als het gaat om het terugkeren naar begrotingsdiscipline?
Zolang er sprake is van een ernstige economische neergang van het eurogebied of de Unie als geheel is de algemene ontsnappingsclausule gerechtvaardigd, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt. De Europese Commissie heeft in haar mededeling «one year since the outbreak of COVID-19: fiscal policy response» van 3 maart jl.1 aangegeven dat de algemene ontsnappingsclausule dit voorjaar geëvalueerd zal worden als onderdeel van het voorjaarspakket van het Europees Semester, op basis van haar lenteraming 20212.
Op 12 mei 2021 zijn de lenteramingen van de Europese Commissie gepresenteerd. Kan de Minister een eerste reactie geven op de lenteramingen? Kan hij daarbij reflecteren op de verwachte groei van de Nederlandse economie?
De lenteraming van de Europese Commissie laat een iets positiever beeld zien voor de EU dan was voorzien in de winterraming3. Ook over de Nederlandse economie is de Commissie positiever dan in de winterraming. De geraamde groei voor Nederland is 2,3% in 2021 en 3,6% in 2022, waar dat in de winterraming nog 1,8% in 2021 en 3,0% in 2022 was. Deze nieuwe groeicijfers zijn in lijn met die van het CPB (dat 2,2% in 2021 en 3,5% in 2022 raamt). De Nederlandse economie is in 2020 minder hard gekrompen (3.7%) dan het gemiddelde in de eurozone (6.6%) waardoor er ook minder sprake is van herstelgroei in 2021. Volgens deze cijfers zal de Nederlandse economie in het laatste kwartaal van 2021 opereren op het niveau van eind 2019. Over de hele periode bezien zit Nederland in de voorhoede van landen die het snelst herstellen van de crisis. De Nederlandse overheidsfinanciën blijven daarnaast gezond. De Commissie verwacht dat de Nederlandse publieke schuld onder de 60% bbp blijft in 2021 met 58% bbp en zal afnemen tot 56,8% bbp in 2022. Overigens geldt, zoals de Commissie aangeeft, dat het doen van ramingen lastig is, gezien de grote onzekerheid rondom het verloop van de pandemie.
De leden van de VVD-fractie hebben de inzet van Nederland bij de gedachtewisseling met de voorzitter van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme en de voorzitter van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad gelezen. Daarin is vermeld dat Nederland het van groot belang vindt dat het Europese resolutiekader voor banken wordt toegepast en dat aandeelhouders en schuldeisers daarbij meedelen in de verliezen door middel van de toepassing van bail-in en dat het daarvoor van groot belang is dat voldoende Minimum Requirement for own funds and Eligible Liabilities (MREL)-verplichtingen worden opgebouwd. Welke landen vindt Nederland hier aan zijn zijde?
Er is in de Raad brede overeenstemming dat de opbouw van MREL noodzakelijk is om banken weerbaarder te maken. In de Europese Unie is dan ook wettelijk vastgelegd dat banken deze bail-inbare buffers moeten opbouwen. In de komende jaren bouwen banken deze buffers dan ook verder op. Zoals ik in de risicoreductiebrief van eind 2020 liet zien, lopen de tekorten hierop steeds verder terug.4 Het is aan resolutieautoriteiten om deze buffers op te leggen en te handhaven. Nederland benadrukten met gelijkgestemden de noodzaak om deze buffers snel en adequaat op te bouwen. Tegelijkertijd benadrukt een deel van de Raad ook dat al te snelle en hoge MREL eisen niet moeten leiden tot een belemmering op de kredietverlening.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister ten aanzien van de gedachtewisseling over economisch en begrotingsbeleid om herstel in de Europese Unie te realiseren, aangeeft dat lidstaten naar verwachting zullen spreken over de implementatie van de diverse herstelinstrumenten, met name de Recovery and Resilience Facility (RRF). In de kabinetsbrief van 3 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1753) over het proces omtrent ingediende herstelplannen, geeft de Minister aan dat de herstelplannen dienen bij te dragen aan alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester.
Tegelijkertijd bevat de RRF-verordening geen verplichting om een herstelplan in het Engels beschikbaar te stellen. Hoe beoordeelt de Minister de herstelplannen van de lidstaten ten opzichte van de geadviseerde hervormingen uit de landenspecifieke aanbevelingen? Kan de Minister toezeggen de Kamer (in het Nederlands) te informeren over alle herstelplannen, in hoeverre deze plannen voldoen aan de geadviseerde hervormingen en in hoeverre deze (ernstige) afwijkingen bevatten?
Meerdere lidstaten hebben reeds hun herstelplan ingediend bij de Europese Commissie. De Europese Commissie is nu aan zet om de plannen te beoordelen en heeft hier twee maanden de tijd voor. De Europese Commissie toetst de plannen aan alle vereisten uit de RRF-verordening. Indien de Europese Commissie tot een positieve beoordeling komt, zal zij een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad, waarmee een plan wordt goedgekeurd. De Raad moet het uitvoeringsbesluit binnen een maand goedkeuren, en doet dit op basis van gekwalificeerde meerderheid. Het kabinet streeft ernaar binnen twee weken nadat de Europese Commissie een concept uitvoeringsbesluit heeft gedeeld met de Raad, een appreciatie hiervan aan de Tweede Kamer te sturen. Over het proces omtrent de beoordelingen van de plannen bent u op 3 mei jl. geïnformeerd.5 Aangezien de plannen nu nog niet definitief zijn en veel plannen niet in het Engels zijn ingediend, is het van belang te wachten op de uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie om tot een kabinetsappreciatie van de plannen te komen. Het wordt een uitdaging de concept uitvoeringsbesluiten in een korte tijd volledig en tot in detail te appreciëren. De kabinetsappreciatie zal zich dan ook richten op de maatregelen in de plannen die de landspecifieke aanbevelingen adresseren.
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 16 april 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1752) (dat meerdere lidstaten hun prioriteiten binnen de bankenunie hebben aangegeven. Zij vinden het goed om te lezen dat Nederland bij een herziening van het crisismanagementraamwerk de focus legt op het weghalen van inconsistenties tussen de verschillende raamwerken en het aanscherpen van staatssteunregels om publieke middelen beter te beschermen. Ook spreken zij hun steun uit voor de Nederlandse inzet dat het Europese resolutiekader voor banken wordt toegepast en dat aandeelhouders en schuldeisers daarbij meedelen in de verliezen door middel van de toepassing van bail-in.
Andere lidstaten hebben als prioriteit aangegeven onder andere een snelle invoering van een European deposit insurance scheme (EDIS) te willen. In navolging van het verslag van het commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van 14 april 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1751) vragen de leden van de VVD-fractie of Nederland in het standpunt betreffende de EDIS heeft aangegeven dat er eerst nog veel stappen te zetten zijn voordat we op het punt van een EDIS zijn aanbeland. Zo ja, welke lidstaten vond Nederland aan zijn zijde?
Nederland benadrukt in alle ambtelijke en politieke gremia waar over EDIS wordt gesproken dat er nog belangrijke stappen te zetten zijn voordat overgegaan kan worden tot een EDIS. Hierbij noemt Nederland specifiek de noodzaak om tot een betere risicoweging van staatsobligaties te komen, alsmede dat bankensectoren gezond dienen te zijn. Hoewel een aantal andere lidstaten Nederland steunt in deze inzet, is goed om op te merken dat de risicoweging van staatsobligaties gevoelig ligt.
Uit discussies in de Ecofinraad blijkt dat vormgeving ingewikkeld is, mede door het onderscheid tussen bankensectoren, alsmede door de rol die depositogarantiestelsels nu al spelen bij bankfalen in verschillende lidstaten. Bovenal stellen lidstaten verschillende voorwaarden aan de voortgang op een EDIS waardoor verschillende beleidstrajecten aan elkaar worden gekoppeld. Dat heeft het vooralsnog lastig gemaakt om een doorbraak te bereiken.
De leden van de VVD-fractie lezen omtrent de inventarisatie rondom de digitale euro dat Nederland heeft opgeroepen tot een politieke discussie over de doelen die de eurozone met een digitale euro wil bereiken om daarmee richting te geven aan het Eurosysteem voor de verdere ontwikkeling van de digitale euro. Ook dient nader onderzoek gedaan te worden naar mogelijke risico’s en ongewenste implicaties van invoering van een digitale euro. Hoe is deze oproep ontvangen en op welke termijn zal deze politieke discussie gevoerd gaan worden?
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de oproep is ontvangen om op Europees niveau politieke discussie te voeren over de mogelijke doelen van de digitale euro. De oproep hiertoe heb ik in de Eurogroep van april jongstleden gedaan. Deze oproep werd ook door andere lidstaten gedaan of ondersteund en we hebben dan ook afgesproken om richting de zomer de ontwikkelingen rondom de digitale euro nogmaals te agenderen in de Eurogroep. Over het algemeen zijn veel lidstaten enthousiast over de ontwikkelingen op het gebied van de digitale euro, en er wordt belang aan gehecht om ook op politiek niveau te spreken over de doelen die we willen bereiken met een eventuele digitale euro en dit niet alleen op technisch niveau te laten uitwerken. Wel is het zo dat het technische werk in de onderzoeksfase door het eurosysteem belangrijke inbreng is voor de politieke discussie. De onderzoeken moeten namelijk uitwijzen wat de (technische) mogelijkheden zijn van de digitale euro, welke risico’s er zijn en hoe de doelen en de ontwerpkeuzes samenhangen.
Medio 2021 wordt er door de Raad van Bestuur van de ECB een beslissing genomen of de digitale euro een officiële projectstatus krijgt. Indien het een officiële projectstatus krijgt binnen de ECB betekent dit dat er een volgende stap gezet kan worden in de onderzoeksfase van de digitale euro. De beslissing om de digitale euro op te waarderen naar een officieel project betekent overigens nog niet dat een digitale euro ook daadwerkelijk uitgegeven zal gaan worden.
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat de Ecofinraad van gedachten zal wisselen over de toekomst van fiscaal vergroeningsbeleid in de Europese Unie en de rol die dit beleid kan spelen bij het herstel van de economie. Nederland is van mening dat milieubelastingen een belangrijk instrument kunnen zijn om de overgang naar een groenere wereldeconomie te ondersteunen, zo lezen de leden van de VVD-fractie ook. Kan de Minister dit concreet maken? Aan welke belastingen denkt hij en wat wordt de inzet van het kabinet?
De leden van de VVD vragen welke milieubelastingen een belangrijk instrument kunnen zijn om de overgang naar een groenere wereldeconomie te ondersteunen en wat de inzet wordt van het kabinet. Er zijn verschillende milieubelastingen die een rol kunnen spelen in de overgang naar een groenere wereldeconomie. Daarbij valt te denken aan het beprijzen van negatieve externe effecten via belastingen zoals het op Europees niveau beprijzen van de luchtvaart, waar Nederland zich al tijden voor inzet, en aan de verschillende voorstellen uit het Fit for 55%-pakket dat de Europese Commissie rond de zomer zal presenteren. Naar verwachting maken het voorstel voor de herziening van de Richtlijn energiebelastingen en het voorstel voor een koolstofheffing aan de Europese buitengrens (Carbon Border Adjustment Mechanism, CBAM) onderdeel uit van dit pakket. Een CBAM zal waarschijnlijk een andere vorm van CO2-beprijzing krijgen dan een belasting. De Richtlijn energiebelastingen ziet onder andere op de accijnzen en de energiebelasting op gas en elektriciteit.
Een CBAM aan de Europese buitengrens heeft als doel om weglekeffecten te adresseren die kunnen optreden bij ambitieuzer Europees klimaatbeleid ten opzichte van derde landen. Het kabinet kijkt uit naar beide Commissievoorstellen. Het kabinet staat positief tegenover het aangekondigde voorstel voor de herziening van de Richtlijn energiebelastingen met daarin waarschijnlijk het voorstel tot verhogen van minimumtarieven en tot het beperken van de ruimte voor vrijstellingen om zo een grotere bijdrage te leveren aan CO2-reductie. Het kabinet is positief over het principe van een CBAM en positief nieuwsgierig naar het aangekondigde voorstel voor een CBAM. Met betrekking tot het ontwerp van een CBAM hecht het kabinet aan WTO-conformiteit, een gefaseerde invoering, beperking van de administratieve lasten, het belang van uitvoerbaarheid en het belang om de geopolitieke context in acht te nemen. Het uiteindelijke oordeel van het kabinet hangt af van hoe de voorstellen eruit zien.
De leden van de VVD-fractie delen de lijn dat vanwege het grensoverschrijdende karakter van de klimaatproblematiek Europese samenwerking op dit vlak belangrijk is.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de Minister of hij kan aangeven waarom er in de overzichten toegekende en aangevraagde Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE)-leningen en schuldenuitgiften tot en met 30 maart 2021 en de kwartaalrapportage SURE geen specificering van de bestedingsdoelen staan.
Over de specifieke bestedingsdoeleinden van de SURE leningen die zijn vastgelegd in de bijbehorende uitvoeringsbesluiten bent u geïnformeerd op het moment van goedkeuring van deze uitvoeringsbesluiten in verschillende kamerbrieven.6 Daarnaast bent u geïnformeerd over de bestedingsdoeleinden van de aanvullende aanvragen van lidstaten middels de brief die ik op 23 april jl. heb verstuurd.7
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van alle stukken met betrekking tot de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over signalen uit artikelen in De Volkskrant en de Süddeutsche Zeitung dat de Hongaarse regering vier miljard aan middelen uit de Recovery and Resilience Facility (hierna: herstelfonds) wil inzetten voor een privatisering van Hongaarse universiteiten waardoor de onafhankelijkheid van het onderwijs in gevaar wordt gebracht. Wat is de mening van het kabinet over dit voornemen? Is er vanuit het rechtsstaatmechanisme of andere instrumenten voldoende mogelijkheid om deze plannen te blokkeren? Is daarvoor ook voldoende steun in het Europese krachtenveld en is het kabinet bereid waar nodig Nederland daarbij een voortrekkersrol te laten spelen? Bestaat er parallel aan het klimaat ook een do-no-harm-principe voor de rechtstaat ten aanzien van de inzet van Europese middelen? Zo nee, hoe denkt het kabinet daarover?
Hongarije heeft op 12 mei jl. haar herstelplan ingediend bij de Europese Commissie. Het plan is gepubliceerd op de Hongaarse overheidswebsite op 17 mei jl. De Europese Commissie zal nu het plan toetsen op alle voorwaarden uit de RRF-verordening. Indien de Commissie tot een positieve beoordeling komt, zal zij een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad, waarmee een plan wordt goedgekeurd. De Raad moet het uitvoeringsbesluit binnen een maand goedkeuren, en doet dit op basis van gekwalificeerde meerderheid. Het kabinet streeft ernaar binnen twee weken nadat de Commissie een concept uitvoeringsbesluit heeft gedeeld met de Raad, een appreciatie hiervan aan de Tweede Kamer te sturen. Aangezien de plannen nu nog niet definitief zijn en veel plannen niet in het Engels zijn ingediend, is het van belang te wachten op de uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie om tot een kabinetsappreciatie van de plannen kan komen.
Het wordt een uitdaging de concept uitvoeringsbesluiten in een korte tijd volledig en tot in detail te appreciëren. De kabinetsappreciatie zal zich dan ook richten op de maatregelen in de plannen die de landspecifieke aanbevelingen adresseren.
De MFK-rechtsstaatverordening is ook van toepassing op middelen uit de RRF; het is echter niet specifiek vormgegeven met het oog op de herstelplannen. Op grond van de MFK-rechtsstaatverordening zal de Commissie maatregelen voorstellen als sprake is van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten, zowel voor het MFK als de RRF middelen.
Academische vrijheid is een van de pilaren van een vrije, democratische maatschappij. Het kabinet zal de ontwikkelingen hieromtrent met aandacht blijven volgen er op blijven toezien dat Commissie haar rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen op het terrein van de rechtsstaat proactief en consequent blijft vervullen, ook bij de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening. Ook komt dit onderwerp mogelijk terug in de hoorzitting met Hongarije in het kader van de Art. 7 procedure die het Portugees Voorzitterschap voor de Raad Algemene Zaken van juni voorziet.
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Nederland nog geen herstelplan heeft ingediend. Klopt het dat Nederland het enige land is dat nog geen herstelplan heeft ingediend? Kan het kabinet uiteenzetten welke exacte consequenties het heeft als Nederland bij de volgende deadline een herstelplan indient ten opzichte van indiening van de afgelopen deadline en welke consequenties het heeft als Nederland dan wederom geen herstelplan indient. Kan het kabinet toezeggen dat er voldoende voorwerk is gedaan zodat in ieder geval bij de volgende deadline een herstelplan kan worden ingediend? Wat zijn de conclusies van de ambtelijke gesprekken die hierover tot nu toe zijn gevoerd met de Europese Commissie? Bij de argumentatie voor het niet indienen van een herstelplan wordt verwezen naar de demissionaire staat van het kabinet en de lopende formatie. Kan het kabinet een tijdspad schetsen op welke momenten welke besluiten genomen dienen te worden om op tijd voor de volgende deadline het herstelplan in te dienen en hoeveel doorlooptijd de verschillende stappen vergen? Op welk moment moet de formatie dan afgerond zijn om een missionair kabinet nog op tijd een herstelplan te laten indienen als Nederland? Wat zal het demissionaire kabinet ondernemen als op dat moment de formatie nog niet afgerond is? Klopt het dat het kabinet aanvullend aan de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen en de commissie-Borstlap geen aanvullende hervormingen in kaart heeft gebracht? Kan het kabinet aangeven of het zeker weet dat daarmee voldoende keuze aan maatregelen is om te voldoen aan de eisen van de RRF-verordening? Is het kabinet bereid in de komende maanden een nadere verkenning te doen en deze te delen met de Kamer voor het zomerreces?
Naast Nederland is er nog een tiental lidstaten dat nog geen herstelplan heeft ingediend. Zoals aangegeven in mijn brief van 3 mei jl.8 geldt op grond van de RRF-verordening in eerste instantie een deadline van 30 april 2021. Deze deadline geldt echter «as a rule». In de praktijk betekent dit dat een lidstaat ook na 30 april 2021 een herstelplan kan indienen, waarbij hij aanspraak blijft maken op zijn totale allocatie. Wel moet de Europese Commissie op grond van de RRF-verordening 70% van de middelen vóór 31 december 2022 gecommitteerd hebben aan de lidstaten, op basis van een goedgekeurd plan. De overige 30% van de middelen wordt voor eind 2023 gecommitteerd.
Welke hervormingen Nederland zal opnemen in zijn herstelplan is aan een nieuw kabinet. Het in kaart brengen van mogelijke hervormingen vormt onderdeel van het formatieproces.
Is het kabinet het met de leden van de fractie van D66 eens dat Nederland er niet aan ontkomt ook belastinghervormingen op het terrein van belastingontwijking op te nemen in haar herstelplan?
Nederland heeft recent besloten tot diverse hervormingen op het terrein van belastingontwijking. Het ligt voor de hand deze in elk geval op te nemen in het herstelplan.
De leden van de D66-fractie merken op dat zij eerder hebben gevraagd om een kwantitatieve analyse welke besparingen optreden bij het gezamenlijk lenen van middelen voor het herstelfonds ten opzichte van de situatie waarin deze middelen nationaal gefinancierd zouden zijn, zonder dat daarop een antwoord is ontvangen. In de brief d.d. 23 april 2021 (Kamerstuk 35 466, nr. 15) over de crisismaatregel SURE wordt een dergelijke berekening wel gemaakt voor rentebesparingen bij SURE. Waarom is dat voor SURE wel mogelijk en niet voor het herstelfonds? Kan het kabinet zich inspannen dat een dergelijke berekening ook gemaakt wordt voor het herstelfonds? Kan het kabinet tevens zelf een inschatting maken van de rentebesparingen van het herstelfonds, aan de hand van de berekening van de rentebesparingen van SURE?
De Europese Commissie heeft als onderdeel van de halfjaarlijkse evaluatie van het European instrument for temporary support to mitigate unemployment risks in an emergency (SURE)
een inschatting gemaakt op basis van de uitgegeven obligaties van de rentebesparing die dit lidstaten heeft opgeleverd.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de goedkeuringswet Eigenmiddelenbesluit9 is aangegeven dat er geen betrouwbare inschatting gemaakt kon worden van het totale financieringsvoordeel van het NGEU programma. De uitvoering van het NGEU programma is nog niet van start gegaan, het is daarom nog niet duidelijk tegen welke rendementen er geveild gaat worden. De rentes op de obligatiemarkten en renteverschillen tussen landen en supranationale instanties bewegen dagelijks. Net als bij SURE, zal wanneer NGEU enige tijd in werking is het mogelijk zijn om een indicatie te geven van het financieringsvoordeel. Het is echter onduidelijk of de Europese Commissie deze informatie ook voor NGEU zal opstellen.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Commissie in de komende maanden met een voorstel zal komen voor een digitaledienstenbelasting, zoals afgesproken in het tijdschema door alle regeringsleiders in de Europese Raad d.d. 17-21 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575). In een Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1663) als reactie op de motie van het lid Paternotte c.s. over een digitaledienstenbelasting wordt vooral verwezen naar de inspanningen in OESO-verband op dit vlak. Waarom wordt hier naar het OESO-verband verwezen terwijl het voorstel op EU-niveau nu actueler is en inzet in EU-verband juist in de motie is gevraagd? Erkent het kabinet dat het in het Nederlands belang is dat digitale diensten een eerlijke bijdrage betalen aan publieke voorzieningen en dat daarbij een belasting of belastingafspraken op Europees niveau aan zou kunnen bijdragen?
De genoemde Kamerbrief als reactie op de motie van het lid Paternotte c.s. over een digitaledienstenbelasting gaat ook in op de onderhandelingen in OESO-verband om zo een breder kader te scheppen wat er op het gebied van de digitaliserende economie wereldwijd speelt. De digitaliserende economie en een digitaledienstenbelastingen zijn nauw met elkaar verweven en hebben beide het doel om een eerlijke belastingheffing van de digitale bedrijven te verwezenlijken. Het Europese voorstel voor een digitaledienstenbelasting wordt naar verwachting deze zomer gepubliceerd. De inhoud hiervan is nu nog onbekend, en daarom kan op voorhand de precieze Nederlandse inzet en houding tijdens de onderhandelingen nog niet bepaald worden. Het kabinet is het met de leden van de D66-fractie eens dat digitale diensten een eerlijke bijdrage moeten betalen aan publieke voorzieningen en dat een belasting of belastingafspraken op Europees niveau hieraan kunnen bijdragen. Vandaar dat het kabinet de initiatieven om tot oplossingen te komen voor de uitdagingen op belastinggebied van de digitaliserende economie, waaronder een digitale dienstenbelasting, steunt en de voorstellen die hieruit voortkomen met een positieve grondhouding zal beoordelen. Wanneer het voorstel gepubliceerd wordt zal het kabinet zoals gebruikelijk de Tweede Kamer over de inzet op de hoogte stellen op basis van een Beoordeling Nieuw Commissievoorstel (BNC-fiche). Het BNC-fiche met daarin de appreciatie van het kabinet over het voorstel zal vervolgens in de Tweede Kamer besproken worden, ten behoeve van de onderhandelingen in Brussel.
De leden van de fractie van D66 constateren dat in de Kamerbrief wordt gesteld dat Nederland zich destijds constructief heeft opgesteld en actief meewerkt in de eerdere onderhandelingen over een digitaledienstenbelasting in 2017. Kan worden toegelicht welke concrete acties zijn ondernomen die door het kabinet worden verstaan onder «actief meewerken»? Kan het kabinet aangeven hoe het zijn constructieve houding of zelfs voortrekkersrol zal vormgeven in deze discussie als de Europese Commissie een voorstel doet in de komende maanden?
Het kabinet heeft zich in het verleden constructief opgesteld door actief bij te dragen aan de onderhandelingen en te bezien op welke manier er nog een overeenkomst kon worden bereikt. Omdat de digitale economie juist het beste wereldwijd kan worden aangepakt, is er toentertijd voor gekozen om de onderhandelingen over de digitale dienstenbelasting te bevriezen in afwachting van de uitkomst van de discussie over de digitaliserende economie in de OESO.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken betreffende de Eurogroep en informele Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021. De leden van de PVV-fractie brengen naar aanleiding daarvan het volgende naar voren.
Allereerst vragen de leden van de PVV-fractie om een overzicht van lastenverlichtende maatregelen voor burgers en bedrijven die door andere lidstaten tijdens de COVID 19-pandemie zijn getroffen. Kan de Minister een update geven van welke lidstaten de btw hebben verlaagd (en in welke periode) en of er lidstaten zijn die inkomstenbelasting hebben verlaagd? Welke lidstaten hebben vouchers of een vrij te besteden bedrag uitgegeven? Welke lidstaten hebben maatregelen genomen met betrekking tot kindregelingen?
In reactie op de COVID19-pandemie hebben lidstaten omvangrijke maatregelen getroffen ter ondersteuning van hun economie. In veel gevallen gaat het daarbij ook om een verlaging van belastingen, naast het verlenen van uitstel van belastingbetaling.
Het kabinet beschikt niet over een compleet overzicht van lastenverlichtende maatregelen die lidstaten hebben getroffen. Nederland pleit ervoor dat steunmaatregelen tijdelijk en gericht zijn, en niet leiden tot een structurele verslechtering van de overheidsfinanciën.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de lenteraming van de Europese Commissie als de belangrijkste graadmeter voor het sluiten van de ontsnappingsclausule wordt gezien. De leden van de PVV-fractie willen weten of er inmiddels meer bekend is over het sluiten van de ontsnappingsclausule, nu dat de Europese Commissie in de lenteraming op een robuuste economische groei in 2021 en 2022 rekent.
Zolang er sprake is van een ernstige economische neergang van het eurogebied of de Unie als geheel is de algemene ontsnappingsclausule gerechtvaardigd, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt. De Europese Commissie heeft in haar mededeling «one year since the outbreak of COVID-19: fiscal policy response» van 3 maart jl.10 aangegeven dat de algemene ontsnappingsclausule dit voorjaar geëvalueerd zal worden als onderdeel van het voorjaarspakket van het Europees Semester, op basis van haar lenteraming 202111.
Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat onder andere de Europese Centrale Bank (ECB) vergaande maatregelen heeft getroffen om de economie te ondersteunen. De leden van de PVV-fractie willen weten welke maatregelen dit zijn. Kan de Minister tevens een overzicht geven van hoeveel schuld de ECB inmiddels heeft opgekocht (graag uitsplitsen naar type schuld)?
Op verzoek van de Tweede Kamer wordt er sinds 2018 jaarlijks in een brief naar de Kamer gerapporteerd over de programma’s die de ECB heeft geïmplementeerd en de omvang van deze programma’s. In de brief van vorig jaar wordt ook ingegaan op de maatregelen de ECB heeft genomen als reactie op COVID-19.12 Binnenkort zal ik wederom de Kamer informeren middels de jaarlijkse brief. Tabel 1 geeft een overzicht van de omvang van de verschillende programma’s inclusief de aanvullende maatregelen die de ECB, als reactie op de uitbraak van COVID-19, heeft genomen.
Programma |
Aanvang |
Omschrijving |
Holdings2 in EUR mld. |
---|---|---|---|
Herfinancierings-transacties |
Jan. 1999 |
Liquiditeit via herfinancieringstransacties |
2.107 |
SMP |
Mei 2010 |
Aankoop staatsobligaties vijf lidstaten |
17 |
Covered bonds (APP) |
Okt. 2014 |
Aankoop van gedekte obligaties |
289 |
Asset-backed securities (APP) |
Nov. 2014 |
Aankoop van securitisaties |
28 |
Public sector purchases (APP) |
Mrt. 2015 |
Aankoop staatsobligaties en publieke entiteiten |
2.393 |
Corporate sector purchases (APP) |
Mrt. 2016 |
Aankoop bedrijfsobligaties |
271 |
Totaal APP |
2.982 |
||
Public sector Purchases (PEPP) |
Mrt. 2020 |
Aankoop staatsobligaties en publieke entiteiten |
894 |
Corporate sector purchases (PEPP) |
Mrt. 2020 |
Aankoop bedrijfsobligaties |
27 |
Commercial paper (PEPP) |
Mrt. 2020 |
Aankoop niet commercieel handelspapier |
13 |
Covered bonds (PEPP) |
Mrt. 2020 |
Aankoop van gedekte obligaties |
4 |
Totaal PEPP |
938 |
Herfinancieringstransacties, SMP en APP-houderschapsdata is per 30 april 2021 en PEPP-houderschapsdata is per eind maart 2021
Met betrekking tot de tweede aanvullende EU-begroting 2021 hebben de leden van de PVV-fractie de volgende vragen.
Zij vragen allereerst naar de voortgang van de invoering van het Digitaal Groen Certificaat.
17 maart jl. heeft de Europese Commissie een concept verordening uitgebracht voor een kader waarin de afgifte, de verificatie en de acceptatie van vaccinatie-, test- en herstelcertificaten wordt beschreven. Dit concept wordt het Digitaal Groen Certificaat (DGC) genoemd. Momenteel wordt vanuit het Europees voorzitterschap onderhandeld over de verordening. Die onderhandelingen verlopen tussen de Commissie, de lidstaten en het parlement. Gestreefd wordt om de conceptverordening op 21 juni a.s. van kracht te laten worden. Lidstaten zullen daarna, afhankelijk van de onderhandelingen, een overgangsperiode geboden worden om het systeem operationeel te maken. Vanaf dat moment zullen lidstaten, ook afhankelijk van de uitkomsten van de EU onderhandelingen, verplicht worden om vaccinatie-, test- en herstelbewijzen uit te geven aan burgers die hierom vragen. Gezien het begin van de zomervakanties, vrij snel na 21 juni, acht de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het echter van belang geen tijd te verliezen en van start te gaan zodra dat medisch en technisch verantwoord is. De verwachting is dat het kabinet begin juni een besluit kan nemen over het invoeren van vaccinatie-, test- en herstelbewijzen, uitgaande van definitieve besluitvorming over het DGC in juni.
De leden van de PVV-fractie willen weten hoe gegarandeerd wordt dat het Digitaal Groen Certificaat tijdelijk is?
Het voorstel vanuit de Raad is dat de verordening wordt aangenomen voor de duur van 12 maanden. Drie maanden voor het verstrijken van die 12 maanden dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen over de toepassing van de verordening. Dit verslag moet een beoordeling bevatten of de verordening het beoogde effect heeft bereikt. Het verslag kan een wetgevingsvoorstel bevatten om de toepassingsdatum van de verordening te verlengen, rekening houdend met de ontwikkeling van de epidemiologische situatie van de pandemie.
Hoe wordt voorkomen dat mensen al dan niet indirect worden gedwongen zich alsnog te laten vaccineren?
De conceptverordening van de Europese Commissie over het Digitaal Groen Certificaat stelt dat directe en indirecte discriminatie tegen niet-gevaccineerden voorkomen moet worden. Daarom stelt de conceptverordening dat het hebben van een vaccinatiebewijs niet de enige voorwaarde mag zijn voor het vrij reizen en worden alternatieven zoals test- en herstelbewijzen mogelijk gemaakt via de verordening. Dit is ook in lijn met het standpunt van het kabinet, die ook iedere vorm van (in)directe vaccinatieplicht wilt voorkomen.
Ook willen de leden van de PVV-fractie weten welke regels er gelden voor mensen die niet willen reizen zonder een vaccinatiepaspoort.
De conceptverordening van de Europese Commissie over het Digitaal Groen Certificaat stelt dat het hebben van een vaccinatiebewijs niet de enige voorwaarde mag zijn voor het vrij reizen en daarom worden alternatieven zoals test- en herstelbewijzen mogelijk gemaakt via de verordening. Het is volgens de conceptverordening aan de lidstaten zelf om te bepalen welke bewijzen zij accepteren van inreizigers en welke aanvullende reismaatregelen, zoals bijvoorbeeld quarantaine, worden genomen.
Op dit moment wordt een vaccinatiebewijs in Nederland nog niet geaccepteerd als vervanging voor het negatieve testbewijs die op dit moment verplicht is voor reizigers uit hoogrisicogebieden. Of gevaccineerde reizigers inderdaad vrijgesteld kunnen worden van de testverplichting en de quarantaine, hangt af of dit medisch verantwoord kan. Hiervoor wordt advies van de Gezondheidsraad over het effect van vaccinatie op transmissie afgewacht. Dit advies wordt in de tweede helft van mei verwacht. Ook zal het OMT advies worden gevraagd over de epidemiologische randvoorwaarden om volledig gevaccineerde reizigers uit te zonderen op de test- en quarantaineverplichting. Mocht het Kabinet naar aanleiding van deze adviezen besluiten dat deze uitzondering verantwoord is, zullen reizigers binnen Europa altijd de mogelijkheid behouden naar Nederland te reizen met een negatieve testuitslag. Wel kan het zijn dat zij zich bij aankomst in Nederland dienen te houden aan het dringend advies tot thuisquarantaine na een reis in een hoogrisicogebied of de quarantaineplicht na een reis in een zeer hoogrisicogebied.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten welk bedrag gereserveerd is voor het Digitaal Groen Certificaat.
Er is nog geen bedrag voor gereserveerd. Dit is deels afhankelijk van de Europese besluitvorming, specifiek met betrekking tot het besluit over het al dan niet gratis beschikbaar stellen van testen voor personen die een test nodig hebben om naar het buitenland te reizen. De Europese Commissie heeft budget beschikbaar gesteld voor het financieren van de aansluiting op de Europese digitale oplossing en de aanpassingen die nodig zijn aan de nationale zijde. De Commissie stelt hiervoor maximaal 1 miljoen euro per lidstaat beschikbaar.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie om een overzicht van hoe het bedrag van 48 miljoen euro van het EUSF over de lidstaten die een aanvraag hebben gedaan in het kader van de COVID-19-crisis is verdeeld.
De tabel hieronder geeft een overzicht van de Commissievoorstellen voor uitkering uit het EUSF aan de 20 landen (17 EU-lidstaten en 3 kandidaat-lidstaten) die in 2020 in het kader van de COVID-19 crisis een aanvraag hebben ingediend voor steun uit het Europees Solidariteitsfonds. Via de tweede aanvullende EU-begroting wordt het EUSF voor 48 miljoen euro ingezet. Dit betreft een overheveling van de onbenutte middelen van het EUSF uit de Europese begroting 2020 naar de Europese begroting 2021. De rest van de benodigde middelen voor de aanvragen wordt gefinancierd via de Solidariteit en Noodhulpreserve.13 Dit gebeurt niet middels een aanvullende EU-begroting maar middels een technische transfer door de Europese Commissie conform artikel 30 van het Financieel Reglement.
Land |
CIE-voorstel: uitkering EUSF (mln euro) |
---|---|
Albanië |
0,9 |
Oostenrijk |
31,8 |
België |
37,3 |
Kroatië |
7,6 |
Tsjechie |
17,4 |
Estland |
3,6 |
Frankrijk |
91,3 |
Duitsland |
29,1 |
Griekenland |
8,5 |
Hongarije |
39,7 |
Ierland |
43,8 |
Italië |
76,3 |
Letland |
1,2 |
Litouwen |
2,8 |
Luxemburg |
2,8 |
Montenegro |
0,2 |
Portugal |
55,6 |
Roemenië |
13,9 |
Servië |
12 |
Spanje |
53,5 |
totaal |
529,3 |
Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie met betrekking tot de brief van 23 april 2021 inzake SURE-uitvoeringsbesluiten en halfjaarlijkse evaluatie weten hoe de Minister specifiek het gegeven beoordeelt dat Griekenland een aanvraag heeft gedaan voor een additionele toekenning van SURE-middelen van 2,5 miljard euro, wat tevens in contrast staat met de aanvullende aanvraag van andere lidstaten. Hoe kan de additionele toekenning van SURE-middelen van 2,5 miljard euro aan Griekenland worden onderbouwd? Waarom leidt dit niet tot een aanpassing van de eerder afgesproken voorwaarden?
Nadat Griekenland een aanvullende aanvraag voor SURE leningen had ingediend bij de Europese Commissie, heeft de Europese Commissie de aanvraag beoordeeld op basis van de SURE verordening en concludeerde dat de aanvraag recht doet aan de doelstellingen en vereisten van SURE. Deze beoordeling werd gedeeld door de Raad, waaronder Nederland, waarna de aanvraag is goedgekeurd door Raad. Daarnaast geldt, zoals in de SURE verordening vastgelegd, dat het totaal aan leningen aan drie lidstaten, niet meer is dan 60% van het totale maximale uitleenbedrag. De aanvullende aanvraag van Griekenland leidt niet tot een overschrijding hiervan (Griekenland is overigens niet één van de drie grootste SURE aanvragers). Om deze redenen heeft het kabinet ingestemd met deze aanvraag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Eurogroep zal spreken over de onlangs gepubliceerde lenteraming. In de lenteraming zien zij dat grote verschillen bestaan tussen verschillende Eurogroeplanden. Spanje, Italië en Griekenland blijven zorg baren, maar ook bij andere Eurogroeplanden wisselt het herstel op onderdelen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre in de Eurogroep ook best practices besproken worden van landen die beter of sneller herstel zien en hoe de mate van veerkracht en het herstel van economieën worden meegewogen in de manier waarop die landen hun herstelplannen inrichten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er op basis van deze raming al (voorzichtige) conclusies kunnen worden getrokken over wanneer begonnen kan worden met de afbouw van steunpakketten en wanneer de begrotingsdiscipline wederom kan worden toegepast.
In de Eurogroep wordt regelmatig gesproken over de macro-economische situatie in Europa en de effecten van de COVID-19-crisis. De nationale herstelplannen die door lidstaten worden ingediend worden door de Europese Commissie beoordeeld op basis van de vereisten die zijn opgenomen in de RRF verordening waarover u in de brief van 3 mei jl. bent geïnformeerd14. Zolang er sprake is van een ernstige economische neergang van het eurogebied of de Unie als geheel is de algemene ontsnappingsclausule gerechtvaardigd, mits de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt. De Europese Commissie heeft in haar mededeling «one year since the outbreak of COVID-19: fiscal policy response» van 3 maart jl.15 aangegeven dat de algemene ontsnappingsclausule dit voorjaar geëvalueerd zal worden als onderdeel van het voorjaarspakket van het Europees Semester, op basis van haar lenteraming 202116.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de Minister om tijdens de gedachtewisseling over de macro-economische en budgettaire ontwikkelingen in de Eurozone de Europese Commissie te verzoeken om een uitgebreide prognose op te stellen aangaande de schuldenquota en houdbaarheid hiervan door de eurolanden.
De Europese Commissie presenteert jaarlijks de zogeheten Debt Sustainability Monitor17, de laatste versie daarvan is in februari 2021 verschenen. Deze publicatie gaat uitgebreid in op de risico’s voor de schuldhoudbaarheid van alle EU-lidstaten, zowel op de korte als langere termijn.
Tevens verzoeken deze leden de Minister nadrukkelijk in te brengen, in lijn met eerdere inbrengen, dat de eurolanden de houdbaarheid van overheidsfinanciën topprioriteit maken en dat terugkeer naar begrotingsdiscipline na de crisis noodzakelijk is. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of duidelijk is welke lidstaten deze oproep van Nederland onderschrijven en vragen de Minister te onderzoeken of er een coalitie gevormd kan worden met de desbetreffende landen om samen in te zetten op de houdbare overheidsfinanciën, schuldenafbouw en begrotingsdiscipline van alle Europese lidstaten.
In de discussie over het begrotingsbeleid in de EU na de coronacrisis pleit Nederland voor een geleidelijke maar tijdige afbouw van buitengewone steunmaatregelen. Ook benadrukt Nederland het belang van een terugkeer naar een prudent begrotingsbeleid zodra het economisch herstel dat toestaat, met oog op de houdbaarheid van overheidsfinanciën. Tot slot benadrukt het kabinet dat de lage rente, en de middelen uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) moeten worden benut om structurele hervormingen door te voeren die bijdragen aan gezonde overheidsfinanciën en schuldhoudbaarheid.
Nederland zal hiervoor steun zoeken bij andere, gelijkgestemde lidstaten. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de voortgang op dit punt middels de verslagen van de Raad.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de informele Ecofinraad zal spreken over het economisch en begrotingsbeleid om herstel in de EU te realiseren. De leden van de CDA-fractie lezen dat reeds veertien landen hun herstelplan hebben ingediend. Zij vragen de Minister welke landen dat zijn. Tevens vragen deze leden of de Minister kan aangeven waarom landen die nog geen plannen hebben ingediend dat niet hebben gedaan.
Op het moment van schrijven hebben 18 lidstaten hun herstelplan ingediend. Dit zijn Portugal, Duitsland, Frankrijk, Italië, Griekenland, Spanje, België, Denemarken, Luxemburg, Oostenrijk, Slovenië, Slowakije, Letland, Litouwen, Kroatië, Polen, Hongarije en Cyprus. Dit betekent dat er 9 lidstaten nog geen plan hebben ingediend, waaronder Nederland. Deze lidstaten zijn al wel in dialoog met de Commissie. Op grond van de RRF-verordening geldt in eerste instantie een deadline van 30 april 2021. Deze deadline geldt echter «as a rule». In de praktijk betekent dit dat een lidstaat ook na 30 april 2021 een herstelplan kan indienen. De lidstaten die nog geen plan hebben ingediend benutten deze ruimte om hun herstelplannen te verbeteren naar aanleiding van de dialoog met de Commissie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens aan te geven in hoeverre er door lidstaten gebruik is gemaakt van het pandemic crisis support instrument van het ESM, het SURE-instrument en het pan-Europees garantiefonds bij de Europese Investeringsbank (EIB).
Op dit moment is er voor 94,3 mld. euro toegekend aan lidstaten aan SURE leningen, van het totaal aan 100 mld. euro. Hier bent u op 23 april jl. over geïnformeerd.18 Er zijn vooralsnog nog geen aanvragen voor de kredietlijn Pandemic Crisis Support kredietlijn van het ESM gedaan door lidstaten. Voor het pan-Europees garantiefonds bij de Europese Investeringsbank zijn t/m eind april ca. 11,7 mld. euro aan transacties goedgekeurd aan bedrijven van het totaal van 24,4 mld. euro dat maximaal beschikbaar is.
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat een deel van de uitvoeringsbesluiten van de ingediende herstelplannen naar verwachting in juli aan de Kamer worden gestuurd. Zij vragen of het klopt dat de Raad uiterlijk een maand de tijd heeft om over deze uitvoeringsbesluiten te beslissen. Wat betekent dit voor het tijdsschema voor behandeling in de Kamer, dat wil zeggen, binnen welke termijn na publicatie van de uitvoeringsbesluiten ontvangt de Kamer een kabinetsappreciatie, wanneer kan de Kamer input leveren en binnen welke termijn moet de Kamer beslissen? Bestaat het risico dat de Kamer in een paar weken tijd veertien uitvoeringsbesluiten tot zich moet nemen en hierover moet meebeslissen? Is het kabinet reeds bezig met een (ambtelijke) voorbereiding van een appreciatie van de ingediende herstelplannen? Zo ja, kan het kabinet ter voorbereiding voor de zomer reeds een voorlopige appreciatie geven van de ingediende herstelplannen ter voorbereiding op de besluitvorming? De leden van de CDA-fractie vragen de Minister met een behandelvoorstel te komen wanneer de uitvoeringsbesluiten worden voorgelegd aan de Kamer tijdens het reces.
Nadat de Europese Commissie haar beoordeling van een plan heeft afgerond en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit heeft gedeeld met de Raad, heeft de Raad in de regel een maand om deze uitvoeringsbesluiten goed te keuren. Wanneer de uitvoeringsbesluiten zullen worden behandeld in de Raad staat nog niet vast. Dit zal worden gepland door het Portugese (en vanaf 1 juli a.s. Sloveense) voorzitterschap en de Europese Commissie. De huidige verwachting is dat de eerste uitvoeringsbesluiten in juni in de Raad zullen worden besproken. Het is mogelijk dat de timing van de behandeling in de Raad samenvalt met het reces van de Tweede Kamer. U wordt hierover geïnformeerd zodra hierover meer duidelijk is. Het kabinet streeft ernaar binnen twee weken nadat de Europese Commissie een concept uitvoeringsbesluit heeft gedeeld met de Raad, een appreciatie hiervan aan de Tweede Kamer te sturen. Aangezien de plannen nu nog niet definitief zijn en veel plannen niet in het Engels zijn ingediend, is het van belang te wachten op de uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie om tot een kabinetsappreciatie van de plannen te komen. Het wordt daarnaast een uitdaging de concept uitvoeringsbesluiten in een korte tijd volledig en tot in detail te appreciëren. De kabinetsappreciatie zal zich dan ook richten op de maatregelen in de plannen die de landspecifieke aanbevelingen adresseren.
Op het gebied van monetair en begrotingsbeleid lezen de leden van de CDA-fractie dat in het kader van effectiviteit van monetaire beleidsinspanningen nationale kredietgaranties de kans vergroten dat banken de extra liquiditeit van de ECB doorzetten naar bedrijven die daardoor kunnen overleven.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot het kabinet de kans inschat dat bij het afbouwen van het steunbeleid een golf van faillissementen volgt en of de voorbereiding hierop ook onderdeel zal zijn van de discussie op dit agendapunt.
Het is aannemelijk dat het afbouwen van steunmaatregelen zal leiden tot een toename in het aantal faillissementen. De weerslag die dit heeft op de gezondheid van bankbalansen wordt nauw gemonitord door banken en toezichthouders. In afgelopen jaren zijn belangrijke stappen genomen om de weerbaarheid van banken te versterken. Europese toezichthouders hebben een groot aantal richtsnoeren gemaakt die banken helpen bij het beheer van niet-presterende leningen (NPLs). Tevens is in Europees verband afgesproken dat banken volgens duidelijke regels en criteria moeten voorzien op NPLs. Daardoor kunnen zij mogelijke verliezen op NPLs beter opvangen. Ook dienen banken NPLs eerder als zodanig te erkennen en hier transparant over te zijn. De mogelijke stijging in het aantal NPLs wordt besproken tegen de achtergrond van deze maatregelen en de mededeling van de Europese Commissie aangaande de aanpak van NPLs. U bent over de mededeling geïnformeerd in de geannoteerde agenda voor de Eurogroep/Ecofin van 18 en 19 januari jl.19
Ook lezen deze leden voor wat betreft het monetaire beleid dat het aankoopbeleid flexibel kan worden vormgegeven. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Heeft de ECB ook een bovengrens gesteld of een bepaalde bandbreedte waarbinnen de flexibiliteit geldt?
In respons op COVID-19 is de ECB het «Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP)» gestart, waarbij tijdelijk publieke en private activa worden aangekocht. Middels het PEPP poogt de ECB de risico’s als gevolg van COVID-19 voor de economische vooruitzichten en voor het transmissiemechanisme van het monetaire beleid tegen te gaan. Aankopen onder het PEPP begonnen op 26 maart 2020 en eindigen wanneer de crisisfase van COVID-19 voorbij is. De ECB heeft aangegeven de aankopen onder het PEPP op flexibele wijze zullen worden uitgevoerd. Dit wil zeggen dat er sprake kan zijn van schommelingen in de spreiding van aankoopstromen in de tijd, over verschillende activacategorieën en over de verschillende jurisdicties. Deze flexibiliteit biedt het Eurosysteem de mogelijkheid om te reageren op volatiele marktomstandigheden. Er wordt verder geen bovengrens of bandbreedte vastgesteld waarbinnen de flexibiliteit geldt. Echter de voorwaarde blijft gelden dat de kapitaalsleutel het ankerpunt is voor de toewijzing van cumulatieve netto-aankopen op voorraadbasis. Daarnaast heeft de ECB aangegeven dat niet de voorziene omvang voor PEPP (1.850 miljard) niet volledig hoeft te worden ingezet, indien de instandhouding van gunstige financieringsvoorwaarden kan plaatsvinden zonder benutting hiervan.
De leden van de CDA-fractie constateren dat ten aanzien van de gedachtewisseling over de relatie tussen de financiële en niet-financiële sector als belangrijk aandachtspunt wordt genoemd het op het juiste moment afbouwen van steun. Daarbij moet onderscheiden worden welke bedrijven levensvatbare bedrijfsmodellen hebben en welke niet, en hoe de financiële sector hierop voorbereid is. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wie deze beoordeling van wel/niet-levensvatbaarheid zal gaan maken en op welk moment. Is dit de verantwoordelijkheid van banken, hebben overheden hierin ook een rol, of anderszins? Ook zijn deze leden benieuwd of hier niet al eerder over is nagedacht, zodat niet lange tijd bedrijven in stand worden gehouden die ook zonder de coronacrisis niet langer levensvatbaar waren geweest.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister bovendien om aan te geven in hoeverre financiële instellingen die onder het toezicht van de Europese instellingen en het SSM vallen te lijden hebben onder de huidige Covid-crisis. Zij vragen de Minister of hij het nodig acht stresstesten op te tuigen waarmee de weerbaarheid van Europese financiële instellingen voor specifieke Covid-crisis gevolgen wordt getoetst. Deze leden spreken de zorg uit over een domino-effect wanneer er economische sectoren bezwijken onder de Covid-maatregelen en vragen de Minister in hoeverre de huidige Europese mechanismen hier tegen gewapend zijn.
Vooralsnog is de NPL-ratio nagenoeg gelijk gebleven. Verwacht wordt echter dat het aantal NPLs weer zal oplopen wanneer de steunmaatregelen zullen worden afgebouwd. In het kader van COVID-19 hebben toezichthouders in de EU reeds stresstesten uitgevoerd om de weerbaarheid van banken te toetsen onder slechtere scenario’s. DNB laat zien dat Nederlandse banken over het algemeen – zelfs in een negatief scenario – het hoofd boven water houden, en pas in zeer zware scenario’s kredietverlening moeten terugschroeven. De ECB toont dat ook de Europese bankensector als geheel weerbaar is tegen de economische gevolgen van COVID-19. Tegelijkertijd liet de ECB vorig jaar in een analyse voor de eurozone zien dat er in zeer zware scenario’s individuele Europese banken zijn die hun kredietverlening zullen moeten terugschroeven, of in problemen kunnen komen. In dat laatste geval zouden aanvullende maatregelen van overheden noodzakelijk kunnen zijn. Het is goed om op te merken dat deze scenario’s inmiddels zijn verouderd. Zo is de verwachting dat dit jaar het herstel van de economie zal intreden. In de zomer zal de Europese bankenautoriteit (EBA) een brede stresstest uitvoeren voor de gehele EU in samenwerking met nationale toezichthouders en de ECB. De resultaten zullen naar verwachting eind deze zomer gepubliceerd worden. Het is goed dat toezichthouders stresstesten uitvoeren, omdat deze mogelijke kwetsbaarheden laten zien waar toezichthouders actie op kunnen ondernemen. Ik blijf de komende tijd in nauw contact met DNB om te situatie te monitoren.
Het feit dat banken de eerste klappen van COVID-19 goed hebben kunnen doorstaan is naar mijn mening mede ingegeven door de stappen die afgelopen jaren zijn gezet. Banken hebben in de laatste jaren buffers opgebouwd om deze tegenvallers op te kunnen vangen. De stresstesten laten tegelijkertijd zien dat het onverminderd belangrijk blijft dat banken scherp zijn op de opbouw van risico’s en daartoe tijdig en voldoende maatregelen nemen. Hier ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor banken.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een actuele stand van de kapitaalbuffers van banken per lidstaat.
Een overzicht van de kapitaalbuffers per lidstaat vindt u in de EBA risk dashboard op pagina 8 en 9.20
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar het Fit for 55%-pakket van de Europese Commissie. Zij zijn het eens met het kabinet dat Europese samenwerking op milieubelasting belangrijk is om klimaatproblematiek effectief te kunnen aanpakken. Dit om een gelijk speelveld te creëren en weglekeffecten te voorkomen. Kan het kabinet iets zeggen over het Europese krachtenveld op dit gebied?
De leden van de CDA-fractie vragen naar het Europese krachtenveld ten aanzien van Europese samenwerking op het gebied van milieubelastingen. Het merendeel van de lidstaten is voorstander van Europese samenwerking op het terrein van milieubelastingen. Het krachtenveld ten aanzien van de specifieke voorstellen uit het Fit for 55%-pakket is nog niet geheel duidelijk. Dit is mede afhankelijk van hoe de voorstellen eruit komen te zien.
De gedachtewisseling van agendapunt «Thematische discussie over aanpassingen bij grote economische schokken in de eurozone – inzichten van de COVID-19-crisis» wordt gevoerd op basis van een notitie van de Europese Commissie, die op het moment van schrijven van de geannoteerde agenda nog niet beschikbaar was. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister deze notitie aan het verslag van deze eurogroep toe te voegen.
De stukken op basis waarvan de discussies zullen worden gevoerd in de informele Ecofinraad zijn reeds verzonden naar uw Kamer.21
De Minister geeft in de geannoteerde agenda aan dat het te lang geven van steun negatieve effecten voor de economie kan hebben. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit standpunt nader toe te lichten, bovendien vragen deze leden of de Minister van mening is dat de Europese Commissie landen moet aanspreken op een te ruim steunpakket. Vindt de Minister dat dergelijke aanbevelingen deel moeten uitmaken van de Europese begrotingscyclus en bijvoorbeeld opgenomen zouden moeten worden in semester?
Gedurende een economische schok is het belangrijk dat de overheid anticyclisch beleid voert om de negatieve impact op de economie te beperken. De steunmaatregelen dienen echter gericht en tijdelijk te zijn en wanneer de economische omstandigheden het toelaten dient de steun geleidelijk te worden afgebouwd. De huidige crisis is nog niet voorbij en er is nog steeds sprake van een grote mate van onzekerheid, waardoor het huidige stimulerend beleid door lidstaten gerechtvaardigd is. Naar verwachting zal de Commissie in het voorjaar in het kader van de landspecifieke aanbevelingen in het Europees Semester lidstaten oproepen tijdig steunmaatregelen af te bouwen en terug te keren naar prudent begrotingsbeleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de komende Ecofinraad. De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar het beoordelingskader voor de Nederlandse stemintenties per lidstaat. Zij willen weten wat de harde eisen zijn en zij willen weten wat de appreciaties zijn. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of de analyse klopt dat de uitdaging bij het herstelfonds vooral ligt bij de uitvoering, in plaats van het introduceren van hervormingen op papier.
Meerdere lidstaten hebben reeds hun herstelplan ingediend bij de Europese Commissie. De Europese Commissie is nu aan zet om de plannen te beoordelen en heeft hier twee maanden de tijd voor. De Europese Commissie toetst de plannen aan alle vereisten uit de RRF-verordening. Indien de Commissie tot een positieve beoordeling komt, zal zij een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad, waarmee een plan wordt goedgekeurd. De Raad moet het uitvoeringsbesluit binnen een maand goedkeuren, en doet dit op basis van gekwalificeerde meerderheid.
Het kabinet streeft ernaar binnen twee weken nadat de Commissie een concept uitvoeringsbesluit heeft gedeeld met de Raad, een appreciatie hiervan aan de Tweede Kamer te sturen. Over het proces omtrent het beoordelen van de plannen bent u op 3 mei jl. geïnformeerd.22 Aangezien de plannen nu nog niet definitief zijn en veel plannen niet in het Engels zijn ingediend, is het van belang te wachten op de uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie om tot een kabinetsappreciatie van de plannen te komen. Het wordt daarnaast een uitdaging de concept uitvoeringsbesluiten in een korte tijd volledig en tot in detail te appreciëren. De kabinetsappreciatie zal zich dan ook richten op de maatregelen in de plannen die de landspecifieke aanbevelingen adresseren. Het kabinet is van mening dat goede mijlpalen en doelen in de plannen noodzakelijk zijn om de implementatie van de plannen te waarborgen.
Met bezorgdheid vragen de leden van de SP-fractie de Minister naar het feit dat leningen met voorwaarden van de RRF (of SURE) populair zijn, terwijl leningen van het ESM zonder voorwaarden door geen enkele lidstaat worden gebruikt. De leden willen weten wat dit zegt over het ESM. Kunnen de lidstaten niet goedkoper lenen op de kapitaalmarkt? Wat vindt de Minister van het feit dat de Commissie haar eigen schuldagentschap opbouwt, terwijl de eurozone al een schuldagentschap heeft, namelijk het ESM? De leden vragen de Minister wat de strategische prioriteiten van Nederland in de discussie over afbetaling van de leningen. Of wordt dit simpelweg overgelaten aan volgende generaties?
Voor sommige lidstaten geldt dat zij tegen lagere rentes kunnen lenen op kapitaalmarkten in vergelijking met de verwachte rentes van de leningen van de RRF, SURE en het ESM en om deze reden geen aanvraag doen voor deze Europese instrumenten. Het is niet aan mij om te speculeren over de nadere overwegingen van lidstaten die mogelijk ten grondslag liggen aan het wel of niet aanvragen voor specifieke instrumenten. De Pandemic Crisis Support kredietlijn van het ESM is beschikbaar voor alle lidstaten op basis van gestandaardiseerde voorwaarden en voorlopige beoordelingen. Steun mag uitsluitend gebruikt worden voor de kosten van gezondheidzorg, genezing en preventie om de lidstaten te helpen effectief te reageren op de COVID-19 pandemie.
Het MFK-akkoord bevat een budget voor de rentebetalingen van het RRF tot en met 2027. Als de envelop voor deze rentebetalingen groter is dan benodigd, zal het overschot voor het eind van het MFK worden benut voor de eerste aflossingen op de Unieleningen. Ook de opbrengst van eventuele nieuwe eigen middelen zullen worden gebruikt voor dergelijke aflossingen. Los hiervan start de aflossing van deze leningen in 2028 en zullen vanaf dan dus opgenomen worden in de EU-begroting. Tenzij hiervoor middels besparingen ruimte wordt gevonden in deze toekomstige begrotingen, zal dit leiden tot hogere afdrachten van de lidstaten. De Kamer zal middels een BNC-fiche geïnformeerd worden over de bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe financieringsstrategie voor de financiering van NextGenerationEU.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het klopt dat er door de Ecofinraad wordt toegewerkt naar een gecoördineerde exitstrategie voor steunmaatregelen. Zij vragen hierbij naar de Nederlandse prioriteiten. Op welke wijze wil de Minister de financiële stabiliteit bewaken bij de afbouw van steunmaatregelen?
In EU-verband wordt regelmatig gesproken over de afbouw van steunmaatregelen, ten behoeve van een zo gecoördineerd mogelijk aanpak. Uiteindelijk is het aan lidstaten zelf om te bepalen op welk moment ze steunmaatregelen afbouwen of intrekken. Nederland pleit voor een geleidelijke maar tijdige afbouw van steunmaatregelen. Wanneer steunmaatregelen te snel worden afgebouwd, kan het risico op faillissementen en het aantal probleemleningen op bankbalansen toenemen. Met het oog op de financiële stabiliteit acht het kabinet het van belang dat banken en toezichthouders risico’s tijdig herkennen en voldoende voorzieningen treffen voor probleemleningen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar de opvatting van het IMF dat overheidssteun dit jaar nog niet moet worden afgebouwd, maar zelfs moet worden verhoogd. Zij willen zijn mening hierover horen.
Het IMF adviseert dat, totdat de pandemie onder controle is gebracht, begrotingssteun flexibel en ondersteunend moet blijven voor de gezondheidszorg, huishoudens, levensvatbare bedrijven en het bredere economisch herstel. Ook adviseert het IMF om steunpakketten gaandeweg steeds beter te richten. Sinds het begin van die crisis, inmiddels ruim een jaar geleden, heeft het kabinet vergaande maatregelen genomen om de economische schok op te vangen. Het kabinet informeert de Kamer op korte termijn over het vervolg op het steun- en herstelpakket.
De leden van de SP-fractie willen weten of er ook gesproken wordt over inflatieontwikkelingen in de eurozone.
Een bespreking van de inflatieontwikkelingen staat niet op de agenda voor de aankomende Eurogroep.
Zij vragen de Minister te verklaren waarom instituten waarschuwen voor grote tekorten bij bedrijven en tegelijkertijd niet alle steunmaatregelen van overheden in landen volledig worden opgenomen.
De COVID-19-crisis heeft een ernstige economische schok veroorzaak waardoor de economie in de Europese Unie volgens de Spring Forecast23 in 2020 met 6,1% is gekrompen. Deze economische neergang heeft ook zijn weerslag gehad op de omzetten en liquiditeit van bedrijven die door de crisis zijn getroffen. De huidige crisis is nog niet voorbij en er is nog steeds een grote mate van onzekerheid waardoor de steunmaatregelen gerechtvaardigd zijn. Om deze steunmaatregelen zo effectief mogelijk te laten zijn en de opname ervan te optimaliseren, moeten deze gericht zijn, en geleidelijk verschuiven van noodsteun naar maatregelen gericht op een blijvend herstel en de juiste prikkels geven tot werk en toekomstbestendige bedrijfsmodellen.
De leden van de SP-fractie willen weten of er verdere maatregelen nodig zijn om banken pro-actiever te laten handelen op een mogelijke stijging van niet-presterende leningen (NPL’s).
Vooralsnog heeft deze crisis niet geleid tot een toename van het aantal NPLs. Dit kan meerdere oorzaken hebben. Overheden en centrale banken hebben grootschalige maatregelen genomen om de reële economie te ondersteunen. Banken hebben voor veel klanten tijdelijke betalingsmoratoria ingesteld. Pas wanneer moratoria aflopen, en blijkt dat klanten niet kunnen betalen, zullen NPLs langzaam zichtbaar worden op bankbalansen. Ik vind het in die context van belang nogmaals te benadrukken dat in de EU de afgelopen jaren een omvangrijk pakket aan maatregelen is genomen om, niet alleen de bestaande NPLs terug te dringen, maar ook toekomstige NPLs te voorkomen. Ook zijn strengere afspraken gemaakt voor beheer van NPLs wanneer deze zich toch voordoen. Een belangrijk onderdeel van risicoreductie is dat wanneer NPLs zich voordoen, hier tijdig en voldoende op wordt voorzien. Daarmee zijn banken in staat om verliezen op deze NPLs op te vangen. Sinds 2017 hebben toezichthouders hiertoe aanvullende maatregelen genomen en aangekondigd. Zo stelt de ECB strengere vereisten aan het nemen van voorzieningen, en hebben toezichthouders leidraden gepubliceerd hoe NPLs te beheren. Daarmee wordt voorkomen dat NPLs zich opstapelen, en verliezen opbouwen. In 2019 is er ook een verordening aangenomen die minimale verliesdekking voor NPLs afdwingt. Hierdoor zijn er minimumeisen van kracht voor wanneer en onder welke omstandigheden er voorzieningen genomen moeten worden voor NPLs. Banken dienen hierdoor sneller te voorzien, en daarmee zijn zij in staat verliezen op NPLs op te vangen. Anticiperend op een mogelijke toename van het aantal NPLs beraamt de Commissie zich op verdere stappen om NPLs verder aan te pakken. Ik deel de wens van de Commissie dat er nu al proactief op Europees niveau wordt nagedacht over een nieuw actieplan, en zal daarbij het belang blijven benadrukken van voldoende voorzieningen.
Ook willen de leden van de SP-fractie weten wat de inbreng van de Minister wordt bij het debat over groene belastingen. Wordt hierbij ook gesproken over de richtlijn energiebelastingen?
Er zal tijdens de Informele Ecofinraad, in het kader van de bespreking over «Green Recovery: the future of environmental taxation in the EU» mogelijk ook worden gesproken over de Richtlijn energiebelastingen. Zoals hierboven aangegeven, staat het kabinet positief tegenover een herziening van de Richtlijn energiebelastingen. Het voorstel bevat waarschijnlijk het verhogen van minimumtarieven en het beperken van de ruimte voor vrijstellingen om zo een grotere bijdrage te leveren aan CO2-reductie.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar uitspraken van de heer Enria, voorzitter van de Supervisory Board van de ECB, dat de interne risicobeoordeling bij veel banken niet op orde is. Wat gaan de Eurogroep en de toezichthouders hieraan doen?
Dhr. Enria heeft op zes mei 2021 een interview gegeven over de stand van zaken van de Europese bankensector.24 In dit interview noemt hij dat de ECB banken gevraagd heeft om het kredietrisico in de context van de Covid-19 crisis beter in te schatten. Hij geeft aan dat hij tevreden is met de geboekte resultaten, maar dat nog steeds 40% van de banken in haar risico-inschatting achterblijft bij de verwachtingen van de ECB.
De ECB identificeert dat banken met name stappen kunnen zetten in de identificatie van kredietrisico en stimuleert banken om dit aan te pakken.
Het is van belang dat banken de mogelijke risico’s in de context van de Covid-19 crisis aanpakken en de ECB besteedt hier veel aandacht aan. Dat acht ik inderdaad ook van belang.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het passend is, met het oog op mogelijke stijgingen van NPL’s, dat banken wederom dividend mogen uitkeren. Zij vragen de Minister de toezichthouders hierop te laten bevragen.
De ECB heeft na het uitbreken van de Covid-19 crisis de banken gevraagd om alle dividendbetalingen op te schorten tot in ieder geval eind december 2020. Vanaf januari staat de ECB dividendbetalingen onder bepaalde voorwaarden toe. Tegelijkertijd verwacht zij nog steeds dat banken deze betalingen in ieder geval tot september in grote mate beperken. De ECB heeft aangegeven de situatie de komende periode te blijven monitoren en vanaf september waar nodig de verwachtingen rond dividenduitbetalingen aan te passen. Ik vind het van belang dat er daarbij een zorgvuldige afweging wordt gemaakt.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij de oproep van banken om de implementatie van Basel III verder uit te stellen steunt.
Ik acht verder uitstel van de implementatie van Bazel 3.5 niet wenselijk. De Covid-19 crisis illustreert juist het belang van een goed gekapitaliseerde bankensector en daarmee het belang van de implementatie van Bazel 3.5. Om de gevolgen van de Covid-19 crisis mee te nemen heeft het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS) daarnaast de implementatietermijnen van Bazel 3.5 al met een jaar uitgesteld. Tenslotte bevatten de implementatietermijnen een lang ingroeipad tot 1 januari 2028. Dit ingroeipad voorziet in voldoende tijd voor banken om aan de nieuwe vereisten te voldoen. Het kabinet roept de Europese Commissie dan ook actief op om tijdig haar voorstel voor de implementatie van Bazel 3.5 te presenteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Zij hebben een aantal vragen over de daarin genoemde en aangelegen thema’s.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een aantal vragen over de verduurzaming van de financiële sector. Zij vragen allereerst naar de nieuwe Sustainable Finance Strategy, die de Europese Commissie aankomende zomer zal publiceren. Op welke manier maakt Nederland zich er voor en achter de schermen hard voor dat deze agenda voldoende ambitieus zal zijn? Kan meer gezegd worden over de aard van het (ambtelijke) contact dat hierover gaande is? En kan het kabinet bevestigen dat de pijlers transparantie over duurzaamheidsrisico’s, meer focus op reductie van vervuilende investeringen in plaats van enkel meer groen, en een rechtvaardige verliesverdeling, conform de initiatiefnota Snels c.s., in zijn inzet voor en achter de schermen leidend zijn?
Na de publicatie van de nieuwe Sustainable Finance Strategy van de Europese Commissie zal het kabinet de Kamer middels een BNC-fiche een uitgebreide appreciatie van de voorstellen geven en de Kamer nader informeren over de Nederlandse inzet. Daarbij zal de inzet, zoals uiteengezet in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Snels c.s.25 en de reactie op de EU-consultatie van deze hernieuwbare duurzame financieringsstrategie26, leidend zijn.
Zo heeft Nederland in de consultatiereactie hoofdprincipes die belangrijk zijn voor de strategie geformuleerd, zoals juiste prijsprikkels voor groene investeringen, transparantie en standaardisatie van duurzaamheidsinformatie binnen alle elementen in de investeringsketens en de aandacht voor capaciteitsopbouw en kennisdeling. Ook is het kabinet voorstander van reductie van vervuilende investeringen. Mede dankzij de Nederlandse inzet is afgesproken dat de Europese Commissie voor 31 december 2021 met een rapport komt over de wenselijkheid van een taxonomie voor economische activiteiten die het milieu schaden. Het kabinet acht hiervoor een verbreding van de taxonomie wenselijk en zal zich hier dan ook voor inzetten. Een algemene taxonomie kan financiële instellingen en toezichthouders namelijk helpen bij het in kaart brengen van duurzaamheidsrisico’s.
Nederland draagt voornoemde lijnen ook in (ambtelijke) contacten uit.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet naar de groene taxonomie. Wat is de kabinetsappreciatie van de door de Commissie recentelijk gepresenteerde gedelegeerde handelingen ten aanzien van de groene taxonomie? En kan het kabinet bevestigen dat het zich er aankomend najaar in EU-verband hard voor gaat maken om fossiele brandstoffen, zoals gas, en kernenergie buiten de standaarden van de groene taxonomie te houden?
Het kabinet zal de Kamer binnenkort via een afzonderlijke brief haar appreciatie van de Europese duurzame taxonomie en de Nederlandse inzet daarbij doen toekomen.
Nederland heeft altijd gepleit27 en zal blijven pleiten voor een technologie-neutrale, science-based taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Nederland acht het in de totstandkoming van de taxonomie van belang dat technologieën niet bij voorbaat worden uitgesloten, omdat een wetenschappelijk onderbouwde taxonomie leidt tot een objectieve verduurzaming van de financiële sector. Die inzet strookt met de taxonomieverordening.
In de huidige technische uitwerking wordt voor elektriciteitsproductie een drempelwaarde gehanteerd van 100gram CO2/kWh. Elektriciteitsproductie onder deze drempelwaarde wordt duurzaam geacht. In de praktijk halen aardgascentrales die drempelwaarde niet. Eerder gelekte concept-uitzonderingen t.a.v. elektriciteitsopwekking op basis van aardgas, zitten niet in deze uitwerking. De Commissie heeft aangekondigd op het onderwerp aardgas terug te komen. Het kabinet wil vasthouden aan de huidige drempelwaarde van 100gram CO2/kWh.
Overigens toont de realiteit dat aardgas momenteel nog een grote rol speelt in de Nederlandse energiemix, die niet zomaar is uitgespeeld. Het versneld afschakelen van het Groningse gas tot eind 2022 en de Nederlandse gasexportverplichtingen tot 2029 resulteren de komende jaren in een verhoogde Nederlandse import van aardgas en mogelijk in aanvullende investeringen in de gasinfrastructuur.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de effecten van het gegeven dat de deadline voor de implementatie van de BRRD II-richtlijn niet gehaald is. Zij vragen hierbij zowel naar de effecten van het mislopen van de deadline voor implementatie zelf, als ook naar verdere acties vanuit de Europese Commissie richting Nederland wegens het mislopen.
Het Europeesrechtelijk kader voor afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen volgt voor, kort gezegd, grote banken uit de verordening SRMR II, die rechtstreekse werking heeft. Voor de overige banken en beleggingsondernemingen volgt het kader uit de richtlijn BRRD II die in de Nederlandse rechtsorde moet worden geïmplementeerd. De implementatiedeadline daarvoor verliep op 29 december 2020. De Europese Commissie heeft Nederland inmiddels (op 3 februari 2021) in gebreke gesteld (nr.2021/0078) waarmee de infractieprocedure is gestart. Het niet-tijdig implementeren van de BRRD II heeft tot gevolg dat bepaalde bevoegdheden uit het kader voor afwikkeling door DNB pas na de implementatie kunnen worden uitgeoefend. Op 7 april 2021 is het implementatievoorstel voor advies aangeboden aan de Raad van State. Nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht, zal het wetsvoorstel ter implementatie van BRRD II zo snel mogelijk worden ingediend bij de Tweede Kamer.
De voorbereiding van het wetsvoorstel heeft langer geduurd dan gebruikelijk vanwege de omvang, techniciteit en complexiteit van de richtlijn. Uit openbare informatie kan worden afgeleid dat ook een groot deel van de andere Europese lidstaten (het voltooien van) de implementatie van de BRRD II nog niet hebben genotificeerd bij de Europese Commissie.28
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de herstelplannen van andere lidstaten. Zij vragen met welk beoordelingskader het Ministerie van Financiën over plannen van andere lidstaten een oordeel zal vormen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarbij speciaal aandacht voor de mate waarin investeringen groen zijn. Erkent de Minister het risico dat daadwerkelijke plannen in mindere mate groen zijn dan zij doen voorkomen, en de quota niet halen, bijvoorbeeld omdat in het Europese deel van de plannen extra ingezet wordt op klimaat maar dit in het nationale deel juist ontbreekt? De leden van de GroenLinks-fractie verwijzen hier onder andere naar de Green Recovery Tracker van het Wuppertal Instituut en denktank E3G. Op welke manier zou hier in de beoordeling van de kwaliteit van plannen om een groen herstel mogelijk te maken op toegezien worden?
Meerdere lidstaten hebben reeds hun herstelplan ingediend bij de Commissie. De Commissie is nu aan zet om de plannen te beoordelen en heeft hier twee maanden de tijd voor. De Commissie toetst de plannen aan alle vereisten uit de RRF- verordening. Eén van de eisen is dat binnen een plan minimaal 37% van de middelen aan klimaatdoelen moet worden besteed. De methode voor het bijhouden van de bestedingen aan dit doel is opgenomen in de bijlage van de verordening, waarbij een gedetailleerde onderverdeling is gemaakt naar het type besteding dat meetelt, en in welke mate (voor 0, 40 of 100%). De vereisten uit de RRF-verordening hebben alleen betrekking op de maatregelen die worden gefinancierd uit de RRF. Uitbetaling vindt pas plaats als de mijlpalen en doelen worden gehaald die vooraf in het herstelplan zijn opgenomen. Het staat lidstaten vrij om daarnaast naar eigen inzicht plannen op te stellen voor investeringen die uit nationale begrotingen worden gefinancierd. De Green Recovery Tracker speelt geen rol in de beoordeling van de kwaliteit van de plannen door de Europese Commissie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de consequenties zijn voor de plannen als blijkt dat de groene en digitale quota niet gehaald worden. Verschillende landen kiezen in hun plannen voor quota die dicht boven het afgesproken minimum liggen. Een situatie kan dan ontstaan waarbij, door het niet succesvol implementeren van een relatief klein onderdeel van bijvoorbeeld een klimaatplan, het gehele quotum niet gehaald wordt. Slaat de tranchering van het uit te keren geld op dat moment terug enkel op het subdeel of op een groter deel? Hoe werkt dit in de techniek, zo vragen deze leden.
Volgens de RRF-verordening moeten de maatregelen ten bate van klimaatdoelen die lidstaten opnemen in hun herstelplan tenminste 37% van de totale omvang van het herstelplan beslaan. Deze eis heeft dus betrekking op de planfase. De uitbetaling van middelen vindt plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelen die vooraf worden vastgesteld. Deze mijlpalen en doelen, en daarmee de uitbetaling, worden verspreid over de implementatieperiode (2021–2026). Mochten sommige mijlpalen en doelen niet worden bereikt, dan zal een deel van de middelen niet worden uitbetaald.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat de grotere pool aan Europese safe assets nu bijdraagt aan de economische beleidsdoelen van de EU, waaronder een sterke internationale positie van de euro, en het verkleinen van het aanbod van Europese safe assets na 2028 juist weer contrair zou zijn met deze doelen. Wat zijn daarvan de implicaties?
De NGEU-obligaties die de EU zal uitgeven vergroten de pool aan Europese safe assets en kunnen op die manier bijdragen aan de internationale positie van de euro. Het kabinet is van mening dat versterking van de internationale rol van de euro op zichzelf geen reden is om door te gaan met de uitgifte van dergelijke obligaties. Een geleidelijke aflossing van de NGEU-obligaties zal ook niet direct leiden tot een verzwakking van de positie van de euro. Die positie is afhankelijk van diverse factoren, in de eerste plaats de gezondheid van de individuele economieën van de eurozone.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of Nederland op enig moment heeft overwogen om grensoverschrijdende plannen voor te bereiden in het kader van het RRF. Waarom is hier in de voorbereiding uiteindelijk wel of juist niet voor gekozen? En wat zijn op dit punt in de toekomst de afwegingen?
Er is een ambtelijke verkenning uitgevoerd naar de mogelijke inhoud van een Nederlands Recovery and Resilience Plan (RRP). De verkenning betreft zowel hervormingen en investeringen waartoe dit kabinet sinds 1 februari 2020 heeft besloten als additionele investeringen die een volgend kabinet kan treffen. Bij de verkenning is getoetst aan de eisen en voorwaarden voor een herstelplan zoals beschreven in de RRF-verordening. De RRF-verordening voorziet in de mogelijkheid om grensoverschrijdende projecten op te nemen in een herstelplan. Lidstaten worden gevraagd om in hun herstelplannen aan te geven of hiervan sprake is. Dit is echter geen verplichting. Het is aan de formerende partijen om te besluiten welke maatregelen een plek krijgen in een Nederlands RRP.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de reactie van het kabinet op de aanbeveling van het IMF in de regionale outlook om komend jaar 375 miljard euro extra aan publieke middelen in de Europese economie te investeren (nog los van Herstelfondsmiddelen). Welke rol speelt deze aanbeveling in de strategische discussie over het herstel?
Gedurende de crisis is het belangrijk dat overheden stimulerend beleid voeren om de negatieve impact op de economie te beperken. Op Europees niveau zijn hiertoe een aantal maatregelen getroffen. In maart 2020 heeft de Raad ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie29 om de algemene ontsnappingsclausule te activeren. Deze clausule biedt lidstaten de maximale flexibiliteit binnen het Stabiliteits- en Groeipact om de economie tijdens de crisis te ondersteunen. Daarnaast biedt het ongekend grote Europese herstelinstrument Next Generation EU (NGEU) een aanzienlijke stimulans voor investeringen, waarvan de middelen uit NGEU de komende jaren zullen worden uitgekeerd Het kabinet is van mening dat er binnen de EU voldoende mogelijkheden zijn om de benodigde investeringen te doen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet te reageren op de analyse van de heer Enria, voorzitter van de Supervisory Board van de ECB, over het gegeven dat een significant aantal Europese banken (twee van de vijf banken heeft volgens de toezichthouder tekortkomingen) hun risicoclassificatie niet op orde heeft en dat er zelfs banken zijn die doelbewust niet transparant zijn over de risico’s.
Op zes mei 2021 is dhr. Enria geïnterviewd door persbureau Reuters over de Europese bankensector.30 In dit interview geeft hij aan dat twee van de vijf banken nog niet aan de verwachtingen van de ECB voldoen als het gaat om de kwaliteit van methoden om kredietrisico’s in te schatten. Dhr. Enria geeft aan dat hij over het algemeen tevreden is over de voortgang die geboekt is, maar dat hij zorgen heeft over de banken die achterblijven. De ECB wil banken via de ontwikkeling van zogenoemde good practices stimuleren hun risico-inschatting te versterken. Ik deel het belang van goede risico-inschatting van banken en juich het toe dat de ECB hier verder stappen in zet.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet een economische duiding en politieke appreciatie van de recente inflatieontwikkelingen in Nederland en Europa en de effecten daarvan op de Europese obligatiemarkten.
De inflatie in de eurozone zoals gemeten in de jaar-op-jaar groei van de geharmoniseerde prijsindex is in april uitgekomen op 1,6%. De inflatie stijgt hiermee naar het hoogste niveau sinds april 2019. Een belangrijk deel van de inflatie wordt gedreven door een stijging van de grondstofprijzen. De grondstofprijzen daalden na aanvang van de coronacrisis sterk maar liggen inmiddels alweer op een hoger niveau dan voor de crisis. Aangezien bij de inflatiemeting het niveau van de prijsindex wordt vergeleken met het niveau van 12 maanden geleden heeft dit patroon een grote invloed op de inflatie. Zo wordt ca. 1% van de inflatie van 1,6% van april bepaald door de energieprijzen31. Deze invloed op de inflatie zal na verloop van tijd wegebben. Volgens hetzelfde mechanisme zal de tijdelijke verlaging van de BTW in Duitsland tussen juli en december 2020 de komende periode een opwaarts effect hebben op de inflatie. De ECB schat dit effect op ca 0,2% in 202132. Tenslotte heeft ook de wijziging in het uitgavenpatroon als gevolg van Covid-19 een invloed op de inflatie. Het gewichten van goederen en diensten in de geharmoniseerde prijsindex worden elk jaar in januari bijgesteld naar aanleiding van de consumptie in het afgelopen jaar. Dit betekent dat het gewicht van producten waarvan de consumptie aanzienlijk is gedaald zoals vakanties is afgenomen waardoor de prijsdaling van deze producten ook een minder grote invloed heeft op de inflatie. De ECB schat dit effect op de inflatie op ca. 0,3% punt in januari 202133.
In totaal verwacht de ECB volgens haar raming van maart jl. dat de inflatie gedurende 2021 geleidelijk oploopt naar 2% en om daarna weer terug te vallen naar 1% als het effect van tijdelijke factoren als de energieprijzen en de BTW-verlaging verdwijnt34. Vervolgens voorziet de ECB een geleidelijke stijging van de inflatie naar 1,4% in 2023.
Een hogere inflatie kan ook leiden tot een stijging van de rentes op Europese obligatiemarkten. Bij een hogere inflatie kan de ECB in de toekomst sneller de beleidsrente verhogen. Daarnaast kan bij een hogere inflatie (volatiliteit) het risico op inflatie toenemen en kunnen investeerders hiervoor een hogere nominale compensatie vereisen, wat ook leidt tot een stijging van de rente. Het precieze effect van deze factoren is afhankelijk van de verwachtingen op de financiële markten over de inflatieontwikkeling en het rentebeleid van de ECB.
De GroenLinks-fractie vraagt waarom Nederland geen aanvraag heeft gedaan voor geld uit het Europese solidariteitsfonds voor natuurrampen, te meer omdat andere landen tientallen miljoenen uit dit fonds ontvangen hebben in het licht van de COVID-pandemie.
Nederland heeft geen aanvraag gedaan voor financiële steun uit het Solidariteitsfonds. Er was in de maanden april en mei 2020, toen de aanvragen zijn gedaan, een grotere urgentie bij andere lidstaten voor financiële steun. Nederland heeft toen ook aangeboden om andere zwaar getroffen lidstaten financieel te ondersteunen. Ook dacht Nederland op dat moment ook al dat de beschikbare pot niet genoeg zou zijn voor iedereen. Verder was bekend dat de minder rijke landen voorrang zouden krijgen bij de verdeling van het fonds. In Nederland was er op dat moment meer sprake van vraag naar benodigde materiële zaken dan naar financiële steun.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet kan ingaan op de juridische houdbaarheid, bijvoorbeeld bezien door de Wereldhandelsorganisatie, van een ambitieuze Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) op het moment dat de CO2-uitstoot van economische activiteiten binnen de EU in onvoldoende mate hetzelfde belast worden. Wat betekent dit voor de opstelling van Nederland ten aanzien van de samenhang tussen de herziening van ETS en introductie van het CBAM?
Het kabinet is van mening dat een voorstel voor een CBAM WTO-conform moet zijn en de Europese Commissie heeft aangegeven hiermee rekening te houden. Het is van belang dat het non-discriminatiebeginsel, dat belangrijk is voor WTO-conformiteit, gewaarborgd wordt. De wisselwerking tussen de CBAM en de herziening van de ETS en als gevolg daarvan de juridische houdbaarheid kan pas worden beoordeeld als duidelijk is hoe de voorstellen eruit zin. Het kabinet zal hierover een standpunt innemen zodra de inhoud van deze voorstellen bekend is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het eens is met Fabio Penetta, lid van het ECB-bestuur, die stelt dat de EU werk zou moeten maken van een belasting op het energieverbruik van cryptovaluta. Is het kabinet het met de heer Penetta eens dat deze discussie gevoerd moet worden en is zij bereid zich in deze discussie constructief op te stellen?
Zowel het delven als aanhouden van crypto activa is in Nederland (indirect) belast met energiebelasting. Immers, zowel voor het delven als aanhouden van cryptoactiva wordt elektriciteit verbruikt. Het verbruik van elektriciteit is in Nederland belast met energiebelasting. In de EU dient het gebruik van elektriciteit ook belast te worden vanwege de Richtlijn Energiebelastingen. De relevante discussie in de EU is daarom vooral wat het minimumtarief voor de belasting op elektriciteit zou moeten zijn. Dit is een discussie die gevoerd zal worden naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de Energiebelastingrichtlijn. Nederland is voor verhoging van de minimumtarieven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de PvdD-fractie zijn ervan op de hoogte dat 37% van de Recovery and Resilience Facility, het omvangrijkste budget uit het EU-herstelfonds, duurzaam moet worden besteed. Zoals bekend vinden de leden van de PvdD-fractie dat het EU-Herstelfonds geheel in het teken moet staan van duurzaamheid. Zij waren al bezorgd over de onduidelijke, multi-interpretabele duurzaamheidscriteria, waardoor lidstaten in grote mate zelf konden bepalen wat duurzaam is. Nu hebben ze er ook kennis van genomen dat de herstelplannen die de lidstaten hebben ingediend zeer verwarrend en onvergelijkbaar zijn. Dat maakt het lastig te beoordelen of de plannen wel echt duurzaam zijn. Volgens de Green Recovery Tracker komen de landen niet op 37% uit, ook al zeggen sommige landen dat ze boven dat percentage zitten. Klopt het dat het kabinet voor de eigen beoordeling afgaat op het oordeel van de Europese Commissie? Welk beoordelingskader zal de Minister hanteren om de plannen te beoordelen op duurzaamheid? Kan hij het beoordelingskader met de Kamer delen? Op welke manier gaat hij voorkomen dat de plannen in werkelijkheid greenwashing zijn? Mist hij momenteel nog informatie om tot een goede beoordeling te komen van de plannen? Zo ja, welke? Is hij bereid om dit te bespreken in de Eurogroep/Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021? Is hij bereid om voor de appreciatie van de plannen in kaart te brengen hoeveel extra gigawatt aan wind- en zonne-energie de plannen van de lidstaten gaan opleveren, per lidstaat en in totaal?
De Commissie is nu aan zet om de plannen te beoordelen en heeft hier twee maanden de tijd voor. De Commissie-beoordeling vormt het uitgangspunt voor de kabinetsappreciatie. De Commissie toetst de plannen aan alle vereisten uit de RRF- verordening, waaronder de eis dat binnen een plan minimaal 37% van de middelen aan klimaatdoelen moet worden besteed. De methode om de klimaatbijdrage te meten zoals opgenomen in de bijlage van de RRF-verordening is gebaseerd op het RIO-marker systeem van de OESO en binnen het MFK wordt deze methode voor het cohesiebeleid reeds in de Common Provisions Regulation (CPR) toegepast. Het is binnen het MFK de meest gedetailleerde bestaande methode voor het meten van klimaatbijdragen. Hierbij worden meer dan 140 investeringscategorieën onderscheiden, en verbonden aan een klimaatmarker van 0%, 40% of 100%, afhankelijk van de mate waarin ze bijdragen aan klimaatdoelstellingen. Projecten met 40% dragen in principe nog steeds bij aan het behalen van deze doelstellingen, alleen minder of minder direct dan projecten met een 100% marker. Daarmee is het risico op greenwashing volgens het kabinet beperkt. Bij de beoordeling van plannen wordt niet bijgehouden hoeveel extra gigawatt aan wind- en zonne-energie die plannen opleveren. Het kabinet is ook niet in staat om die berekening te doen.
Indien de Commissie tot een positieve beoordeling van de plannen komt, zal zij een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad, waarmee een plan wordt goedgekeurd. De Raad moet het uitvoeringsbesluit binnen een maand goedkeuren, en doet dit op basis van gekwalificeerde meerderheid. Het kabinet streeft ernaar binnen twee weken nadat de Commissie een concept uitvoeringsbesluit heeft gedeeld met de Raad, een appreciatie hiervan aan de Tweede Kamer te sturen.
De leden van de PvdD-fractie merken verder op dat het Internationaal Energie Agentschap (IEA) een rapport heeft opgesteld ter ondersteuning van de klimaattop die in november in Glasgow zal worden gehouden. Volgens dit rapport zijn er enorme inspanningen nodig om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad Celsius. Volgens het rapport moeten oliemaatschappijen helemaal stoppen met investeren in de exploratie van nieuwe olie- en gasvelden, kunnen er geen nieuwe kolencentrales worden bijgebouwd en moet er jaarlijks vanaf 2030 1.020 gigawatt vermogen aan wind- en zonne-energie bij komen.35 Deelt de Minister de analyse dat wanneer de plannen van lidstaten hier niet op zien, de plannen onvoldoende bijdragen aan het klimaat? Is de Minister bereid om na te gaan of de plannen van de lidstaten hierop zien? Is hij bereid om deze vraag voor te leggen tijdens de Eurogroep/Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021?
De Commissie toetst plannen aan de eis dat minimaal 37% van de middelen aan klimaatdoelen moet worden besteed. Dit minimumpercentage kan op diverse manieren worden gehaald, waaronder door te investeren in wind-of zonne-energie. Daarnaast geldt de voorwaarde dat de middelen uit de RRF niet mogen worden uitgegeven aan activiteiten die het klimaat of milieu significant schaden, het zogenaamde «do no significant harm principe». Op grond van de RRF-verordening kan echter niet worden opgelegd dat oliemaatschappijen stoppen met investeren in de exploratie van nieuwe olie- en gasvelden, en er geen nieuwe kolencentrales worden bijgebouwd.
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat het afbouwen van fossiele subsidies prioriteit heeft, omdat dit overduidelijk haaks staat op klimaatbeleid. Is de Minister bereid om na te gaan of lidstaten maatregelen treffen om belastingvrijstellingen voor het gebruik van fossiele brandstoffen voor bedrijven af te schaffen of duurzaam te hervormen? Is de Minister bereid om deze vraag voor te leggen tijdens de Eurogroep/Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021?
Ik zal zeker aandacht vragen voor de noodzaak van het inperken van belastingverminderingen voor het gebruik van fossiele brandstoffen voor bedrijven op Europees niveau. Het kabinet staat positief tegenover het aangekondigde herzieningsvoorstel van de Richtlijn energiebelastingen van de Europese Commissie met daarin waarschijnlijk het voorstel tot verhogen van minimumtarieven en tot het beperken van de ruimte voor vrijstellingen om zo een grotere bijdrage te leveren aan CO2-reductie.
De leden van de PvdD-fractie denken dat niet alleen de plannen, maar ook de uitvoering erg belangrijk is. Zij vragen zich af: hoe zullen we straks weten of en in welke mate de miljarden uit het EU-herstelfonds die voor verduurzaming moesten worden ingezet, bij hebben gedragen aan het klimaat? Hoe wordt het toezicht op de uitvoering geregeld? Is de Minister bereid om dit te bespreken tijdens de Eurogroep/Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021? Wat wordt de Nederlandse inbreng ten aanzien van het toezicht en evaluatie? Is hij bereid om het idee van een tussentijdse evaluatie te bespreken in de Eurogroep/Ecofinraad van 21 en 22 mei 2021?
Lidstaten kunnen twee keer per jaar een verzoek doen tot uitbetaling van middelen op grond van het behalen van de mijlpalen en doelen die op voorhand in een herstelplan zijn vastgelegd. Deze mijlpalen en doelen hebben betrekking op zowel investeringen als hervormingen. Ze worden per specifiek beleidsterrein geformuleerd, dus ook voor de klimaatdoelen. Een mijlpaal is daarbij een kwalitatieve indicator, zoals een aangenomen wet. Een doel is een kwantitatieve indicator, zoals het aantal gebouwde eenheden. Indien de Commissie niet positief oordeelt over de voortgang op mijlpalen en doelen, zal zij geen besluit nemen tot uitbetaling van middelen op basis van deze mijlpalen en doelen. De RRF-verordening voorziet al in een evaluatierapport, dat de Commissie voor 31 juli 2022 moet publiceren. Daarin moet o.a. een kwantitatieve beoordeling van de bijdrage van herstelplannen aan het klimaatdoel worden gegeven. Gedurende de implementatie zal bovendien met zogenaamde common indicators en een scoreboard bijgehouden worden in hoeverre de diverse doelen van de RRF worden bereikt.
De leden van de PvdD-fractie zijn op de hoogte van de ontwikkelingen van nieuwe EU-voorstellen om verdere klimaatverandering tegen te gaan. Het is hen opgevallen dat er op nationaal niveau belastingvoordelen voor bedrijven rond energiegebruik zijn geregeld die incompatibel zijn met deze voorstellen. Dit kan de Europese en internationale klimaatsamenwerking bedreigen. Het zou bijvoorbeeld niet uit te leggen zijn als de EU een CO2-grensmechanisme introduceert waardoor er over bepaalde producten een heffing aan de grens wordt geheven, terwijl lidstaten die producten op nationaal niveau binnenlands blijven subsidiëren. Kan de Minister een overzicht geven van deze producten waar Nederland belastingvoordelen voor heeft geregeld? Kan hij ook een overzicht geven van producten waar de andere lidstaten belastingvoordelen voor hebben geregeld, uitgesplitst naar lidstaat?
Een overzicht van de regelingen die van invloed kunnen zijn op het gebruik van fossiele brandstoffen is reeds gegeven in de brief «Financiële prikkels voor fossiele brandstoffen» die de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de staatsecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, op 14 september jl. naar uw Kamer heeft verzonden.36 Een vergelijkbaar overzicht voor alle lidstaten heb ik niet beschikbaar. Wel is in de evaluatie van de energiebelasting zoals naar uw Kamer verzonden op 20 april jl. in kaart gebracht in hoeverre verschillende regelingen ook van toepassing zijn in een aantal van de ons omringende landen.37
De leden van de PvdD-fractie denken dat de vrijstellingen voor fossiele brandstoffen en het degressieve tariefstructuur in de energiebelasting niet verenigbaar zijn met de vergroeningsbeweging die de EU wil doorzetten en denken dat die de besluitvorming rond en uiteindelijk ook de uitvoering van EU-voorstellen waar het kabinet positief tegenover staat, in de weg kan zitten. Dit, terwijl het kabinet vaak juist aangeeft dat klimaatverandering het beste kan worden aangepakt door internationale samenwerking. Is de Minister ook van mening dat het onwenselijk is als Nederlandse vrijstellingen en subsidies voor fossiele brandstoffen internationale samenwerking op het gebied van klimaat in de weg zitten? Op welke manier gaat hij dit voorkomen? Wordt er op ambtelijk niveau al gekeken naar de samenstelling van het pakket Belastingplan 2022? Welke bouwstenen uit de bouwstenenrapporten voor een beter belastingstelsel zouden volgens de Minister kunnen bijdragen aan fiscale vergroening? Met andere woorden: wat is de exitstrategie van het kabinet op het gebied van fossiele subsidies en wordt daar al aan gewerkt, zodat onze fossiele subsidies internationale en Europese samenwerking niet in de weg zitten?
In tegenstelling tot de leden van de PvdD verwacht ik niet dat het feit dat Nederland op dit moment vrijstellingen kent voor bepaald gebruik van fossiele brandstoffen die internationale samenwerking op het gebied van klimaat in de weg zit. De huidige Richtlijn energiebelastingen laat ruimte voor het hanteren van deze vrijstellingen en de meeste lidstaten van de EU hanteren daarom ook dezelfde vrijstellingen. Dat onderstreept het belang van het aankomende voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de richtlijn op dit vlak. Die herziening biedt de kans om gelijktijdig in alle lidstaten dergelijke regelingen in te perken om zo de beprijzing van brandstofverbruik te verbeteren en daarmee de energiebelastingen een sterkere bijdrage te laten leveren aan het halen van de klimaatdoelen. Ten aanzien van nationale stappen voor verdere fiscale vergroening ligt het voor de hand dat een volgend kabinet daarin keuzes maakt.
Het kabinet zegt vaak dat klimaatbeleid het beste op internationaal of EU-niveau kan worden aangepakt, maar internationale of EU-samenwerking op het gebied van klimaat wordt bedreigd door nationale fossiele subsidies. Is de Minister bereid om de noodzaak van het afschaffen van fossiele subsidies in de Eurogroep/Ecofinraad te bespreken? Wat wordt de Nederlandse inbreng precies?
Ik zal zeker aandacht vragen voor de noodzaak van het inperken van belastingverminderingen voor het gebruik van fossiele brandstoffen voor bedrijven op Europees niveau. Het kabinet staat positief tegenover het aangekondigde herzieningsvoorstel van de Richtlijn energiebelastingen van de Europese Commissie met daarin waarschijnlijk het voorstel tot verhogen van minimumtarieven en tot het beperken van de ruimte voor vrijstellingen om zo een grotere bijdrage te leveren aan CO2-reductie.
De leden van de PvdD-fractie merken tot slot op dat zij er kennis van hebben genomen dat het volgens ECB-lid Fabio Panetta tijd is dat de EU gaat nadenken over energiebelastingen op crypto activa. Wat vindt de Minister van dit idee? Zijn er mogelijkheden om dit op nationaal niveau te regelen? Zou hij hierop kunnen voorsorteren bij het Pakket belastingplan 2022?
Zowel het delven als aanhouden van crypto activa is in Nederland belast met energiebelasting. Dit komt omdat in Nederland het verbruik van elektriciteit belast is met Energiebelasting en zowel het delven als aanhouden van crypto activa elektriciteit kost. Op dit moment is er in Nederland dus al sprake van een belasting op het energieverbruik dat gepaard gaat met op crypto activa. Voorsorteren in het Pakket Belastingplan 2022 is dan ook niet nodig.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt
De leden van de fractie van Volt hebben kennisgenomen van de voor dit schriftelijk overleg geagendeerde stukken en hebben daar opmerkingen bij en vragen over.
Als eerste merken de leden van de Volt-fractie op dat, daar het formeren onbedoeld lang kan duren, zij het onverantwoord achten om geen plannen in te dienen voor het coronaherstelfonds. De vraag is dan ook wanneer de demissionaire Minister dan wel de Kamer aan de slag mag om te werken aan deze plannen. Hier is geen kabinet voor nodig, missionair dan wel zakelijk. Een parlement dat zich zakelijk in het algemeen belang opstelt is, zo merken de leden van de Volt-fractie op, voldoende om robuuste plannen in te dienen die aan de zes punten van de voorwaarden voldoen. De leden van de Volt-fractie vragen of de Minister dit deelt, en zo ja, hoe gestart kan worden door een groep van mensen die nadenken over de mogelijke plannen die invulling geven aan de hervormingen die Nederland moet doen.
Het kabinet wil een stevig en ambitieus plan indienen. Daarom is ervoor gekozen de indiening van het plan aan het nieuwe kabinet te laten. Zo behoudt een volgend kabinet de ruimte om te kiezen welke hervormingen en investeringen een plek krijgen in het nationale plan voor de komende jaren en vergroot dit het draagvlak voor de implementatie ervan. Het kabinet heeft opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan, waarin kansrijke maatregelen in kaart gebracht worden. Op technisch niveau zijn hierover momenteel gesprekken met de Commissie.
Ten tweede merken de leden van de Volt-fractie op dat zij nergens in de stukken zijn tegengekomen wat de stand van zaken is inzake werkloosheid, en dan specifiek jeugdwerkloosheid. Wat zijn de cijfers en wat zijn de plannen om die aan te pakken? Anders blijven we van crisis naar labbekakkerige groei naar crisis tot geen groei sukkelen. De leden van de Volt-fractie achten het tijd om werkloosheid en specifiek jeugdwerkloosheid aan te pakken. Ook in Nederland zijn er jongeren die door onderwijs en stages een achterstand hebben gelopen en mogelijk meer kans lopen om werkloos te raken. Maar vooral in andere Europese landen waren deze problemen nog niet opgelost voor de Coronapandemie daar hard toesloeg. De leden van de Volt-fractie ontvangen graag een reactie hierop van de Minister.
Het bewerkstelligen van economisch herstel is nu prioriteit. Het aanpakken van werkloosheid en jeugdwerkloosheid is daar een belangrijk onderdeel van. Het kabinet zet zich o.a. via het aanvullend sociaal pakket38 hiervoor in; één van de bouwstenen is specifiek gericht op de bestrijding van jeugdwerkloosheid.
De arbeidsmarktgevolgen van de coronacrisis voor jongeren zijn groot (zie in de tabel hieronder enkele cijfers over werkloosheid en jeugdwerkloosheid in Europa). Jongeren hebben vaak een flexibel contract of werken in sectoren die hard getroffen zijn door de crisis, zoals de horeca. Ook schoolverlaters hebben in deze tijd minder kansen op een eerste baan. Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid zetten gemeenten, scholen en andere partners zich in om jongeren te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk. Het gaat hierbij om werkloze jongeren, jongeren die met werkloosheid worden bedreigd en schoolverlaters met een groot risico op werkloosheid. Dit zijn recente en aankomende schoolverlaters zonder startkwalificatie uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro) en jongeren die voortijdig school hebben verlaten (vsv). Alsook jongeren uit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) met weinig arbeidsmarktperspectief.
De centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s hebben middelen gekregen voor het coördineren van een regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. De regio’s kunnen daarbij gebruikmaken van verschillende budgetten uit het steun- en herstelpakket. Voor de schoolverlaters met een groot risico op werkloosheid zijn er daarnaast specifieke, financiële middelen beschikbaar voor scholen en gemeenten om nazorg en vroegtijdige begeleiding naar vervolgonderwijs of werk te bieden (in totaal € 342 miljoen).
Ook in EU verband is er aandacht voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Zo is eind 2020 een Europese Raadsaanbeveling39 aangenomen over het versterken van de jongerengarantie. Doel van deze aanbeveling is ervoor te zorgen dat alle jongeren tot 30 jaar binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten, een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, vervolgonderwijs, een leerlingplaats of een stage. Nederland heeft deze Raadsaanbeveling gesteund.
Werkloosheid, in % van de beroepsbevolking1 |
Jeugdwerkloosheid (15–24 jaar), in % van de beroepsbevolking van dezelfde leeftijd2 |
|||
---|---|---|---|---|
Country |
2020 |
2021 |
2022 |
2020 |
European Union |
7,1 |
7,6 |
7 |
|
Euro area |
7,8 |
8,4 |
7,8 |
|
Belgium |
5,6 |
6,7 |
6,5 |
15,3 |
Bulgaria |
5,1 |
4,8 |
3,9 |
14,2 |
Czechia |
2,6 |
3,8 |
3,5 |
8,0 |
Denmark |
5,6 |
5,5 |
5,2 |
11,6 |
Germany |
3,8 |
4,1 |
3,4 |
7,5 |
Estonia |
6,8 |
7,9 |
6,3 |
17,9 |
Ireland |
5,7 |
10,7 |
8,1 |
15,3 |
Greece |
16,3 |
16,3 |
16,1 |
35,0 |
Spain |
15,5 |
15,7 |
14,4 |
38,3 |
France |
8 |
9,1 |
8,7 |
20,2 |
Croatia |
7,5 |
7,2 |
6,6 |
21,1 |
Italy |
9,2 |
10,2 |
9,9 |
29,4 |
Cyprus |
7,6 |
7,5 |
7,2 |
18,2 |
Latvia |
8,1 |
8,2 |
6,9 |
14,9 |
Lithuania |
8,5 |
8,3 |
7,1 |
19,6 |
Luxembourg |
6,8 |
7,4 |
7,3 |
23,2 |
Hungary |
4,3 |
4,3 |
3,8 |
12,8 |
Malta |
4,3 |
4,3 |
3,8 |
10,7 |
Netherlands |
3,8 |
4,3 |
4,4 |
9,1 |
Austria |
5,4 |
5 |
4,8 |
10,5 |
Poland |
3,2 |
3,5 |
3,3 |
10,8 |
Portugal |
6,9 |
6,8 |
6,5 |
22,6 |
Romania |
5 |
5,2 |
4,8 |
17,3 |
Slovenia |
5 |
5 |
4,8 |
14,2 |
Slovakia |
6,7 |
7,4 |
6,6 |
19,3 |
Finland |
7,8 |
7,6 |
7,2 |
21,4 |
Sweden |
8,3 |
8,2 |
7,5 |
23,9 |
De leden van de Volt-fractie maken komen, ten derde, bij het punt van NextGenerationEU. Wat wordt op dit moment gedaan in de verschillende landen, en ook in Nederland, om de economie niet alleen te herstellen, maar vooral ook voor de jonge generaties duurzaam en robuust in te richten?
Next Generation EU is een tijdelijk Europees instrument dat moet helpen om de economische en sociale schade ten gevolge van de COVID-19-crisis te herstellen en economieën veerkrachtiger te maken. Lidstaten hebben de mogelijkheid om een nationaal herstelplan in te dienen die door de Europese Commissie worden beoordeeld op basis van de vereisten die zijn opgenomen in de RRF-verordening waarover u in de brief van 3 mei jl. bent geïnformeerd40. De investeringen en structurele hervormingen die in de plannen zijn opgenomen moeten erop gericht zijn het groeipotentieel te vergroten en een duurzaam herstel van economieën mogelijk te maken. Daarbij is het een eis dat plannen speciale aandacht besteden aan de jonge generaties. Tijdens het debat met de Eerste Kamer over het Eigen Middelen Besluit op 18 mei jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 37, Debat goedkeuring nieuw Eigen Middelenbesluit van de Europese Unie) heb ik tevens toegezegd om bij de aankomede Eurogroep de Commissie te vragen naar het onderzoeken van de intergenerationele balans van NGEU.
Een vierde onderwerp van de Volt-fractie betreft de prognose voor de eurozone. De leden van de Volt-fractie blijven erbij dat sturen op lage werkloosheid en meer economische groei de eurozone robuuster zal maken dan sturen op begrotingsdisciplines. Zeker nu ook meer landen zich afzetten tegen die disciplines, zijn deze variabelen aan de beurt om goed te gemonitord te worden. Wat is het perspectief van de Minister hierop?
De huidige crisis laat zien dat de Europese begrotingsregels voldoende flexibiliteit bevatten om in te spelen op de economische situatie. Met steun van Nederland is de algemene ontsnappingsclausule binnen het Stabiliteits- en Groeipact geactiveerd, waardoor lidstaten ongehinderd door numerieke begrotingsnormen hun begrotingstekorten konden laten oplopen. Het kabinet is van mening dat steunmaatregelen tijdelijk en gericht moeten worden ingezet, en niet mogen leiden tot een structurele verslechtering van de overheidsfinanciën. Zodra de omstandigheden het toelaten zal een terugkeer naar prudent begrotingsbeleid noodzakelijk zijn, om de houdbaarheid van de overheidsschulden op middellange termijn te waarborgen. Daarnaast is het van belang dat lidstaten in de EU aandacht blijven besteden aan het versterken van hun economieën om duurzame economische groei en de weerbaarheid te vergroten. Hiertoe biedt Next Generation EU, en de Recovery and Resilience Facility als belangrijkste onderdeel daarvan, tot en met 2026 een aanzienlijke impuls. Dit biedt de kans om de begrotingsdiscipline in de EU te herstellen terwijl er voldoende aandacht is voor economische groei.
Ten vijfde maken de leden van de Volt-fractie opmerkingen over de fiscaliteit.
Belastingen, belastingen en nogmaals belastingen. Het is onacceptabel, zo merken de leden van de Volt-fractie op, dat Amazon 44 miljard euro omzet boekte in Europa, en vanuit Luxemburg een aftrekpost van 56 miljoen euro toegekend kreeg. Dit bedrijf, zoals zovele, profiteert van onze werkers, onze digitale infrastructuur en onze consumenten met de best georganiseerde interne markt die toegang geeft tot 450 miljoen Europeanen. Dit bedrijf krijgt geld omdat het geld verdient. Gekker kun je het haast niet bedenken. Is het kabinet het eens met deze opvatting? Zo ja, wil de Minister dan met zijn collega-Ministers praten over deze vorm van economische ondermijning van Europa? Als wij willen dat er in de toekomst werkers zijn, consumenten zijn en digitale infrastructuur is, moeten mensen worden geschoold, moet infrastructuur worden aangelegd en dan moeten mensen geld hebben om te kunnen besteden. Daarom is het beste dat deze bedrijven ook hun maatschappelijke bijdrage gaan leveren. Is de Minister het ook eens met deze opvatting? Zo ja, wil de Minister werk gaan maken van het invoeren van Europese belastingen voor multinationals en Big Tech zodat dit soort constructies uit Luxemburg eindelijk kan stoppen? De leden van de Volt-fractie merken dat we deze gezamenlijke belastingen nodig hebben vanuit rechtvaardigheid. Het zijn collectieve maatschappelijke bijdragen. En daarbij helpt het de EU om met haar eigen middelen investeringen te doen voor het groener en vitaler maken van de EU voor welzijn en welvaart van Europeanen. Graag ontvangen zij een reflectie van het kabinet.
Om te beginnen zou ik het belang willen benadrukken dat iedereen, ook grote bedrijven, hun eerlijke deel aan belastingen dienen bij te dragen. Het aanpakken van belastingontwijking is een belangrijk onderwerp en één van de speerpunten van dit kabinet. Dit kabinet heeft veel gedaan tegen belastingontwijking en wil de aanpak van belastingontwijking voortvarend voortzetten, met name op het gebied van de digitaliserende economie. De uitdagingen die hiermee samenhangen en die ook door de fractie Volt in hun vraag worden benoemd, zijn door de nieuwe, digitale economie vaak wereldwijd van aard en kunnen het beste worden aangepakt door middel van internationale afspraken, zowel in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) als in de Europese Unie (EU). In het Inclusive Framework (IF) van de OESO wordt gestreefd om medio 2021 met een overeenkomst te komen over Pijler 1 (herverdeling heffingsrechten) en Pijler 2 (internationaal minimumbelastingtarief). Op basis van deze uitkomst zal de Europese Commissie met richtlijnvoorstellen komen om deze mondiale oplossingen te implementeren in de nationale wetgeving van lidstaten. Op deze manier wordt er een gelijk speelveld gecreëerd binnen de EU over de precieze toepassing. Daarnaast zal de Europese Commissie deze zomer een richtlijnvoorstel publiceren over een digitale dienstenbelasting. Deze voorstellen zullen bijdragen aan het tegengaan van belastingontwijking. Het kabinet steunt deze initiatieven en zal de voorstellen die daaruit voortkomen met een positieve grondhouding beoordelen. De vraag of dergelijke belastingen of heffingen geschikt zijn om te dienen als eigen middel voor de financiering van de EU-begroting moet los worden gezien van de eventuele introductie van de richtlijnvoorstellen zelf. De Commissievoorstellen voor nieuwe eigen middelen zullen door het kabinet na publicatie via een BNC-fiche worden beoordeeld op hun eigen merites.
Kamerstuk 35 466, nr.11
Vraag 26 Kamerstuk 35 570, nrs. 50, 51 en 52 en Kamerstuk 21 501-07, nr. 1720
Kamerstuk 35 466, nr.12
Kamerstuk 35 466, nr. 13
Kamerstuk 35 466, nr. 14
Onder het huidige MFK (2021–2027) zijn het voormalige Europees Solidariteitsfonds en het Noodhulpinstrument samengevoegd tot een nieuw instrument: de Solidariteit en Noodhulpreserve.
«Interview with Reuters», European Central Bank, 6 mei 2021. https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/interviews/date/2021/html/ssm.in210506~ec5fa1bcac.en.html
ECB (2021) 2021 HICP weights and their implications for the measurement of inflation (europa.eu)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-07-1758.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.