21 501-20 Europese Raad

Nr. 1663 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2021

Naar aanleiding van de onlangs aangenomen motie van het lid Paternotte c.s. over een digitale dienstenbelasting1, heeft uw Kamer gevraagd om een brief van het kabinet waarin het aangeeft hoe het zich hiervoor Europees gaat inzetten. Hieronder vindt u de gevraagde inzet.

De digitalisering van de economie is een van de wereldwijde uitdagingen op het gebied van belastingen. Als gevolg van de digitalisering is er een mismatch ontstaan tussen de waardecreatie en belastingheffing. Het internationaal aanvaarde uitgangspunt in de winstbelasting is dat winst moet worden belast daar waar waarde wordt gecreëerd. In de niet-digitale economie wordt de waarde vaak gecreëerd op de plek waar de bedrijven fysiek zijn gevestigd. De huidige winstbelastingregels zijn ontworpen in de jaren twintig van de vorige eeuw voor zogenoemde «brick and mortar» bedrijfsmodellen waarbij fysieke aanwezigheid een belangrijke rol speelde in de waardecreatie.

In de huidige tijd van digitalisering is deze fysieke aanwezigheid minder essentieel voor bedrijven. Dit heeft ertoe geleid dat de internationale voetafdruk van bedrijven veranderd is: er zijn minder fysieke bedrijfsmiddelen nodig in verhouding tot de verkopen of verstrekte diensten.

Om tot oplossingen te komen voor deze uitdagingen lopen momenteel meerdere trajecten die aan elkaar gekoppeld zijn. Het betreft allereerst de mondiale onderhandelingen binnen het Inclusive Framework (IF) georganiseerd door de OESO, waaraan op dit moment 139 landen deelnemen. Door het IF wordt gewerkt op basis van twee pijlers. Pijler 1 gaat over een gemeenschappelijke aanpak voor het aanpassen van de regels over belastbare aanwezigheid en winsttoerekening in de winstbelasting. Pijler 2 ziet op het waarborgen dat internationaal opererende bedrijven altijd ten minste een minimumniveau aan belasting betalen. Een positieve ontwikkeling betreft de recente plannen van de VS voor het internationaal waarborgen van een minimumbelastingniveau voor bedrijven. Deze plannen zijn een forse stap in de goede richting en vergroten de kans op het bereiken van het doel om medio 2021 tot overeenstemming binnen het IF van de OESO te komen. Nederland ondersteunt dit doel en werkt actief mee aan de uitwerking hiervan. Op basis van de uitkomst binnen het IF van de OESO zal de Europese Commissie met een richtlijnvoorstel komen om deze mondiale oplossingen te implementeren in de nationale wetgeving van lidstaten. Op deze manier wordt er een gelijk speelveld gecreëerd binnen de EU over de precieze toepassing en wordt er verzekerd dat de implementatie voldoet aan het EU recht in den brede (zoals de EU verdragsvrijheden).

Daarnaast heeft de Europese Commissie aangekondigd om voor de zomer een nieuw voorstel te publiceren over een digitale dienstenbelasting. In 2017 had de Commissie al een soortgelijk voorstel over een digitale dienstenbelasting gepubliceerd. Nederland heeft zich destijds constructief opgesteld in de onderhandelingen. Echter, tijdens de Ecofin Raad van 12 maart 2019 hebben de lidstaten besloten om dit voorstel voorlopig uit te stellen in afwachting van de uitkomst van de OESO discussie over digitaliserende economie.

Zoals al eerder aangegeven, steunt het kabinet de diverse initiatieven om tot oplossingen te komen voor de uitdagingen op belastinggebied van de digitaliserende economie. De Europese vormgeving van deze initiatieven (zowel op het gebied van de digitaliserende economie als de digitale dienstenbelasting) zal rond de zomer worden gepubliceerd. Na publicatie zal het kabinet zoals gebruikelijk de Tweede Kamer over de inzet op de hoogte stellen op basis van een Beoordeling Nieuw Commissie voorstel (BNC-fiche). Het BNC-fiche met daarin de appreciatie van het kabinet over het voorstel zal vervolgens in de Tweede Kamer besproken worden, ten behoeve van de onderhandelingen in Brussel. Het kabinet zal deze door de Europese Commissie gepresenteerde voorstellen met een positieve grondhouding beoordelen met het oog op een spoedig resultaat.

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1652.

Naar boven