19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2413 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2018

Met deze brief informeer ik u over twee rapporten die dit voorjaar, op verzoek van de Nederlandse overheid, zijn verschenen over het beleid inzake veilige landen van herkomst. Het betreft ten eerste het advies van de ACVZ «Op zoek naar veilige(r) landen», dat op 5 februari werd uitgebracht. Ten tweede heeft het Europees Migratienetwerk (EMN) op 5 maart de EMN Inform «Safe Countries of Origin» gepubliceerd. Beide rapporten zend ik mee als bijlage1. Hieronder vindt u de beleidsreactie van het Kabinet op de conclusies en aanbevelingen van de ACVZ en ga ik kort in op de resultaten van de internationale vergelijking in de EMN Inform.

U ontvangt deze beleidsreactie met enige vertraging, omdat ik dit onderwerp in verband zie met de maatregelen die genomen zijn met betrekking tot de aanpak van overlastgevende asielzoekers. Mijn brief hierover heeft u op 8 juni jongstleden ontvangen.2

ACVZ-rapport «Op zoek naar veilige(r) landen»

Op 5 februari 2018 heeft de ACVZ het rapport «Op zoek naar veilige(r) landen» uitgebracht. Dit advies volgt op een adviesvraag van 17 januari 2017, waarin de ACVZ is gevraagd advies uit te brengen over de komst van asielzoekers uit veilige landen van herkomst. Centrale vragen hierbij waren:

  • Waarom dienen deze mensen een asielaanvraag in terwijl de kans op inwilliging vrijwel nihil is?

  • Hoe zou de toestroom van deze groep kunnen worden beperkt?

Om tot een antwoord te komen heeft de ACVZ beleidsmakers, uitvoerders, organisaties en de ambassadeurs van Albanië en Georgië geraadpleegd. Er is statistische informatie van Eurostat gebruikt, evenals cijfermateriaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Directie Regie Migratieketen) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Onderzoeksbureau Regioplan heeft interviews afgenomen met asielzoekers die afkomstig zijn uit Albanië, Georgië en Marokko, steeds vijftien per land.

Hieronder vindt u een samenvatting van de conclusies en aanbevelingen met de reactie van het Kabinet daarop.

Aanbeveling 1

Werk vooral aan het wegnemen van de pushfactoren: deze zijn immers op zichzelf krachtig en bovendien sterker dan de pullfactoren die mensen doen kiezen voor Nederland als land van bestemming. Pak – zoveel mogelijk in internationale samenwerkingsverbanden, met name de EU – de grondoorzaken van migratie aan en biedt maatwerk voor ieder land. Overweeg als Nederland en EU legale migratiekanalen (werk en beroepsopleiding) voor landen die meewerken aan terugkeer, zoals Albanië en Georgië. Landen die niet meewerken aan terugkeer, zoals Marokko en Algerije, zouden in beginsel hiervan uitgesloten zijn totdat zij terugkeerafspraken maken en implementeren.

Toelichting

Deze aanbeveling is gebaseerd op de conclusie van de ACVZ dat de pushfactoren om het land van herkomst te verlaten, krachtiger zijn dan de pullfactoren waarbij de perceptie van de bestemming als veilig(er) en de verwachting van een beter leven voorop staan. Bij vertrek uit het land van herkomst bleken er weinig pullfactoren voor Nederland te zijn en bleken veel personen via een omweg en min of meer toevallig in Nederland te belanden. De pullfactoren voor Nederland ontstonden daarbij vooral tijdens de reis.

Kabinetsreactie

Het vergroten van de bereidheid van landen van herkomst om mee te werken aan terugkeer is een van de speerpunten van het Kabinet. Dit is ook uiteengezet in de brief over de Integrale Migratieagenda, die op 29 maart 2018 aan uw Kamer is gezonden.3 Om terugkeersamenwerking met derde landen te bevorderen kiest het kabinet voor een strategische benadering, bij voorkeur in EU-verband, waarbij het principe van «less for less» en «more for more» als uitgangspunt wordt gehanteerd. De toepassing van dit beginsel vraagt om maatwerk.

In de brief over het kabinetsstandpunt ten aanzien van motie van het lid Fritsma4 is hierover aangegeven dat de ernst en duur van de terugkeerproblematiek de inzet van negatieve prikkels vereist en rechtvaardigt. Tegelijkertijd zijn alleen negatieve prikkels niet voldoende om deze samenwerking te realiseren. Een inzet op zowel negatieve als positieve maatregelen biedt wat het kabinet betreft de beste vooruitzichten op effectieve terugkeer en preventie van irreguliere migratie.

Het kabinet verricht op dit moment niet anders dan een verkenning naar de mogelijkheden voor beperkte studie- en arbeidsmigratie voor ingezetenen uit specifieke landen, op voorwaarde van een vooraf geconstateerde verbeterde terugkeersamenwerking en als onderdeel van een breder pakket van afspraken over migratiesamenwerking dat bij voorkeur op het niveau van de EU tot stand wordt gebracht.

Aanbeveling 2

Zowel om principiële redenen (rechtsgelijkheid en geloofwaardigheid) als om praktische redenen (tegengaan van asielshoppen) dient Nederland zich met kracht in te zetten voor een geharmoniseerde EU-definitie van «veilig land» en een uniforme toepassing daarvan. Zorg voor een meer gelijk speelveld in de EU, zowel voor de behandelduur van de asielaanvragen uit veilige landen, de uitkomsten van de aanvragen als de opvang- en terugkeervoorzieningen.

Toelichting

Deze aanbeveling is gebaseerd op de conclusie van de ACVZ dat het ontbreken van een gemeenschappelijke aanvaarde interpretatie van het begrip «veilig land» bij de lidstaten heeft geleid tot een onoverzichtelijke en moeilijk te verdedigen lappendeken van nationale lijsten van veilige landen. Bovendien lopen de cijfers van de daadwerkelijke erkenningspercentages van aanvragen afkomstig van individuen uit veilige landen in de verschillende EU-landen nogal uiteen.

De ACVZ concludeert voorts dat de genomen maatregelen slechts zeer ten dele het beoogde effect van het terugdringen van de doorlooptijden hebben bereikt. De gemiddelde behandelduur is teruggebracht tot gemiddeld 50 dagen (Albanezen), 80 dagen (Marokkanen) en 90 dagen (Georgiërs). De behandelduur is dus nog steeds veel langer dan de beoogde 10 dagen van het veiligelandenspoor, aldus de ACVZ. Dit komt doordat veel aanvragen via het normale en/of via het Dublinspoor (overdracht aan een andere EU-lidstaat) afgehandeld worden, waarbij de behandelduur nog steeds lang is.

De ACVZ merkt daarbij op dat ook andere EU-lidstaten initiatieven hebben genomen om kansloze asielaanvragen zo snel mogelijk af te doen. De Nederlandse maatregelen zullen volgens de ACVZ daarom nauwelijks tot een verminderde aantrekkelijkheid van Nederland hebben geleid ten opzichte van andere lidstaten voor de doelgroep asielzoekers uit veilige landen.

Ten aanzien van opvangvergoedingen concludeert de ACVZ dat niet is uitgesloten dat deze in relatie tot de levensstandaard in het land van herkomst een pullfactor blijven om naar Europa te komen. De duur van de periode die men in de opvang zit speelt mogelijk een belangrijker onderscheidende rol in relatieve aantrekkelijkheid van de opvangvoorzieningen in Nederland ten opzichte van andere lidstaten dan de hoogte van de financiële vergoeding.

Kabinetsreactie

Wat betreft het realiseren van een meer gelijk speelveld in de EU, op onder meer de opvangfaciliteiten in de verschillende lidstaten, is in de eerste plaats de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS), en de opvangrichtlijn in het bijzonder, van belang. De herziening van het GEAS beoogt een meer geharmoniseerd asielstelsel binnen de EU te realiseren, waardoor onder meer secundaire migratiebewegingen («asielshoppen») worden tegengegaan. De Europese Commissie heeft voorstellen gedaan voor een geharmoniseerde inhoudelijke behandeling van asielaanvragen, alsmede voor een op Europees niveau vastgelegde behandelduur van asielaanvragen. Deze uitgangspunten worden door Nederland ondersteund. Nederland is van oordeel dat het belangrijk is dat de uitkomst van procedures in alle lidstaten hetzelfde is. Iedere lidstaat zal tot eenzelfde uitkomst van het beschermingsverzoek dienen te komen.

Nederland is met de Commissie van mening dat een gemeenschappelijke lijst van veilige landen van herkomst in het belang is van harmonisatie en het tegengaan van secundaire migratie. Nederland vindt wel dat individuele lidstaten invloed zouden moeten hebben op de samenstelling van de EU-lijst, omdat iedere lidstaat zijn eigen regionale belangen hierin heeft. De vraag in hoeverre Nederland het afschaffen van nationale lijsten kan steunen, is met name hiervan afhankelijk.

Voor wat betreft de doorlooptijden merk ik op dat de in het rapport genoemde cijfers betrekking hebben op de gemiddelde behandelduur per nationaliteit, ongeacht het gevolgde spoor. Zoals ACVZ ook opmerkt, omvatten de genoemde gemiddelden ook aanvragen die zijn afgedaan in de langzamere sporen 1 (Dublinprocedure) en 4 (algemene of verlengde procedure).5 Daardoor ligt de gemiddelde doorlooptijd logischerwijs hoger dan de gewenste doorlooptijd in het versnelde veiligelandenspoor.6 Omdat dit een onwenselijke situatie is, zijn de maatregelen genomen zoals omschreven in de Kabinetsreactie op Aanbeveling 3.

De invoering van het versnelde spoor 2 heeft naar het oordeel van het Kabinet wel degelijk effect: asielaanvragen in dit spoor worden direct ingedeeld en versneld afgehandeld, waardoor een groep weinig kansrijke asielzoekers de asielprocedure snel doorloopt en slechts korte tijd in de opvang verblijft.

Aanbeveling 3

Verkort in het sporenbeleid de lange behandelduur van de Dublinprocedures of kies voor het zelf afdoen in het veiligelandenspoor om te voorkomen dat asielzoekers uit veilige landen langer dan noodzakelijk in de opvang verblijven.

Toelichting

Deze aanbeveling is gebaseerd op de conclusie van de ACVZ dat het toepassen van «Dublin» op asielzoekers uit veilige landen meestal niet efficiënt is, omdat het in de laatste fase van fysieke overdracht van de Dublinclaimant vaak spaak loopt. Dit betekent dat asielzoekers uit veilige landen evenmin een groot risico lopen overgedragen te worden naar een andere lidstaat. Het is mogelijk dat zij anticiperen op een langere Dublinprocedure en langer in de opvang kunnen verblijven. Als terugkeer gerealiseerd kan worden (Albanië en Georgië), dan is het volgens de ACVZ efficiënt om de aanvraag zelf af te handelen. Als terugkeer veelal niet gerealiseerd kan worden (bijvoorbeeld Marokko) dan is het aantrekkelijker om «Dublin» toe te passen. Als lidstaten het voor elkaar krijgen aanvragen op dezelfde wijze en met eenzelfde snelheid af te doen dan zou dit secundaire bewegingen van asielzoekers uit veilige landen kunnen voorkomen, aldus de ACVZ.

Kabinetsreactie

In de brief over overlastgevende asielzoekers is een aantal maatregelen aangekondigd die erop zijn gericht om evident kansarme asielaanvragen – van bijvoorbeeld asielzoekers uit veilige landen of Dublinclaimanten – versneld af te doen en daarna in te zetten op (gedwongen) terugkeer naar het land van herkomst of overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. Het zijn met name personen uit deze groepen die zich misdragen, en het is dan ook noodzakelijk om hen zo snel mogelijk uit ons asiel- en opvangstelsel te halen. Ook om deze reden kan ik mij vinden in deze aanbeveling van de ACVZ.

Voor wat betreft de behandelduur van Dublinprocedures merk ik op dat de Europese Commissie in het voorstel tot een herziening van de Dublinverordening heeft voorgesteld om de termijnen van de procedurele handelingen te verkorten. Het kabinet zet hier ook op in, alsmede op het vereenvoudigen van de Dublinprocedure. De onderhandelingen hierover duren echter nog voort.

Voor wat betreft het nationale niveau heb ik in de brief over overlastgevende asielzoekers ook aangegeven dat de afdoening van asielzoekers met een Dublinclaim langer duurt dan gewenst. Ik heb daarbij een aantal maatregelen aangekondigd om de Dublinprocedure op nationaal niveau te versnellen, zoals het verhogen van de capaciteit van de IND en deze met voorrang in te zetten op de groep overlastgevers.

De aanbeveling om waar mogelijk te kiezen voor het zelf afdoen van asielaanvragen in het versnelde spoor 2 in plaats van de Dublinprocedure, is conform het kabinetsbeleid. Sinds 1 augustus 2016 wordt een groot deel van de aanvragen van asielzoekers uit de westelijke Balkanlanden in spoor 2 behandeld, ook als blijkt dat vermoedelijk een andere lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is. Sinds 3 juli 2017 is dit ook het geval voor Georgië. Het gaat hier om landen waarnaar terugkeer op korte termijn kan plaatsvinden.

Na afwijzing van de aanvraag in spoor 2 is er geen recht meer op opvang en wordt zo snel mogelijk uitgezet. In de brief over overlastgevende asielzoekers heb ik aangegeven dat deze aanvragen in veel gevallen binnen twee weken worden afgedaan, waarna terugkeer aan de orde is. Deze groep verblijft dus niet voor langere tijd in de opvang in afwachting van een Dublinoverdracht. Op deze manier wordt voorkomen dat deze groep gedurende de (langere) Dublinprocedure overlast veroorzaakt.

Aanbeveling 4

  • a) Versterk de inzet in de EU op terugkeerafspraken met veilige landen, met name de moeilijke terugkeerlanden zoals Marokko en Algerije.

  • b) Pas in de uitvoering maatwerk toe bij het opleggen van inreisverboden. Bekijk per veilig land of het beperken/schrappen van terugkeerondersteuning effectief of juist contraproductief is, ook om meer zelfstandige terugkeer naar moeilijke terugkeerlanden te realiseren.

Toelichting

De ACVZ concludeert dat Nederland diverse initiatieven heeft ondernomen om te komen tot effectievere terugkeer van afgewezen asielzoekers met wisselend resultaat.

De maatregel van het schrappen van terugkeerondersteuning in 2016 voor Albanië en vooral de eerdere in 2010, voor Georgië, is effectief gebleken, aldus de ACVZ. De instroom is in 2017 verder gedaald en inmiddels weer terug op het niveau van vóór de piek in 2016. Het beëindigen van terugkeerondersteuning heeft geen dempend effect gehad op de instroom van asielzoekers uit Marokko. Volgens de ACVZ bestaat de mogelijkheid dat de maatregel zelfs negatief werkt op de zelfstandige terugkeer naar Marokko. De instroom uit Marokko (en Algerije) blijft wel stabiel hoog en ruim boven het niveau van vóór de piek in 2016. De ACVZ verwijst naar haar advies «Strategische Landenbenadering Migratie» voor mogelijke maatregelen die kunnen bijdragen aan een verhoogde terugkeer naar landen zoals Marokko en Algerije die slecht meewerken aan terugkeer.

Ten aanzien van het opleggen van een inreisverboden concludeert de ACVZ dat het effectiever is om van een inreisverbod af te zien als een asielzoeker uit een veilig land zijn asielverzoek op eigen initiatief intrekt en aantoonbaar zelfstandig vertrekt naar het land van herkomst.

Kabinetsreactie

Ad a)

Over de verschillende onderdelen van deze aanbeveling, met name over de inzet ten aanzien van de samenwerking met herkomst- en doorreislanden onder andere ter bevordering van terugkeer als de strategische benadering van landen van herkomst, heeft het Kabinet zijn visie uiteengezet in de brief over de Integrale Migratieagenda van 29 maart 2018.7 Samenwerking aan effectieve terugkeer is een van de prioriteiten van het kabinet en conform de integrale migratieagenda en de nota «Investeren in perspectief» van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking8 wordt hierop in alle bilaterale contacten kabinetsbreed ingezet.

Het Kabinet is het met de ACVZ eens dat moet worden ingezet op terugkeerafspraken in EU-verband met derde landen. Reeds in 2010 heeft Nederland samen met België het initiatief genomen om op praktisch niveau samen te werken op terugkeer. In eerste instantie is deze samenwerking gestart met een klein aantal landen. Inmiddels is dit initiatief in 2011 uitgegroeid tot een samenwerkingsverband European Reintegration Network (ERIN) waarin 15 EU-lidstaten samenwerken op het gebied van herintegratie in landen van herkomst. Verder is Nederland sinds 2010 actief in de European Integrated Return Managment Initiative (EURINT) en sinds 2015 in European Return Liaison Officers (EURLO). Onder het Nederlandse EU-voorzitterschap zijn niet-bindende normen voor terugkeer en herintegratie afgesproken. EURINT wordt inmiddels gezien als een effectieve manier van samenwerking en zal daarom worden geïntegreerd in Frontex.

Met verschillende veilige landen van herkomst heeft de Europese Commissie goed werkende terug- en overnameovereenkomsten afgesloten, in het bijzonder betreft dit de landen op de Westelijke Balkan en de voormalige Sovjetrepublieken. Hoewel de Europese Commissie ook een onderhandelingsmandaat heeft om een dergelijke overeenkomst met Marokko (2000) en Algerije (2002) te sluiten, is dit nog niet gelukt. Daar komt ook bij dat de terugkeersamenwerking van de individuele lidstaten met deze landen zeer wisselend is en onder andere samenhangt met de aard van de bredere bilaterale relatie. Via verschillende manieren zetten de EU en de lidstaten zich in om de terugkeersamenwerking met deze landen te verbeteren.

Ad b)

Het inreisverbod is een belangrijke maatregel die in Europees verband is afgesproken om illegale migratie te beperken. De Terugkeerrichtlijn stelt als hoofdregel dat indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend, een inreisverbod moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur van het inreisverbod dient echter wel rekening te worden gehouden met de individuele omstandigheden van de vreemdeling. Mocht er in het individuele geval aanleiding zijn om een korter inreisverbod op te leggen of van het opleggen van een inreisverbod af te zien, dan bestaat daartoe de mogelijkheid. De Terugkeerrichtlijn biedt echter niet de ruimte om bij vreemdelingen die geen termijn voor vrijwillig vertrek krijgen standaard af te zien van een inreisverbod. Daarnaast zou van het volledig afzien van een inreisverbod ook een verkeerd signaal uitgaan richting deze groep vreemdelingen.

Aanbeveling 5

Richt (gezamenlijke) informatiecampagnes niet alleen op de personen die nog in het land van herkomst zijn, maar ook op personen die al onderweg zijn en zich elders in Europa bevinden.

Toelichting

De ACVZ concludeert dat de migrant meer vertrouwen heeft in alternatieve bronnen van informatie, zoals berichten van familie, vrienden en landgenoten (waaronder degenen die al in het bestemmingsland wonen). Informatiecampagnes alleen gericht op personen die zich nog in hun herkomstland bevinden, zijn niet zo kansrijk omdat de keuze voor Nederland veelal pas onderweg wordt gemaakt. Ook zijn informatiecampagnes op EU-niveau versnipperd.

Kabinetsreactie

Met betrekking tot dit onderwerp verwijs ik naar de brief over de Integrale migratieagenda, waarin wordt aangegeven dat het Kabinet werkt aan de inzet van campagnes om bewustwording over het migratieproces, de daarmee gepaard gaande risico’s en mogelijke alternatieven te bevorderen. Deze aanbeveling van de ACVZ zal worden betrokken bij de verdere uitwerking hiervan.

Van juli 2017 tot 1 maart 2018 heeft er een campagne plaatsgevonden in Albanië.

Met de campagne werd beoogd om Albanezen duidelijk te maken dat het geen zin heeft om naar de Europese Unie te komen voor asiel of werk en daarmee te voorkomen dat Albanese migranten kansloze (asiel)aanvragen indienen bij EU lidstaten. Het project wordt op dit moment geëvalueerd. Ook de uitkomsten van deze evaluatie zullen worden betrokken bij het voornemen van het kabinet om informatiecampagnes vaker in te zetten ter voorkoming van irreguliere migratie.

EMN Inform: Safe Countries of Origin

Op 5 maart 2018 heeft het Europees Migratienetwerk (EMN)9 de resultaten van zijn internationaal vergelijkende onderzoek over asielzoekers uit veilige landen van herkomst gepubliceerd.10 Deze studie is op initiatief van het Nederlandse contactpunt van het EMN, ondergebracht bij de IND, uitgevoerd.

Uit de internationale vergelijking in de EMN Inform komt naar voren dat Nederland meer maatregelen heeft getroffen dan de meeste andere lidstaten om asielaanvragen van personen uit veilige landen van herkomst te ontmoedigen en deze aanvragen zo snel als mogelijk af te handelen.11 Er zijn een aantal belangrijke punten die opvallen in de vergelijking van het Nederlandse beleid met de andere EU lidstaten:

  • Met 32 landen (buiten de EU) heeft Nederland de meeste landen op de nationale lijst staan, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (24 landen) en Oostenrijk (20 landen).12

  • Nederland heeft, net als bijna alle andere lidstaten ook, de Westelijke Balkanlanden als veilig aangewezen. Sommige landen die op de Nederlandse lijst staan, zijn echter op weinig lijsten van andere lidstaten te vinden, zoals Algerije, Jamaica, Marokko, Senegal, Tunesië en Oekraïne.13

  • Nederland is samen met Finland het enige land dat asielzoekers met een Dublin-indicatie uit bepaalde veilige landen niet aan een andere lidstaat overdraagt, maar de aanvraag in de nationale asielprocedure afhandelt.

  • Wat betreft terugkeer is Nederland een van de weinige lidstaten die een verkorte vertrektermijn toepast en een strenger beleid voor het opleggen van inreisverboden hanteert bij afgewezen asielzoekers uit veilige landen.

  • Nederland is de enige lidstaat die heeft gerapporteerd dat in de laatste 2 jaar de terugkeer- en herintegratieondersteuning voor personen uit bepaalde veilige landen is gereduceerd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstukken 19 637 en 33 042, nr. 2391

X Noot
3

Kamerstukken 19 637 en 30 573, nr. 2375

X Noot
4

Kamerstuk 19 637, nr. 2394

X Noot
5

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom aanvragen van asielzoekers uit veilige landen van herkomst niet worden afgedaan in het versnelde spoor 2, zoals wanneer sprake is van een bewarings- en grenszaak, bij (gesteld) minderjarigen, wanneer sprake is van medische problematiek of wanneer het relaas nader onderzoek vergt (zoals bij LHBTI-zaken).

X Noot
6

Hogere doorlooptijden kunnen ook veroorzaakt worden doordat de asielzoeker wordt opgenomen in de nationale procedure na een niet-geaccepteerde Dublinclaim.

X Noot
7

Kamerstukken 19 637 en 30 573, nr. 2375

X Noot
8

Kamerstuk 34 952. nr. 1

X Noot
9

Het Europees Migratienetwerk (EMN) is in 2008 door de Raad van de Europese Unie opgericht om in de informatiebehoefte van beleidsmakers en autoriteiten van de Europese Unie en van de afzonderlijke nationale lidstaten op het gebied van migratie en asiel te voorzien. Hiervoor verzamelt het EMN actuele, objectieve, betrouwbare en waar mogelijk vergelijkbare informatie over migratie en asiel. Daarnaast heeft het EMN ook tot taak het publiek voor te lichten over deze onderwerpen. 28 landen nemen aan het EMN deel (alle EU-lidstaten exclusief Denemarken, maar inclusief Noorwegen). Voor meer informatie zie www.emnnetherlands.nl

X Noot
10

Europees Migratienetwerk (2018), EMN Inform – Safe Countries of Origin, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
11

Op basis van de EMN Inform heeft het Nederlands EMN contactpunt een analyse gemaakt van het Nederlandse beleid in vergelijking met dat van andere EU lidstaten: Nederlands EMN contactpunt (2018), Asielzoekers uit veilige landen van herkomst: Het Nederlandse beleid vergeleken met andere EU-lidstaten, http://www.emnnetherlands.nl/sites/default/files/2018–04/EMN_benchmark_veiligelanden.pdf

X Noot
12

Nederland heeft, net als een aantal andere lidstaten (bijv. het VK en Noorwegen), bepaalde groepen in sommige landen uitgezonderd. Bijvoorbeeld Algerije, Marokko en Tunesië zijn wel op de Nederlandse lijst te vinden, maar worden niet als veilig beschouwd voor homoseksuele en biseksuele vrouwen en mannen, en transgenderpersonen (LHBTs).

X Noot
13

Herkomstlanden die op de Nederlandse lijst staan, maar waar de asielinstroom in de lidstaten gering is (bijv. Vaticaanstad, Brazilië, Andorra, Japan) worden hier buiten beschouwing gelaten.

Naar boven