Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 oktober 2012
Met deze brief informeer ik uw Kamer over een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State op 2 oktober jl. over het (bijzondere) 1F-beleid met betrekking
tot onderofficieren en officieren van de veiligheidsdiensten van het communistische
regime in Afghanistan, de KhAD/WAD.1
Ten aanzien van deze categorie vreemdelingen geldt het (bijzondere) 1F-beleid dat
artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen wanneer uit de verklaringen
van de vreemdeling kan worden geconcludeerd dat hij uit hoofde van zijn functie(s)
en werkzaamheden voor de KhAD/WAD zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen
zoals beschreven in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 februari
2000. De vreemdeling wordt hierbij uitgebreid in de gelegenheid gesteld om aannemelijk
te maken dat hem dit niet kan worden tegengeworpen.
Het afgelopen jaar heb ik meerdere keren met de Tweede Kamer over dit beleid gesproken.
In augustus jongstleden heb ik de Kamer nog bericht dat dit (bijzondere) 1F-beleid
zorgvuldig is, conform internationale en Europese regelgeving en dat ik geen aanleiding
zie om het beleid aan te passen.2
Ten overstaan van uw Kamer heb ik telkens aangegeven dat de toepassing van artikel
1F van het Vluchtelingenverdrag altijd individueel wordt getoetst, ook waar het gaat
om het (bijzondere) 1F-beleid voor (onder)officieren van de KhAD/WAD.
Genoemde uitspraak van 2 oktober 2012 bevat een uitdrukkelijke bevestiging van mijn
standpunt. De Afdeling heeft geoordeeld dat het (bijzondere) 1F-beleid inzake (onder)officieren
van de KhAD/WAD in overeenstemming is met de door het Hof van Justitie van de EU voorgeschreven
individuele toets, die inhoudt dat een vreemdeling aan de hand van de specifieke feiten
van het concrete geval individueel verantwoordelijk moet kunnen worden gesteld voor
door – in dit geval – de KhAD/WAD gepleegde misdrijven als bedoeld in artikel 1F van
het Vluchtelingenverdrag.3
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
G. B. M. Leers