19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1405 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2011

In mijn brief van 13 januari jl.1 heb ik u gemeld dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder te noemen: het Hof) een voorlopige maatregel heeft opgelegd in twee Somalische zaken. Hierdoor ben ik genoodzaakt de uitzetting van Somaliërs afkomstig uit Zuid- of Centraal-Somalië op te schorten tot het Hof uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak. Ik heb aangegeven dat bezien wordt welke consequenties deze voorlopige maatregelen hebben voor de hier te lande verblijvende Somalische vreemdelingen. Met deze brief informeer ik u hierover.

Ik stel een vertrekmoratorium in voor de duur van een jaar voor Somaliërs afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië die niet in Noord-Somalië kunnen verblijven. Dit houdt in dat uitgeprocedeerde asielzoekers behorende tot deze groep niet worden verplicht Nederland te verlaten. Aan hen wordt opvang geboden. Er is geen sprake van categoriaal beschermingsbeleid en de toelating wordt nog steeds individueel beoordeeld. Uitgezonderd van het vertrekmoratorium worden, volgens staand beleid, vreemdelingen van wie de asielaanvraag op niet-inhoudelijke gronden is afgewezen, die de mogelijkheid hebben te vertrekken naar een derde land, die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid en vreemdelingen die aantoonbaar uit Nederland zijn vertrokken na hun asielaanvraag. Voor hen zal, gezien de aard en inhoud van de voorlopige maatregel uitzetting naar Zuid-en Centraal-Somalië overigens niet aan de orde zijn. Met dit vertrekmoratorium geef ik een formele invulling aan mijn verplichting voortvloeiend uit de maatregel van het Hof.

Wanneer ik daartoe eerder aanleiding zie, zal ik u nader informeren over mijn beleid ten aanzien van Somalië.

De minister voor Immigratie en Asiel,

G. B. M. Leers


X Noot
1

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1391.

Naar boven