3 Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie

Aan de orde is het VAO Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie (AO d.d. 23/03).

De voorzitter:

Ik heet van harte welkom de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ondanks deze zware delegatie zijdens het kabinet geldt nog steeds de afspraak van twee minuten spreektijd voor alle fracties, inclusief het indienen van eventuele moties. Ik geef graag als eerste het woord aan mevrouw Voortman, namens de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begin met mijn motie, die ik daarna zal toelichten in de resterende tijd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er sprake is van vaak onbewuste vormen van etnisch profileren door de Nederlandse politie;

overwegende dat etnisch profileren discriminerend is, stigmatiserend werkt voor mensen van etnische minderheidsgroepen en niet effectief is;

constaterende dat het gebruik van stopformulieren een bewezen effectieve methode is om etnisch profileren tegen te gaan;

constaterende dat ervaringen in Spanje en het Verenigd Koninkrijk met stopformulieren laten zien dat de administratieve lasten daar nauwelijks zijn toegenomen en dat het politiewerk efficiënter en effectiever kan worden gedaan door een daling in het aantal controles en een stijging in het percentage aanhoudingen;

verzoekt de regering, een pilot met stopformulieren te starten en de Kamer te informeren over de voortgang en uitkomst van deze pilot,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Koşer Kaya en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (30950).

De heer Amhaouch (CDA):

Ik heb twee vragen. We lazen eergisteren nog in de krant dat de administratieve lasten niet extra worden vergroot. Nederland krijgt veel lof toegezwaaid voor het werk van de wijkagenten. We hebben daarover gediscussieerd in het kader van radicalisering. Bent u niet bang dat wat u voorstelt ten koste daarvan zal gaan?

U noemt het voorbeeld van de stopformulieren. Gaan we de inzet daarvan uitrekken tot de marechaussee op Schiphol en/of het onderwijs, dus overal waar die keuzes gemaakt worden en waar inderdaad een mogelijk risico aanwezig is dat een bepaalde beroepsgroep een afweging moet maken om advies uit te brengen of om in te grijpen? Gaan we daar continu met stopformulieren aan de slag? Gelooft u daar heilig in?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De tweede vraag kan ik als volgt beantwoorden: het gaat ons hier nu in eerste instantie om de pilot, om te proberen of dit werkt. Ik heb het over de politie en inderdaad niet over die andere beroepsgroepen die u noemt. Juist als je kijkt naar ervaringen in andere landen zie je dat de politie zelf aangeeft dat ze hierbij geholpen is. In Noord-Londen geven politieagenten dat aan. Want zij kunnen hiermee bewijzen dat ze zorgvuldig omgaan met de bevoegdheden die hun zijn toegekend. Bovendien blijkt daar dat het invullen van zo'n formuliertje maar vijf seconden eist en ondertussen wel leidt tot minder onterechte aanhoudingen, terwijl het aantal terechte aanhoudingen juist gelijk blijft. Oftewel: het vangstpercentage neemt toe en het politiewerk wordt effectiever. Juist de politie in andere landen geeft aan dat dit een middel is dat helpt.

De heer Amhaouch (CDA):

Voor mij blijven twee landen ...

De voorzitter:

U gaat nu een hele discussie voeren. U stelde een vraag naar aanleiding van de motie.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik heb antwoord op één vraag gekregen; ik wacht nog op het tweede antwoord.

De voorzitter:

Heel goed.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb het antwoord gegeven dat het wat ons betreft gaat om een pilot bij de politie.

De tweede vraag heb ik inmiddels ook afdoende beantwoord. U vindt dat het werk van de wijkagenten goed gedaan moet kunnen worden. Maar juist die agenten in andere landen geven aan dat ze met stopformulieren kunnen bewijzen dat ze hun werk goed doen. Sterker nog, het wordt ook juist effectiever. Ik denk dan ook dat juist de wijkagent hiermee geholpen is.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Vorige week tijdens het vragenuur heeft mevrouw Voortman dit ook voorgelegd aan de minister. Het ging toen ook over dit onderwerp. De minister zei daarop: ik kies voor een andere manier om die politieagent te helpen en om dit punt te adresseren, ik ga met een bewustwordingscampagne beginnen. Begrijp ik nu uit de motie van mevrouw Voortman dat zij de voorkeur geeft aan een pilot met stopformulieren en dat zij tegen de minister zegt: die bewustwordingscampagne vind ik eigenlijk helemaal niet zo interessant?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Nee. Mevrouw Van Miltenburg moet begrijpen uit de beantwoording van mijn vraag dat wij zeggen: bewustwording is goed, maar daarnaast is het ook belangrijk om naar bewezen effectieve middelen te kijken. Dit is een bewezen effectief middel. Dus laten we dat dan toevoegen.

De heer Marcouch (PvdA):

Er is veel discussie over het stopformulier, maar er is zeker geen eenduidige conclusie te trekken over de resultaten en de effectiviteit van het formulier. De resultaten zeggen wel iets over de staandehoudingen, maar niet over het terugdringen van etnisch profileren. Wat is het doel van de motie? Etnisch profileren terugdringen of het aantal staandehoudingen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het doel is ervoor te zorgen dat er meer bewustheid komt, ook bij agenten, waarom ze iemand staande houden. Er is eerder al aangetoond dat die formulieren ertoe leiden dat er minder onterecht staande wordt gehouden. Het vangstpercentage gaat omhoog, omdat het aantal terechte aanhoudingen gelijk blijft, terwijl het aantal staandehoudingen naar beneden gaat. Mensen denken eerst even goed na en dat vind ik heel belangrijk, juist ook voor het vertrouwen in de politie. Dat zou de heer Marcouch toch moeten aanspreken.

De heer Marcouch (PvdA):

Het spreekt mij niet aan dat collega Voortman eigenlijk suggereert dat politiemensen niet nadenken over wat ze doen. Politiewerk is echt vakwerk. Als je een instrument oplegt, moet je wel eerst goed gekeken hebben of die vermeende bewezen effectiviteit in die andere landen, ook in Nederland zal optreden. Is het niet verstandiger om eerst te kijken of dit instrument, of andere instrumenten, hier überhaupt wel kan werken, in plaats van meteen tegen professionals te zeggen: u gaat een formulier invullen? Is mevrouw Voortman het met mij eens dat je eerst zou moeten kijken of het überhaupt iets bijdraagt aan het terugdringen van profilering in Nederland?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik denk dat we vorige week hebben gezien dat etnisch profileren gewoon voorkomt. Daar zijn we het allemaal over eens. Dat gebeurt gewoon en dat is een vorm van institutionele discriminatie waar we wat aan moeten doen. De heer Marcouch zegt dan: moeten we niet eerst kijken wat werkt? Dat ben ik helemaal met hem eens. Maar hoe kijk je of iets werkt? Door het te proberen. Dat is volgens mij de beste oplossing. Lokale politici in Amsterdam en Utrecht vragen al om de mogelijkheid om zo'n pilot in te voeren. We moeten ervoor zorgen dat agenten daar die mogelijkheid krijgen.

De voorzitter:

Hebt u nog een vraag over de motie?

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Nee, ik heb een opmerking voor de Handelingen. Mevrouw Voortman zei zojuist dat vorige week is bewezen dat etnisch profileren in Nederland voorkomt en dat dat aangepakt moet worden. Vorige week is er een incident geweest. Daar heeft zij gelijk in, maar er zijn diverse wetenschappelijke, diepgaande onderzoeken geweest die hebben bewezen dat het niet structureel voorkomt, maar dat het incidenteel voorkomt. Daarom heeft de minister voorgesteld om een bewustwordingscampagne te beginnen.

De voorzitter:

Waarvan akte voor de Handelingen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik wil hier graag op reageren. Uit dat incident van vorige week blijkt juist dat het voorkomt. Dat was geen losstaand incident, want vervolgens hebben verschillende mensen aangegeven dat zij dit ook meemaken. Mevrouw Van Miltenburg heeft geen bewijs dat dit niet structureel voorkomt, juist omdat we die stopformulieren niet hebben. Mijn oproep is dus om het in elk geval te proberen.

Ik had mijn motie willen toelichten, maar mijn collega's hebben mij door hun vragen in de gelegenheid gesteld om dat al in antwoord op interrupties te doen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. Omdat het AO alweer enige tijd geleden is, geef ik een heel korte samenvatting van wat ik daarin heb gezegd. Discriminatie is een veelkoppig monster, iets waar niemand van beticht wil worden, iets wat de meeste mensen willen vermijden om te doen, en toch komt het op veel plekken in de samenleving voor. Vaker wel dan niet, blijkt uit onderzoek, heeft degene die discrimineert, helemaal niet de bedoeling dit te doen en heeft hij schijnbaar redelijke argumenten voor het maken van onderscheid. Er is heel veel onderzoek gedaan, er zijn heel veel beleidsplannen, maar ik zie vooral heel veel heil in het aanpakken van discriminatie daar waar het plaatsvindt, op het lokaal niveau, want gemeenten kunnen op lokaal niveau de aanjager zijn om alle spelers in de samenleving op hun verantwoordelijkheid te wijzen en hen die te laten nemen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten verplicht zijn hun inwoners toegang te bieden tot een antidiscriminatievoorziening;

overwegende dat uit onderzoek blijkt dat veel discriminatie-incidenten nergens worden gemeld, maar dat de melding van ernstige incidenten de afgelopen jaren wel is toegenomen;

overwegende dat vaak wordt aangenomen dat melden niet helpt, terwijl ruim 80% van de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens wordt overgenomen;

constaterende dat er goede voorbeelden zijn van gemeenten die via hun aanpak van discriminatie het gesprek met lokale spelers die hiermee te maken hebben, zoals scholen, politie, buurtwerk en werkgevers, entameren;

constaterende dat niet alle gemeenten beschikken over een lokaal antidiscriminatiebeleid, laat staan dat het gesprek hierover in de gemeenteraad en met de inwoners van de gemeenten regelmatig wordt gevoerd;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, teneinde te komen tot een voor burgers betere toegankelijkheid tot antidiscriminatievoorzieningen, tot het vergroten van de bekendheid van deze voorzieningen in de gemeenten, alsmede te komen tot het regelmatig in de gemeente bespreken van het antidiscriminatiebeleid en zo nodig actualiseren daarvan, en de Kamer te informeren over de uitkomsten van dat overleg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Miltenburg en Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (30950).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik leg mevrouw Van Miltenburg een paar uitspraken voor van de hoogste baas van de politie, die wel aangeeft dat moslims willekeurig van straat worden geplukt. De NRC schrijft daarover het volgende: "De korpschef van de politie vertelt dat politieagenten op het bureau tegen elkaar spreken over die kutmoslims en 'dat wij de moskee maar in de fik moeten steken want dan is het probleem opgelost'. Ook komt het volgens de korpschef voor dat er moslims willekeurig van straat worden geplukt". Als de hoogste baas van de politie dit zegt, blijft mevrouw Van Miltenburg er dan bij dat dit niet gebeurt?

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Nee, dat heb ik helemaal niet gezegd. U verdraait mijn woorden. Er zijn 65.000 politieagenten in Nederland. Dus elke dag gebeuren er zaken; u kunt allerlei incidenten opnoemen — die zullen ook geadresseerd moeten worden — maar divers wetenschappelijk onderzoek dat uitwijst dat dit structureel gebeurt of dat het ingebed is in de politieorganisatie en dus aangepakt moet worden, is er niet. Incidenten zijn er wel. Dat heeft de minister hier vorige week ook onomwonden aangegeven. Daarom heeft de minister ook gezegd dat er een bewustwordingscampagne moet worden gevoerd; dat vind ik een goed initiatief. Ik ben blij dat Typhoon heeft gezegd daaraan te willen meewerken, want hij vindt meer bewustwording dus ook belangrijk.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dan hoop ik dat al die anderen die ook staande zijn gehouden ook een gezicht krijgen, want dan worden zij ook gehoord en gezien. Mijn punt is echter een ander. Als de hoogste politiebaas de noodklok luidt en zegt dat dit gebeurt, dan blijft mevrouw Van Miltenburg bij haar standpunt dat het incidenten zijn. Dan zouden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen …

De voorzitter:

Maar die vraag had u al gesteld, toch?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

… en moet onderzoek dat nog nooit is gedaan, wel mogelijk worden gemaakt; met die stopformulieren zou dat kunnen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik herhaal dat ik de woorden van de hoogste baas van de politie zeer serieus neem. Ook in navolging van de minister neem ik ze zeer serieus. De minister heeft gezegd dat we daar wat mee moeten. Het gebeurt namelijk wel incidenteel, dus moeten we er wat mee. Ik juich het toe dat de minister het zo belangrijk vindt om te adresseren en dat hij met een grote campagne begint en daarbij gebruikmaakt van de diensten van iemand die zelf eruit is gepikt en gecontroleerd is vanwege zijn huidskleur.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Bewustwording is prima. Daar begint het inderdaad mee. Daarna is het natuurlijk zaak om door te pakken. Laat de VVD zich leiden door de papieren werkelijkheid of door de werkelijkheid van alledag?

De voorzitter:

Wat is uw vraag in relatie tot de motie?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

De vraag gaat over etnisch profileren naar aanleiding van het vorige interruptiedebatje, voorzitter.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Zoals ik in het debat al heb aangegeven en zoals ik hier heb herhaald, komt discriminatie voor in onze samenleving, maar zegt het College voor de Rechten van de Mens dat dat helemaal niet structureel is, dat mensen dat onbewust doen en dat zij, als je hen erop aanspreekt, heel bereid zijn om daar iets aan te doen. Ik zou niet zien waarom dat bij de politie anders is dan bij de rest van de samenleving. Ik voel mij daarin gesteund door de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens: in 80% van de gevallen waarin het een uitspraak doet en waarin is vastgesteld dat er sprake is van discriminatie, denken mensen vervolgens dat dat helemaal niet de bedoeling was en dat zij redelijke argumenten dachten te hebben, maar dat zij het inderdaad op een andere manier moeten aanpakken. Dat is de manier waarop wij moeten omgaan met mensen die onderscheid maken op een schijnbaar redelijke grond, waarvan het gevolg echter is dat er gediscrimineerd wordt, wat helemaal niet hun bedoeling was.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Mevrouw Koşer Kaya heeft zojuist een aantal gechargeerde uitspraken gedaan. We hebben de afgelopen dagen incident op incident kunnen stapelen, waardoor je eigenlijk kunt zeggen dat er geen sprake meer is van incidenten. U kunt het blijven houden bij bewustwording, maar ik wijs op een van de gechargeerde uitspraken van mevrouw Koşer Kaya, die ik niet zal herhalen. Vindt u dat zo'n politieagent bij de politieorganisatie kan werken?

De voorzitter:

Ik herhaal mijn vraag: wat is de relatie met de vraag over de ingediende motie? Dat is immers de spelregel bij een debat over het verslag van een algemeen overleg.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

De vorige vraag ging over etnisch profileren. De VVD heeft op dat punt de afgelopen weken wat mij betreft een uitzonderlijk standpunt ingenomen. Daar bevraag ik de woordvoerder van de VVD over.

De voorzitter:

Naar aanleiding van de motie?

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Mag ik antwoord geven, voorzitter?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter, volgens mij wordt dit debat in de samenleving flink gevoerd. U kunt vanuit uw rol proberen om het klein te houden, maar ik stel de woordvoerder van de VVD gewoon een vraag.

De voorzitter:

U spreekt mij aan op hoe ik voorzit. Ik bewaak de spelregels die wij hier met z'n allen hebben. Een debat over het verslag van een algemeen overleg is een voortzetting en afronding van een debat dat al in een algemeen overleg heeft plaatsgevonden en gaat over de moties. Maar dit gaat langer duren dan de discussie zelve.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Precies.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw Van Miltenburg dus het woord, maar ik wijs u wel nog een keer op de spelregels.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Iedere verschijningsvorm van discriminatie, of die nou bewust of onbewust is, moet worden aangepakt en moet worden besproken. Als daar een bewuste actie onder ligt, moet dit worden aangepakt. Als blijkt dat mensen niet deze bedoeling hadden maar dit deden omdat zij op dat moment niet beter wisten en, als zij hierop worden gewezen, bij zichzelf denken dat zij het heel anders hadden kunnen en ook willen doen, moet dat op die manier. Dat is het geval in 80% van de gevallen die bij het College voor de Rechten van de Mens aan de orde zijn. Discriminatie is echter altijd ernstig en er moet ook altijd worden bekeken wat er aan de hand was, maar ik ga er niet van uit dat er op grote schaal bewust gediscrimineerd wordt door de politie. Wetenschappelijk onderzoek bewijst dat ook. Wat de politie wel doet, is bewust ervoor zorgen dat Nederland zo veilig mogelijk is.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik denk dat deze onderlinge debatten ook aantonen waarom wij discriminatie allemaal verwerpelijk vinden en waarom het zo pijnlijk is als in onze eigen systemen iemand er puur en alleen vanwege zijn kleur uit wordt gepikt. We kunnen best van mening verschillen over oplossingsrichtingen, maar de introductie van een stopformulier of een pilot daarmee is slechts een manier om de bewustwording, waar mevrouw Van Miltenburg het over had, te versterken en om de agenten in de praktijk een instrument te geven. Het is niet bedoeld om ons korps ervan te beschuldigen dat de agenten allemaal racistisch zijn. Dat heb ik de heer Kuzu en ook anderen niet horen zeggen. Vandaar de motie met mevrouw Voortman. We weten allemaal dat discriminatie op de arbeidsmarkt een probleem is. Dat kan vanwege je achternaam zijn, maar bijvoorbeeld ook heel veel ouderen in dit land worden afgewezen omdat ze te oud zijn en we hebben het ook gehad met homoseksuelen op basis van hun geaardheid. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in een aantal gemeenten wordt geëxperimenteerd met anoniem solliciteren en deze experimenten worden gesteund door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

overwegende dat het van belang is om de effecten van anoniem solliciteren onder dezelfde omstandigheden bij zowel gemeenten als rijksoverheid te kunnen monitoren, zodat er een eenduidig beeld ontstaat van de effecten van anoniem solliciteren;

verzoekt de regering om in samenwerking met provincies en gemeenten te starten met een rijksbrede pilot voor anoniem solliciteren bij de overheid en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (30950).

Mevrouw Karabulut (SP):

Ook hiervoor geldt, overbodig te vermelden maar toch belangrijk, dat het natuurlijk heel erg is dat we naar dit soort instrumenten grijpen om die zieke arbeidsmarkt weer beter te maken. Je moet niet hoeven verbergen wat je achternaam is. Je moet trots kunnen zijn op je sekse of je seksuele voorkeur. Maar de praktijk is inderdaad anders. Ook hiervoor geldt: als dit een instrument is om aan te tonen dat er discriminatie is en om vervolgens onze overheidspraktijk te verbeteren, moeten we daar volgens mij met zijn allen naar grijpen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Bosma van de PVV. Hij is er niet; dan kan ik hem ook het woord niet geven. Het woord is aan de heer Kuzu van de Groep Kuzu/Öztürk.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een concreet actieplan voor te stellen om de kwalijke praktijk van etnisch profileren door de politie te bestrijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, binnen de politie een specialistisch team op te zetten om discriminatie en racisme effectiever te kunnen bestrijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, overheidsinstellingen in alle nieuwe en hernieuwde arbeidscontracten een expliciete bepaling op te laten nemen die zegt dat discriminatie reden is voor onmiddellijk ontslag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om het instrument van naming and shaming systematischer en meer aandachttrekkend in te zetten met betrekking tot bedrijven die aantoonbaar discrimineren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de effectiviteit van het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie jaarlijks te meten en hierbij ook concrete outcome-indicatoren te formuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (30950).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Dat was binnen de tijd!

De voorzitter:

Ik zei u al: ik bewaak de spelregels.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Ik denk dat dit een goed moment is om er even bij stil te staan dat wij ook in deze zaal goed en constructief over discriminatie kunnen spreken. Dat wilde ik even vooraf gezegd hebben. Als we Nederland vergelijken met Spanje, durf ik te zeggen dat Nederland vooroploopt wat betreft wetgeving en actieprogramma's. Dat wil niet zeggen dat wij er al zijn. Er is nog veel te doen.

In het publieke domein wordt heel veel gesproken over actieprogramma's om discriminatie terug te dringen. Wij vragen ook aandacht voor het private gedeelte. Dat hebben we ook in het AO gedaan. Discriminatie pak je samen aan. Niet alleen de overheid speelt daarin een rol. Ook het maatschappelijk middenveld, het onderwijs en de media doen dat. Het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie is daar voor een gedeelte op gericht, maar focust zich vooral op het publieke domein. De CDA-fractie is van mening dat de minister ook de bewustwording van discriminatie binnen de private sector kan stimuleren, juist door gebruik te maken van goede ervaringen in de private sector zelf. We constateren als CDA dat er al heel veel bedrijven zelf proactief maatregelen nemen en programma's in uitvoering hebben. Er zijn tal van bedrijven waar tientallen nationaliteiten samenwerken; Nederland in het klein. Die ervaringen moeten we veel beter gebruiken. Daar hebben de huidige en de toekomstige generaties veel profijt van. Daarom moet de regering naar de mening van de CDA-fractie in de samenwerking met deze koplopers een krachtig signaal voor de hele private sector afgeven. Wij dienen dan ook graag de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie weinig aandacht heeft voor de rol die het bedrijfsleven kan spelen;

constaterende dat er bedrijven zijn die proactief beleid maken en bewustwordingsprogramma's aanbieden gericht op discriminatie;

overwegende dat bewustwording cruciaal is voor effectief tegengaan van discriminatie en vooroordelen;

verzoekt de regering om in overleg met werkgevers te komen tot initiatieven die de bewustwording van discriminatie en vooroordelen vergroten, en de Kamer hierover dit najaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch en Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (30950).

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Inhoudelijk ben ik het volledig eens met de inbreng van de heer Amhaouch; dat heb ik ook in eerdere debatten gezegd. Maar heeft de heer Amhaouch aanleiding om aan te nemen dat er bedrijven zijn die initiatieven willen ondernemen maar daarbij de steun van de overheid nodig hebben? Of denkt de heer Amhaouch, net als de VVD, dat bedrijven heel goed zelf in staat zijn om dit soort zaken te adresseren?

De heer Amhaouch (CDA):

Zoals gezegd, hebben we in Nederland een aantal koplopers. Dat zijn bedrijven waarbinnen heel veel nationaliteiten samenwerken — Nederland in het klein — en waarin bewustwordingsprogramma's over discriminatie goed uitgevoerd worden. Wij vragen de minister om met de werkgeversorganisaties en het bedrijfsleven een olievlekwerking te creëren. Het is geen vanzelfsprekendheid dat dat gebeurt.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Misschien kan ik u dan uitnodigen om vanmiddag met mij mee te gaan naar een bijeenkomst van VNO-NCW Rivierenland. Daar praten bedrijven, samen met de Kamer van Koophandel, over integratie op de werkvloer. Ze doen het dus al. Nogmaals: heeft de heer Amhaouch aanleiding om aan te nemen dat bedrijven hulp nodig hebben bij dit soort zaken? Of denkt hij dat ze het zelf kunnen?

De heer Amhaouch (CDA):

Ik ben ervan overtuigd dat bedrijven hieraan zelf uitvoering kunnen geven, maar ik denk dat de private sector een heel belangrijke rol speelt bij de stimulering, die we ook in het publieke domein hebben. Hoeveel discussie hebben we vandaag al niet over het stimuleren? Voorgaande collega's hebben moties ingediend die beogen om dat op ministeries en in gemeenten te doen. Laten we de goede voorbeelden van de koplopers hierbij gebruiken. Mensen zien elkaar namelijk veel vaker op het werk. Ik zie de collega's hier misschien ook meer dan mijn eigen vrouw. Laten we daar dus stimuleren, want daar heb je de mensen al bij elkaar. Daar kun je bewustwording creëren: hoe ga je met elkaar en met cultuurverschillen om? Ik denk dat daar een heel grote slag te maken is.

De voorzitter:

En nou nog de vraag of u vanmiddag meegaat.

De heer Amhaouch (CDA):

Nee, vanmiddag heb ik een ander programma, maar ik wil graag een keer met mevrouw Van Miltenburg meegaan want ik heb een groot hart voor het bedrijfsleven.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Ik dien drie moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de SER in het rapport "Discriminatie werkt niet! Advies over het tegengaan van discriminatie bij de arbeid" uit 2014 constateert dat diversiteitsbeleid essentieel is in de strijd tegen discriminatie;

overwegende dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie vervult met betrekking tot het voeren van diversiteitsbeleid en dat de regering heeft aangegeven het advies van de SER over te nemen nog verder inzetten op en vormgeven van diversiteitsbeleid;

verzoekt de regering, beleid te ontwikkelen voor etnische diversiteit en jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk in te gaan op de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het diversiteitsbeleid en daarbij de in-, door- en uitstroom per ministerie te vermelden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marcouch en Van Miltenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (30950).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat staandehoudingen horen bij het vak van de politie;

overwegende dat politieagenten erkennen dat etnisch profileren onaanvaardbaar is en niet past bij een waakzame en dienstbare politieorganisatie;

constaterende dat stopformulieren door sommige specialisten worden genoemd als effectief middel om etnisch profileren tegen te gaan;

verzoekt de regering, de Kamer voor het zomerreces te informeren over wat er op dit moment wordt gedaan om etnisch profileren te bestrijden;

verzoekt de regering voorts, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor 1 oktober, op basis van ervaringen in het buitenland in beeld te brengen wat het gebruik van een stopformulier bij de politie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van etnisch profileren en welke effecten het gebruik van een stopformulier op de dagelijkse werkzaamheden en de administratieve lasten van politieagenten heeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marcouch en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (30950).

Hopelijk is uw volgende motie kort.

De heer Marcouch (PvdA):

Ja.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat staandehoudingen horen bij het vak van de politie;

overwegende dat zowel burgers als politieagenten het probleem van etnisch profileren erkennen, als uitwas van professioneel selecteren;

overwegende dat als burgers staande worden gehouden en hierbij onjuist bejegend zouden worden, zij hierover op een toegankelijke en transparante wijze een klacht zouden moeten kunnen indienen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de bestaande app van de politie burgers informatie verschaft over staande houden en burgers de gelegenheid biedt om op toegankelijke wijze een klacht in te dienen als zij onjuist bejegend zouden zijn door de politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (30950).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb een vraag over de tweede motie, over het onderzoek naar de stopformulieren. Dat onderzoek moet natuurlijk wel heel ordentelijk gebeuren. Deelt de heer Marcouch het standpunt van GroenLinks dat in de begeleidingscommissie dan in elk geval deskundigen van Amnesty International en Controle Alt Delete moeten zitten?

De heer Marcouch (PvdA):

In mijn motie gaat het niet over een begeleidingscommissie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat weet ik. Daarom vraag ik het ook, daarom vraag ik de heer Marcouch om hier te zeggen dat hij vindt dat bij dat onderzoek organisaties als Amnesty International en Controle Alt Delete betrokken moeten zijn. Vindt de Partij van de Arbeid dat ook, ja of nee?

De heer Marcouch (PvdA):

Het is heel belangrijk, en dat is ook altijd het uitgangspunt, dat je maatschappelijke organisaties die op welke wijze dan ook betrokken zijn bij het werk van de politie en bij de bestrijding van discriminatie of ethnic profiling, erbij betrekt. Ik wacht de reactie van het kabinet af over hoe deze motie straks zal worden uitgevoerd, als zij wordt aangenomen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Begrijp ik het goed uit de tweede motie van de heer Marcouch dat onze motie, waarin wordt gevraagd om te starten met een pilot met stopformulieren en waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie die op de ledenraad van de Partij van de Arbeid van afgelopen week is aangenomen, niet zal worden gesteund door de fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer?

De heer Marcouch (PvdA):

Ik had niet begrepen dat de motie van mevrouw Karabulut en mevrouw Voortman de neerslag is van wat wij op onze ledenraad hebben besproken. Ik heb drie moties ingediend. Eén daarvan gaat inderdaad over aandacht voor ethnic profiling en over onderzoek naar de eventuele meerwaarde van stopformulieren in Nederland en naar de voor- en nadelen daarvan voor zowel het bestrijden van ethnic profiling als het werk van de politie. Dat doet wat mij betreft meer recht aan wat op onze ledenraad is besproken dan de eerdere motie, die eigenlijk heel instrumenteel zegt: politie, voer dit in. Ik vind dat je dat niet op die manier moet doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is wat ik noem "vuile, oneerlijke politiek". Ik begrijp best dat u misschien de politieke ruimte niet hebt. Wij zeggen helemaal niet: politie, ga dit doen. Wij zeggen, conform aan de uitspraak van de ledenraad van de Partij van de Arbeid: het is een bewezen effectieve methode, dus laten we het testen in Nederland. U moet ons geen woorden in de mond leggen om uw eigen positie, waarmee u afstand neemt van de PvdA-ledenraad, uit te leggen. Wees daar dan gewoon eerlijk over.

De heer Marcouch (PvdA):

Collega Karabulut zegt dat ik vuile woorden in de mond neem. Dat heb ik niet gedaan. Mij wordt een vraag gesteld en ik reageer daar netjes op. Ik weet wat er in onze ledenraad besproken is. Dat staat overigens los van wat wij hier als Kamer doen. Ik heb een motie ingediend die naar mijn idee veel meer recht doet aan de discussie over ethnic profiling in relatie tot het stopformulier en die veel meer recht doet aan de vraag wat de politie kan en moet doen. Ik wacht de reactie van het kabinet af. Ik hoop dat we er vooral werk van gaan maken om etnisch profileren tegen te gaan en dat dit niet geheel zal afhangen van één instrument. Het is immers noodzakelijk dat we op meerdere terreinen werk verzetten.

De voorzitter:

U bent al aan het woord geweest, mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat klopt, voorzitter. Maar ik wil een punt maken voor het verslag. Er werd hier gezegd dat de motie het gevolg zou zijn van de ledenraad van de Partij van de Arbeid, maar dat is niet het geval.

De heer Marcouch (PvdA):

Dat werd gesuggereerd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is niet het geval. Ik heb de motie al een maand geleden rondgestuurd, onder anderen naar de heer Marcouch. De motie is dus ruim voor de ledenraad van de Partij van de Arbeid tot stand gekomen.

De voorzitter:

Waarvan akte. Ik geef het woord aan mevrouw Koşer Kaya, die spreekt namens de fractie van D66.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik ben trots op Nederland en op de Nederlandse politie. Een van mijn familieleden werkt elke dag keihard aan de beveiliging van de Nederlandse samenleving. Ik weet dus hoe hard de politie werkt, maar etnisch profileren komt helaas vaker voor dan menigeen denkt. Om die reden heb ik de motie van mevrouw Voortman ondertekend, net als mevrouw Karabulut. Ik heb echter ook de motie-Marcouch ondertekend. Als er nog een onderzoek nodig is, moeten we dat simpelweg doen. Als wij die stappen niet zetten, zullen wij ook niet weten hoe structureel het probleem is en of je de bewustwording kunt omdraaien.

Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in veel gemeenten de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening beperkte bekendheid en vindbaarheid geniet;

constaterende dat het budget voor gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen onder druk staat, zodanig dat in sommige gevallen de goede taakuitoefening in gevaar kan komen;

overwegende dat het wenselijk is dat eenieder toegang heeft tot een laagdrempelige gemeentelijke voorziening ter behandeling van klachten over discriminatie;

overwegende dat de verwijzing door discriminatie.nl niet voldoende is om dat geheel op te vangen;

verzoekt de regering, gemeenten actief te wijzen op dit aspect van hun wettelijke plicht hun ingezetenen toegang tot een antidiscriminatievoorziening te verschaffen en zo nodig dit jaar al aanvullende maatregelen te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (30950).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik dien mijn tweede motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de doorstroom van aangiftes van discriminatie van politie naar het Openbaar Ministerie gering is;

overwegende dat uit monitoring blijkt dat er voorafgaand aan sepot geregeld niet-gebruikte opsporingsinstrumenten zijn;

verzoekt de regering, nader te onderzoeken wat leidt tot het hoge aantal sepots bij de politie en het OM ten aanzien van discriminatiedelicten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (30950).

De voorzitter:

We zijn daarmee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering om de leden van het kabinet de gelegenheid te geven zich te beraden over de te geven antwoorden.

De vergadering wordt van 10.52 uur tot 11.02 uur geschorst.

De voorzitter:

Er zijn maar liefst veertien moties ingediend. Ik laat aan de leden van het kabinet over wie welke motie behandelt en welke vraag beantwoordt. Ik geef als eerste de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het woord.

Minister Asscher:

Voorzitter. In het kader van de administratie kan ik u meedelen dat wij hebben onderhandeld over de verdeling van de moties.

De voorzitter:

Dan is het heel opvallend dat u alweer zo snel terug was.

Minister Asscher:

U zult begrijpen waarom ik hier zo tevreden sta, want ik mag de moties op de stukken nrs. 87, 89, 90, 91, 93, 95, 97, 98 en 100 becommentariëren. De andere moties zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties behandelen.

Met het eerste deel van de motie op stuk nr. 87 van de leden Voortman, Karabulut en Koşer Kaya, namelijk het verzoek aan de regering om een inventarisatie te maken van effectieve middelen uit het buitenland tegen etnisch profileren, ben ik het eens. Dat is een nuttig verzoek. Het tweede deel gaat eigenlijk voorbij aan het eerste deel, want daarin wordt gesteld dat we nu al zouden moeten kiezen voor het introduceren van een pilot. Daarbij wordt verwezen naar de situatie in het Verenigd Koninkrijk. Die is interessant, maar ik denk dat het belangrijk is om te vermelden dat de situatie in het Verenigd Koninkrijk anders is dan in Nederland. Het gaat daar om "stop and search". Iemand wordt dus niet alleen staande gehouden, maar ook gefouilleerd en onderzocht. Die bevoegdheid is in Nederland al met veel meer waarborgen omkleed dan in het Verenigd Koninkrijk. In Nederland mag dat überhaupt niet zonder voorafgaande last van de officier van justitie. Dit laat zien dat het belangrijk is om eerst te bekijken wat echt effectief is bij het tegengaan van etnisch profileren. De politie en het kabinet zijn tegenstanders van etnisch profileren, maar we moeten wel bekijken wat effectief is. Te makkelijk voorbijgaan aan de verzwaring van de administratieve lasten, zonder dat is aangetoond dat het helpt bij het tegengaan van het probleem, zouden we niet moeten willen. Met het eerste deel van de motie kan ik dus akkoord gaan, maar vanwege het tweede deel moet ik haar toch ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister geeft aan dat de bevoegdheden van de politie in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland verschillen. Je kunt met zo'n pilot echter bekijken wat werkt. Een pilot is een onderzoek om te bekijken hoe het werkt.

Minister Asscher:

Dan is het verstandig om eerst te bekijken wat we werkelijk weten over effectieve methodes tegen etnisch profileren, en vervolgens eventueel te besluiten tot het inzetten van zo'n pilot. Op basis van de huidige gegevens ben ik daar niet van overtuigd, anders dan de indieners van de motie, want die zijn daar wel van overtuigd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat klopt. Daar zijn wij inderdaad van overtuigd. Dan brengen wij de motie in stemming.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Karabulut ook nog een vraag heeft.

Mevrouw Karabulut (SP):

Naast het feit dat het inderdaad ondersteuning van beleid zou kunnen zijn, omdat het een wijze is om te toetsen of dit een effectieve manier is, is er ook roep en vraag naar vanuit gemeenten zoals Amsterdam en Utrecht. Tilburg zou een proef starten, maar die is later gestopt. Waarom is het kabinet zo huiverig op dit punt? Het is niet zo dat wij, zoals de heer Marcouch en anderen suggereren, zeggen: dit is het ei van Columbus en dit moet overal geïntroduceerd worden. Als je dit op een aantal plekken uitrolt, waar ook behoefte is aan een concreet instrument, zou dat toch kunnen bijdragen? Als we dan aan het einde van het jaar denken dat het niet werkt, doen we het niet.

Minister Asscher:

Ik denk dat het goed is dat er veel gesproken wordt over het probleem dat mensen alleen op basis van hun huidskleur staande gehouden worden. Het maatschappelijke debat daarover verhoogt het bewustzijn. Ik vind het heel goed dat er erkenning heeft plaatsgevonden en dat de politieagent excuses heeft aangeboden. De korpsleiding en mijn collega van V en J hebben helder gemaakt dat dit niet de bedoeling is.

Vraag twee is hoe je mensen kunt helpen bij het tegengaan van dat probleem. Wat kun je doen, ook binnen het korps, om dat tegen te gaan? Daar loopt al een programma over. Ik zal daar straks nog het een en ander over zeggen. Als je daar elementen aan gaat toevoegen, moet je goed nadenken over wat effectief iets toevoegt. Daarbij is het feit dat er in de gemeenten over gesproken wordt en dat daar ook ideeën bestaan over hoe je dat zou moeten doen, interessant, maar niet doorslaggevend. Je moet bekijken wat effectief is. Ik gaf al aan dat wij bereid zijn om naar aanleiding van ervaringen in het buitenland te bekijken of er meer mogelijk is. Dan kun je dat eventueel testen. Maar het moet niet andersom zijn. Dit is een idee uit het Verenigd Koninkrijk waar er een totaal andere verantwoordelijkheidsverdeling is en de gewone politieagent veel verdergaande bevoegdheden heeft om stappen te nemen ten aanzien van de lichamelijke integriteit dan in Nederland. Dat moet je niet een-op-een overzetten.

De voorzitter:

U mag alleen interrumperen als u nog een nieuw punt hebt in uw vraag.

Mevrouw Karabulut (SP):

Jazeker, voorzitter, anders zou ik geen vervolgvraag stellen.

De voorzitter:

Dat kan ik pas beoordelen als u de vraag gesteld hebt.

Mevrouw Karabulut (SP):

Volgens mij bent u hier om de orde te handhaven en dat doet u prima.

De minister suggereert hiermee dat het ineffectief zou zijn, terwijl de experts en ook de politieorganisatie zelf dit toch echt als een welkome pilot zien. Waar baseert de minister dus de mening op dat dit een ineffectief instrument zou zijn?

Minister Asscher:

Dat heb ik niet gezegd. Ik heb het omgekeerde gezegd. In het eerste deel van de motie wordt de regering verzocht om op een rijtje te zetten wat effectief zou kunnen zijn in de Nederlandse context naar aanleiding van ervaringen uit het buitenland. Dat lijk mij verstandig. In het tweede deel van de motie wordt eigenlijk voorbijgaand aan het eerste deel, dus zonder het eerst op een rijtje te zetten, gevraagd om al te gaan testen; niet in het hele korps, maar om een proef uit te voeren. Daarvan zegt het korps zelf: wij willen liever eerst naar aanleiding van die buitenlandse ervaring zien of dat ook helpt. We strijden hier met elkaar tegen hetzelfde probleem. Wat dat betreft mogen wij trots zijn op de Nederlandse politie. Dingen worden daar niet goedgepraat of afgedekt. Politieagenten proberen op een professionele manier hun werk te doen in vaak lastige omstandigheden en willen mensen niet discrimineren. Dat moet dus ook tegengegaan worden, want het komt wel voor. Maar doe dat dan op een manier waarbij je van tevoren met elkaar bespreekt of het een effectieve aanvulling is. Mevrouw Karabulut draait die volgorde om. Dat kan het kabinet niet overnemen.

In de motie op stuk nr. 89 wordt de regering verzocht om in samenwerking met provincies en gemeenten te starten met een proef met anoniem solliciteren bij de overheid. Het werken bij het Rijk is een zaak die het personeelsbeleid van het Rijk aangaat. Mijn collega, de minister voor Wonen en Rijksdienst, is daarvoor verantwoordelijk. Mijn departement monitort de lokale initiatieven op het gebied van anoniem solliciteren, zodat er een overkoepelend beeld ontstaat van de mogelijkheden en beperkingen van anoniem solliciteren. Na afronding van het langstlopende en meest vergaande initiatief — dat is na deze zomer — wordt het eindresultaat opgemaakt en dit najaar met de volgende voortgangsrapportage over het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie aan de Kamer gezonden. Voor de zomer krijgt de Kamer een tussenstand van die monitor aangeboden. Dat had ik al toegezegd. Juist gezien de wisselende ervaringen in de praktijk, ben ik er geen voorstander van om nu, vooruitlopend op de tussenstand die al was toegezegd en de monitor die ook al was toegezegd voor het najaar, een proef met anoniem solliciteren binnen het Rijk in te voeren. Het is wenselijk om eerst zicht te krijgen op de mogelijkheden en beperkingen van het middel alvorens tot invoering over te gaan. Ik ontraad deze motie dus. In de motie op stuk nr. 90 van de heer Kuzu wordt de regering verzocht een actieplan voor te stellen om etnisch profileren door de politie te bestrijden. Dit actieplan bestaat al in de vorm van een meerjarig door de korpsleiding vastgesteld programma De kracht van het verschil. Daar wordt op verschillende manieren aan gewerkt. Dit is belangrijk, omdat hieruit ook weer duidelijk blijkt dat de politie dit ook als een probleem beschouwt en daar iets aan doet: bewustwording, verbinding, verbetering van de klachtenprocedure en vergroting van de diversiteit binnen het korps. Daarnaast is er aandacht voor in het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. Om die reden, het feit dat de politie dit al doet, en niet om de reden dat het geen verstandig idee is, ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 91 wordt de regering verzocht een specialistisch team (racismepolitie) op te zetten. Het kabinet is geen voorstander van een aparte racismepolitie. De taken van het per 1 januari 2015 in de politie geborgde Landelijk Expertisecentrum Diversiteit zijn voortgezet. Vanaf begin 2017 heeft de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het systeem destilleert en bij de eenheden adresseert voor een goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader Diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie met als portefeuillehouder de eenheidschef Den Haag die daarbij door medewerkers wordt ondersteund.

Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportageactiviteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken. Het rapport over 2014 is daarvan het eerste resultaat. Vanwege die nieuwe landelijke werkwijze is een vergelijking met de jaren daarvoor vaak lastig. Maar alle vormen van discriminatiebestrijding zijn belangrijk en daartussen wordt geen onderscheid gemaakt. Daarom ontraad ik deze motie.

In de motie op stuk nr. 93 wordt de regering verzocht het instrument van naming and shaming systematischer en meer aandachttrekkend in te zetten met betrekking tot bedrijven die aantoonbaar discrimineren. Met de Wet aanpak schijnconstructies is de mogelijkheid gecreëerd om inspectiebevindingen openbaar te maken. Met het oog op de zorgvuldigheid is gekozen voor een gefaseerde introductie daarvan. Discriminatie als onderdeel van psychosociale arbeidsbelasting is in de Arbowetgeving geregeld en zal op een later tijdstip worden geïntroduceerd. Dit heeft betrekking op de constatering van de inspectie dat een bedrijf of organisatie in het beleid te weinig doet aan arbeidsdiscriminatie. Daar wordt dus aan gewerkt. Daarnaast geldt reeds dat de namen van bedrijven waarover het College een oordeel uitspreekt, worden gepubliceerd. Dat gezegd hebbende, laat ik de motie aan het oordeel van de Kamer. Ik beschouw haar als ondersteuning van het beleid waarvoor het kabinet al heeft gekozen, namelijk om ook dit instrument te gebruiken om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan.

Dit brengt mij bij de motie op stuk nr. 95 van de heren Amahouch en Marcouch waarin de regering wordt verzocht om in overleg met werkgevers initiatieven te ontplooien voor de bewustwording van discriminatie en vooroordelen. Dit is ook ondersteuning van bestaande en een aantal nieuwe acties uit het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie. Onlangs zijn twee campagnes van start gegaan die zijn gericht op het tegengaan van deze vorm van discriminatie in de verschillende fasen van het proces op de arbeidsmarkt. De campagne Arbeidsmarktdiscriminatie heeft betrekking op discriminatie tijdens de werving en selectie — een bekend fenomeen en een bekend probleem — en dus op de toegang tot de arbeidsmarkt. Het doel ervan is werkgevers bewust te maken van het bestaan van onbewuste vooroordelen die tot discriminatie kunnen leiden. Wellicht heeft de voorzitter al iets van die campagne gezien en anders zou ik hem dat zeer aanraden.

De campagne Ongewenst gedrag op de werkvloer richt zich op ongewenste omgangsvormen, waaronder discriminatie, tijdens het werk. Het doel hiervan is werkgevers te helpen dit onderwerp niet alleen bespreekbaar te maken, maar ook om het effectiever aan te pakken.

Daarnaast wijs ik op het diversiteitscharter, een initiatief van de Stichting van de Arbeid, dat bijdraagt aan deze bewustwording; steeds meer bedrijven sluiten zich hierbij aan.

Ik zal de Kamer dit najaar over al die acties informeren via de voortgangsrapportage Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie. Ik ben bereid om, in overeenstemming met het verzoek van de indieners, in de aanloop daarnaartoe het gesprek met de werkgevers aan te gaan over de vraag of hiermee alle elementen van de toegang tot en het werkelijk werken van de arbeidsmarkt worden bestreken of dat zij van mening zijn dat er meer mogelijk is. Uit het SER-advies blijkt ook dat dit een collectief gevoeld probleem is. Ik laat de motie aan het oordeel van de Kamer.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De minister geeft een opsomming van wat hij al doet. De motie laat hij over aan het oordeel van de Kamer. Daarmee geeft hij aan dat hij op dit moment blijkbaar nog niet voldoende doet. Is hij het daarmee eens?

Minister Asscher:

Nee.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Maar dan snap ik niet waarom u opnieuw het gesprek aangaat. Dat doet u allemaal al en dat is dus niks nieuws. Daarmee is dit toch een overbodige motie, of niet?

Minister Asscher:

Nee, aan het einde van mijn betoog, toen mevrouw Van Miltenburg al stond, zei ik dat ik bereid ben om met werkgevers te bespreken of er naast al de dingen die ik doe en die zij doen, nog meer mogelijkheden zijn. Dat kan nuttig zijn, want, zoals ook blijkt uit het SER-advies, dit wordt gezien als een belangrijk en gemeenschappelijk gevoeld probleem. Daarom kan het nuttig zijn om op verzoek van de indieners het gesprek aan te gaan.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 97, van de heer Marcouch en mevrouw Koşer Kaya.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik heb nog een vraag over de motie op stuk nr. 90. Ik wilde nog even wat opzoeken.

De voorzitter:

We gaan terug in de tijd, naar de motie op stuk nr. 90.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Deze motie gaat over een actieplan etnisch profileren. Ik heb het actieplan erbij gezocht. Daarin staat letterlijk: De Kracht van het verschil is eigenlijk geen programma maar een "beweging". Het gaat dus niet om acties maar om een cultuurverandering. Om een cultuurverandering binnen de organisatie te bewerkstelligen moet je er wel voor zorgen dat een aantal acties worden ondernomen. Ik weet dat het programma, of, zoals de politieorganisatie het zelf noemt, de "beweging", bestaat uit vier elementen. Hebben we de afgelopen tijd niet juist met elkaar kunnen constateren dat die vier genoemde speerpunten niet toereikend zijn en dat we meer actie moeten ondernemen om een cultuurverandering daadwerkelijk aan te moedigen?

Minister Asscher:

Dan gaat het dus niet over de vraag of er een programma is. Dat is er. Dan zijn we het daar alvast over eens. Het gaat over de vraag of dat voldoende is of dat je meer zou kunnen doen. Die vraag lijkt mij legitiem. Die vraag is ook aan de orde gesteld in de moties van Voortman, Karabulut en Marcouch. Er is gevraagd om te bekijken, ook in het buitenland, wat je nog meer kunt doen om etnisch profileren tegen te gaan. In de motie op stuk nr. 90 van de heer Kuzu wordt gevraagd om een actieplan te maken. Dat is er al. Als je vindt dat er meer moet gebeuren of dat bepaalde maatregelen niet in het plan zitten die er wel in moeten zitten, moet je die specifiek aanwijzen. De vier elementen die erin zitten, zijn de elementen waarover het volgens mij gaat, namelijk: bewustwording, het zoeken van verbinding, het zorgen voor een effectieve en toegankelijke klachtenprocedure — daar is ook een motie over ingediend — en het vergroten van de diversiteit van het korps. Ik denk dat de heer Kuzu ook vindt dat deze vier pijlers uitgevoerd moeten worden en dat je een en ander zo het beste kunt bestrijden.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Dat is inderdaad het begin. Vervolgens gaat het erom die elementen dusdanig in te vullen dat er daadwerkelijk iets gebeurt. Nogmaals: dat is geen programma, dat is een beweging. Het programma bestaat uit vier pagina's. Ik denk dat de minister het ook kent. Het is niet toereikend. Dat hebben wij de afgelopen tijd ook wel met elkaar kunnen constateren. Als ik wat meer spreektijd had, had ik dit nader kunnen omkleden. Ik zal een gewijzigde versie van de motie indienen, maar ik wil de minister toch op het hart drukken dat dit juist het moment is om door te pakken en concrete acties te formuleren in plaats van het vrijblijvende dat op dit moment in het programma wordt genoemd dat gericht is op cultuurverandering.

Minister Asscher:

Op zichzelf ben ik het met de heer Kuzu eens dat dit een goed moment is — dat is ook de functie van het debat dat de afgelopen weken is ontstaan — om te kijken wat we nog meer kunnen doen. Volstaat het programma, zijn het de goede dingen en doen we die goede dingen ook voldoende? Ik vind op zichzelf de vier lijnen in het programma de juiste lijnen. Zonder bewustwording, zonder goede klachten, zonder die verbinding te zoeken en zonder diversiteit los je dit niet op. Ik heb ook in dit debat niet heel andere dingen gehoord behalve dan de mogelijkheid van de introductie van een stopformulier. Die is interessant. Dan moet je inderdaad bekijken of het werkelijk effectief is en of dit in de Nederlandse situatie iets zou toevoegen. Wij zijn het erover eens dat dit serieus moet worden uitgevoerd. Zo zit de politie erin, zo zit de korpsleiding erin, zo zit de minister van V en J erin en zo zit het kabinet erin. Zo kom je veel meer met elkaar in gesprek — dat zou ook passender zijn in een algemeen overleg met de minister van Veiligheid en Justitie, die direct over de politie gaat — over de vraag wat het oplevert, of het snel genoeg gaat en of het diepgaand genoeg is. Dat zijn legitieme vragen, maar niet de vragen die in de motie op stuk nr. 90 worden opgeworpen. In de motie op stuk nr. 90 wordt gevraagd om een actieplan. Daarvan heb ik toch wel kunnen laten zien dat zoiets bestaat. Vervolgens is het terecht als in de Kamer wordt gevraagd of het met voldoende kracht wordt uitgevoerd en of het ook de resultaten oplevert waarop wij hopen.

De voorzitter:

We gaan naar het oordeel over de volgende motie.

Minister Asscher:

Ik was aangekomen bij de motie-Marcouch op stuk nr. 97 waarin wordt gevraagd om voor het reces nog eens op papier te zetten — dat sluit misschien wel aan bij het debat dat ik net met de heer Kuzu voerde — wat exact wordt gedaan om etnisch profileren te bestrijden. Vervolgens wordt gevraagd om zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 1 oktober op basis van ervaringen in het buitenland in beeld te brengen wat eventueel gebruik van een stopformulier zou kunnen bijdragen aan het bestrijden ervan en welk effect dit zou hebben op het dagelijks werk van politieagenten. De motie is sympathiek. De politie staat in verbinding met de samenleving en is zich bewust van het belang van bejegening en is dus niet doof voor alle suggesties die gedaan worden. De minister van V en J en de korpschef hebben al vaker aangegeven dat er geen plaats is voor etnisch profileren bij de politie. De politie wil alle burgers op een gelijke manier behandelen. Dat is nodig voor het overeind houden van de legitimiteit van de politie. Dat betekent dat de politie altijd moet kunnen uitleggen waarom iemand staande gehouden of aangehouden wordt. De minister van V en J zal dan ook voor het zomerreces ingaan op wat hij en de politie nu al doen om etnisch profileren tegen te gaan en in september rapporteren over de ervaringen in het buitenland met de stopformulieren en de vraag of en, zo ja, in hoeverre dat voor Nederland een toegevoegde waarde zou kunnen hebben. Daarom laat ik de motie oordeel Kamer.

De voorzitter:

Ik wijs nog even op de technische mogelijkheid dat het kabinet deze motie overneemt krachtens ons nieuwe artikel 66 van het Reglement van Orde.

Minister Asscher:

Ik ben daar inmiddels van op de hoogte gebracht. Ik laat de motie nog even oordeel Kamer, omdat er politiek zeer verschillend over gedacht kan worden. Ik denk dat een uitspraak van de Kamer toch op zijn plek is. Maar dank voor het aanbod.

De voorzitter:

Dat is uw keus.

Minister Asscher:

In de motie-Marcouch op stuk nr. 98 wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat de bestaande app van de politie burgers informatie verschaft over staande houden en burgers de gelegenheid biedt om op toegankelijke wijze een klacht in te dienen, als zij onjuist bejegend zouden zijn door de politie. Het is belangrijk dat de politie zich bewust is van de impact van proactieve politiecontroles op individuen. Een respectvolle bejegening moet daarbij het uitgangspunt zijn. Als de omstandigheden het toelaten, hoort ook een uitleg van de agent aan het individu over de reden van staande houden te worden gegeven. Aanpassen van de app past goed bij het beleid om de verbinding tussen politie en samenleving te versterken en de klachtenregeling laagdrempelig te laten zijn. Ik ben het eens met de strekking van deze motie en vraag de minister van V en J daaraan uitvoering te geven. Met andere woorden: deze motie wil ik nu eens overnemen.

De voorzitter:

Maakt een van de leden bezwaar tegen het overnemen door het kabinet van deze motie? Ik zie dat dit niet het geval is.

De motie-Marcouch (30950, nr. 98) is overgenomen.

Minister Asscher:

Voorzitter. Dat brengt mij bij de motie op stuk nr. 100 van mevrouw Koşer-Kaya, waarin de regering wordt verzocht te bekijken wat leidt tot het hogere aantal sepots. Ik moet die motie ontraden vanwege het simpele feit dat in de hoofdstukken 7 en 8 van het WODC-rapport uit januari precies die vraag aan de orde is geweest. Het is dus al onderzocht. Het moet te zijner tijd opnieuw worden onderzocht, maar dat laat onverlet dat de motie nu werkelijk niet nodig is. We hebben dat onderzoek net uitgevoerd en dat onderzoek is ook bij de Kamer bekend.

Voorzitter, als u bereid bent om mijn collega het woord te geven, dan doet hij de moties die ik nu niet heb behandeld.

De voorzitter:

Het kan aan mij liggen, maar ik miste heel even het expliciete oordeel over de motie op stuk nr. 100.

Minister Asscher:

Ontraden.

De voorzitter:

Ontraden.

Dan mag ik het woord geven aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij begint met de motie op stuk nr. 88 of met een algemene inleiding; daar blijf ik verder buiten.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Gegeven het feit dat er niet één parlement maar vier parlementen op ons zitten te wachten — ook de adviseurs van de Staten van Aruba, Sint-Maarten en Curaçao schuiven aan — zal ik proberen het zo kort mogelijk te houden en mij te beperken tot een advies over de moties. Ik begin met de motie op stuk nr. 88 van Van Miltenburg en Marcouch.

We zijn bezig met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om een handreiking tot stand te brengen over een actief lokaal antidiscriminatiebeleid, om de landelijke campagne ook op een lokale manier in te vullen en om te bekijken op welke manier de VNG ondersteund kan worden bij het lokale antidiscriminatiebeleid. Ik merk inderdaad dat er gemeenten zijn die zeggen: "bij ons is het niet zo'n probleem" of "dat komt bij ons niet zo veel voor". Ik denk dat het goed is dat het belang daarvan nog eens wordt onderschreven met een Kameruitspraak. Ik laat daarom het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De voorzitter:

Ik zag mevrouw Van Miltenburg driftig zwaaien.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik wilde op tijd zijn om nog op deze motie te kunnen reageren, voorzitter.

Ik ben natuurlijk blij dat de minister het oordeel over de motie aan de Kamer laat, maar de manier waarop hij het brengt, suggereert dat het nu al hoog op de agenda van de VNG staat. Er staat echter niets over op de website. Als je erover belt, zegt de VNG: nee, nee, dat speelt allemaal niet. In de grote steden waren al, voordat het landelijk verplicht werd, antidiscriminatievoorzieningen actief. Daar is dus goed antidiscriminatiebeleid, maar bij de meeste andere gemeenten is er alleen maar een meldingsplicht. Daar doet men echt niet meer en daarom wil ik dat de minister het met wat meer passie — ik weet dat hij dat in zich heeft — en met wat meer inzet gaat doen dan hij nu suggereert.

Minister Plasterk:

Dit verbaast me wat, want dat is precies wat ik zojuist zei. Anders zou ik zeggen: "dit doen wel al", "ondersteuning beleid" of "overbodig". Ik deed dat niet, want ik zei er juist bij dat ik hier en daar bij gemeenten bespeur dat men niet genoeg doet. Ik zei, geloof ik, zelfs dat hier en daar wordt gezegd "dat speelt bij ons niet" of "dat komt bij ons niet voor". Om die reden beschouw ik deze Kameruitspraak als een goede steun in de rug en laat ik het oordeel erover graag aan de Kamer. Dat is letterlijk wat ik in mijn advies zei.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 92.

Minister Plasterk:

In de motie op stuk nr. 92 wordt de regering verzocht, in alle aanstellingen en alle arbeidscontracten op te nemen dat discriminatie onmiddellijk reden is voor ontslag op staande voet. Laat duidelijk zijn dat de regels in het arbeidsrecht al met zich mee brengen dat racistisch gedrag aanleiding kan zijn voor ontslag. Dat is goed, maar wat hier wordt gesteld, is echt een majeure ingreep in het arbeidsrecht. Iemand die het niet bewust doet, moet daar natuurlijk op aangesproken worden, maar niet onmiddellijk op staande voet worden ontslagen. Het lijkt me dus in strijd met de rechtsbescherming die mensen toekomt. Om die reden ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 94 wordt de regering verzocht te komen met een jaarlijkse rapportage op het nationaal actieprogramma. Dat is al eerder met de Kamer afgesproken en die rapportage komt er dus al. In die zin is het overbodig. In het verzoek wordt ook een concrete outcome-indicator genoemd. Dat is ofwel wat we eerder met elkaar hebben afgesproken, namelijk dat ik alles rapporteer wat er redelijkerwijs te rapporteren valt, en dan is de motie overbodig. Ofwel wordt er hier verzocht om additionele outcome. Omdat ik daarvan geen voorstander ben, zou ik de motie om die reden moeten ontraden.

Ik ben in principe akkoord met de motie op stuk nr. 96 van Marcouch en Van Miltenburg. We zullen dat natuurlijk wel binnen onder andere de wettelijke grenzen van de privacy moeten doen. Ik laat het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

Ik heb mijn aarzelingen bij de motie op stuk nr. 99 van mevrouw Koşer-Kaya. In deze motie wordt namelijk feitelijk hetzelfde gevraagd als in de motie van mevrouw Van Miltenburg en de heer Marcouch op stuk nr. 88 waarover wij het zojuist nog even hadden, namelijk dat ik er samen met de gemeentes voor zorg dat er werkelijk ernst wordt gemaakt van lokaal antidiscriminatiebeleid. Ik bleef ten eerste een beetje hangen bij de tweede constatering, namelijk dat het budget onder druk staat. De gemeentes zullen dat immers moeten doen en ik wil me niet in hun plaats stellen door te zeggen dat er geen geld voor is. Ten tweede is het laatste verzoek aan de regering om zo nodig dit jaar aanvullende maatregelen te treffen weer alsof wij vanuit Den Haag lokaal maatregelen gaan treffen. In die zin vind ik dat de overwegingen en het dictum van de motie-Van Miltenburg/Marcouch meer passen in de verhoudingen zoals wij die hebben. Maar misschien dat de aanvrager dit nog zou kunnen toelichten.

De voorzitter:

Maar het is handig als u eerst een oordeel over die motie geeft. Dan kan mevrouw Koşer Kaya er daarna nog iets over vragen.

Minister Plasterk:

Laat ik het zo zeggen: als die tweede constatering eruit zou gaan en als de zinsnede "zo nodig dit jaar aanvullende maatregelen treffen" er eveneens uit zou gaan, zou ik het oordeel aan de Kamer laten. Anders zou ik de voorkeur geven aan de motie-Van Miltenburg/Marcouch, die eigenlijk een gelijke bedoeling heeft.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De tweede overweging kan op zich weggelaten worden, maar ik krijg wel die signalen; vandaar dat die erin staat. Het tweede deel van het dictum heeft er niet zozeer betrekking op dat wij per se invulling moeten geven aan wat de gemeenten moeten doen. Het gaat erom dat gemeenten een wettelijke plicht hebben. Als zij dat niet doen, moet je op een gegeven moment met een wat hardere opstelling komen. Ik denk dat met name de passie van mevrouw Van Miltenburg daarop doelde.

Minister Plasterk:

De passie van mevrouw Van Miltenburg heb ik ook onmiddellijk tot de mijne gemaakt. Daarover is elk misverstand dus weggenomen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dan kunt u de verscherping in het dictum als passie ook tot de uwe maken, vermoed ik.

Minister Plasterk:

Aan de passie van mevrouw Koşer Kaya kan ik niet tippen, vrees ik.

De voorzitter:

Maar waar leidt al dit heen en weer praten toe?

Minister Plasterk:

Als ik de motie zo mag lezen dat ze in feite hetzelfde beoogt als de motie-Van Miltenburg/Marcouch, namelijk dat ik met de gemeenten serieus aan tafel ga om ervoor te zorgen dat er lokaal antidiscriminatiebeleid van de grond komt, laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De voorzitter:

Deze lezing wordt ook de indiener onderschreven, begrijp ik, of er volgt nog overleg over een gewijzigde motie. Hiermee weet de Kamer in ieder geval waaraan zij toe is, naar ik heb begrepen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de beide bewindslieden voor de gegeven antwoorden. Ik stel voor om aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven