17 Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016 ( 34300-XVII ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van harte welkom, evenals de Kamerleden en de mensen die dit debat op enigerlei wijze volgen. 

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun vragen en opmerkingen. Ik wil mijn eerste termijn als volgt inrichten. Ik begin met wat inleidende woorden om de begroting in een nadere context te plaatsen. Vervolgens zal ik ingaan op een aantal onderwerpen die gisteren door de woordvoerders naar voren zijn gebracht. 

Vooraleer ik dat allemaal doe, wil ik zeggen dat ik mij graag aan de orde van de Kamer houd. Gisteren, in de eerste termijn van de Kamer, heeft de heer Voordewind een punt van orde gemaakt over een deel van mijn begroting. Ook anderen hebben daarnaar gevraagd. In de schriftelijke beantwoording heb ik al een aantal zaken uiteengezet, maar ik hecht eraan om het nog even hier te zeggen. Het punt dat de heer Voordewind maakte, ging over de gestegen instroom van asielzoekers en de gestegen kostenramingen hiervoor voor 2015 en 2016. De vraag was wat deze zullen betekenen voor de begroting voor 2016. Dit punt werd gemaakt naar aanleiding van een brief van de ministers van V en J en Financiën. Verschillende Kamerleden hebben naar voren gebracht dat zij graag wat meer inzicht willen in de methodiek van de financiering van de eerstejaarsopvang. Sinds 1992 worden de kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers gefinancierd uit het ODA-budget. Dat is een internationale afspraak, gemaakt in OESO-DAC-verband. 

De fluctuaties in de asielinstroom van de afgelopen jaren tonen aan dat het moeilijk is om een planning te maken van de te verwachten kosten. Vandaar dat we de afgelopen jaren steeds bij de Voorjaarsnota en de Najaarsnota eventuele fluctuaties hebben verwerkt. Dat wil ik nu ook weer doen. Het moge duidelijk zijn dat de oplopende kosten voor de eerstejaarsopvang een zware wissel op het ODA-budget trekken. Daar is ook een motie over ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen, de motie-Slob c.s. (34300, nr. 23). Morgen spreekt het kabinet over de Najaarsnota. Ik kan daar niet op vooruitlopen — die bespreking moet nog plaatsvinden — maar in de Najaarsnota zal meer inzicht ontstaan. Naar ik begrijp, wordt de Najaarsnota snel naar de Kamer gestuurd. Dan heeft zij natuurlijk nog de gelegenheid om daarop te reageren. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Mijn interruptie heeft met dit onderwerp te maken. Ik roep mijn collega's ertoe op om hierover volgende week toch weer kort met elkaar te spreken. Die opening biedt de minister. De CDA-fractie heeft daar in ieder geval behoefte aan. Anders weten we echt niet hoe het nu zit met de totale besteding van de middelen. We hebben hier vanavond een begroting aan de orde waarbij het juist gaat om de totale besteding van de middelen. Dat lijkt mij dus heel zinvol. 

De heer Bosma (PVV):

Het is nogal wat, van 27.000 naar 58.000 asielzoekers; dat is een verdubbeling. Volgens mij zorgen die 27.000 asielzoekers voor een kostenpost in de koers van 350 miljoen euro. Er zit ook een paniekelement in, want je moet op stel en sprong dingen zoeken. Het gaat om heel veel geld. We bespreken vandaag de begroting voor het jaar 2016. Daarom zijn we vandaag hier. De minister zou toch op zijn minst bij benadering moeten kunnen aangeven waar dan die extra 300, 400 of 500 miljoen euro straks vandaan komt. Anders kunnen we toch niet serieus over een begroting spreken hier? 

Minister Ploumen:

Ik waardeer de zorg die de heer Bosma uitspreekt over mijn begroting en de houdbaarheid daarvan. Zoals ik al zei, liggen de voorstellen morgen voor in het kabinetsberaad over de Najaarsnota. Daar zal erover worden gesproken en daar kan ik helaas niet op vooruitlopen. Ik ben natuurlijk zeer gaarne bereid om er elk moment na het verschijnen van de Najaarsnota met de Kamer over te debatteren. 

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog. 

Minister Ploumen:

Dan ga ik nu verder met mijn korte inleiding. Internationale samenwerking is voor Nederland eigenlijk onderdeel van onze identiteit. Gegeven de situatie in de wereld ambieert dit kabinet eerder een grotere dan een minder grote rol in die internationale samenwerking. Er is meer en niet minder politieke sturing nodig om onevenwichtige en oneerlijke ontwikkeling om te buigen, ongelijkheid te bestrijden en achteruitgang op herwonnen terrein te voorkomen. De crisis die wij de afgelopen jaren zagen, de huidige migratiestromen en de recente geweldsuitbarstingen, niet alleen in het Midden-Oosten, maar ook in Burundi en de Centraal-Afrikaanse Republiek, sterken het kabinet in die opvattingen. De scheidslijnen van vroeger zijn steeds minder relevant — iedereen kan dat merken — want hier is daar en daar is hier. De strijd in Syrië heeft impact in de straten van Parijs, op een paar uur rijden van onze grenzen. Vluchtelingen die ik ontmoette in Libanon en Jordanië ontmoet ik nu in de sporthal bij mij om de hoek. Ontwikkelingen in landen die vroeger ver weg waren, laten zich nu voelen tot in de kleinste dorpen van ons land. Dat is niet alles. Wij zien het ook in de verwevenheid van internationale handelsstromen en in productieketens die zich niet langer in één land afspelen, maar over de hele wereld. Ook daarvan kunnen wij constateren dat er eerder meer dan minder internationale samenwerking en sturing nodig is. Voor Nederland is dat niet heel veel anders dan vroeger, want wij verdienen al honderden jaren ons inkomen goeddeels elders. 

Internationale samenwerking, ik zei het al, is onlosmakelijk verbonden met onze nationale identiteit. Als klein land bestaan wij bij de gratie van een hele grote buitenwereld. Wij verdienen een derde van ons inkomen met handel en investeringen buiten onze grens. Dit levert ons ook een derde van onze werkgelegenheid op, ongeveer 2,2 miljoen banen. Wij blijven de gateway to Europe, zoals dat zo mooi heet, met onze havens en onze logistieke voorzieningen. In de nieuw "doing business ranking" van de Wereldbank scoort Nederland bovenaan de lijst als het gaat om laagdrempeligheid van internationaal handelen voor bedrijven. Dit is goed voor onze concurrentiekracht, onze banen en onze burgers. Gelukkig heeft de globalisering die verwevenheid ook in andere delen van de wereld voorspoed gebracht. Ik heb het al vaak gezegd: extreme armoede is gehalveerd, ongelijkheid tussen landen is afgenomen, voormalige ontwikkelingslanden geven nu zelf hulp aan andere en zijn gewaardeerde handelspartners geworden. Het allermooiste is dat het binnen ons bereik ligt om ervoor te zorgen dat deze generatie — u allen in deze zaal — gaat meemaken dat honger iets is van onze ouders en grootouders. Wij kunnen de honger uitbannen in 2030. Wij hebben daar een extra inspanning voor nodig, want globalisering is niet vanzelf goed voor iedereen. Wij moeten ervoor zorgen dat de allerarmsten en de achtergestelde groepen betrokken worden en dat ook zij toegang krijgen tot banen, onderwijs en zorg, en dat zij zelf kunnen beslissen over de zaken die hen aangaan. 

Globalisering heeft veel goede kanten, maar het kan ook een ontketend beest zijn. Zij vraagt om regulering en inzet om een gelijk speelveld voor iedereen te creëren. Het goede nieuws is dat wij dit kunnen doen. De recente resultatenrapportage van het werkveld Ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel toont nog maar eens aan wat de resultaten zijn die wij hebben bereikt met die sturing op middelen en via de politiek en diplomatie. Dit is allemaal na te lezen op de website rijksoverheid.nl: Kamerbrief inzake Ontwikkelingsresultaten in beeld, editie 2015. Het einde van het tijdperk dat er uit Afrika meer belastinggeld weglekt dan er aan ontwikkelingshulp binnenkomt, is nu echt en onomkeerbaar nabij. Ik zeg het speciaal tegen de heer Smaling, maar het gaat ons allemaal aan. 

Nederland heeft vernieuwd in deze kabinetsperiode door de portefeuilles voor Buitenlandse Handel en voor Ontwikkelingssamenwerking samen te voegen. Dat blijkt maatwerk voor dit tijdsgewricht te zijn. Het vindt ook breed navolging, bijvoorbeeld bij de Europese Unie. Die ent haar handels- en investeringsstrategie op het Nederlandse voorbeeld. Investeringen in stabiliteit sorteren immers sterkere katalyserende effecten. Afgelopen maand maakten de wereldleiders afspraken over de nieuwe globals goals, de nieuwe wereldwijde agenda. Die ambities kunnen wij alleen waarmaken als wij niet alleen investeren in ontwikkelingshulp, maar ook een veelvoud aan nieuwe investeringen losmaken. Overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties burgers, allemaal moeten wij samen optrekken. Om die goals te halen, moet wel iedereen kunnen meedoen. Dit is een morele opdracht, maar het levert ook economische groei en welvaart op. 

De meest effectieve investering zou weleens kunnen zijn ervoor zorgen dat vrouwen optimaal kunnen meedoen op de arbeidsmarkt en in politieke processen. Als vrouwen op hetzelfde niveau kunnen en mogen ambiëren … Nee, ik ga het anders zeggen, want dat kunnen ze vanzelfsprekend, zo zeg ik ook even tegen de heer Bert Wagendorp. Als vrouwen op hetzelfde niveau mogen participeren, zou de wereld daar 26% bruto product mee kunnen winnen; in India zelfs 60%. Wij hebben dus een mooie taak. 

De wereld is aan het veranderen en ook de verhoudingen veranderen. Ik zal daar zo nog iets meer over zeggen. Je zag dat bijvoorbeeld bij de topontmoeting in Valletta over migratie. 

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Mulder een vraag heeft. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank voor de uitgebreide schriftelijke beantwoording. We hebben die nog net even kunnen lezen voorafgaand aan dit debat. De minister heeft in haar beantwoording een heel duidelijke tabel opgenomen over het kanaal van het maatschappelijk middenveld; dank daarvoor. Zij gaf net in haar betoog aan — daarom reageer ik daar nu even op — dat alle partijen nodig zijn, ook maatschappelijke organisaties. De minister heeft zelf tegen de Kamer gezegd dat zij het belangrijk vindt dat gemiddeld 25% van de middelen via dit kanaal effectief wordt besteed. Wij zien in de tabel de cijfers tot en met 2014. Mogen wij ook de cijfers over 2015 en 2016 ontvangen? Zo ja, op welke termijn ongeveer kan dat dan? 

Minister Ploumen:

Ik ben mevrouw Mulder heel graag ter wille, maar dit wordt een beetje lastig. Ik zal haar ook vertellen waarom, want het is geen onwil. Zoals mevrouw Mulder weet, stuur ik niet op kanalen maar op effectiviteit. In de begroting ligt dan ook slechts een beperkt deel vast voor maatschappelijke organisaties. Daarvan weten wij dus zeker dat de middelen naar die organisaties toegaan. Het is voor 2016 een gemankeerd beeld en datzelfde geldt ook een beetje voor 2015. De cijfers zijn op dit moment simpelweg niet beschikbaar. Ik zeg mevrouw Mulder toe dat ik graag op een rijtje zet welke tenders al zijn uitgezet, zodat wij daarover op een later moment kunnen debatteren. Het beeld is dus nog niet compleet en dat heeft er alles mee te maken dat ik niet stuur op kanalen maar op effectiviteit. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank voor deze toezegging. Mogelijk kunnen wij dit bij de Voorjaarsnota betrekken. Daar zullen wij immers ook de zaken rondom migratie bij betrekken; de eerstejaarsopvang. Dan zijn wij toch al bezig met het in de goede volgorde krijgen van de cijfers. Dat zou het CDA heel fijn vinden. 

Minister Ploumen:

Zeker voor 2015 zou dat in die cyclus kunnen. Voor 2016 is het nog steeds moeilijk, maar voor 2015 lijkt het me mogelijk. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank aan de minister voor het feit dat zij dit overzicht wil geven voor 2015. Dan hebben wij in ieder geval een inschatting. De minister schrijft in de beantwoording dat het lastig is, ook in verband met de doorrekening van de eerstejaarsopvang van asielzoekers. In de schriftelijke beantwoording schrijft zij dat het percentage naar beneden zal gaan. Dat is natuurlijk mijn vraag: in hoeverre heeft dat in 2016 weer invloed op het percentage en hoe gaat de minister dat voorkomen? 

Minister Ploumen:

De heer Voordewind zegt het correct. Een groeiend deel van het budget in 2015 is naar de eerstejaarsopvang van asielzoekers gegaan. Dat doen we nu eenmaal niet via maatschappelijke organisaties. Hoewel die organisaties daarbij wel een belangrijke rol spelen, gebeurt dat niet via een financieringsrelatie met mijn ministerie. Door dat groeiende deel van het budget veranderen de verhoudingen op de begroting. De heer Voordewind ziet het scherp: dit betekent dat de 25% verder uit het zicht raakt dan zonder die component in de begroting. Ik herhaal graag wat ik mevrouw Mulder toezegde: ik kom er rond de Voorjaarsnota nog even op terug wat betreft 2015. Dan kan ik misschien ook iets meer inzicht geven in 2016. Het gaat niet om de absolute bedragen, maar echt om het percentage. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vraag hiernaar omdat de Partij van de Arbeid, maar ook de minister zelf, eerder heeft aangegeven de 25%-norm echt te willen blijven halen. Daarom is nu even de vraag of zij dat voor 2016 gaat halen. Is dat haar inzet? Als je de stijgende lijn hebt met die eerstejaarskosten, dan gaat het naar beneden, zoals de minister zelf al zei. Wil zij ondanks het feit dat die kosten er zijn, toch proberen vast te houden aan die 25%? Dat vind ik wel een belangrijk punt. 

Minister Ploumen:

Ik moet reëel zijn. De kans dat we precies op die 25% of daarboven uitkomen, is natuurlijk afgenomen; laten we daar helder over zijn. Ik heb het percentage wel nog steeds als een soort streefwaarde op mijn bureau liggen en probeer daar wel naartoe te gaan. Ik heb ook steeds gezegd dat het het ene jaar eens wat meer kan zijn en het andere jaar wat minder. Zo sta ik er nu in. 

Voorzitter. Voordat ik aan de blokjes toekom, wil ik iets zeggen over de veranderende verhoudingen in de wereld en de reden waarom die hulp-, handels- en investeringsagenda daar zo goed in past. Voormalige ontwikkelingslanden zijn handelspartners geworden en geven nu zelf hulp aan andere landen. Op de Vallettatop, die een paar weken geleden plaatsvond, zie je die schuivende panelen. Het was een goede top. Een aantal woordvoerders zei gisteren dat zij die top niet zo positief waardeerden, maar dat is echt een heel andere waarneming dan ik heb meegekregen van de mensen die daar waren. Het gaat dan niet alleen om mijn collega Koenders en de minister-president, maar juist collega-ministers uit Afrika waarderen het zeer dat we op die top hebben gepraat over een breed palet aan onderwerpen en dat het op basis van gelijkwaardigheid gaat. Duidelijk is dat er een gezamenlijke en gedeelde verantwoordelijkheid is voor de problemen en de uitdagingen waarvoor we staan. 

Kortom. Meer internationale samenwerking, in plaats van minder. Meer politieke sturing en controle. Betere regels voor een gelijk speelveld. Modernere handelsverdragen. Scherper toezicht. Corruptie en wantrouwen bestrijden met transparantie. Armoede, ongelijkheid, agressie, geweld en conflict aanpakken door nog beter samen te werken met de krachten die net als wij willen werken aan een betere wereld. 

Ik maak het bruggetje naar de interventie van de heer Smaling, die zich afvroeg hoe het eruit zou zien als we opnieuw zouden moeten beginnen. Ik zie het aardige ervan in. Het is altijd goed om je die vraag te stellen, maar ik zou tegen de heer Smaling willen zeggen dat we dit nu juist hebben gedaan in de afgelopen jaren. Het beleid is juist op een heel nieuwe leest geschoeid. Handel, hulp en investeringen zitten in één portefeuille. Arme landen willen een andere relatie met ons, niet alleen maar hulp. Op basis van het WRR-rapport "Minder pretentie, meer ambitie" hebben we meer focus aangebracht. Er volgden daaruit vier speerpunten. Er wordt gekeken naar de toegevoegde waarde. We stellen niet alleen maar ODA centraal, maar bekijken ook hoe we de andere 80% van de kapitaalstromen richting ontwikkelingslanden kunnen gebruiken voor die inclusieve ontwikkeling. Beleidscoherentie stellen we centraal. Verder gaat het om belastingen, om toegang tot medicijnen, om arbeidsomstandigheden in onder andere textiel en om handelsverdragen. Daarnaast gaat het niet alleen om overheid tot overheid, maar ook om partnerschappen met een diversiteit aan spelers. Ik zou tegen de heer Smaling willen zeggen: we hebben dat gedaan en dat past ook zeer in het tijdsbeeld. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik heb nog een vraag over de Vallettatop, waarover de minister net sprak. Ik had daar ook vragen over gesteld. Dank voor de heel uitgebreide beantwoording. Een van de vragen is uit welke pot het bedrag van 1,8 miljard van de Europese Unie komt. Is dat uit de algemene begrotingssteun of komt het ergens anders vandaan? 

Minister Ploumen:

Dat is een heel goede vraag. Die EU-bijdrage komt niet uit de begrotingssteun, maar ergens anders vandaan. Als mevrouw Mulder het goed vindt, zal ik dat even nazoeken en die vraag in tweede termijn beantwoorden. 

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Mulder dat goed vindt. 

Minister Ploumen:

Ik ga nog wel uitvoerig in op de bijdrage van Nederland en waaraan die wordt besteed. 

De heer Smaling (SP):

Het is leuk dat de minister zo op dit punt ingaat, maar het is volgens mijn fractie nog iets fundamenteler dan zoals de minister het brengt. Als je terugkijkt, is het beleid steeds aangepast, maar toch kun je stellen: Pronk had zijn prioriteiten, Herfkens had haar prioriteiten, Van Ardenne had haar prioriteiten, Koenders had zijn prioriteiten, Knapen had zijn prioriteiten en nu heeft deze minister haar prioriteiten. Maar je kunt ook zeggen: we doen vijftig jaar ontwikkelingshulp en na vijftig jaar doe je je kinderen de deur uit. Dat is de fundamentele vraag. 

Minister Ploumen:

Doorgaans is de heer Smaling er zeer op gericht om mij tegemoet te komen en andersom. Hier is ook weer alle reden om dat te doen, want wij hebben ook de relatie met landen veranderd. Vroeger hadden we alleen maar een hulprelatie, maar nu hebben we met sommige landen een hulprelatie, met andere landen een overgangsrelatie en met weer andere landen een handelsrelatie. Bij een aantal partnerlanden is het uitdrukkelijk de bedoeling, bijvoorbeeld van Ghana, om in 2020 hulponafhankelijk te zijn. Wij spreken daarover met Ghana. Hoe zien zij dat voor zich? Wat is de rol van Nederland in de aanloop van 2020? Volgens mij doen we wat de heer Smaling vraagt, en dat is ook heel verstandig. De wereld staat niet stil. Het is niet zo dat alleen wij zeggen: we gaan het eens zo doen. Juist door deze nieuwe agenda ervaar ik een veel gelijkwaardigere relatie. We spreken ook over hoe die relatie zich ontwikkelt. Het gaat niet alleen om het hier en nu, maar ook bijvoorbeeld om 2020. 

De voorzitter:

Nee, de interrupties gaan in tweeën. Dat hebben we altijd met elkaar afgesproken, dus ook nu. 

De heer Smaling (SP):

Dit wordt de tweede. 

De voorzitter:

U gaat naar uw tweede interruptie achter elkaar. Oh nee, het is uw tweede opmerking. Gaat uw gang. Excuus. 

De heer Smaling (SP):

Dat geeft niet hoor. 

Wat de minister zegt, dat is wel zo. Mijn punt is dat we er ooit door Indonesië en door India uit zijn geschoven, en nu door Ghana. Dat is goed, want dat is een volwassenwordingsproces. De minister is enthousiast over de Top van Malta, maar ik hoor en lees daar minder enthousiaste dingen over. Dan zie je dat het Trust Fund van de EU en wat wij daaraan hebben bijgedragen, in allerlei dingen wordt uitgezet die grotendeels in algemene termen worden verwoord. Bij die beantwoording denk ik dan: is dit nu de toekomst? 

Minister Ploumen:

Ik heb net al gezegd dat ik nog nader inga op de bijdrage van Nederland en hoe die besteed zal worden. Een van de bijdragen van Nederland betreft een programma in de Hoorn van Afrika, samen met Ethiopië. De Ethiopische premier heeft met onze premier over dat programma gesproken. Er is wederzijdse waardering uitgesproken over de invulling daarvan. Ik weet niet zo goed waar de heer Smaling naar op zoek is, want volgens mij zijn wij het eens. Het is niet meer zoals vroeger en dat is maar goed ook. Ik wil ook niet zo zijn als vroeger, want die tijd is echt voorbij. 

Voordat ik bij mijn blokjes kom, wil ik een gelijksoortige vraag van de heer Taverne beantwoorden. Hij had het over aanbodsturing. Ik kan me zo voorstellen dat hij al half overtuigd is door de antwoorden die ik de heer Smaling heb gegeven, maar ik ga er toch nog twee voorbeelden bij geven. Die aanbodsturing was echt iets van vroeger. Nu hebben wij een gesprek met landen waarmee wij samenwerken. Op basis van wat Nederland te bieden heeft, bekijken wij samen met die landen wat zij volgens hen nodig hebben en of wij daarvoor wel de aangewezen partner zijn; soms moet je immers gewoon nee tegen elkaar zeggen. In de afgelopen anderhalf à twee jaar heeft Nederland bijvoorbeeld op uitnodiging van milieuorganisaties in Nigeria bemiddeld in een conflict tussen bewoners van de deel van de Nigerdelta en Shell. Dat is gebeurd op verzoek. Het was een succesvolle bemiddeling in een heel complexe omgeving. Ik zal daar nu niet verder op ingaan; ik heb er wel vaker over gesproken. Ik sprak daar met die milieuorganisaties. Een journalist was daarbij. Hij zei tegen die organisaties: hoe kijkt u aan tegen dat nieuwe adagium van Nederland, "hulp en handel"? En: ik kan me voorstellen dat u het jammer vindt dat de hulp wat minder wordt. De vertegenwoordiger van die organisaties zei: nee, ik heb net gehoord van het Dutch Good Growth Fund, en dat is wat wij nodig hebben, investeringen. Een land als Nigeria heeft dus investeringen nodig. Het heeft steun nodig om die dingen verantwoord te doen. Hij verwelkomde de inzet van Nederland. Ik heb een hele lijst met goede voorbeelden, maar die ga ik niet voorlezen. Ik wilde hiermee maar zeggen dat de tijden wat dat betreft echt heel erg zijn veranderd. Natuurlijk kijkt Nederland naar de vier prioriteiten; wij willen namelijk iets aanbieden waarin wij zelf een toegevoegde waarde hebben. Wij zijn echter niet de enige partij die samenwerkt met landen. Er is volgens mij sprake van een mooie balans tussen wat wij te bieden hebben en wat andere landen vragen. 

De heer Bosma (PVV):

Deze minister wil allerlei Nederlandse bedrijven naar Nigeria lokken. Heel veel bedrijven gaan daar gillend weg! Een voorbeeld is Brunel, een heel groot bedrijf. Ik lees de kop voor: "We hebben in Nigeria de verschrikkelijkste dingen meegemaakt". En verder: "Wat gaf de doorslag?" "Ik kan niet in detail treden (...) van het dichttimmeren van onze vestigingen tot en met zware fysieke bedreigingen van medewerkers aan toe". Het zijn verhalen over enorme corruptie. Mensen krijgen op de gang te horen dat als ze een bepaalde bobo omkopen, hun rekeningen wél worden betaald. De minister lokt die bedrijven naar Nigeria, maar daar gebeuren de meest verschrikkelijke dingen met ze. Hoe ethisch is het wat de minister doet? 

Minister Ploumen:

Wederom waardering voor wat de heer Bosma te berde brengt. Ten eerste zijn de mensen van bedrijven zelf mans en vrouws genoeg om hun eigen besluiten te nemen. Ten tweede weet ik dat er problemen zijn in Nigeria, daar heb ik de heer Bosma en zijn artikel over Brunel in Nigeria niet voor nodig. Wij hebben daar namelijk een ambassade en wij spreken er regelmatig met bedrijven. Er is daar gewoon een probleem. Dat wil niet zeggen dat dit probleem altijd zal voortduren en dat je je er niet tegen teweer kunt stellen. Uiteraard hebben wij daarover gesprekken gevoerd met de Nigeriaanse regering. Daar is net een nieuw kabinet aangetreden. De president is gekozen, de ministers zijn twee weken geleden bekendgemaakt. De nieuwe president heeft rigoureus gebroken met een aantal praktijken. Dat valt wat mij betreft zeer te waarderen. Ik zou dus willen zeggen dat Nigeria op de goede weg is. Deze kwestie bespreken wij met bedrijven en zij kunnen dan hun eigen afwegingen maken. 

De heer Bosma (PVV):

Citaten: "Ik ben bij lokale bobo's gekleed in een indrukwekkend uniform op bezoek geweest. Wij op een klein krukje en de ander op een hoge stoel achter een imposant bureau"; "Eerst werden we een half uur uitgekafferd, terwijl we gewoon mensen hadden geleverd en daar een rekening voor hadden gestuurd. Vervolgens kregen we te horen dat onze rekening niet werd betaald. Op de gang vertelden zijn medewerkers dat het eenvoudig kon worden opgelost als we hun baas faciliteerden". Oftewel: steekpenningen. Het feit dat er in Nigeria een nieuw kabinet is, gaat dit soort praktijken toch niet veranderen? We zien dit soort praktijken in heel Afrika. Heel veel Afrikaanse landen staan bovenaan op alle lijstjes over corruptie. Die zit daar blijkbaar in de cultuur, die tiert daar blijkbaar zeer welig. Dat gaat toch niet veranderen als er een nieuw kabinet komt? U moet bedrijven niet lokken naar Nigeria, u moet bedrijven waarschuwen voor wat hun kan overkomen. Bescherm onze burgers, minister. Denk ook een keer aan Nederlanders. Kom niet alleen maar op voor de mensen in Afrika, kom af en toe ook eens op voor Nederlanders! 

Minister Ploumen:

Ik heb geen vraag gehoord, dus ik vervolg mij betoog. 

De heer Bosma (PVV):

U kunt toch wel reageren op wat ik zeg? Dit is vrij fundamenteel. 

Minister Ploumen:

Ik kan herhalen wat ik eerder heb gezegd, maar volgens mij is dat niet nodig. 

Voordat ik mijn blokje over migratie en ontwikkeling behandel, wil ik een vraag van de SGP beantwoorden. 

De voorzitter:

U krijgt eerst nog een vraag van de heer Taverne. Ik wil de minister wel vragen om naar de blokjes met de beantwoording toe te gaan. De inleiding duurt anders lang. 

De heer Taverne (VVD):

Ik wilde even terugkomen op het antwoord dat de minister gaf op een vraag die ik haar eerder stelde. De vraag sluit aan op de discussie die zij met collega Smaling had. Ik heb niet beweerd dat er binnen OS geen goede dingen gebeuren, alleen niet alle goede dingen gebeuren binnen OS. Volgens mij is dat de crux. De minister kan het ene na het andere voorbeeld geven van alle prachtige dingen die er gebeuren. Ze doet dat met overtuiging en ik geloof haar. Dat rechtvaardigt echter niet de keuze die wij hebben gemaakt om zo ontzettend veel geld uit te geven aan zaken waarvan we nog steeds niet precies weten wat het effect is. De vraag van de heer Smaling is wat mij betreft niet goed beantwoord. Volgens mij is de vraag in welke gevallen het ontwikkelingssamenwerking betreft. Ontwikkelingssamenwerking is bedoeld om een land zich te laten ontwikkelen. Zo'n ontwikkeling komt doorgaans op een zeker moment op een punt dat het land alleen verder kan. Ik ontken niet dat er allerlei vernieuwingen zijn doorgevoerd. Op welk moment wordt er, bijvoorbeeld tegen de huidige partnerlanden, gezegd dat ze voldoende een duwtje in de rug hebben gekregen en dat Nederland stopt met de ontwikkelingsrelatie? En dan bedoel ik niet dat er een ander sausje over wordt gegooid door het een handelsrelatie te noemen. We hebben met de VS ook geen speciale OS-handelsrelatie. Op een gegeven moment wordt het een normale relatie, gebaseerd op handel. 

Minister Ploumen:

Ik bestrijd dat we niet weten wat de effecten zijn. Dat wil ik graag even vastgesteld hebben. Ik heb afgelopen maandag rapporten laten zien, ik verwijs naar de website en ik zal dadelijk nog een aantal concrete voorbeelden, getallen en doelstellingen noemen, om de heer Taverne en anderen inzicht te geven in de effecten. 

Natuurlijk moet er op een zeker moment een besluit genomen worden. Dat doen we tailormade. Er is niet één aanpak voor alle landen. Het is duidelijk dat we in een aantal landen op een zeker moment de relatie willen afbouwen. Ik heb een brief aan de Kamer in voorbereiding, waarin we dat allemaal uiteenzetten: op basis van welke criteria het gebeurt, hoe we het meten en hoe de overgang wordt vormgegeven. Als de heer Taverne het goedvindt, neem ik daarin zijn opmerkingen mee. Het is natuurlijk een gerechtvaardigde vraag op welk moment een land zegt dat het graag een relatie met Nederland wil. Dat is dan echter een handelsrelatie en geen hulprelatie. 

De heer Taverne (VVD):

Ik wil van de minister weten waarom het niet mogelijk is om een kader vast te stellen waarbinnen kan worden besloten of een OS-relatie kan worden beëindigd. Als we dat tailormade gaan doen, blijven we aan de gang. 

Een andere belangrijke vraag is de volgende. Uit het onderzoek dat de Kamer heeft gedaan, bleek dat aan de hand van de begroting niet vastgesteld kan worden wat de effecten van het gros van het OS-beleid zijn. Zegt de minister nu dat dit onderzoek niet juist is? 

Minister Ploumen:

Dat heeft de heer Taverne mij niet horen zeggen. Ik heb hem echter ook niet horen zeggen dat de effecten niet in de begroting te zien zijn. Hij zei dat de effecten niet vast te stellen zijn. Daarvan heb ik gezegd dat ik het niet met hem eens ben. Ik heb afgelopen maandag toegezegd dat niet alle beschikbare informatie over doelstellingen en effecten in de begroting is opgenomen. Dat heeft de Kamer overigens in 2011 verzocht, voor de tijd van de heer Taverne dus. Die informatie wil ik graag consolideren. Daar vinden we elkaar dan weer. 

Over het kader dat de heer Taverne noemde, heb ik mij niet precies genoeg uitgedrukt. Natuurlijk is er een afwegingskader, want je stelt een aantal criteria vast op basis waarvan je de ontwikkeling van een land beoordeelt. Best relevant is het gemiddelde inkomen in een land, of het percentage ODA op het totaal van de rijksbegroting van zo'n land. Een aantal criteria neem ik op in de brief. Met "tailormade" bedoel ik dat je gaat kijken wat de temporisering eventueel moet zijn als een land het een paar jaar heel goed heeft gedaan, maar een terugval heeft. Nogmaals: er komt een afwegingskader. Dat doe ik de Kamer graag toekomen in de brief. Daarna kunnen we er uitvoerig over spreken. Laat ik er nog één zin aan toevoegen om de heer Taverne gerust te stellen. Heel veel landen zeggen tegen donoren dat zij op eigen benen willen staan. Zij hebben daar een plan voor en zij vragen of de donoren met hen aan dat plan willen werken. Ook daar is het dus geen aanbodsturing meer, waarvoor de heer Taverne vreest. 

De SGP wees er terecht op dat Ontwikkelingssamenwerking voor de Nederlandse burger niet alleen een kostenpost is, maar dat uitgaven ook direct en indirect bijdragen aan de Nederlandse economie in de vorm van meer export, meer groei en meer banen. Tot voor kort zat dat effect helemaal niet in het berekeningen van het Centraal Planbureau. De omvang van de OS-uitgaven had geen enkel effect op de groei van de werkgelegenheidscijfers van de CPB-berekeningen. Het CPB heeft ons echter laten weten dat dit inmiddels is veranderd. De uitkomsten van de onafhankelijke IOB-studie naar de binnenlandse hulpeffecten worden nu verwerkt in een model voor kortetermijnramingen en middellangetermijnanalyses. Het komt erop neer dat €1 Nederlandse hulp zich in die modellen gaat vertalen naar €0,4 additionele Nederlandse export. Een andere studie claimde grotere effecten, maar het CPB vond het onderzoek van IOB het overtuigendst en zal die cijfers overnemen. 

Dan kom ik bij de beantwoording van de concrete vragen. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is goed nieuws, want soms worden je vragen al beantwoord nog voordat je ze beantwoord hebt. Kan de minister ook aangeven hoeveel banen het kost als je op OS gaat bezuinigen? We weten dat voor bepaalde partijen, onder andere deelnemend aan de coalitie, die banen wel erg belangrijk zijn. 

Minister Ploumen:

Het CPB heeft ons laten weten dat het dat effect mee gaat nemen. Ik moet het antwoord schuldig blijven op de vraag per wanneer het dat gaat doen. Ik heb nog geen berekening gezien waarin effecten zijn meegenomen, maar ik zal de heer Dijkgraaf daar graag op attenderen. Ik weet niet wanneer het CPB daarmee komt; het is zijn eigen baas. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik zou graag binnen nu en drie maanden willen weten hoe het dan precies zit en daar wil ik ook graag het effect op lange termijn bij betrokken hebben. Ik hoor de minister spreken over de korte en de middellange termijn, maar bij de banendoorrekening gaat het ook om de lange termijn. Ik neem aan dat het op lange termijn dan wel effect heeft. 

Minister Ploumen:

Dat is een voor mij moeilijk te beantwoorden vraag. Nogmaals, het Centraal Planbureau is zijn eigen baas en het maakt zijn eigen afweging wat betreft de berekeningen. Ik kan niet anders doen dan die vragen doorgeleiden. Dat doe ik overigens heel graag. Het CPB luistert vast mee en zal ongetwijfeld willen ingaan op de lange termijn als dat technisch mogelijk is. Nogmaals, het is niet aan mij om daarover toezeggingen te doen. 

De heer Bosma (PVV):

De minister kan natuurlijk diverse verzoeken indienen bij het CPB. Ik heb er nog wel eentje. Als de redenatie is dat ontwikkelingshulp goed is omdat het banen oplevert in Nederland, is het natuurlijk veel interessanter om te weten hoe de banengroei zou zijn als je dat geld niet via Afrika zou sturen maar gewoon rechtstreeks in Nederland zou spenderen of bijvoorbeeld in de vorm van lastenverlichting ten goede zou laten komen aan de Nederlandse economie. Is de minister bereid om die berekening ook mee te nemen, zodat wij dat tegen elkaar kunnen wegzetten? 

Minister Ploumen:

Ik heb geen verzoek ingediend bij het Centraal Planbureau. Dat gaat over zijn eigen rekenmodellen. Daar kunnen wij als politici soms onze eigen gedachten over hebben, maar dat is nu eenmaal zo. Ik zeg dus tegen de heer Bosma wat ik zojuist ook tegen de heer Dijkgraaf zei, namelijk dat het aan het Centraal Planbureau is om dat te wegen. Ik wil alles wat ze maken doorgeleiden, maar het is echt niet aan mij. 

De heer Bosma (PVV):

Dat weet ik, maar een verzoek zou mooi zijn. Als u dat kunt meenemen, zou ik dat erg waarderen. Het gaat dus om het effect als je het niet via ontwikkelingshulp, maar rechtstreeks via lastenverlichting ten goede laat komen aan de Nederlandse economie. 

Minister Ploumen:

Nogmaals, het is niet aan mij om verzoeken aan het CPB te doen, maar ik ga er zomaar van uit dat men daar inmiddels de radio heeft aangezet en alles heeft gehoord. 

Dan kom ik bij de blokjes. Ik zal even kort aangeven wat die blokjes inhouden. Ze zijn niet allemaal even lang. Het eerste blokje over de migratie en de grondoorzaken van migratie zal het meest uitvoerig zijn. Vervolgens zal ik kort ingaan op de global goals, de nieuwe agenda. Ik zal daarbinnen met name de rechten van vrouwen en seksuele reproductieve rechten behandelen. Ik zal kort iets zeggen over het klimaat en over COP21. Ik zal ook kort iets zeggen over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik zal in reactie op de inbreng van de heer Vos iets zeggen over de inrichting van missies. Dan komt er een aantal punten over handel, waaronder ook de voortgang van de onderhandelingen rond TTIP. Dat zijn de onderwerpen. 

Ik kom allereerst te spreken over migratie en de grondoorzaken. Er is een record aantal mensen op de vlucht, namelijk ruim 60 miljoen mensen, van wie 90% wordt opgevangen in de regio. Tegelijkertijd zien we dat veel mensen de barre tocht richting Europa ondernemen. Wij zien ook dat de landen in de regio financieel en economisch onder druk komen te staan vanwege onder andere de grote druk op hun publieke dienstverlening door het grote aantal vluchtelingen dat ze herbergen. Ik ben het dan ook eens met de heer Dijkgraaf dat rond migratie een integrale aanpak nodig is. Het moet gaan over oorzaken van migratie, screening aan de grenzen, opvang hier en opvang daar. We hebben dat uiteengezet in een brief aan de Kamer van 8 september. Ik werk daar ook hard aan. Er wordt nu onderhandeld over een overeenkomst met Turkije. Ik ben er een groot voorstander van dat dit soort partnerschappen ook met landen als Jordanië en Libanon worden gesloten. 

Nederland draagt bij aan de noodhulp. Desondanks schiet het schromelijk tekort en is er sprake van een groot gat tussen de verzoeken en de toezeggingen. De heer Van Laar hield een pleidooi voor een ingrijpende verandering van de financiering, voor een verandering van de architectuur van de financiering van de noodhulp. Hij zegt dat noodhulp niet meer alleen afhankelijk zou moeten zijn van vrijwillige bijdragen, maar dat er ook een verplichting bij zou moeten komen. Dat is een aantrekkelijk perspectief, zeg ik meteen. Het zal echter niet meevallen om van het huidige systeem van vrijwillige bijdragen naar meer verplichte contributies te komen. Ik wil dat punt heel graag internationaal adresseren. Het is nu ook een goed moment om dat te doen. In mei vindt de World Humanitarian Summit plaats en in januari gaat het High-Level Panel on Humanitarian Financing rapporteren. Ik heb begrepen dat dit panel ook een aantal verstrekkende en vernieuwende voorstellen voor financiering van noodhulp zal doen. Zodra dat rapport uitkomt, zal ik daarover verslag doen aan de Kamer. Ondertussen zal ik de ontwikkelingen binnen dat panel niet alleen volgen maar ook voeden op dit punt en zal ik mij ervoor inzetten om het debat over een meer verplichte bijdrage te entameren. 

De heer Van Laar vroeg ook heel concreet naar de inzet van Nederland op onderwijs binnen noodhulp. We horen van veel mensen dat een gebrek aan onderwijsvoorzieningen voor hun kinderen een reden is om een regio te verlaten. Dat betekent dat we sowieso veel meer zouden moeten investeren in het onderwijs ter plekke. De heer Van Laar had het ook over psychosociale hulp. Dat is een breed palet, waar Nederland fors op inzet. Ik zoom even in op onderwijs. Er gaat op dit moment slechts 1,9% van de humanitaire hulp naar onderwijs. Nederland werkt samen met Gordon Brown, de speciale gezant van de Verenigde Naties, om ten minste 4% van de humanitaire gelden te besteden aan onderwijs. Nederland voldoet aan die norm met 4,9% in 2015. Ik zeg tegen de heer Van Laar dat ik dit graag zo wil houden wat betreft Nederland, maar ik zal mij er ook voor inzetten om samen met andere landen die dit percentage halen en samen met de VN-gezant, het belang van onderwijs nader onder de aandacht te brengen bij collega-donoren. Ik weet dat bijvoorbeeld de Noren daar ook zeer aan hechten. Dank voor de aanmoediging; ik ga ermee aan de slag. 

De heer Van Laar (PvdA):

Ik heb een vraag, maar niet naar aanleiding van het antwoord, want dat was heel helder; dank voor de toezegging. In het antwoord op de schriftelijke vragen staat dat het kabinet onderwijs in noodsituaties van het grootste belang vindt, maar de voorkeur geeft aan sturing op beleid. Oormerken naar cluster is niet wenselijk en in het geval van onderwijs voor Nederland ook niet nodig, omdat er in de praktijk al meer dan 4% aan wordt besteed. Kan ik dit antwoord vervangen door het antwoord dat u zojuist gaf, namelijk dat u 4% gaat oormerken, dat u ervoor zorgt dat dit altijd gewaarborgd blijft en dat u de 4%-norm internationaal gaat uitdragen? 

Minister Ploumen:

Ik ga die norm zeker uitdragen. Het antwoord heeft betrekking op de specifieke administratieve oormerking. Die levert doorgaans alleen maar administratieve rompslomp op. Als ik dat kan vermijden, doe ik dat graag, maar ik zal de doelstelling zeker niet loslaten. 

De heer Van Laar (PvdA):

Het gaat ons om het resultaat, dus als wij in de rapportages over noodhulp kunnen terugzien dat de doelstelling wordt gehaald en gehaald blijft worden, is dat voor ons voldoende. 

Minister Ploumen:

Dat lijkt mij prima. 

Mevrouw Van Veldhoven vroeg naar de uitvoering van de motie-Sjoerdsma over het strafbaar stellen van het belemmeren van humanitaire hulpverlening. Wij zijn daarmee bezig, kan ik tegen mevrouw Van Veldhoven zeggen. Wij zijn bezig om het strafbaar te stellen via de Wet internationale misdrijven. Wij hebben inmiddels uitgezocht hoe de strafbaarstelling in andere landen is vormgegeven. Het was onderdeel van de motie om daarnaar te kijken en het was sowieso verstandig om dat te doen. De vertaling hiervan in het Nederlandse rechtsstelsel wordt momenteel uitgewerkt door de minister van Veiligheid en Justitie. Als er meer over te melden is, zal ik dat natuurlijk graag doen, maar het is een traject dat zorgvuldig moet worden afgelopen. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik ben heel blij met dit antwoord van de minister. Zij maakt mij nog blijer als zij er de indicatie van een tijdspad aan zou kunnen koppelen. Ik begrijp dat dit lastig is, maar daarom heb ik het ook over een indicatie. Zorgvuldigheid staat voorop, maar het zou mooi zijn om te weten wanneer wij het ongeveer kunnen verwachten. 

Minister Ploumen:

Ik kom erop terug, hopelijk in tweede termijn, want ik moet mij even verhouden tot mijn collega van Veiligheid en Justitie. 

Dan kom ik van de noodhulp in de regio op de meer structurele hulp. Een aantal Kamerleden vroeg daarnaar, onder anderen mevrouw Mulder, maar ook mevrouw Van Veldhoven, de heer Taverne en anderen. Er is mij gevraagd om naar partnerschappen te kijken. Dat doe ik heel graag. Libanon en Jordanië moeten daar ook in betrokken worden. Wij moeten een breed palet inzetten: hulp, maar ook handel en het wegnemen van handelsbelemmeringen. Verder noem ik het verstrekken van zachte leningen, bijvoorbeeld door de Wereldbank en de European Investment Bank. Ik weet dat onder anderen de heer Taverne daar zeer aan hecht. Er zijn stappen in gezet. Ik dank de heer Taverne voor zijn aanmoediging. De Wereldbank heeft inmiddels twee instrumenten ontworpen en Nederland is betrokken bij de verdere vormgeving daarvan. Binnenkort spreek ik nader met de European Investment Bank over de wijze waarop wij een en ander verder kunnen vormgeven. Ik kijk natuurlijk ook in mijn eigen begroting om te bezien wat wij kunnen doen om die landen te steunen. Daarvoor hoeven zij geen partnerlanden te worden. Wij kunnen doen wat nodig is, juist binnen dat heel brede palet van hulp, handel en investeringen. Ik noem een aantal korte voorbeelden. Samen met de ngo SPARK wordt er een beurzenprogramma gestart, waarmee 20.000 Syrische studenten hoger onderwijs kunnen volgen in de regio van opvang. De VNG is samen met de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Almere actief in Jordanië en vanaf 2016 ook in Libanon. Zij adviseren lokale overheden op het gebied van waterleiding, gezondheid en veiligheid, maar ook afvalverwerking. Er wordt advies gegeven, maar er wordt ook concreet gewerkt aan het verbeteren van de voorzieningen, en wel op zo'n manier dat de bevolking van die landen ook op langere termijn nog kan profiteren van de verbeteringen. Bijvoorbeeld de waterleiding in Libanon wordt verbeterd, maar dan zo dat het ook in 2025 allemaal nog functioneert. Er wordt gewerkt aan het oplossen van de afvalberg. Almere is daarmee bezig. Ook dat is weer een bijdrage voor nu en voor de toekomst. 

Het kabinet is ook voornemens om het Dutch Good Growth Fund en het instrumentarium voor privatesectorontwikkeling open te stellen voor Libanon. Dat was een verzoek van mevrouw Van Veldhoven. Jordanië heeft die toegang al langer. Onze ambassade in Beiroet in Libanon heeft begin deze week een agro-innovatieseminar georganiseerd om Libanon te helpen bij het verbeteren van de landbouwproductie. We stellen onze landbouwexpertise ter beschikking, zodat het land onder andere de exportquota voor de Europese markt beter kan gaan benutten. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Heel veel dank aan de minister voor de expliciete toezegging op het punt van Libanon en Jordanië. Dat was voor mijn fractie een heel belangrijk punt. Ik had een motie in voorbereiding, maar die hoef ik niet meer in te dienen nu de minister heeft gezegd: we zorgen ervoor dat beide landen nu toegang krijgen tot het DGGF, want structurele hulp voor die regio is noodzakelijk. De coalitie heeft al een plan neergelegd van 35 miljoen. Ik heb in mijn bijdrage gezegd: verdubbel dat, zorg ervoor dat deze landen nog eens 35 miljoen uit het DGGF kunnen krijgen. Ik heb voorgesteld om daar een soort oormerk aan te geven en ben benieuwd of de minister daartoe bereid is. Zo kunnen we ervoor zorgen dat deze landen structureel extra kunnen profiteren van de middelen die we hebben. 

Minister Ploumen:

Ik ben geen voorstander van oormerken binnen het Dutch Good Growth Fund, want dan krijg je allemaal loketjes en zou je misschien toch aanbodgestuurd gaan werken. Ik zeg mevrouw Van Veldhoven graag toe dat we het zorgvuldig zullen monitoren. Ik ga ervan uit dat er gebruik van gemaakt zal worden zodra wij het bekendmaken. Niet oormerken hoeft geen beperking te zijn. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik begrijp de bezwaren die de minister heeft. Niemand van ons wil aanbodgestuurd werken. Dat doen we ook niet, zoals we in eerste termijn hebben gewisseld, maar deze landen komen nieuwer in het fonds dan de landen die er al in zitten. Kan de minister in ieder geval toezeggen dat er ook vanuit de technische assistentie wellicht wat extra inzet kan worden gepleegd om dat instrument ook in die landen goed bekend te maken? We willen er immers voor zorgen dat ze daar echt gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn en we willen die landen maximaal ondersteunen. 

Minister Ploumen:

Ik zeg mevrouw Van Veldhoven graag toe dat we een extra inspanning zullen plegen. Of dat via de technische assistentie moet, zien we nog wel. Het is duidelijk dat die landen nog niet weten dat ze op de lijst staan en dat gaan we veranderen. 

De heer Taverne (VVD):

Ik wil het niet over oormerken hebben, maar is het, in aansluiting op collega Van Veldhoven, mogelijk om daarbij bijvoorbeeld extra oog te hebben voor de hotspots in de regio? Ik doel niet zozeer op de techniek ervan, maar wil wel dat we, zonder precieze locaties aan te wijzen, het type locatie in het oog houden waar die extra hulp naartoe zou kunnen gaan. 

Minister Ploumen:

Dat is een uitstekend punt van de heer Taverne. We hebben daar ook al over gesproken. Veel van het onbenutte potentieel in die landen zit in de landbouw, vaak in de wat armere delen van die landen, die natuurlijk toch al zo zwaar op de proef worden gesteld. De ambities van Nederlandse ondernemers liggen voor een groot deel ook in de landbouwsector, dus volgens mij komen hier vraag en aanbod vanzelf bij elkaar. 

De heer Taverne (VVD):

Het is mooi als het vanzelf gaat. Als de minister dan nog een oogje in het zeil houdt, zodat we het een duwtje kunnen geven als het niet vanzelf gaat, is de VVD helemaal content. 

Minister Ploumen:

Ik doe niets liever dan zorgen dat de VVD-fractie helemaal content is. Ik zal daar heel graag extra naar kijken. We monitoren de voortgang van het DGGF sowieso nauwkeurig. Ik zal ook dit punt in de gaten houden. 

Dan ga ik nog graag in op een vraag van de heer Taverne. Hij constateerde dat er vorige week bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken een verschuiving in de richting van middelen naar de regio is gerealiseerd, als de Kamer daar tenminste mee instemt. Hij vroeg of er binnen de begroting van BuHa-OS niet meer mogelijk is voor landen die met grondoorzaken van migratie te kampen hebben. Soms is er een conflict waardoor mensen huis en haard moeten verlaten. Ik zeg hem graag het volgende toe. Wij willen onder zijn aanmoediging een fonds oprichten dat zich precies richt op de grondoorzaken van migratie. Dat fonds wordt gericht op landen waaruit veel mensen irregulier migreren, zoals Libanon en Jordanië, maar ook Afghanistan en Somalië. Ik zal niet het hele lijstje noemen. Wij willen in die landen investeren om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat jongeren toegang hebben tot economisch beroepsonderwijs en tot rechtshulp. Ervaren onrecht is vaak ook een reden om het land te verlaten. Onderdeel is ook het helpen van jonge ondernemers bij het maken van een bedrijfsplan. Ik wil de heer Taverne graag tegemoetkomen. Naast de voorstellen die vorige week zijn gedaan, wil ik ook specifiek binnen deze begroting daar ruimte voor maken. 

De heer Taverne (VVD):

Het moet in dit blokje niet te gek worden met het content maken van de VVD-fractie. Ik noteer de toezegging van de minister met veel plezier. Zij heeft verteld welk type hulp er kan worden geboden. Heeft zij in lijn met de discussie die wij eerder hebben gehad, al nagedacht over de vraag hoe de indicatoren tevoren kunnen worden vastgesteld, zodat achteraf kan worden bekeken hoe effectief de hulp was? 

Minister Ploumen:

Allicht. Dit wordt vormgegeven in een tenderprocedure waarin de doelstellingen en de criteria vrij scherp worden omschreven. Daarbij gaat het niet alleen om de criteria voor deelname, maar ook om de beoogde resultaten. Ik kan de heer Taverne geruststellen. Er is overigens wel sprake van enige flexibiliteit. Wij willen de organisaties die op de tender reflecteren de gelegenheid geven om hun ideeën te poneren. Dat moet inderdaad met concrete doelstellingen en daarop wordt later geëvalueerd. 

De heer Taverne (VVD):

Dat is mooi. Dit is een goed eerste onderwerp om het leerproces van indicatoren en effectmetingen dat wij zijn ingegaan te onderstrepen met een brief waarin de minister de Kamer aangeeft wat de voorwaarden, vereisten en indicatoren zijn. Dan kunnen wij daar wellicht nog een beetje over meedenken. 

Minister Ploumen:

Een mens is nooit te oud om te leren. Ik zeg nogmaals dat deze methode van werken ons zeer eigen is. Ik noteer dat de heer Taverne behoefte voelt om op onderdelen meer en completer geïnformeerd te worden. Ik zal even kijken hoe wij dat het handigst in het vat kunnen gieten zonder vertraging in de tenderprocedure te creëren. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Het gaat over noodhulp in verband met migratiestromen. In hoeverre roept de minister haar collega's in Europa op om daar ook extra geld voor vrij te maken? Is de conclusie van de minister dat zij de noodhulpmiddelen prioritair gaat inzetten in deze regio? 

Minister Ploumen:

Het laatste deel van mijn betoog ging over structurele oorzaken van migratie. De bestrijding daarvan komt zeker niet uit het noodhulpbudget. Ik heb zeker contact met mijn collega's, ook omdat wij samen programma's vorm willen geven. Inzetten van het noodhulpbudget gebeurt altijd op basis van het humanitair imperatief. Dat betekent nu dat er een groot deel naar de regio gaat. Wij geven die hulp neutraal en die is alleen ingegeven door het humanitair imperatief. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank voor dit antwoord. Ik heb nog een vraag over onze partnerlanden. In hoeverre heeft de minister erover nagedacht om wellicht financiële middelen over te hevelen naar fragiele staten in de regio en de ring rondom Europa? Is dat wat ze met die meer structurele hulp bedoelt? Hoe moet ik dat precies in verhouding tot elkaar zien? 

Minister Ploumen:

Het is onverstandig — dat suggereert mevrouw Mulder ook niet — om als je ergens een probleem wilt oplossen, ergens anders een probleem te creëren. We kunnen gelukkig noodhulp en structurele opvang financieren uit bestaande middelen. De toezegging die ik net aan de heer Taverne deed, komt bijvoorbeeld uit het reguliere budget. Dat focust precies op de landen waarover mevrouw Mulder het nu heeft. Ik aarzel om dan ineens in andere landen de budgetten enorm te verschuiven, omdat bijna alle landen waarmee wij partner zijn een migratieproblematiek kennen. Dat geldt ook voor een land als Ghana. Daar waar mogelijk kijken we daar natuurlijk wel naar, bijvoorbeeld in de Meerjarige Strategische Plannen. Ik meen dat een van de leden daarnaar heeft gevraagd. Daar waar migratie, als dat relevant is, nog niet opgenomen zou zijn in die plannen omdat ze van veel eerder dateren, gaan we dat er natuurlijk nadrukkelijk ook in opnemen. Dat kan echt wel tot verschuivingen leiden. Ik zou echter niet willen zeggen dat wij dat met één grote zwiep gaan doen. Nogmaals, dat vraagt mevrouw Mulder niet. Het heeft op die manier onze aandacht. 

De heer Smaling (SP):

In de begintijd van de SP waren wij altijd overal tegen. Toen heeft Jan Marijnissen een boekje geschreven onder de titel Hoe dan, Jan. Sindsdien denken wij ook wel in alternatieven. Ik zit hier ook een beetje met de hoe-vraag. De minister heeft allerlei plannen om de migratie in de hand te houden, te beteugelen en om te draaien. Gaat zij dat zelf doen? Hoe moet ik dat zien? Dan maak ik een bruggetje naar het amendement. Het lijkt mij dat je dat goed kunt doen door meer gebruik te maken van Afrikaanse en Afghaanse Nederlanders, van de diaspora. Dat zou een enorme katalyserende functie kunnen hebben. Ik hoop dat zij daar welwillend tegenover staat. 

Minister Ploumen:

Ik sta daar zeer welwillend tegenover. Sterker nog, het staat op de twee papiertjes waar ik net aan wilde beginnen. Ik ken de heer Smaling overigens helemaal niet als een neezegger. Dat wil ik toch ook wel even laten opnemen. Dan zou ik hem onrecht doen. 

De voorzitter:

Misschien was hij wel op zoek naar dat compliment. 

Minister Ploumen:

Ik geef het ook graag. Ik ga er niet heel uitvoerig op in, maar ik zal een paar punten noemen die een antwoord zijn op de vraag van de heer Smaling. Enerzijds willen we natuurlijk in EU-verband werken aan de grondoorzaken. Dat was ook een inzet van de Vallettatop. Anderzijds heb ik ook een aantal specifieke inbrengen van Nederland. Het onderwerp aanpak van jeugdwerkloosheid is echt door Nederland ingebracht in de Vallettatop. Ik heb daar zelf in het voorjaar 50 miljoen euro voor vrijgemaakt. Nu niet vragen of dat geen druppel op een gloeiende plaat is. Daar gaan we het probleem inderdaad niet helemaal mee oplossen, maar het gaat wel een bijdrage leveren. 

Hoe ga ik dat nu doen? Via het Dutch Good Growth Fund en via een nieuw tender die uitgeschreven is, Local Employment in Africa for Development (LEAD). Vier organisaties gaan die tender in zeven landen uitvoeren. Dat zijn landen waar de migratieproblematiek het grootst is. Die organisaties zijn SPARK, OxfamNovib, SOS Kinderdorpen en Hivos. De inzet van die tender is om in de komende drie jaar 15.000 banen te creëren. Dat zeg ik ook even tegen de heer Taverne. Ook daar hebben we bij de start echt doelstellingen vastgezet. Het gaat dus onder meer om het creëren van die banen, maar ook van andere inkomstenbronnen als eigen bedrijven voor Afrikaanse jongeren. 

De Nederlandse bijdrage aan dat EU trust fund, die 15 miljoen euro, gaan we voor een aantal doelen inzetten. Een daarvan is het creëren van meer mogelijkheden voor beroepsonderwijs en meer werkgelegenheid voor vluchtelingen die de Hoorn van Afrika bereiken, dus die daar zijn, bijvoorbeeld voor die 350.000 Somalische vluchtelingen — de heer Smaling weet dat — die in Dadaab in Kenia zijn. In Ethiopië willen we ze inzetten om de vluchtelingenpopulatie daar, die minstens 700.000 mensen omvat, betere basisvoorzieningen en gezondheidszorg te verschaffen, maar ook voor het productiever maken van de landbouw door te investeren in irrigatiesystemen. Dat zijn zo een aantal voorbeelden van de inzet. 

Verder voel ik mij zeer aangespoord om de samenwerking met de diaspora verder te versterken. Dat wil ik doen op een paar manieren. We willen graag in het kader van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) intensiever met deze mensen samenwerken. Ik heb begrepen dat zij de toegang tot het DGGF soms als moeizaam ervaren. Ik zeg hier daarom nog maar eens dat er technische assistentie beschikbaar is voor de uitwerking van businessplannen in het land van herkomst. Verder kijk ik nu ook naar de toegang tot het andere bedrijfsleveninstrumentarium. Een paar weken geleden heb ik verder toegezegd dat ik in dialoog ga met jongeren uit de diaspora. Hoe kun je met elkaar het beste werken aan een goed leven daar en een goed leven hier? Ik ga bekijken hoe andere landen, bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, die dialoog aangaan, maar dat klinkt dan weer een beetje soft. Wat hebben wij te leren van mensen die hun land van herkomst als geen ander kennen? Ik kom de heer Smaling daarin dus heel graag tegemoet en ik dank hem voor de aansporing. 

De heer Smaling (SP):

Ik ben blij om dit te horen. Landen waar vluchtelingenstromen vandaan komen en landen met vluchtelingenkampen hebben immers natuurlijk te maken met heel verschillende typen problemen. Pas was nog op televisie te zien hoe in Senegal, een rustig land, actief mensen worden geronseld om te migreren en op reis te gaan, door de woestijn en over zee. Dat is een soort cirkeltje en dit komt natuurlijk doordat het overgemaakte geld zo'n groot deel van het bnp van die landen is gaan uitmaken. 

Ik wil afsluiten met mijn vraag waar de boter bij de vis is. Ik heb dat amendement ingediend. Ik zou het wel fijn vinden als we vanavond ook zaken konden doen. Als het bedrag de minister te hoog is, hoor ik dat graag van haar. Ik zou het echter wel wat weinig vinden als zij alleen maar wat toezeggingen zou doen, zonder te reageren op het amendement. 

Minister Ploumen:

Ik stel de heer Smaling helemaal niet graag teleur, maar ik vermoed dat hier onze wegen een beetje uit elkaar gaan. De intentie is hetzelfde, maar ik zei net al dat ik in het DGGF geen loketjes wil maken. Ik wil er echter alles aan doen om ervoor te zorgen dat ondernemers uit de diaspora maximaal toegang hebben tot het DGGF. Als het nodig is om meer informatie te verstrekken of om bijvoorbeeld technische assistentie ter beschikking te stellen, dan doe ik dat graag. Die technische assistentie is voor iedereen beschikbaar. Ik zeg nogmaals dat ik graag wil dat iedereen gebruik kan maken van alle faciliteiten. Als er barrières zijn, zal ik die slechten. Als er extra aanmoediging nodig is, geef ik die graag. Maar ik wil geen extra loketten. Op dit punt stel ik dus de heer Smaling misschien toch een beetje teleur. 

De heer Bosma (PVV):

De minister gaat 15.000 banen scheppen. Ik zie nu al uit naar de rapportage. Ik ben benieuwd hoe het met de nulmeting gaat. Ik ben ook benieuwd hoe ze gaat aantonen dat er inderdaad 15.000 banen worden geschapen. Ik ben verder benieuwd in welke periode dat gaat plaatsvinden. Er zou echter sprake zijn van 60 miljoen mensen die op de vlucht zijn. Dat is natuurlijk maar een getal en een slag in de lucht. In de komende jaren zouden echter 60 miljoen mensen op de vlucht zijn. Daarbij vormen 15.000 mensen toch nog niet eens een druppel op een gloeiende plaat? 

Minister Ploumen:

Nederland is een van de landen die trots zijn op feit dat zij mensen kunnen bijstaan die huis en haard hebben moeten verlaten, niet omdat ze dat willen, maar omdat ze niet anders kunnen en omdat ze worden voortgedreven door geweld en conflicten. Ik roep nog maar eens in herinnering het WRR-rapport dat is verschenen onder de titel Minder pretentie, meer ambitie. Ik heb niet de pretentie dat ik alle problemen voor iedereen kan oplossen. Het zou mooi zijn als we dat zouden kunnen, maar dat is niet zo. We doen wat we kunnen en wat binnen onze mogelijkheden ligt. We zetten targets, we hebben doelstellingen. Die volgen we. Moet het programma worden bijgesteld, dan doen we dat. Is het goed om met andere samen te werken, dan gaan we die samenwerking aan. 

De heer Bosma (PVV):

Maar de probleemanalyse is natuurlijk raar. Die mensen komen hier onder andere naartoe omdat het daar oorlog is, wordt gezegd. Er is oorlog en daarom komen ze hiernaartoe. Hebben banen invloed op bijvoorbeeld de strijd tussen sjiieten en soennieten? Het punt dat ik wil maken is het volgende. Is het niet veel verstandiger om dat geld voor die 15.000 banen veel effectiever in te zetten, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat ze hier niet naartoe komen en we ze ergens tegenhouden, bij de grens bijvoorbeeld? Die 15.000 banen zijn nog niet eens een druppel op de gloeiende plaat zijn, want er zijn 60 miljoen mensen op de vlucht. 

Minister Ploumen:

Het kabinet heeft in de brief van, naar ik meen, 8 september, uiteengezet hoe wij met deze migratieproblematiek omgaan. Het investeren in de regio's waar mensen vandaan komen, is daar onderdeel van. Soms worden migranten voortgedreven door conflict, soms door gebrek aan economische vooruitzichten. Wij hebben daarover in de Kamer al een paar keer gesproken. Als je dat wilt doen, moet je op die plek willen investeren. Dat kan ook heel goed en Nederland zet zich daarvoor in. Ik denk dat als je één van die 15.000 bent, je dat als een mooie inzet ziet die je helpt om op eigen benen te staan, want dat wil iedereen het liefst. 

De voorzitter:

U vervat uw betoog. 

Minister Ploumen:

Ik kom bij de global goals. De agenda voor de wereld. Ik ga specifiek in op een paar punten. De heer Voordewind refereerde aan het Voice-programma en vroeg of het kabinet de bijdrage daaraan zou kunnen ophogen. Met dit Voice-programma willen wij gediscrimineerde en gemarginaliseerde groepen in samenleving letterlijk een stem, een positie, geven. Ik weet dat de heer Voordewind dat zeer steunt. In de manier waarop wij het nu hebben opgezet, gaat het programma in 2016 van start. Ik stel de heer Voordewind voor om het programma eerst van start te laten gaan en het na niet al te lange tijd te evalueren, want ik proef zijn ongeduld, en op basis daarvan bekijken of wij meer specifiek in dat Voice-fonds willen en kunnen investeren. Het gaat er natuurlijk ook om dat het effectief is. Ik zeg de heer Voordewind graag toe dat ik ten volle bereid ben om op basis van een evaluatie te bekijken of er meer middelen naartoe moeten. Ik heb er enige aarzeling bij om dit nu voor de start al te zeggen. Ik hoop van harte dat de heer Voordewind dat begrijpt. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor het fonds. Het is 10 miljoen per jaar. Het was de inzet van ons, alweer een jaar geleden, om dat met name te richten op mensen met een beperking in de ontwikkelingslanden. Het is inmiddels met de brief een stuk breder geworden. Ik wil de minister toch meegeven om dit geld ook aan de gehandicapten te besteden, want dat was in eerste instantie de gedachte. Ik heb hierover ook een amendement ingediend. 

Minister Ploumen:

Ja, dat zeg ik de heer Voordewind heel graag toe. Het is duidelijk dat die groep in heel veel samenlevingen buitengewoon gemarginaliseerd wordt. 

Ik kom bij het onderwerp vrouwenrechten en gendergelijkheid. Mevrouw Van Veldhoven, mevrouw Mulder, de heer Van Laar en de heer Taverne spraken over het belang van het versterken van de positie van vrouwen en meisjes. Dat is mij uit het hart gegrepen. Dank voor alle steun en aanmoediging. Ik wil hier een paar dingen over zeggen. Aan de heer Taverne wil ik laten weten dat in het kader van het beleid op voedselzekerheid wij juist inzetten op het bereiken van vrouwen. Het is onze doelstelling om in 2016 140.000 vrouwelijke boeren te kunnen helpen bij het verhogen van hun inkomen. Wij verwachten hen een betere toegang tot financiële dienstverlening te geven. Via de Nederlandse bijdrage aan de International Land Coalition zullen naar verwachting — dat is onze doelstelling — 42.000 vrouwen in 2016 over landrechten kunnen beschikken. Het is buitengewoon belangrijk dat vrouwen het land niet alleen bewerken, maar het ook in eigendom mogen hebben. Dit is echter nog lang geen gelopen race in heel veel landen. Wij blijven ons inzetten, niet alleen voor deze projecten, maar ook voor diplomatiek werk op het gebied van vrouwenrechten. 

De heer Taverne (VVD):

Ik zal nog wel een paar keer met dezelfde vraag naar voren lopen, dus misschien kan de minister bij de aankondiging van andere initiatieven en programma's de vraag alvast meenemen. Hoe gaat zij dit vooraf vaststellen aan de hand van indicatoren, zodat achteraf kan worden gemeten of het gelukt is? Ook in dit geval wil ik een en ander op papier naar de Kamer zien komen. 

Minister Ploumen:

Dit is gewoon de manier waarop wij werken, niet sinds vandaag, maar al een heel lange tijd. Wij kijken scherp naar de vraag: wat is het probleem, kan Nederland daar een bijdrage aan leveren, wat kan die dan zijn en wat is een realistisch of een ambitieus doel? Vervolgens monitoren wij dat en doen wij daarover verslag in de resultatenrapportage. Als wij het niet halen — dat kun je dan zien in de resultatenrapportage, ook die van dit jaar — geven wij ook aan waarom, wellicht niet op het niveau van elk individueel programma, maar wel voor de grotere programma's. Wij hebben al die informatie immers. Deze aantallen zijn gewoon uit projectvoorstellen gehaald, zeg ik om aan te geven hoe wij daarmee kunnen omgaan. 

De heer Taverne (VVD):

Zonder meer ambitieuze getallen. Het is hartstikke goed dat de minister dit doet. Ik betwist niet dat er al veel informatie is, maar het gaat nu juist om het meten. Dus niet alleen vaststellen dat het naar al die projecten is gegaan. Als het de ambitie is om voor 160.000 vrouwen het inkomen te verhogen, wil ik dat van tevoren graag weten. Als het deel uitmaakt van het project, is dat prima. Dat betekent dan een kopietje naar de Kamer sturen. Dus: van te voren vaststellen "dit is de situatie nu, dit willen wij bereiken en zo gaan wij het doen en daarop ben ik afrekenbaar". Als ik de minister goed begrijp, is dat een kleine moeite, dus zie ik het graag tegemoet. 

Minister Ploumen:

Een deel van die informatie is zelfs al toegankelijk via rijksoverheid.nl. Daarop staan al onze projecten. Om de heer Taverne comfort te bieden merk ik nog het volgende op. Wij schrijven niet alleen die getallen op, maar alle projecten en programma's worden ook geëvalueerd. Daarbij wordt natuurlijk ook gekeken naar vragen als: hebben wij het doel bereikt, waarom wel of waarom niet, wat kunnen wij daarvan leren? Ik heb de heer Taverne gehoord, ik zal dat allemaal nog eens goed uiteenzetten in een Kamerbrief. Dat helpt ook bij de discussie over de vraag hoe wij de voorhanden zijnde gegevens beter kunnen koppelen aan de begroting. Die ambitie delen wij immers, zo hebben wij maandag gezegd. Het heeft geen zin om die informatie in een doos te houden als de heer Taverne niet het gevoel heeft dat hij er zicht op heeft, hoe graag ik die doos ook bij hem zou achterlaten. 

Wij gaan nog even verder over het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, een punt dat met veel overtuiging door de heer Taverne naar voren is gebracht. Het is buitengewoon belangrijk dat vrouwen zelf kunnen beschikken over hun lichaam, zelf keuzes kunnen maken, zelf besluiten kunnen nemen. Nederland steunt een aantal organisaties die zich hiervoor sterk maken. Zo beoogt UNFPA om in 2016 14 miljoen additionele gebruikers van family-planningmethoden te bereiken in 46 landen. Dus ook de multilaterale organisaties hanteren dat soort doelstellingen. De International Planned Parenthood Federation wil in de periode 2016-2020 2 miljard geïntegreerde seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten verstrekt hebben. Dan gaat het om middelen maar ook om informatie. Dat wordt gedurende vier jaar gedaan. 

Dat even als algemeen kader. Er is nog heel veel meer over te zeggen, maar ik denk dat wel duidelijk is dat Nederland ook de inzet pleegt die de Kamerleden graag zouden zien. 

Ik kom op een vraag van mevrouw Van Veldhoven naar aanleiding van de motie van haar collega Sjoerdsma over veilige abortus in oorlogssituaties. Binnen mijn beleid besteed ik daar gericht aandacht aan, want het is een onderwerp waar niet veel landen zich mee bezighouden. Wij doen dat wel. Juist in oorlogssituaties zijn vrouwen extra kwetsbaar. We werken samen met gespecialiseerde organisaties, zoals Marie Stopes International en International Pregnancy Advisory Services. In 2014 hebben we via die organisaties gewerkt aan een minder restrictieve abortuswetgeving in Ethiopië, zijn er 690 klinieken uitgerust met apparatuur en getraind personeel om die veilige abortus te kunnen verlenen, en zijn er 92.000 vrouwen bereikt die gebruik hebben kunnen maken van de dienstverlening op het gebied van veilige abortus. 

Mevrouw Van Veldhoven vroeg of het kabinet tijdens het voorzitterschap zich daarvoor gaat inzetten. Ik ga dat zeer doen. Ik voel het als een steun in de rug. Het is niet gemakkelijk om consensus te bereiken over dit onderwerp binnen de Europese lidstaten. Een groot deel steunt het en een klein deel niet. Het is dus manoeuvreren, maar op alle mogelijke momenten spreek ik met de collega's die nog niet aan onze zijde zijn. Ik hoop dat dit wel een keer gaat gebeuren. In mei 2015 heeft de Raad de Commissie verzocht om te werken aan dat draagvlak en daarover te rapporteren. Nederland zal daarbij graag ondersteuning en experts bieden. 

Ik kom te spreken over het amendement op stuk nr. 16 van de heer Smaling, bij wie ik deze avond geen mooie beurt ga maken. Dit amendement gaat over het toevoegen van een begrotingsregel over gezondheidssystemen. Ook daarin kom ik de heer Smaling niet tegemoet, wel op de inhoud, maar niet op de administratieve uitwerking ervan. Ik ben het met hem eens dat het versterken van gezondheidssystemen heel belangrijk is. Dat moet ook integraal onderdeel zijn van het beleid op SRGR inclusief het beleid op het voorkomen en behandelen van hiv/aids. We zoeken op dat gebied ook naar innovatieve vormen van gezondheidszorg, van organiseren van thuis- en buurtzorg vanuit lokale gemeenschappen en van gebruikmaken van mobiele telefonie. Ook doen we dat via het Global Fund tegen aids, tuberculose en malaria, dat mede op ons aandringen in zijn nieuwe strategie van 2017-2022 ook meer aandacht heeft dan voorheen — dat is terecht, zeg ik tegen de heer Smaling — voor het opbouwen van duurzame gezondheidssystemen. Ik verwijs graag naar de gerapporteerde resultaten op dat gebied in Mozambique, Mali en Ethiopië. Daar werken we aan verbetering van lokale gezondheidssystemen. Ik zou het amendement voor een afzonderlijke begrotingsregel ontraden. Wat we nu doen, overtreft ruim de voorgestelde 1 miljoen van de heer Smaling. Ik onderschrijf het belang, maar we doen al meer dan de heer Smaling vraagt en wellicht ook wat breder dan hij voor ogen had. 

De heer Smaling (SP):

Dit amendement betreft een bedrag van 1 miljoen. Er gaat een godsvermogen naar het Global Fund, circa 55 miljoen. Ik heb de ebolalanden op het netvlies, waar gewoon helemaal geen gezondheidssysteem meer is. Dat is weggevaagd met de crisis die we daar meegemaakt hebben. De minister is daar zelf geweest. Dit amendement is value for money. 

Minister Ploumen:

Ik zie dat toch een beetje anders, niet omdat ik het niet belangrijk zou vinden om als onderdeel van het beleid te investeren in geïntegreerde gezondheidssystemen, maar wel omdat we het al doen. Dat gebeurt met een omvang, op een schaal en wellicht op een wijze die de heer Smaling nog niet zo heeft overzien. Die 1 miljoen is eigenlijk alleen maar administratieve rompslomp en levert niet de aanmoediging die ik proef in de interventie van de heer Smaling. 

De heer Smaling (SP):

Is het niet ook gewoon het gemak dat je een groot bedrag aan een internationaal fonds kunt geven? Dan is het weg en wordt het besteed aan goede dingen; daar gaat het niet om. Maar hiermee speel je in op iets wat zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan en waarbij bittere noodzaak bestaat om iets te gaan doen. En dan kun je met een handelsmissie naar die drie landen gaan, zoals de minister ook heeft gedaan, maar daarmee is niet voorzien in zorg als basisvoorziening voor iedereen die in Liberia, Guinee en Sierra Leone weer verder moet. Dat is toch doodzonde? Dat moet je toch met zo'n relatief klein bedrag kunnen aanpakken? 

Minister Ploumen:

Ik houd toch staande dat juist onze bijdrage aan het Global Fund mede het verschil kan maken. Mede op ons aandringen hebben zij veel meer geïnvesteerd, en gaan zij dat ook doen, in gezondheidssystemen. Ik weet waar de heer Smaling vandaan komt, als ik het zo mag zeggen. Er is een tijd geweest waarin er wel veel geld was voor een specifieke ziekte, en niet voor de basisgezondheidsvoorzieningen. Gelukkig is dat nu anders. Dat is mede op aandringen van Nederland. Dat vind ik echt veel effectiever dan een aparte begrotingsregel. Ik zeg de heer Smaling graag toe dat ik mij waar mogelijk zal inzetten, ook binnen die grotere fondsen, als dat nog niet is gebeurd, voor die gezondheidssystemen. Bij die handelsmissie waren ook ondernemers en ngo's die zich richten op de versterking van die gezondheidssystemen. Ik blijf erbij dat dit mij een betere aanpak lijkt, als het gaat om het eindresultaat, dus de effectiviteit. Nogmaals, ik heb de heer Smaling gehoord. Waar mogelijk zal ik hem separaat informeren over de voortgang of specifieke initiatieven op dit gebied. 

De voorzitter:

Mag ik u verzoeken om te proberen wat korter te antwoorden? Ik geef mevrouw Mulder het woord voor haar interruptie. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dit blokje gaat over vrouwenrechten, die ook deel uitmaken van de Sustainable Development Goals. Daarover gaat mijn vraag. In de heldere beantwoording van de minister, waarvoor dank, geeft zij aan dat zij een aantal zaken aankaart in Europa. Dat lukt even niet met de vrouwenrechten, helaas, maar zij heeft toegelicht waarom. Zij geeft aan dat zij dat op een coherente manier wil doen in Europa. Hoe gaat zij dat in Nederland doen met haar collegaministers? 

Minister Ploumen:

Heel kort. We hebben een aantal terreinen geïdentificeerd waarop wij de beleidscoherentie willen versterken. Ik noem belastingen en ook heel specifiek toegang tot goedkope medicijnen. Op dat terrein zal ik samen met collega Schippers aan de slag gaan, in het kader van het EU-voorzitterschap, maar ook om de global goals te bereiken. We werken nu interdepartementaal aan een analyse van waar Nederland is, als het gaat om die global goals. Mijn departement heeft hierbij een licht coördinerende taak, zoals dat heet. Ik kom met een brief aan de Kamer over waar we staan en over wat we samen willen doen in Nederland, waar nodig, en in en met andere landen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Wanneer mogen we die brief verwachten? 

Minister Ploumen:

Volgens mij gaat dat niet al te lang meer duren. Ik denk begin februari. 

De heer Bosma (PVV):

Ik hoor de minister zeggen dat er ook een wet is veranderd in Ethiopië. Heeft Nederland zich daarvoor ingezet? Hoe gaat zoiets? Hoe wijzig je wetten in andere landen? 

Minister Ploumen:

Het klopt dat er inzet is geweest om een wet te veranderen. Nederland financiert Nederlandse, maar ook internationale en vooral lokale maatschappelijke organisaties die hun eigen inzet definiëren. Ik noem een organisatie die in Uganda werkt om daar de rechten voor homo's veilig te stellen of die probeert te voorkomen dat homo's vervolgd worden. Nederland geeft financiële steun, maar niet aan alles. In dit voorbeeld doen we dat via een Nederlandse organisatie. In Uganda heeft lokale mobilisatie door organisaties ter plekke erin geresulteerd dat een vreselijke wet van tafel is. Ik kan er veel woorden aan wijden, maar dit is via lokale maatschappelijke organisaties die hun inzet definiëren en daarbij steun van internationale partners vragen. 

De heer Bosma (PVV):

De minister heeft het nu over Uganda, maar ik dacht dat het over Ethiopië ging en dat het een abortuswet betrof. Ik begrijp uit haar woorden dat er een abortuswet in Ethiopië veranderd is, zodat abortus makkelijker is. Hoe werkt dat? Hoe slaagt dit ministerie erin om wetten in andere landen te veranderen? En subsidiair: wat zou de minister ervan vinden als Ethiopië gaat proberen om in Nederland wetten te veranderen? 

Minister Ploumen:

Ik heb door middel van het voorbeeld uit Uganda willen aangeven hoe het werkt. Zo werkt het ook in Ethiopië. Het gaat er overigens niet om de toegang tot meer abortus mogelijk te maken, of om de toegang tot abortus gemakkelijker te maken. Het gaat erom dat vrouwen die tegen hun wens zwanger zijn geraakt, toegang hebben tot veilige abortus, liefst legaal. Dat is gewoon een mensenrecht. Er was een lange weg te gaan en er is hard aan gewerkt. Vrouwenorganisaties in Ethiopië hebben dit onderwerp geagendeerd. Ze zien het leed dat vrouwen wordt aangedaan door gebrek aan voorzieningen voor een veilige abortus. Deze organisaties vragen internationale steun om betere voorzieningen mogelijk te maken. Dat is zoals het werkt. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

In de schriftelijke beantwoording las ik dat de minister mijn punt over de antiterrorismemaatregelen zal agenderen in verschillende fora. Ik vraag de minister om toch een tandje bij te zetten. Alleen het agenderen van het probleem betekent dat nog steeds heel veel ngo's, die moeilijk werk doen onder moeilijke omstandigheden, de dupe zijn. Kunnen we niet iets verder gaan? Kan de minister geen gesprek aangaan met Nederlandse banken die vestigingen hebben in die landen? Op die manier kunnen zij welllicht, als er een aanvraag komt, via de Nederlandse ambassade checken of dit zo'n kwetsbare ngo is en of zij die moeten helpen om betere toegang te krijgen tot financiële diensten. Nu doen ze het uit onzekerheid maar liever niet. Kunnen we actief hulp bieden via de banken die de minister goed kent? 

Minister Ploumen:

Agenderen is heel erg belangrijk, want het probleem treft niet alleen deze organisaties. Het is een breder probleem. Waar mogelijk zet ik graag onze ambassades in om te faciliteren. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik ben heel blij met dit deel van de toezegging. Wil de minister ook expliciet toezeggen dat zij met Nederlandse banken die in het buitenland heel actief zijn, het gesprek hierover zal aangaan? Wil zij het probleem bij hen nadrukkelijk onder de aandacht brengen, en hen er, samen met de ambassades, voor laten zorgen dat deze organisaties toegang krijgen tot de financiële diensten die zij zo hard nodig hebben? 

Minister Ploumen:

Dat zeg ik graag toe. 

De heer Taverne (VVD):

Voor de verslaglegging van het debat wil ik kort ingaan op het voorbeeld dat de minister gaf over de wetgeving in Uganda en hoe het door Nederlands gefinancierde maatschappelijke middenveld daar een stokje voor heeft gestoken. Ik vat het even ondiplomatiek samen. Het treft, want de commissie BHOS was afgelopen augustus op bezoek in Uganda en heeft toen zeer uitvoerig gesproken met de premier van Uganda. Hij vertelde dat de wet om binnenlandspolitieke redenen allang van tafel was, voordat er enig maatschappelijk middenveld aan te pas kwam. Hoe verklaart de minister dat? 

Minister Ploumen:

Ik geloof onmiddellijk de weergave van het gesprek van de heer Taverne. Er zijn verschillende lezingen over de levensduur en de levensloop van de wet. Vaststaat dat het belangrijk is dat de homo-organisaties in Uganda hebben kunnen werken aan het verzet tegen de wet. De term "binnenlandspolitieke redenen" is natuurlijk heel breed op te vatten. Ik kan die niet duiden. "Binnenlandspolitiek" kan ook betekenen dat er geen steun voor te krijgen was. Het zou goed kunnen dat dit ingegeven is door de opvattingen van maatschappelijke bewegingen. 

De heer Taverne (VVD):

Het zijn precies dit soort activiteiten die de komende vier jaar worden gefinancierd vanuit de kleine miljard voor Samenspraak en Tegenspraak. Het beïnvloeden van het een en ander, het financieren van wat clubjes: het zijn bij uitstek dingen die niet of nauwelijks meetbaar zijn. Iedereen heeft er immers een andere opvatting over. De minister geeft daar ook eerlijk antwoord op. Je kunt je afvragen of het niet heel erg veel geld is, 200 miljoen per jaar. Wat zou de minister er andersom van vinden? Stel dat Uganda de euthanasiewet in Nederland heel raar vindt en dat ze Nederlandse clubjes geld geeft om bijvoorbeeld een heel grote pagina in de Telegraaf te kopen. Hoe zou de minister dat vinden? 

Minister Ploumen:

Het maatschappelijk middenveld is in Nederland heel actief. Het doet wel eens uitingen waar ik als lid van het kabinet niet blij mee ben. Dat hoort in een open samenleving. Ik weet dat de heer Taverne dat ook vindt. Homorechten zijn mensenrechten. Als er lokaal in landen de behoefte is om die mensenrechten veilig te stellen en men daarbij de hulp inroept van partners, vind ik dat legitiem. Tegen de heer Taverne zeg ik dat dat natuurlijk wel eens zal schuren. En natuurlijk heb ik daar wel gesprekken over met mijn counterparts, maar in een open en vrije samenleving moet je als burger de mogelijkheid hebben om je te organiseren. Soms schuurt het, soms is het ronduit vervelend, maar het biedt altijd de mogelijkheid tot een gesprek. 

Over het klimaat zijn een of twee opmerkingen gemaakt, waar ik graag kort op inga. Mevrouw Van Veldhoven vroeg of klimaatfinanciering additioneel is. Zij refereerde aan het rapport van de Wereldbank. Ik heb daar op 20 november in mijn brief aan de Kamer een reactie op gegeven. Klimaatfinanciering is een onderdeel van de OS-begroting. Dat hebben wij in het regeerakkoord zo afgesproken. In die brief staat de meer specifieke inzet op klimaat, inclusief de financiering: deels privaat en deels publiek. 

De heer Klaver vroeg me om vooruit te kijken en om te plannen hoe we de gevolgen van klimaatverandering in de toekomst kunnen opvangen. De hoofdlijnen van mijn inhoudelijke en financiële inzet staan in Wat de wereld verdient. Het is goed om te zeggen dat mijn beleidsterrein zich vooral richt op de allerarmsten. Mijn beleid is gefocust op de mensen die het toch al niet heel gemakkelijk hebben; dat zijn vaak degenen die het hardst worden getroffen door klimaatverandering. Dat zijn bijvoorbeeld kleine boeren, die worden begeleid bij het omzetten van hun productiemethoden of het leveren van zaden die tegen een verzilte ondergrond kunnen. Wij doen dat op die manier. Wij werken samen met het bedrijfsleven en er is specifieke aandacht voor vrouwen en meisjes. De route is dus uitgezet en wij hebben een paar specifieke activiteiten ingezet. De heer Vos en mevrouw Mulder vroegen daarnaar. 

In de schriftelijke beantwoording ben ik ingegaan op de twee investeringsfondsen. Het is misschien goed om tegen de heer Vos te zeggen dat ook de Britten en Duitsers reeds hebben toegezegd om bij te dragen aan het klimaatfonds van FMO. Wij hopen natuurlijk dat meer landen dat zullen gaan doen. 

De heer Vos vroeg ook of ik het eens ben met prins Charles' analyse van de klimaatverandering. Ik zou daarop willen zeggen: het enige wat ik met prins Charles gemeen heb, is die analyse. Ik denk dat hij daar hetzelfde over denkt. Anyway, wij besteedden daar al aandacht aan voordat prins Charles dat interview gaf. Een paar weken geleden organiseerden wij de Planetary Security Conference, waarin de vraag centraal stond hoe klimaatverandering impact heeft op de hedendaagse crises, en andersom. Daarbij gaat het natuurlijk om de toegang tot water, tot voedsel, tot veiligheid. In Syrië, maar ook in Mali heeft de structureel toenemende droogte geleid tot veel verlies van vee en daardoor tot het verlies van het levensonderhoud van vele bewoners in het noorden, wat zeker een rol heeft gespeeld in het ontstaan en het voortduren van de conflicten. Dit was het einde van dit blokje. 

De heer Jan Vos (PvdA):

U hebt verteld over het Deense model. Ik had daarnaar gevraagd. Dat fonds is heel succesvol, omdat er een heel grote leverage is tussen de euro's die de overheid inlegt ten opzichte van die van het bedrijfsleven: ik meen 1 op 5. Het is mij niet helemaal bekend hoe dat met het Nederlandse fonds zit. De minister zegt dat andere landen hebben toegezegd. Wat is die leverage bij ons nu? 

Minister Ploumen:

Sorry voor de verwarring. Er zijn twee fondsen. Het ene is het Climate Investor One fonds van FMO. Daar sprak ik net over. Daar doen onder anderen de Britten en de Duitsers aan mee. Het andere is het fonds dat we willen gaan opzetten samen met de Nederlandse institutionele beleggers naar voorbeeld van het Deense model. Het voornemen is er. We zijn in gesprek met de institutionele beleggers. Het is overduidelijk dat de inleg van zowel de publieke als de private middelen tot leverage moet leiden. Wat de verhouding zal zijn, is onderwerp van gesprek. Dat ligt ook aan het type programma of project dat gefinancierd kan worden, maar het is vanzelfsprekend de bedoeling dat één euro niet één euro blijft. 

De heer Jan Vos (PvdA):

In dat Nederlandse fonds zit nu 50 miljoen van de Staat. 200 miljoen is de target. Hoeveel is er dan door die andere landen bijgelegd? Dat wil ik graag weten zodat ik kan berekenen wat de leverage is. Is er ook sprake van garanties en achtergestelde leningen? In hoeverre is de minister van plan om garanties en achtergestelde leningen aan dat andere fonds met institutionele beleggers ter beschikking te stellen? Dat waren de meer specifieke vragen die ik gisteren heb gesteld. 

Minister Ploumen:

De Britse premier Cameron heeft een bijdrage van 50 miljoen pond toegezegd. Duitsland draagt 10 miljoen bij. Met de Nederlandse bijdrage van 50 miljoen zijn we dus een eind op weg naar de 200 miljoen. Doel is een CO2-reductie van 1,7 gigaton. Dat is hetzelfde als de uitstoot van een half miljoen auto's minder op de weg. Ik zal in tweede termijn terugkomen op de leverage; dat gegeven heb ik nu even niet paraat. Ik kom daar op terug. Ik meen dat het 1 miljard moet worden. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ongeveer een-op-een is de huidige … 

De voorzitter:

Interrupties gaan in tweeën. Dit is uw derde interruptie. 

Minister Ploumen:

Het zal meer moeten zijn dan een-op-een, want het gaat om de inzet van FMO op bankable projects. Nogmaals, dan zou er een steviger multiplier moeten zijn. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik had nog een vraag over de klimaatfinanciering. Ik had gevraagd om een plan tot 2020. De minister heeft gezegd wat haar visie en ambitie is. Zij heeft aangegeven waar we op welke gebieden ongeveer aan moeten denken. Ik vraag eigenlijk om een verdere concretisering. Waar wil Nederland zijn geld uitzetten? Hoeveel geld gaat het in welk jaar wegzetten? Dat kunnen we vastleggen in een meerjarenplan tot in ieder geval 2020, zodat we echt zekerheid kunnen geven. 

Minister Ploumen:

Wij hebben ervoor gekozen om het in de nota Wat de wereld verdient tot 2017 vast te leggen. De horizon gaat tot deze regeerperiode. Ik wil de heer Klaver graag tegemoetkomen, maar ik kan geen commitment geven voor de periode daarna. Laat ik het zo zeggen: ik hoop in de periode tot 2017 zowel publieke als private middelen met zo veel succes te mobiliseren, dat het voor het volgende kabinet bijna onvermijdbaar wordt om die koers voort te zetten. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben mij er volledig van bewust dat er een keuze is gemaakt voor deze kabinetsperiode, maar daar richt zich nu juist mijn kritiek op, als ik het zo mag zeggen. Klimaatverandering is een probleem van de langere termijn. Voor investeringen in infrastructuur regeert het kabinet ook over zijn zittingstermijn heen, want er worden verplichtingen tot 2028 vastgelegd. Wat ik vraag, is eigenlijk heel bescheiden, want ik vraag om een plan tot 2020. Maar goed, ik begrijp de positie waarin de minister verkeert. Ik zal in tweede termijn een motie indienen. Als een meerderheid van de Kamer vindt dat het toch tot na 2017 kan worden vastgelegd, wordt de minister er door de Kamer toe opgeroepen om dat te doen. Ik denk echt dat we erbij gebaat zijn om zekerheid te geven over hetgeen Nederland op het gebied van klimaatfinanciering wil. 

Minister Ploumen:

Ik wacht de motie af. 

Ik moet ook nog even reageren op de opmerking van de heer Bosma over de situatie in Afrika. Hij gaf een bepaalde interpretatie van de geschiedenis. Misschien is het goed om de vader van Afrika te citeren in antwoord op deze opmerkingen. Nelson Mandela zei dat Afrika lang de dwanggedachte heeft gekoesterd dat het de schuld van alles wat er in het verleden is gebeurd, op anderen kon schuiven. Ik houd mij aan de lezing van de geschiedenis van Afrika zoals Mandela die had. Ik wil graag in partnerschap met landen werken aan vrijheid en economische voorspoed voor iedereen daar. 

De heer Bosma (PVV):

Zei de minister nu dat zij wil samenwerken met iedereen die voor vrijheid is? Dat is nu net het punt dat ik gisteren gemaakt heb, namelijk dat de afdeling Ontwikkelingssamenwerking van dit ministerie in het verleden allerlei clubs heeft gefinancierd die genocide hebben gepleegd. Ik heb over het Frelimo gesproken met 80.000 tot 250.000 doden, de NPLA in Angola in 1977 met 25.000 doden, het ANC heeft in de Volksoorlog 20.000 mensen vermoord — de grootste anti-apartheidsbeweging van het land is nagenoeg uitgeroeid — Inkatha heeft 20.000 mensen vermoord, Zoeloes, onschuldige mensen, burgers vermoord in hun bed en vermoord op straat. ZANU-PF van Mugabe heeft 80.000 doden veroorzaakt en de enige reden waarom ze vermoord zijn, was omdat ze van het verkeerde volk, de Matabeles, waren. Al die vier organisaties zijn gefinancierd door minister Pronk en door dit ministerie. Ik heb gisteren nogal wat gezegd in mijn eerste bijdrage, namelijk dat dit ministerie genocides heeft gefinancierd. Dat is niet zomaar een kreet; dat heb ik goed uitgezocht. Vier genocides zijn gefinancierd door dit ministerie. Wat vindt de minister daarvan? 

Minister Ploumen:

Ik deel de analyse van de geschiedenis, zoals de heer Bosma die geeft, niet. Ik zie ook niet dat wij nader tot elkaar zullen komen hierover. De heer Pronk en ik zitten samen op Venus en de heer Bosma zit op Mars and never the twain shall meet. 

De heer Bosma (PVV):

Dat de minister op een andere planeet zat dan de rest van Nederland, wist ik al, maar ik wil toch vragen wat er dan niet klopt aan mijn lezing van de geschiedenis. Dan moeten we het gewoon even afpellen. Ontkent de minister die vier genocides die ik noemde? Is dat het hem? Ontkent zij die vier genocides? 

Minister Ploumen:

Ik heb geen enkele behoefte om met de heer Bosma in debat te gaan over de lezing van de geschiedenis zoals hij die ziet. Het is genoegzaam bekend wat de strijd is geweest die geleverd is in Afrika. Ook is genoegzaam bekend wie daarin welke rol heeft gespeeld. Ik deel de visie van de heer Bosma op de geschiedenis niet en ik geloof ook niet dat wij nader tot elkaar komen. Ik zie hem namelijk ook niet mijn kant op bewegen. 

Een heel ander onderwerp is internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Smaling nog een vraag heeft. Het is een begrotingsbehandeling en dus ga ik niet knijpen op de interrupties, maar het is wel al half tien. De tijd vliegt en ik wil de leden vragen zich een klein beetje te beperken. 

De heer Smaling (SP):

Ik wil hier toch nog even op doorgaan. De heer Bosma gebruikte heel grote woorden. Hij is ook historicus. Ik heb een boek van hem gelezen, waarin hij zich wel goed documenteert. Ik deel zijn conclusies niet, maar ik zou het toch wel wat vinden als de minister de tijd nam om uitgebreid schriftelijk te reageren op de analyse die de heer Bosma met ons gedeeld heeft. Dat hoeft niet vanavond, maar dat kan in de komende weken. Het is voor haar ook belangrijk om een weerwoord te bieden dat de heer Bosma misschien op andere gedachten kan brengen. Als we hier alleen maar zeggen dat de een van Venus komt en de ander van Mars, blijft het wel hangen. 

Minister Ploumen:

Volgens mij blijft er met die constatering helemaal niets hangen. Daarmee is duidelijk wat de posities zijn. Tegen de heer Smaling zeg ik dat veel onderzoek is gedaan naar de geschiedenis van bevrijdingsbewegingen en van de onafhankelijkheidsstrijd. Dat onderzoek is voor iedereen beschikbaar. We leven in een vrij land, dus ieder mag daar ook zijn eigen conclusies uit trekken. Ik deel de conclusies van de heer Bosma niet. Daar zou ik toch bij willen laten. Er is ruim voldoende materiaal voorhanden. Er zijn ook evaluatieonderzoeken gedaan, ook al in eerdere jaren, naar de steun van Nederland in het kader van Ontwikkelingssamenwerking. Ook vroeger werd er al geëvalueerd en dat lijkt mij een mooie bron om uit te putten. 

De heer Smaling (SP):

Ik deel de conclusies van de heer Bosma ook helemaal niet, maar ik vind wel dat ieder Kamerlid hier rechtgedaan moet worden. Ik vind dat zo'n analyse, hoe oneens je het daar ook mee zou kunnen zijn, wel van een weerwoord van dezelfde substantie moet worden voorzien. Ik wil de minister toch vragen om erover na te denken om daar aandacht aan te besteden. Oude rapporten en dergelijke weerleggen immers niet datgene waar de heer Bosma ons gisteren mee heeft verrast. 

Minister Ploumen:

Er is een uitgebreide geschiedschrijving over de periode waarover is gesproken. Er zijn ook verschillende invalshoeken. Die zijn voor iedereen ter beschikking. Ik meen ook dat er ruim gereflecteerd is op 50 jaar praktijk ontwikkelingssamenwerking waarin kritische en minder kritische noten worden gekraakt. Het lijkt me dat ik dat niet over zou moeten doen in een brief. 

Ik kom te spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik ga eerst even in op een opmerking van de heer Voordewind. Hij vroeg of er kan worden gekeken naar het btw-tarief voor duurzame producten, met het doel om de afname van die producten te stimuleren. Ik sta daar positief tegenover. In de EU is de btw-wetgeving sterk geharmoniseerd. Die wetgeving staat de lidstaten niet toe om alleen een verlaagd btw-tarief toe te passen op de duurzame varianten van een product. De commissie beziet op dit moment wel de mogelijkheden om die tariefbepalingen te moderniseren. Tot nu toe was er bij de lidstaten weinig animo voor een wijziging van de tariefbepaling van de richtlijn met betrekking tot duurzame producten, maar ik voel zeer aangemoedigd door de heer Voordewind en zeg graag toe dat ik in overleg ga met de staatssecretaris van Financiën om te bezien wat onze ruimte hier is. Ik hoop hem dus over niet al te lange tijd met een positief bericht te mogen verblijden. Ik ga me daarvoor inzetten. 

De heer Vos vond dat de missies te veel handelsmissies waren. Ik parafraseer nu even. Ik zou dat willen tegenspreken. Dat lukt mij heel gemakkelijk, ook al omdat we er in de afgelopen periode een goede gewoonte van hebben gemaakt om te rapporteren over de inhoud en de reikwijdte van de missies. Dat gebeurt overigens op verzoek van de Kamer. Waarvoor dank! Door die rapportages wordt duidelijk dat de missies een heel breed palet aan onderwerpen bestrijken. Het gaat zeker om handelsbevordering, het gaat zeker om het bevorderen van investeringen, maar het gaat in alle gevallen om het aanmoedigen van bedrijven om dat duurzaam te doen en om ervoor te zorgen dat die investeringen ook inclusief zijn. En het gaat in een heel aantal missies ook over mensenrechten. 

Ik wijs op de missie naar Colombia, waar de heer Vos zelf aan heeft deelgenomen. We hebben daar met een aantal bedrijven gesproken over de problematiek rondom de steenkolen. Voorts heeft een ander deel van de delegatie, met deels dezelfde mensen, gekeken naar de handels- en investeringsmogelijkheden. Ik voel me in die zin aangemoedigd door de heer Vos om door te gaan op de ingeslagen weg. Dat geldt niet alleen voor mij. Mijn college Schippers heeft bijvoorbeeld in Rusland de problematiek rondom de homorechten aangekaart. Wij maken er dus allemaal een goede gewoonte van om die missies ook aan te grijpen om bijvoorbeeld kwesties op het gebied van mensenrechten aan de orde te stellen. 

De heer Jan Vos (PvdA):

De minister noemt het voorbeeld van Colombia. We gingen natuurlijk op bezoek bij steenkolenbedrijven. Die steenkolen werden door Nederlandse bedrijven geïmporteerd. Dat was natuurlijk ook weer een handelselement. We hebben daar goed werk gedaan. Ik zeg ook zeker niet dat de minister geen goed werk doet op het gebied van handelsbevordering en dat thema's als maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheden daar niet bij worden meegenomen. Ik vind ook dat het heel goed is dat het kabinet zo internationaal georiënteerd is. Ik vind het ook heel goed dat deze minister de minister van hulp en handel is. Maar ik zie en lees wel heel veel over alle ministers van dit kabinet — ik heb het dan niet alleen over deze minister, maar zij is de minister van buitenlandse handel ... 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Dit is de enige andere interruptie die ik vanavond pleeg, maar het vraagt even om een inleiding, want ik wil het wel specifiek maken. 

De voorzitter:

Dat kan vast kort en krachtig. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Nu ben ik helemaal van mijn à propos en duurt het nog langer, voorzitter. Ik vind het goed dat er veel handelsmissies zijn, maar ik lees alleen maar over handel. Als ik googel op "minister Ploumen" en "handel", krijgt ik twee keer zo veel hits als wanneer ik googel op "minister Ploumen" en "hulp". Ik zou heel graag willen zien dat het omgekeerd is, niet alleen op Google, maar ook in de beleving van deze Kamer. Ik wil u dat toch eens meegeven. Ik werd daarvan nog eens overtuigd door het feit dat de burgemeester van Rotterdam, ook lid van de Partij van de Arbeid, weer naar Saudi-Arabië is, terwijl minister Kamp daar nog geen vier dagen geleden was. Wat moeten wij in dat olieproducerende land met precies die sujetten waarvan ik zeg: dat zijn plutocraten? Zij combineren hun politieke macht met economische macht en daar heeft de Partij van de Arbeid weinig mee op, nog los van alle andere zaken waar dat oliegeld naartoe gaat. Daar zal ik maar niet over uitweiden, want dan krijg ik weer een berisping van de voorzitter. 

Minister Ploumen:

Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het wel heel leuk vind dat de heer Jan Vos mij soms googelt. Het is heel goed dat dan blijkbaar een groot aantal missies tevoorschijn komt. Ik zou echter het beeld dat hij schetst toch wel een beetje willen nuanceren. Juist heel veel van mijn missies krijgen misschien inderdaad het stempeltje "handelsmissie", maar zij betreffen altijd de bredere problematiek. Dat geldt ook voor mijn collega's. Ik hoor de kritische opmerkingen van de heer Vos over bezoeken aan een aantal Golfstaten. Het kabinet ziet dit soms als een dilemma. De heer Vos roert natuurlijk een buitengewoon relevant punt aan. Juist daarom denk ik dat het zo belangrijk is dat bijvoorbeeld collega Kamp, toen hij in Iran was, nadrukkelijk ook bredere onderwerpen als mensenrechten aan de orde stelde. Juist daarom is het goed dat collega Schippers dat deed toen zij in Rusland was en het ging om de homorechten. Soms is dat misschien iets minder prominent in het nieuws, maar ik zeg de heer Vos graag toe dat ik in de rapportages van de missies misschien nog iets scherper en iets preciezer daarover zal rapporteren. Maar nogmaals, het is juist een kenmerk van de missies van dit kabinet dat zij breder zijn dan alleen maar het een of alleen maar het ander. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik heb nog een ander mooi voorbeeld: Bangladesh. U bent daar geweest met CEO's en met ngo's. Noem dat in vervolg dan ook gewoon een "hulp- en handelsmissie" als dat daadwerkelijk zo is, in plaats van een "handelsmissie". Dat helpt als ik volgend jaar weer ga googelen, want ik ga zeker een comparatief onderzoek doen. Daar kunt u alvast op rekenen. 

Minister Ploumen:

Ik zal mij daarvoor inspannen, dat wil zeggen niet voor dat comparatieve onderzoek, maar wel om het "hulp- en handelsmissies" te noemen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De minister had het over een dilemma, namelijk of je wel of niet op zo'n missie gaat, omdat het geen landen zijn die dicht bij ons staan. Kan de minister een voorbeeld geven van een land waar het kabinet de afgelopen periode niet naartoe is gegaan omdat het dilemma dat er was naar de andere kant is doorgeslagen? 

Minister Ploumen:

De manier waarop we in Nederland — dat is wat breder dan dit kabinet, maar laat ik voor het kabinet spreken — met deze dilemma's omgaan, is kiezen voor het engagement. Dat betekent dat je gaat, maar dan nadrukkelijk het gesprek aangaat over thema's die niet altijd gemakkelijk te bespreken zijn. Laten wij daar niet voor weglopen. De afweging is vaak de volgende. Als je niet gaat, ben je alle mogelijkheden tot dialoog kwijt. Daarmee is niet gezegd dat je met één gesprek de problemen kunt oplossen. Daarom wordt er doorgaans wel voor gekozen om dat engagement te hebben en die gesprekken op te volgen. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is niet mijn gewoonte om de minister woorden in de mond te leggen, maar ik ga dat nu toch doen. Ik heb maar twee kansen. Als ik de minister zo hoor spreken, begrijp ik dat er in de afgelopen periode niet één keer de afweging is gemaakt om niet naar een land te gaan vanwege bijvoorbeeld de mensenrechtensituatie. Dat laat volgens mij zien dat het kabinet iedere keer kiest voor de handelsbelangen. Het kiest ervoor, naar Saudi-Arabië te gaan en een heel gevolg aan bedrijven mee te nemen die vooral in de fossiele business zitten, om te bezien wat daar de investeringskansen zijn. Dat laat niet echt zien dat wij op zoek zijn naar een mensenrechtendialoog of een verbetering van de situatie. Wat heeft het gesprek met Saudi-Arabië tijdens die handelsmissie opgelost? Welke nieuwe kanalen zijn aangeboord om beter door te kunnen dringen tot het regime daar, om iets van verandering op het gebied van mensenrechten tot stand te brengen? Mag er een klein beetje hoop gloren? 

Minister Ploumen:

Er gloort heel veel meer hoop dan de heer Klaver nu doet voorkomen, want ik ben het echt helemaal niet eens met zijn analyse. Aan een land als China hebben we de afgelopen jaren veel bezoeken gebracht, waaronder een heel aantal handelsmissies. De gesprekken daar hebben ertoe geleid dat er nu een mensenrechtendialoog is tussen die twee landen. Dat is in veel meer landen het geval. Het is helemaal niet zo dat we dat onderwerp niet aan de orde stellen. Zo'n missie is soms juist een manier om het te bespreken. 

Het is misschien belangrijk voor de heer Klaver dat ik toevoeg dat we niet alleen maar spreken met collega-ministers of met functionarissen in dienst van de overheid. We spreken ook met ngo's, met activisten. Toen collega Kamp in Qatar was met een handelsmissie, heeft hij uitvoerig gesproken met ngo's, maar ook met Nederlandse bedrijven over de problematiek rondom de bouw van stadions voor het wereldkampioenschap voetbal en de schending van de arbeidsrechten die daarbij voorkomen. Een resultaat daarvan is dat de Nederlandse bedrijven die zich er zeer voor inspannen, het goede te doen, als voorbeeld gesteld zijn aan andere bedrijven die daar investeren. In de rapportages geven we die voorbeelden. 

Mijn ervaring is juist dat er in de afgelopen jaren door het combineren van de verschillende perspectieven in één missie veel meer ruimte was voor besprekingen en dat we soms via onverwachte kanalen ook sneller en beter resultaten behaald hebben. Ik ben het echt niet eens met de analyse van de heer Klaver. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. 

De voorzitter:

We doen interrupties in tweeën, dus ik stel voor dat de minister haar betoog vervolgt. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Interrupties zijn zeker in tweeën. Ik richt mij ook niet tot de minister, maar tot u, voorzitter. Niet om flauw te doen, maar het voorbeeld dat ik aanhaalde, was Saudi-Arabië, en dan krijg ik een zeer uitgebreid antwoord van de minister — waarvoor dank — over China! 

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog. 

Minister Ploumen:

Ja, voorzitter. Ik zal in de rapportage over de missie naar Saudi-Arabië graag nader ingaan op het onderwerp mensenrechten en de vraag wat op dat vlak besproken is. 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Taverne nog een interruptie. 

De heer Taverne (VVD):

Fijn dat u mij toestaat om de minister, die nu zo onder vuur ligt van twee linkse partijen, van de rechterkant een beetje te hulp te komen. Niets zo handig als Google. Als je "minister Ploumen" en "hulp" intoetst, krijg je 163.000 hits, en op "minister Ploumen" en "handel" 61.000. Wat ons betreft moet het andersom zijn en moeten we ons veel meer op handel gaan richten. Is de minister dat met mij eens? 

Minister Ploumen:

Vooraleer ik concreet antwoord geef op die vraag, wil ik de heer Taverne vragen of hij mij de gelegenheid geeft, straks in de schorsing even mijzelf te googelen om te bezien of ik dezelfde resultaten krijg en of die een beetje betrouwbaar zijn. Googlenomics lijkt mij toch niet de weg die we moeten gaan, maar ik hoor wel de aansporing van de heer Taverne. 

We waren bij de internationale handel. De heer Taverne wordt op zijn wenken bediend. De heer Taverne vroeg hoe het nu eigenlijk zit met TTIP. Willen de Amerikanen nog wel? De heer Smaling vroeg of we dat wel moeten willen, TTIP en meer producten. Hebben we niet al genoeg producten? TTIP is een heel belangrijk akkoord. Ik ga daar niet al te veel woorden aan wijden, want ik zie uw ongeduldige blik. We hebben er ook al 20 debatten over gevoerd, terecht overigens, en we zullen er meer debatten over voeren. Wat betreft het oordeel over de vraag of er wel of niet voldoende producten zijn, is de markt zelf zijn beste meester. De overheid stelt voorwaarden. Zij zorgt ervoor dat er niet wordt ingeboet op voedselveiligheid of op de criteria voor dierenwelzijn. Het is aan de consument om vervolgens in de supermarkt een keuze te maken voor het ene of het andere product. Onze verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat alle producten die in de supermarkt liggen, veilig zijn. Verder denk ik dat iedereen zo gezond mogelijk zou moeten eten. 

Ik kom op de zorgen van de heer Taverne. Ik heb al aangegeven dat de elfde onderhandelingsronde eind oktober plaatsvond. Ik meen dat dit in de brief staat. Het publiek verslag is te vinden op de website van DG Trade. Deze transparantie is belangrijk. Een belangrijk en ook bemoedigend resultaat is dat de EU en de VS een ambitieus voorstel hebben gedaan om 97% van de tarieflijnen te liberaliseren. De EU heeft voor het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling een uitgebreid tekstvoorstel gedaan. Dat bevat onder meer voorstellen over milieu, arbeid, mvo en de impact van TTIP op de minst ontwikkelde landen. 

De volgende ronde is in februari. Voorafgaand wordt een aantal expertmeetings gehouden om de weg te plaveien. Ik zeg tegen de heer Taverne dat wij bij de Amerikanen geen enkele aarzeling bespeuren om de onderhandelingen voortvarend voort te zetten. Dat is een goede zaak. 

De heer Klaver vroeg of Nederland onder TTIP kan worden aangeklaagd — er is nog geen TTIP, maar ik ga even mee in de gedachtegang — als milieuwetgeving wordt aangepast of als de gaskraan wordt dichtgedraaid. TTIP of geen TTIP, het is volstrekt duidelijk dat overheden het publieke belang moeten beschermen. Voor de zekerheid zeg ik dat wij dit in TTIP veiligstellen. Het is overduidelijk dat er in elke rechtsstaat voor iedereen mogelijkheden moeten zijn om zich te verweren als men meent dat op zijn of haar belangen inbreuk wordt gepleegd. Dat zijn de twee uitgangspunten. Iedereen mag zich verweren tegen welk besluit dan ook. Dat geldt ook voor buitenlandse investeerders. Of dat verweer succesvol is, hang heel erg af van de manier waarop het besluit genomen wordt. 

Ik geef een voorbeeld. Het dichtdraaien van de gaskraan kan gezien worden als onteigening. Onteigening is onder de Nederlandse wet toegestaan. Ik ga daar nu verder niet op in, maar onteigening heeft een lange juridische geschiedenis. Het is toegestaan mits het in het publieke belang gebeurt, met rechtswaarborgen is omkleed, zonder discriminatie van wie dan ook en tegen een redelijke vergoeding. Enerzijds hebben wij alle waarborgen om ervoor te zorgen dat het publieke belang veilig wordt gesteld en anderzijds kunnen mensen die voelen dat zij in recht worden geschaad gebruikmaken van de normale rechtsgang. Onder andere door Nederland zijn nieuwe voorstellen gedaan die door de Commissie zijn overgenomen. Die moeten de nieuwe gouden standaard vormen. Daar komen wij later nog wel over te spreken. Het publieke belang blijft gewaarborgd. Die inzet delen de heer Klaver en ik zeer. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De definitie en de juridische werking van het eigendomsrecht waar de minister over spreekt, zijn vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Iedereen die ook iets met pensioenen doet, weet dat daar moeilijk aan te tornen is, maar dat is een heel ander debat. De minister zei dat het niet mogelijk is dat er aanklachten komen. Dat vind ik opvallend. Op basis van het Energy Charter Treaty heeft Vattenfall een claim ingediend. Ik sprak daar gisteren ook al over. Even was er discussie over de stelling dat het bedrijf als buitenlandse partij benadeeld zou zijn. Feit is dat Vattenfall de twee oudste kerncentrales van Duitsland in bezit heeft. Volgens die redenering moesten deze als eerste sluiten. Dat precies hetzelfde als wij doen bij de kolencentrales: de meest vervuilende centrales eerst. Dat zijn ook buitenlandse partijen, die die centrales in handen hebben. Waarom zouden zij dan geen gebruik kunnen maken van dit verdrag? 

Minister Ploumen:

Sorry. Ik heb me blijkbaar niet zorgvuldig genoeg uitgedrukt. Men kan er gebruik van maken. Niets staat dat in de weg. Toegang tot dat rechtssysteem betekent echter niet automatisch dat men in het gelijk staat of in het gelijk gesteld zal worden. Zeker onder de nieuwe voorstellen zijn er heel strakke voorschriften voor de wijze waarop die rechtsgang eruit moet zien en wie dat recht spreekt. Het staat iedereen vrij om dat te doen, maar dat wil niet zeggen dat daarmee zo'n claim wordt toegekend. Ik ben daar in de schriftelijke beantwoording nader op ingegaan. 

We gaan ongetwijfeld nog nader spreken over TTIP en de investeringsbescherming in het geschillenmechanisme, ook in het kader van CETA. Misschien is goed als ik, als ik toch rapporteer aan de Kamer, in die brief een aantal casussen, voor zover we daar informatie over hebben, wat nader duid om de heer Klaver hopelijk wat meer comfort te geven en in elk geval van meer informatie te voorzien. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat zou heel fijn zijn. Dat zou dan gaan om casussen die zijn aangespannen onder het Energy Charter Treaty. De minister werkt dan casussen uit, waarin zij aangeeft waarom de claim is ingediend en ook hoe die is afgerond: is er een uitspraak gekomen, was er een settlement en, zo ja, wat waren de bedragen en wat waren de gronden? Heb ik de minister zo goed begrepen? Daar zou ik namelijk tevreden mee zijn. 

Minister Ploumen:

Dat is zeker mijn intentie. Het enige dat ik nu niet weet, is of al die gegevens toegankelijk zijn. Het is echter zeker mijn intentie om dat te doen. Mocht dat niet lukken, is dat om die reden en zal ik de heer Klaver daarover informeren. 

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw betoog. 

Minister Ploumen:

Hiermee ben ik bij het laatste onderwerp gekomen en dat is de afsluiting, die heel kort is. 

De voorzitter:

De heer Vos heeft nog een vraag. 

De heer Jan Vos (PvdA):

De minister is in de schriftelijke beantwoording ook ingegaan op de climate carve-out. Zij refereerde daar zojuist al even aan. Dit betekent dat je eigenlijk een uitzondering maakt in de investeringsverdragen — daar ging het net al even over — voor klimaatzaken. In de schriftelijke beantwoording wordt gezegd dat alles een beetje over klimaat gaat: kolencentrales, fietsen, zonnepanelen en vele uiteenlopende vormen van vervoer. Daarom zou het lastig zijn om dat te bepalen. Een ander argument dat wordt aangehaald, is dat staatssecretaris Dijksma eergisteren heeft gezegd dat het lastig is om dat in Parijs in te brengen. Ik vind beide argumenten niet zo overtuigend. In het eerste geval kun je natuurlijk zelf verder afbakenen. Dat is juist typisch wat wij doen bij wetgeving. Daarom gaat die ook altijd eerst nog langs de Raad van State, die heel erg goed is in het nog precieze afbakenen ervan. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Jan Vos (PvdA):

In het tweede geval gaat het over het treaty van Parijs. Waar ik gisteren vragen over stelde, was echter TTIP. Ik vind het helemaal niet zo'n gek idee om klimaatzaken uit te sluiten in TTIP. Ik hoor graag een reactie van de minister op de punten die ik net naar voren heb gebracht. 

Minister Ploumen:

Ik denk dat staatssecretaris Dijksma hetzelfde type afweging heeft gemaakt als ik in de schriftelijke reactie heb gedaan. In die zin sluiten die wel aan. Het verzoek van de heer Vos is mij echter wel sympathiek. Ik snap de achtergrond daarvan. Bij nadere beschouwing blijkt het echter buitengewoon moeilijk te zijn om dat af te bakenen. Ik wil de heer Vos nog wel toezeggen dat ik me er nader in zal gaan verdiepen en er ook nog eens met collega's over zal spreken. Ik begrijp dat hij dit onbevredigend vindt. Dit is echter wel de reële situatie. Ik wil dus ook niet heel gemakzuchtig iets toezeggen wat ik niet kan waarmaken. Ik zeg hem echter graag toe dat ik daar, even los van de inbreng in Parijs, in het kader van handelsakkoorden in het algemeen nog eens even nader onderzoek naar zal doen, omdat het mij sympathiek is. Ik ben er echter niet op voorhand van overtuigd dat ik tegemoet kan komen aan zijn wensen. Maar ik zeg nogmaals, ik zal nader onderzoek doen. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Deze toezegging van de minister wordt zeer gewaardeerd. Naar ik aanneem, ontvangt de Kamer daarover dan te zijner tijd een brief. 

Minister Ploumen:

Zeer zeker. Ik neem mij ook voor om er niet al te lang over te doen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

In de beantwoording van de schriftelijke vragen schrijft de minister over hulp aan Ghana dat de ACVZ constateert dat negatieve prikkels de relatie met herkomstlanden kunnen aantasten. Het gaat hierbij over het terugnemen van asielzoekers. De minister heeft tegen de regering van Ghana gezegd: wij vinden dat u mensen moet terugnemen. Omdat het land daaraan niet meewerkte, heeft ze het ook gestraft — laat ik het zo maar zeggen — door minder hulp te geven. Nou, Ghana vond dat maar niks. Men zei daar: dat doen we dus gewoon niet. Het gevolg is dat de minister alsnog hulp geeft. Sterker nog, ze doet er nog een schepje bovenop. Wat zegt de minister daarmee eigenlijk tegen de Nederlandse bevolking en tegen de belastingbetaler? Je doet niet wat we van je vragen, en je krijgt toch extra hulp. Hoe moet ik dat nou interpreteren? 

Minister Ploumen:

Ik heb alle respect voor mevrouw Mulder, maar nu gaat ze iets te kort door de bocht. Ik vind het dus fijn dat ze me de gelegenheid geeft om daar verder op te reflecteren. De ACVZ is de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Dat is een onafhankelijke commissie, die wij hebben gevraagd om onderzoek te doen naar de effectiviteit van conditionaliteit. Men heeft daar een aantal praktijkcasussen onderzocht. Ik heb de Kamer daarover een brief gestuurd. Kortweg is de conclusie van dat onderzoek dat het bij conditionaliteit in heel veel gevallen niet werkt om te straffen, om het zo maar even te zeggen, en dat het vaak beter werkt als er in samenspraak met die landen bekeken wordt wat er bijvoorbeeld nodig is om dat migratiemanagement te versterken. Waarom werkte het bij Ghana niet? Het antwoord op die vraag is al te cynisch; dat geef ik mevrouw Mulder graag na. De korting van Ontwikkelingssamenwerking betrof daar de gezondheidszorg. Een aantal ziekenhuizen kreeg hierdoor minder geld. De ACVZ schrijft eigenlijk: als je wilt dat conditionaliteit effectief is, moet je eigenlijk degenen aanpakken die belangrijk zijn bij de uitvoering van wat je wilt. Wij geven echter geen sectorale steun of algemene begrotingssteun aan Ghana. De adviescommissie schrijft dus eigenlijk: conditionaliteit kan vooral werken als je die heel precies toepast. Zomaar snijden in hulp heeft geen impact, want dat voelt men daar niet. Wij zijn dus met landen op zoek naar een antwoord op de vraag hoe we die conditionaliteit vormgeven op een manier die effectief is. Want anders heeft het geen zin. Wij varen daarbij op de resultaten van dat onderzoek van de ACVZ. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Het CDA vindt dit toch een heel rare gang van zaken. Een land waar we een goede handelsrelatie mee hebben en waarmee je zorgvuldig wilt optrekken, ook bij ontwikkelingssamenwerking, stelt zich toch zo op. Eigenlijk vind ik dat helemaal nergens op lijken, zeker niet ten opzichte van de Nederlandse belastingbetaler. Ik snap eigenlijk ook niet goed dat vervolgens het kabinet hierop reageert door extra steun aan dat land te geven. Er gaat 50 miljoen euro extra naar drie landen waaronder Ghana, om de werkgelegenheid daar te bevorderen en migratie tegen te gaan. Daarmee heeft het CDA gewoon grote moeite. Met de uitleg van de minister op dit punt ben ik op dit moment dus nog niet tevreden. 

Minister Ploumen:

Die 50 miljoen wordt niet geïnvesteerd in de regering of de overheid van Ghana, maar in banen voor jongeren in ondernemingen daar. Dat doen we omdat Ghana een land is waarvandaan veel wordt gemigreerd. De ACVZ schrijft: als je wilt dat die conditionaliteit werkt, dan moet je heel precies vaststellen waar die effect kan sorteren. Laten we met elkaar vaststellen dat we allemaal willen dat die conditionaliteit werkt. Mevrouw Mulder en ik willen dat althans. Die 50 miljoen euro gaat naar een aantal landen. Ghana is, om de reden die ik noemde, een van die landen. Het lijkt mij juist goed om migratie vanuit Ghana te beperken. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

In de schriftelijke beantwoording schrijft de minister over de Sustainable Development Goals: ik kom met een integrale brief waarin alles daarover staat. Staan daar dan ook de bedragen in die op de verschillende begrotingen hiervoor zullen worden ingezet? Dat zijn bedragen die daaraan worden toegerekend, dat begrijp ik, maar het zou fijn zijn als wij een overzicht zouden kunnen krijgen. Ik heb verder gevraagd of de minister in een brief kan reageren op de moties die sinds de vorige begroting nog in behandeling zijn. Ik wil graag weten hoe ze zullen worden uitgevoerd. Ik zal de minister naderhand een briefje met de nummers geven. 

Minister Ploumen:

Die toezegging doe ik graag. Ik kan dan meteen laten weten hoe het met het traject staat rondom het strafbaar stellen van het beperken van humanitaire toegang. Ik doe dat dus graag. 

Over het eerste verzoek van mevrouw Van Veldhoven kan ik zeggen dat de meeste ODA-bestedingen op de begroting van BuHa-OS staan. Als er nog bestedingen op andere begrotingen staan, ga ik ervan uit dat mijn collega's medewerking zullen verlenen aan haar verzoek en dat ik dat kan opnemen. 

De heer Taverne (VVD):

Ik wil nog even terugkomen op het vorige onderwerp: conditionaliteit en het voorbeeld van Ghana. We hebben daarover eerder weleens met de minister gesproken. Ik heb het antwoord gelezen in de schriftelijke beantwoording van de vraag die ik daarover in eerste termijn stelde. Ik vond dat al niet overdreven duidelijk, maar de toelichting naar aanleiding van de vragen van mevrouw Mulder heeft het er niet duidelijker op gemaakt. De minister zegt een paar dingen. Allereerst zegt zij: "als je geld kort — op Ghana in dit geval — merken ze daar niets van." Dat kan maar één conclusie opleveren: ze hebben het kennelijk niet nodig. Ten tweede zei zij: "als het niet goed gaat, gaan we meer geven." We hebben een keer geprobeerd om minder te geven en dat hielp dus niet. Kan de minister toelichten waarom meer wordt gegeven als het niet goed gaat? Het lijkt mij een heel ineffectieve manier om gelijk te krijgen. 

Minister Ploumen:

Als het zo zou zijn, zou de heer Taverne absoluut het gelijk aan zijn kant hebben. Wij hebben advies van de ACVZ ingewonnen. Zij hebben zich niet op één casus beroepen. Collega Klaas Dijkhoff en ik hebben daarover een brief geschreven en dat nader geduid. Ik heb niet gezegd "ze merken er niets van", maar ik heb de conclusie van dat ACVZ-advies herhaald. Die conclusie luidt: als de korting niet degenen raakt die instrumenteel zijn voor het uitvoeren van datgene wat wij van ze vragen rondom asiel of het terugnemen van landgenoten, dan is de effectiviteit beperkt. Dat zegt — ik zeg dat uit mijn hoofd — de ACVZ. Wij hebben 10 miljoen gekort op een aantal ziekenhuizen in een deel van het land. Deze bijdrage ging niet via de overheid, omdat zij dat nu eenmaal niet via de overheid innen. Toen wij dat deden, gingen wij ervan uit dat dat forse impact zou hebben. De ziekenhuizen hebben daaronder fors geleden; ik vind dat echt erg. Deze casus en enkele andere hebben de ACVZ blijkbaar tot de conclusie gebracht dat het prima is als je de conditionaliteit wil toepassen, maar dat je daar dan preciezer in moet zijn. Collega Dijkhoff en ik hebben in die brief aangegeven hoe wij dat in het vervolg willen gaan doen. 

De heer Taverne (VVD):

Misschien mag ik de minister dan een suggestie doen. Ik sluit aan bij de verelendungstheorie, van Marx geloof ik, dus dat moet de minister aanspreken. De minister stelt vast dat er geld is gekort dat de Ghanese overheid niet rechtstreeks toekomt. Het is terecht dat wij het daar ook niet aan geven. Ik snap dat het niet heeft geholpen en dat het tot hele vervelende situaties heeft geleid. Is het dan niet een idee om nog veel meer te korten? Op een manier die veel meer mensen gaat raken? Vervolgens kunnen wij de 200 miljoen, of een deel daarvan, die wij als samenspraak en tegenspraak uitdelen via het maatschappelijk middenveld in Ghana, gebruiken om aan de bevolking te laten weten wat er gebeurt als je regering niet meewerkt met een land dat veel geld in je economie pompt. Ik zie hier staan: de ACVZ constateert dat negatieve prikkels de relatie met herkomstlanden kunnen aantasten. Ja, dank je de koekoek, dat is maar goed ook, want zij helpen niet om onderdanen terug te nemen. Wat is dit voor beleid dat de minister voorstaat? Dat is toch doorgaan met iets wat niet werkt? 

Minister Ploumen:

Collega Dijkhoff en ik hebben ons in deze problematiek laten leiden door dat advies. De inzet — dat zal de heer Taverne denk ik aanspreken — is natuurlijk om ervoor te zorgen dat landen hun onderdanen wel terugnemen. Daar begint en eindigt het mee, daarover zijn wij het eens. Vervolgens is er een advies gekomen dat een aantal paden naar dat gewenste eindresultaat schetst. Onderdeel daarvan is ervoor zorgen dat het gesprek met dat land over deze problematiek scherper en effectiever wordt gevoerd, zodat men onderdanen zal terugnemen. Naar de mening van ACVZ — die spreek ik hier na, maar collega Dijkhoff en ik hebben dat overgenomen — betekent dat dus dat wij preciezer moeten gaan interveniëren op het migratiemanagement en juist in de dialoog met de mensen die daarin instrumenteel zijn, wortel en stok moeten toepassen, om het zo te zeggen. Dat is het beleid in de brief. Laat ik herhalen dat het vooral gaat om de effectiviteit van de interventie. 

De voorzitter:

Dank u wel. Bent u hiermee gekomen aan het einde van uw beantwoording in eerste termijn? 

Minister Ploumen:

Zeker. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan wij verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef het woord aan de eerste spreker, de heer Smaling, met een spreektijd van twee minuten. 

De heer Smaling (SP):

Wat aardig, voorzitter. Die twee minuten zijn naar boven afgerond, denk ik, want gisteren was ik iets te lang aan het praten. 

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Voor een deel schept het duidelijkheid, voor een deel ook niet. Maandag hebben wij een goed debat gehad over de manier waarop wij onze positie als Kamer, ons budgetrecht, goed kunnen gebruiken. Dat is een waardevol debat geweest. 

Ik heb één motie. Hier en daar hebben wij moties en amendementen meegetekend. Dat zal blijken uit datgene waar mijn collega's mee komen. In mijn motie wordt beetje vooruitgekeken. Eigenlijk is het een oproep aan de minister om het laatste jaar van dit kabinet dat eraan zit te komen te gebruiken voor een soort reflectie waar het volgende kabinet wellicht zijn voordeel mee kan doen. De motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het beleidsterrein BuHa-OS zich al decennia met min of meer dezelfde zaken bezighoudt; 

constaterende dat ontwikkelingslanden zeker nog problemen kennen, maar wel volwassen zijn en daarmee het huis uit kunnen; 

verzoekt de regering, in 2016 een zelfreflectie te organiseren waarbij het uitgangspunt is dat het beleidsterrein BuHa-OS niet bestaat en vervolgens vast te stellen aan welk type Noord-Zuidsamenwerking in het huidige tijdsgewricht behoefte bestaat, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 28 (34300-XVII). 

De heer Smaling (SP):

Alles wat ik hierna zou zeggen, zou de motie verzwakken, dus laat ik dat zeker niet doen. Ik dank de minister. 

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Dank aan de minister voor haar uitvoerige beantwoording, ook voor de schriftelijke beantwoording die wij voorafgaand aan de termijn van de minister ontvingen. Ik heb het zo eens aangehoord en gelezen. Afgelopen maandag zijn wij begonnen met een debat met de minister over het meten van de effecten van haar beleid en dat van haar voorgangers. Gisteren hebben wij daar ook een aantal vragen over gesteld. Ik denk toch een patroon bij de minister te zien. Of het nu gaat om effecten van beleid of om andere onderwerpen, er is een enorme bereidwilligheid om de Kamer van informatie te voorzien — dat is goed — en om de Kamer te herinneren aan heel veel informatie die al eerder is ontvangen, maar de crux van wat de Kamer nu net wil weten, is daarin niet terug te vinden. Dat is niet goed. Dat ondermijnt namelijk het draagvlak voor het beleid. Belangrijker nog, soms gaat het voorbij aan heel eenvoudige vragen van de Kamer. Dan is het volgens mij niet altijd het beste om maar min of meer te ontkennen dat het probleem er is, maar juist wel om het te beantwoorden. Los van wat ik van de inhoud van de inbreng van collega Bosma vind, ben ik met collega Smaling eens dat de minister daar gewoon een goed antwoord op heeft te formuleren. Dat staat nog even los van de stelling, want daar heeft ieder lid van deze Kamer recht op. 

Een aantal onderwerpen zijn schriftelijk afgedaan, waaronder de vraag die ik in eerste termijn stelde over de ontwikkeling en de verwachtingen van de herziening van de ODA-normen. Ook op dat punt dank ik de minister voor het uitvoerige antwoord. Maar het belangrijkste element van de vraag, namelijk wat we moeten doen met die 0,7%, wordt er niet in geadresseerd. Ik noemde de norm in eerste termijn "een obsolete 0,7%-norm waar we door gegijzeld worden". Het is goed dat er wordt nagedacht over modernisering, maar er wordt niet ingegaan op de vraag waarom die norm 0,7% moet blijven. Dat is indertijd ook maar een percentage geweest. Graag krijg ik daarop een antwoord van de minister. 

De minister heeft een en ander gezegd over mijn opmerkingen ten aanzien van de aanbodgerichte en aanbodgestuurde aanpak van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Zij gaf als voorbeeld dat er landen zijn die van die ontwikkelingsrelatie af willen, waaronder Rwanda, weet ik. Volgens mij is dat juist een bewijs van het feit dat het aanbodgestuurd is. Als een land dat hulp krijgt, zegt dat het er eigenlijk liever vanaf wil, dan is het meer ondanks dan dankzij Nederland dat het ermee ophoudt. 

De minister heeft in dat verband een en ander gezegd over de voorwaarden waaronder een OS-relatie met een land kan worden gestopt. Ik ontvang daarvan graag schriftelijk een nadere uitwerking van de minister, waarin uiteengezet wordt wat het precieze kader is waarbinnen wordt besloten of er wordt doorgegaan en wanneer er kan worden gestopt met hulp. 

Ten aanzien van het handelsdeel van de begroting dien ik een motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het percentage van het bnp dat in Nederland wordt verdiend met export al decennialang gelijk is gebleven, terwijl de toegevoegde waarde uit export in omringende landen in diezelfde tijd substantieel is gestegen; 

overwegende dat uit recent onderzoek van ING "Wat Nederland kan leren van buurlanden, naar een toekomstgericht exportmodel" blijkt dat dit gebrek aan groei van de toegevoegde waarde gerelateerd kan worden aan het feit dat de Nederlandse export te eenzijdig is gericht op export naar West-Europese landen; 

overwegende dat de export naar groeimarkten/opkomende markten vaak gepaard gaat met complexere financieringsvraagstukken, waarbij ondersteuning door de Nederlandse overheid cruciaal is; 

overwegende dat inspelen op kansen in de verre groeimarkten en ontwikkelingsmarkten vaak om een vroegtijdige betrokkenheid en andere financieringsconstructies vraagt, bijvoorbeeld meer gericht op combinaties van export en investeringen, early stage projectontwikkeling en het met grote snelheid kunnen arrangeren van de financiering; 

overwegende dat het Nederlands exportfinancieringsmodel sterk gericht is op garanties en verzekeringen en de mogelijkheden die Atradius DSB heeft om risico's af te dekken, terwijl concurrerende landen nieuwe instrumenten introduceren waarmee zij een bredere rol kunnen spelen in de financiering; 

verzoekt de regering, invulling te geven aan de eerder uitgesproken ambitie gericht op verbetering van het level playing field omtrent exportfinanciering, door voor 1 maart 2016 een visie te presenteren op de wenselijkheid en financiële haalbaarheid van het invoeren van instrumenten gericht op directe exportfinanciering, flexibele vormen van investeringsfinanciering en rentesubsidie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Taverne. 

Zij krijgt nr. 29 (34300-XVII). 

De heer Taverne (VVD):

Deze motie was niet echt kort en bondig, maar mijn laatste motie is ietsje korter … 

De voorzitter:

Ik zal … 

De heer Taverne (VVD):

… als u mij toestaat om die in te dienen, voorzitter. 

De voorzitter:

Nee, dat sta ik niet toe. 

De heer Taverne (VVD):

Nou, dat zal toch moeten, want ik wil een motie voorlezen. 

De voorzitter:

Het spijt mij zeer, maar ik moet u toch vragen om … 

De heer Taverne (VVD):

Dat denk ik niet. Ik kan toch moeilijk een motie … 

De voorzitter:

Als u nu eens even uw mond houdt. 

De heer Taverne (VVD):

Nou, voorzitter? 

De voorzitter:

U praat er de hele tijd doorheen, maar ik moet vragen of de indiening van deze motie in voldoende mate wordt ondersteund. 

De heer Taverne (VVD):

O, pardon, voorzitter! Ik stond zo enorm onder tijdsdruk! 

(Hilariteit) 

De voorzitter:

Ik begrijp dat u zo lang bezig bent met het voorlezen van uw motie. 

De heer Taverne (VVD):

Ja, I know! 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Taverne. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

U kunt verdergaan met uw tweede motie. 

De heer Taverne (VVD):

Dank voor uw welwillendheid, voorzitter! Mijn volgende motie gaat over iets totaal anders, namelijk over het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, waarmee ik zeer begaan ben. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat blijkens het rapport Generation 2030 Africa van UNICEF de verwachte bevolkingstoename een grote uitdaging vormt voor het Afrikaanse continent; 

constaterende dat de oorzaken voor deze toename onder meer te maken hebben met een gebrek aan kennis en middelen om aan gezinsplanning te doen, en dat hiermee de keuzevrijheid van vrouwen om te bepalen hoeveel kinderen ze willen krijgen wordt beperkt; 

constaterende dat hiermee het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen wordt beperkt; 

constaterende dat Nederland internationaal erkende toegevoegde waarde en een gespecialiseerd netwerk heeft bij het bereiken van gemarginaliseerde mensen over gevoelige onderwerpen op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid; 

verzoekt de regering om de financiering ten gunste van geïntegreerde SRGR- en hiv/aids-dienstverlening en voorlichting voor moeilijk bereikbare mensen, waaronder de keuzevrijheid van vrouwen om zelf te bepalen of en hoeveel kinderen ze willen krijgen, vanaf 2017 structureel met 3 miljoen euro te verhogen en hiervoor vanaf 2017 de bijdrage aan het GFATM structureel met 3 miljoen euro te verlagen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Taverne, Van Laar, Agnes Mulder, Van Veldhoven en Smaling. 

Zij krijgt nr. 30 (34300-XVII). 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Na deze kernachtige moties heb ik nog een vraag over een amendement dat is ingediend door de VVD. Het is een amendement over Wings for Aid, waardoor men met drones plaatsen kan bereiken waar je niet met reguliere transportmiddelen medicijnen en dekens kunt brengen. Dat is heel sympathiek. Zo sympathiek dat D66 dit een jaar geleden heeft voorgesteld. Hoe meer partijen wij erachter krijgen, hoe beter, dus ik zal het amendement zeker steunen. Het gaat mij erom dat de dekking die wordt voorgesteld noodhulp betreft. Een jaar geleden zei mevrouw De Caluwé hierover het volgende: "We hebben allemaal zo onze hobby's. Als we die allemaal gaan uitoefenen, komen we al snel tot 20% die de minister moet reserveren voor al onze hobby's." (…)"Geen steun van de VVD dus, in ieder geval." Mijn vraag aan de VVD-fractie is: waar bent u van uw geloof afgevallen? 

De heer Taverne (VVD):

De VVD-fractie heeft vastgesteld dat er niet alleen bij de VVD maar ook bij D66 een andere woordvoerder voor Ontwikkelingssamenwerking is. Gelet op die wijziging, de nieuwe inzichten die wij hebben gekregen bij de VVD en de steun die wij ondervinden bij dit amendement, zoals net uitgesproken door mevrouw Van Veldhoven, hebben we na conclaaf, langdurig overleg en diep nadenken besloten om dit zo te doen, wetende dat we D66 daarmee ook van dienst zijn. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik ben geheel verblijd met deze inzichten van de VVD-fractie. Ik zal het amendement van harte ondersteunen, zoals gezegd. 

De heer Van Laar (PvdA):

Hoe verhoudt dit amendement zich tot wat de heer Taverne eerder heeft gezegd over hoe wij het geld voor Ontwikkelingssamenwerking zouden moeten uitgeven? De minister heeft gezegd hoe dat normaal gesproken gaat. We doen aanbestedingen en dan kiezen we het beste voorstel. Er worden criteria geformuleerd. Zo weten we waar ons geld naartoe gaat. Dit is gewoon een lobby, die al een tijdje loopt. Tot nu toe hebben we gezegd dat we niet als parlement bepalen wie welk apparaat koopt, met welk geld. Dat moet uit het innovatiefonds binnen de noodhulp komen. Dat gaat via aanbestedingen. En nu wordt er gezegd dat we dat niet gaan doen, we gaan geen doelstellingen formuleren, maar we gaan anderhalf miljoen aan dit specifieke apparaat geven, want dat gaat het doen. Waarom? 

De heer Taverne (VVD):

Dat is een uitstekende vraag van collega Van Laar. Zo ken ik hem ook, als steller van uitstekende vragen. De reden waarom we hier voor zijn, is dat de dekking vanuit noodhulp een zodanig karakter heeft dat je iets minder specifiek kunt zijn bij het meten. Als er mogelijkheden voor zijn, zijn wij daar vanzelfsprekend voor. Dit mes snijdt aan twee kanten. Gelet daarop hebben we besloten om het op deze manier te doen. 

De heer Van Laar (PvdA):

Maar welke garanties heeft de heer Taverne dan dat dit gaat werken? Weet hij of die drone inderdaad al kan vliegen? Is het al zo ver of moet hij nog uitontwikkeld worden? Wordt hij in conflictgebieden misschien gezien als onbemand wapen, waardoor hij juist escalerend werkt? In hoeverre is dit uitgezocht, doorgetest en weten we waar we aan beginnen als we dit bedrag van maar liefst anderhalf miljoen — het is niet een kwartje — hiervoor uittrekken? 

De heer Taverne (VVD):

Dat is een terechte vraag. Ik zeg collega Van Laar toe dat wij vooraf zullen tellen hoeveel drones er worden ingezet. Als er heel veel sneuvelen omdat ze worden neergeschoten, kan ik me voorstellen dat je concludeert dat het een middel is dat niet werkt. In dat geval is het weggegooid geld. De VVD zal dan de eerste zijn die zegt dat ze niet en misschien nooit meer aan dit soort experimenten meedoet. 

De heer Bosma (PVV):

Het dronebeleid van de VVD sla ik maar even over, hoewel ik wel een heel nieuw perspectief zie om op deze manier de 27e te halen. De heer Taverne refereerde aan het feit dat de VVD nogal een groot verloop heeft van woordvoerders. Een woordvoerder van de VVD op ontwikkelingshulp was ooit de heer Boekestijn. Hij heeft er zelfs een boek over geschreven naar aanleiding van de plaatsbepaling van de VVD in 2008. Eigenlijk staat hierin dezelfde mening als de VVD nu heeft, namelijk dat die 0,7% bizar is en weg moet, en dat de effectiviteit van ontwikkelingshulp niet te bewijzen valt. Exact hetzelfde zei de heer Taverne gisteren en vandaag. Om die reden stemde de VVD destijds tegen de begroting voor Ontwikkelingshulp. Aangezien de argumenten hetzelfde zijn, neem ik aan dat de VVD dit jaar hetzelfde gaat doen. 

De heer Taverne (VVD):

Uit de woorden van de heer Bosma blijkt dat de VVD een consistente lijn heeft voor ontwikkelingshulp. Dat is niet raar, want de inzichten zijn, zoals hij terecht zegt, niet nieuw. Ze worden jaar op jaar bevestigd. Wij zullen niet tegen de begroting stemmen, omdat wij dit jaar zijn begonnen om een belangrijke stap te zetten. De heer Bosma nam afgelopen maandag ook deel aan het WGO dat hierover ging. Door vooraf veel duidelijker doelen te stellen en te kijken of de doelen gehaald worden, willen wij meer kennis en informatie opdoen om te beoordelen of het echt waar is wat de minister beweert. Om die reden zou het merkwaardig zijn om op voorhand te zeggen dat je het er niet mee eens bent, terwijl de minister heeft toegezegd dat ze een aantal belangrijke verbeteringen gaat aanbrengen. 

De heer Bosma (PVV):

Volgens mij heeft Einstein ooit gezegd dat krankzinnigheid is dat je elke keer hetzelfde doet, maar steeds een andere uitkomst verwacht. 

De heer Taverne (VVD):

Exact. 

De heer Bosma (PVV):

De heer Boekestijn hoopte in 2007 en 2008 ook dat alles anders zou worden. Nog één keer dit, nog een laatste kans, we gaan nog eens een nota schrijven. Er werden weer nieuwe afkortingen verzonnen. Er werd nog meer managementtaal gebruikt. We zijn bijna tien jaar verder en er is niets veranderd. We weten nog niet of het geld goed besteed is. De effectiviteit is nog steeds niet bewezen. We komen geen stap verder, maar de VVD tekent elk jaar weer bij het kruisje. Ze blaft af en toe iets in de Volkskrant, maar in de praktijk bijt ze niet. 

De heer Taverne (VVD):

Het standpunt van de VVD over ontwikkelingshulp is bekend. Wij vinden dat het budget op zijn minst kan worden gehalveerd. Wij vinden dat er veel meer keuzevrijheid bij de Nederlandse belastingbetaler zou moeten zijn. Zij zouden moeten bepalen of zij eraan willen bijdragen. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat ontwikkelingshulp al veertig of vijftig jaar aan de gang is. Wij snappen ook wel dat je dat niet van gisteren op vandaag kunt veranderen op de manier die naar het oordeel van de VVD de beste is. Het betekent ook dat je niet moet weglopen voor de verbeteringen die je kunt toevoegen, zo lang de hulp er is. Dat is wat wij doen. Het verschil tussen 2007-2008 en nu is dat de Kamer een methode heeft gebruikt bij het beoordelen van de begroting die niet eerder werd toegepast. Ik vind het niet meer dan redelijk om eerst te kijken wat daar de uitkomsten van zijn. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. Allereerst dank aan de minister en haar mensen voor de beantwoording, zowel mondeling als schriftelijk. Die hebben wij zeer gewaardeerd. Ook dank aan de minister voor de toezegging dat zij bij de Voorjaarsnota meer duidelijkheid geeft over de 25% van het maatschappelijk middenveld. Wij zouden verder graag weten wanneer welke tenders worden opengesteld. Misschien kan de minister daar nu alvast wat over zeggen, voordat zij ons een brief hierover stuurt. 

Wij krijgen zo nog een antwoord over de algemene begrotingssteun in het EU-trustfund. Maar ja, ik moet daar toch alvast een motie over indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat op de EU-Afrikatop een EU-trustfund is opgericht, waar ongeveer 1,8 miljard euro in gestort is door de Europese Commissie en door Europese landen; 

overwegende dat algemene begrotingssteun vanuit de begroting van de Europese Unie zo veel mogelijk moet worden afgebouwd; 

overwegende dat niet helder is hoe de Europese Commissie het EU-trustfund gaat vullen met 1,8 miljard euro; 

verzoekt de regering, bij de Europese Commissie aan te dringen om het EU-trustfund zo veel mogelijk te vullen met middelen die anders via algemene begrotingssteun door de EU zouden worden uitgegeven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder en Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 31 (34300-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat Ghana geen uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland wil opnemen; 

constaterende dat de minister daarom heeft besloten minder financiële middelen aan Ghana te geven; 

constaterende dat de minister anderzijds 50 miljoen euro beschikbaar stelt om jeugdwerkloosheid in Afrika aan te pakken, en dat daarvan ook geld in Ghana terecht komt; 

verzoekt de regering, bij de toewijzing van financiële middelen uit de pot van 50 miljoen euro rekening te houden met de bereidheid van landen om uitgeprocedeerde asielzoekers terug te nemen en zodoende de bijdrage aan Ghana uit deze pot te stoppen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder en Taverne. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 32 (34300-XVII). 

De heer Van Laar (PvdA):

Ik heb een vraag over de laatste motie. Als we korten op hulp, doen we dat normaal gesproken op overheidsprogramma's, omdat de overheid daar last van heeft en deze ertoe moet worden bewogen om mee te werken. Het gaat in dit geval niet om een overheidsprogramma, maar om steun aan ondernemers, die niets met de overheid van doen hebben. Ik zou bijna zeggen dat die daar in dat soort landen meestal part noch deel aan hebben. In Ghana is dat weliswaar iets beter, maar niet heel veel. Het geld gaat ook naar ngo's, die alles beleggen. Er is namelijk net een aanbesteding geweest. Wil mevrouw Mulder dat geld toch korten, omdat het land geen asielzoekers terugneemt? Die koppeling is nieuw. Mevrouw Mulder moet maar eens uitleggen hoe dit in het vervolg gaat werken. Gaan we nu alle hulp aan een land stoppen als het geen asielzoekers terugneemt? 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik vind het niet zo'n gekke gedachtegang van de heer Van Laar om heel kritisch te zijn op steun aan landen die hun mensen niet terugnemen. Dat zijn namelijk onze partners. Als je partner wilt zijn, moet je dat met alle andere partijen in je land op een goede manier vormgeven. Je kunt dan niet het ene helemaal los willen zien van het andere. Als het misgaat met het terugnemen van asielzoekers kun je bijvoorbeeld niet zeggen: het is jammer, maar dat was niet mijn pakkie-an; dat die Nederlandse belastingbetaler ergens anders iets voor ons land doet, interesseert ons eigenlijk niet zo. Ik heb daar echt heel grote moeite mee. Je zegt daarmee eigenlijk tegen de Nederlandse belastingbetaler: dikke, vette pech. 

De heer Van Laar (PvdA):

Volgens mij is het precies andersom. Neem een land als Burundi, waar de president bezig is om zijn eigen bevolking letterlijk op te jagen. Het enige wat hij dus hoeft te doen om ervoor te zorgen dat wij de vrije media niet meer steunen, dat wij de civilsociety-organisaties niet meer steunen die opkomen voor mensenrechten, dat wij geen voedselhulp meer geven aan de vluchtelingen die daar lopen, dat wij niet meer investeren in de ontwikkeling van dat land en in de dingen daar die broodnodig zijn, terwijl de president zijn mensen belaagt, is zijn asielzoekers niet meer terugnemen. Dat lijkt mij niet het beleid. Als er al wordt gekort, zou dat alleen op overheidsprogramma's moeten gebeuren; niet op wat wij juist doen om de overheid soms dwars te zitten of te veranderen. Is mevrouw Mulder dat misschien met mij eens? 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Hier worden twee landen met elkaar vergeleken, maar het ene verkeert ongeveer in een staat van oorlog en het andere is een opkomend land. Die vergelijking gaat dus totaal mank. Dit land zou goed met Nederland kunnen overleggen over het terugnemen van asielzoekers, maar dat weigert het gewoon. In plaats van dat de heer Van Laar zegt dat de Nederlandse samenleving dat niet moet accepteren, zegt hij: geef hun maar extra geld, want het is allemaal zo zielig. 

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. De PvdA is dus geen voorstander van het stopzetten van hulp aan mensen die part noch deel hebben aan de oorzaak van het conflict met Nederland. Zo maken we jongeren het slachtoffer van het gedrag van hun eigen regering en dat zijn ze al vaak genoeg. Juist daarom hebben wij ontwikkelingssamenwerking. 

In mijn termijn heb ik aandacht gevraagd voor verschillende problemen, waaronder de grondoorzaken van migratie. De minister heeft daar goede dingen over gezegd. Ik dank haar voor al haar antwoorden in eerste termijn. We hebben de Meerjarige Strategische Plannen van de verschillende partnerlanden eens bekeken en hebben gezien dat migratie daarin eigenlijk geen aandacht krijgt. Nu zijn die strategische plannen van een paar jaar geleden, maar wij hopen dat, als ze herzien worden, migratie wel aandacht krijgt. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in de Meerjarige Strategische Plannen van onze partnerlanden geen aandacht is voor migratie en de positie van migranten; 

verzoekt de regering, bij de herziening van de Meerjarige Strategische Plannen specifiek aandacht te besteden aan de mogelijkheden om binnen die plannen de grondoorzaken van (verdere) migratie aan te pakken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar, Van Veldhoven, Voordewind en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 34 (34300-XVII). 

De heer Van Laar (PvdA):

Een van de landen waarvoor dat heel erg nodig is, is bijvoorbeeld Ethiopië. Daar zijn veel vluchtelingen, die vanuit Ethiopië Europese en andere landen in trekken. In Ethiopië dreigt ook een hongersnood. Dat heb ik in eerste termijn al genoemd. Ethiopië is een trots land en dat is soms ook wel terecht. Het land is echter zo trots dat het te weinig hulp vraagt en bijvoorbeeld maar de helft van de problemen erkent, waardoor er maar de helft van de benodigde voedselhulp komt. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de VN stellen dat in de komende maanden 15 miljoen mensen voedselhulp nodig hebben in Ethiopië; 

overwegende dat de regering in Ethiopië terughoudend lijkt in het vragen van de nodige hulp; 

verzoekt de regering, er bij de Ethiopische regering op aan te dringen dat zij zo snel mogelijk de nodige hulp vraagt en er in internationaal verband op aan te dringen dat voldoende hulp wordt gegeven, zodat niet onnodig mensen sterven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar, Van Veldhoven en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 35 (34300-XVII). 

De heer Taverne (VVD):

De minister sprak in haar termijn over landen die zelf een beetje van de ontwikkelingshulprelatie af willen. De motie van collega Van Laar komt er letterlijk op neer dat landen ertoe moeten worden aangemoedigd om meer hulp te vragen. Dat is toch een beetje de omgekeerde wereld? Dit gaat ook rechtstreeks tegen het beleid van de minister in. 

De heer Van Laar (PvdA):

Het ene gaat over de hulprelatie in algemene zin. Dit gaat over een heel specifiek probleem, namelijk de hongersnood in dit jaar. Er wordt geconstateerd dat 15 miljoen mensen in hongersnood zullen verkeren de komende maanden. Volgens de Ethiopische regering zijn dat 8 miljoen mensen. Zij wil daarop inzetten en wil die hongersnood bestrijden, maar dan komt er dus te weinig eten naar dat land. Als het goed is … Als het helemaal verkeerd gaat, komen er dus 7 miljoen mensen ernstig in de problemen. Soms doen regeringen niet wat goed is voor hun eigen bevolking — dat is een van de redenen waarom we ontwikkelingssamenwerking hebben — en in dit geval lijkt me dat inderdaad aan de hand. De Ethiopische regering kennen we ook als zodanig. Daarom is het goed om hiertoe toch op te roepen, om de Ethiopische regering ertoe te bewegen om voldoende hulp te vragen. 

De heer Taverne (VVD):

Zou het dan niet gepaster zijn dat u probeert de politiek in te gaan in Ethiopië, om de regering daar te overtuigen, in plaats van dat vanuit het Nederlandse parlement te doen? 

De heer Van Laar (PvdA):

Dank voor de suggestie, maar wij staan hier in het Nederlandse parlement. Vanuit het internationale systeem kunnen wij heel goed voedselhulp bieden. Dat hebben we keer op keer bewezen. Het is dan wel van belang dat er voldoende is als mensen honger hebben, ook al erkent hun eigen regering dat niet. 

De heer Bosma (PVV):

Hoorde ik de heer Van Laar nu zeggen dat het goed is als mensen honger hebben? Dat zal hij vast niet zo bedoeld hebben. 

De voorzitter:

Volgens mij zei hij dat ook niet. 

De heer Bosma (PVV):

Oké. Anyway, hongersnood is vaak ook te wijten aan Nederlands beleid. Ik zal twee voorbeelden geven. Vroeger was Zuid-Afrika een voedseluitvoerend land, maar toen kwam de ontwikkelingshulp en nu staat de hongersnood voor de deur. Een ander voorbeeld hebben we ook mogen financieren: de heer Mugabe en ZANU-PF. Vroeger was Zimbabwe de graanschuur van Afrika, maar tegenwoordig hebben mensen daar honger. Dat is onder andere te wijten aan Nederlands beleid, want wij hebben de twee clubs die daar aan de macht zijn gefinancierd. Is de heer Van Laar trots op het feit dat wij via ontwikkelingshulp mogen bijdragen aan hongersnood? 

De heer Van Laar (PvdA):

Ik ben er erg trots op dat Nederland al jarenlang bijdraagt aan het bestrijden van hongersnood op verschillende plekken in de wereld, op heel veel plekken in de wereld zelfs. Dat is echt een resultaat waar we trots op kunnen zijn. De verbanden die de heer Bosma legt, deel ik niet. Dat weet de heer Bosma ook. Ik ben wel blij dat hij ontwikkelingshulp zo veel effect toeschrijft — dat is wel nieuw voor de PVV — maar sinds een jaar ongeveer verwijt hij ontwikkelingshulp genocides en nu ook hongersnoden. Ook de aidsepidemie hebben we, geloof ik, veroorzaakt met ontwikkelingshulp. Dat is wel een groot effect in ieder geval. Ik ben het ermee eens dat er grote effecten zijn, maar wij verschillen van mening over welke effecten dat precies zijn. Wij zien het meer in het kader van het bereiken van de milleniumdoelen bijvoorbeeld. Daar zijn grote effecten zichtbaar en niet de effecten die de heer Bosma beschrijft. 

De heer Bosma (PVV):

Dus de Partij van de Arbeid is trots op het feit dat er ontwikkelingshulp is gegaan naar Mugabe en trots op het feit dat er ontwikkelingshulp is gegaan naar de zusterpartij van de PvdA, het ANC. 

De heer Van Laar (PvdA):

Op de geschiedenis van de Partij van de Arbeid en de ANC kan ik, denk ik, echt trots zijn. Met Mugabe is dat minder het geval, maar dat wil niet zeggen dat je geen hulp moet geven. Wij geven hulp aan landen waar regimes zitten die heel slechte dingen doen. Daarom geven wij er ook hulp aan. Als de landen allemaal goede dingen zouden doen voor hun bevolking en zouden regeren in het algemeen belang — dat heb ik vorig jaar bij de begrotingsbehandeling bepleit — zouden wij veel minder ontwikkelingshulp nodig hebben. Juist het feit dat de regeringen falen — soms uit moedwil, soms uit onkunde — is een van de redenen waarom ontwikkelingshulp nog steeds zo nodig is. En dat is jammer. 

De voorzitter:

Dank u wel. Bent u aan het einde van uw termijn gekomen of niet? 

De heer Van Laar (PvdA):

Nee, ik heb nog een kleine drie minuten. 

Waar wij ook herhaaldelijk de aandacht voor vragen, zijn de mensen met een beperking en inclusieve ontwikkelingssamenwerking. Wij pleiten ook graag voor inclusieve noodhulp. Vandaag bereikte ons een rapport waaruit blijkt dat tot wel 75% van de mensen met een beperking niet wordt bereikt door noodhulporganisaties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat veel mensen met een beperking op de vlucht zijn; 

overwegende dat tot wel 75% van hen niet bereikt wordt door noodhulporganisaties; 

verzoekt de regering, er bij noodhulporganisaties op aan te dringen dat mensen met een beperking worden bereikt, en dat barrières om hulp te ontvangen maximaal worden weggenomen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 36 (34300-XVII). 

De heer Van Laar (PvdA):

Bij die barrières denken we bijvoorbeeld aan fysieke barrières bij waterpunten en voedseluitdeelgelegenheden, maar ook aan de manier waarop je dingen organiseert. Moeten mensen allemaal in de rij gaan staan en hoe lang dan? Wij denken ook aan communicatie, voor doven en voor blinden. Ook daarbij zou rekening moeten worden gehouden met mensen met een beperking, zeker als een kamp al wat langer functioneert. 

Het afgelopen jaar hebben wij het hele jaar al de aandacht gevraagd voor de rol van diaspora binnen Ontwikkelingssamenwerking. Onlangs mocht ik spreken op de IGNITE!-conferentie van Spark in Amsterdam over de rol van diaspora in ondernemerschap. Dat heeft ons geïnspireerd tot de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat diaspora een bijzondere rol spelen bij het ondernemen in fragiele staten; 

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe het beleid voor Migratie en Ontwikkeling en het bedrijfsleveninstrumentarium, inclusief het Dutch Good Growth Fund, ondernemen in fragiele staten door diaspora beter kunnen stimuleren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Laar, Van Veldhoven en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 37 (34300-XVII). 

De heer Smaling (SP):

De motie lijkt erg op een motie die ik vorig jaar heb ingediend op hetzelfde onderwerp. We hebben gisteren ook even een debatje gehad over de diaspora en over het amendement dat ik de heer Van Laar al een tijd geleden ter inzage had gegeven. Toen had hij er geen behoefte aan. Dus ik ben een beetje verbaasd over deze motie. Wat is nu precies de bedoeling? Is het de bedoeling dat de diaspora er wel bij worden betrokken, maar dat het allemaal via Hivos, Oxfam en de gevestigde witte ngo-orde gaat lopen en dat de diaspora maar moeten zien hoe ze daartussen kunnen komen? 

De heer Van Laar (PvdA):

Ik ben mijn woordvoerderschap van Ontwikkelingssamenwerking begonnen met het mogelijk maken van directe financiering van organisaties uit het zuiden. Volgens mij is dat dus een gek verwijt. Het Dutch Good Growth Fund moet een inclusief loket zijn. Daar moeten diaspora terecht kunnen en ook de hulp kunnen krijgen bij aanvragen die ze nodig hebben. Dat is nu in gevallen niet zo. Bij de IGNITE!-conferentie waren veel ondernemers uit diaspora en zij vertelden ook dat zij die ervaring hebben. Zelfs de mensen van het Dutch Good Growth Fund die daar waren, erkenden dat er moeilijkheden waren om voldoende ondersteuning te bieden. Daar komt de motie vandaan. Ook in het algemeen overleg over het Dutch Good Growth Fund hebben we dit punt naar voren gebracht en er met de minister over gediscussieerd. U hebt het toen niet genoemd. Ik weet niet precies wanneer welke motie, et cetera. De afgelopen week had ik mijn moties al klaar. Daarna zag ik uw amendement voorbijkomen. Ik zag dat het amendement niet iets was wat wij konden steunen, omdat wij geen aparte pot voor diaspora willen, maar juist willen dat diaspora gewoon in het Dutch Good Growth Fund mee kan doen. Het is een eenloketgedachte. Ik heb de motie gewoon ingediend, omdat wij het amendement niet kunnen steunen. 

De heer Smaling (SP):

Het gaat me niet om het claimen van onderwerpen, want dat is helemaal niet aan de orde. Maar vindt u het niet zelf een beetje een luizenstreek om nu met deze motie komen, terwijl uit onze inbreng toch heel duidelijk is geworden dat dit in het debat een speerpunt voor ons is geweest? Ik vind het echt niet kunnen dat u tijdens dit debat die motie onder mijn neus schuift, terwijl ik een paar weken geleden al met u over dit onderwerp ben gaan praten. Nogmaals, we hoeven geen onderwerpen te claimen. Ik weet niet of dit soort streken typisch iets is voor de Partij van de Arbeid, maar ik heb er geen goed woord voor over. 

De heer Van Laar (PvdA):

Dat is helder. Ik kan alleen maar constateren dat wij het bij het afgelopen algemeen overleg over het Dutch Good Growth fund al ter sprake hebben gebracht. Ik heb gesproken op die conferentie. Ik heb gesproken met diasporaondernemers. Het is vanuit die noodzaak en die kennis dat ik deze motie indien. Ik heb er echt geen moment bij stilgestaan dat u hierdoor zo geraakt zou kunnen zijn. Daarom heb ik u ook gewoon die motie voorgelegd met het verzoek om haar mede te ondertekenen. Ik weet dat u het ook een belangrijk punt vindt. Maar als u terugkijkt, kunt u zien dat in mijn hele woordvoerderschap het betrekken van diaspora bij ontwikkelingssamenwerking een belangrijk punt is. Ik heb de minister ook tijdens het laatste debat over Burundi weer opgeroepen om met de diaspora om de tafel te gaan zitten en te bekijken hoe zij bediend kunnen worden en hoe hun grieven gehoord kunnen worden. Dat is een terugkerend thema voor mij. Ik weet dus niet waarom u denkt dat het exclusief uw thema is. Voor mij is het in ieder geval een belangrijk thema. Vandaar deze motie ook in dit debat. Ook in eerste termijn heb ik dit gewoon ingebracht. Het is niet iets wat ik tussen de eerste en tweede termijn verzonnen heb. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Voorzitter. Ik wil graag beginnen met het bedanken van de minister voor de uitgebreide beantwoording van de vragen. Ik constateer dat we na drie jaar met het beleid van dit kabinet op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking een modernisering hebben doorgevoerd die haar weerga niet kent. Daarvoor verdient de minister ook een compliment. Ik heb daar in mijn inbreng wel mijn kanttekeningen bij geplaatst, maar de begroting die nu voorligt, kan vanzelfsprekend op de volledige instemming van mijn fractie rekenen. 

En over dat rekenen door de woordvoerders wil ik het nog even hebben. Hoe zal ik dat eens netjes formuleren? Mijn collega Taverne kwam heel netjes uit zijn woorden, maar ik moet toch even terugkomen op de getallen die hij noemde. Ik heb een factcheck laten doen door een andere fractie van goede komaf. Die kwam exact op diezelfde verhouding van 1:2 uit. De heer Taverne moet nog eens goed kijken hoe dat op zijn zakcomputer gaat. Die getallen waren onjuist. Zijn inschatting van de begroting, van de effectiviteit van ontwikkelingshulp, deelt mijn fractie dan ook zeker niet. Ik denk dat de heer Taverne meer heeft met woorden dan met getallen. Dat was een beetje mijn conclusie vandaag. 

De voorzitter:

De heer Taverne voelt zich uitgedaagd. 

De heer Taverne (VVD):

Het ging zo aardig en dan nu dit! Moet het dan zo, vraag ik de heer Vos. Ik snap dat, ik had ook niet verwacht dat de PvdA-fractie het op voorhand eens zou zijn met alles wat ik namens de VVD-fractie naar voren heb gebracht. Maar ik ga de uitdaging graag aan. Laten wij de algoritmes even naast elkaar leggen en ze daarlangs halen. Dan komen we daar later, ergens in de volgende week, op terug. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik heb twee moties. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Bosma ook nog een vraag heeft. 

De heer Bosma (PVV):

De kritiek van de heer Taverne en sowieso van de rapporteurs afgelopen maandag was natuurlijk toch behoorlijk eendimensionaal en helder, namelijk dat de effectiviteit niet valt af te lezen uit de begroting. Is dat iets waar de heer Vos het mee eens is? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik denk dat ik zojuist wel duidelijk heb gemaakt dat ik de minister complimenteer met de wijze waarop zij de modernisering van de begroting heeft ingezet. Ik vind het ook beschamend om te moeten constateren dat het rapporteurschap en de BOR-notitie ertoe moeten leiden dat vertrouwelijke gegevens in de openbaarheid zijn gekomen. Ik vind dat heel erg jammer. 

De voorzitter:

De heer Bosma in tweede instantie. 

De heer Bosma (PVV):

De heer Taverne heeft een punt van orde. Dat gaat altijd voor. 

De heer Taverne (VVD):

De heer Vos refereert aan wat er afgelopen maandag met een interne notitie is gebeurd. Daar heeft hij volkomen gelijk in. Ik denk dat ik ook namens collega Smaling als rapporteur spreek als ik zeg dat dit een buitengewoon ongelukkige situatie was, waar niemand het mee eens was, en dat ik dat betreur. De heer Vos was gisteren niet bij de procedurevergadering, hebben wij vastgesteld. Hij heeft niet aanwezig kunnen zijn toen daar het besluit werd genomen om nader op deze zaak in te gaan, juist om te voorkomen dat notities als deze voortijdig in de publiciteit komen, waarbij ook nog eens het ambtelijk apparaat van de Kamer in een positie wordt gemanoeuvreerd waarin men zich niet kan verdedigen. Ik wil dat vastgesteld hebben en vertrouw erop dat de heer Vos de volgende keer in zijn aanwezigheid daaraan steun zal verlenen. 

De voorzitter:

Het punt is gemaakt en de heer Vos mag nu reageren, maar ik constateer dat er iets in een ander overleg is gebeurd. Het lijkt mij verstandig, als dit in de procedurevergadering is besproken, om de kwestie daar een vervolg te geven en niet in dit debat. Maar ik geef u de gelegenheid om even kort te reageren. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik denk dat er een misverstand is ontstaan. Ik heb op geen enkele wijze de heer Taverne willen aanspreken. Ik heb wel via mijn collega Van Laar vernomen dat de besluitvorming heeft plaatsgevonden. De heer Van Laar heeft daaraan namens de PvdA-fractie zijn instemming gegeven. Ik denk dat er nu in de woordenwisseling iets ontstaat wat eigenlijk wellicht op dit terrein op dit moment niet zou hebben moeten plaatsvinden. 

De voorzitter:

Volgens mij is dat een mooi einde van deze discussie, die u ongetwijfeld voortzet. 

Het woord is aan de heer Bosma voor zijn interruptie in tweede instantie. 

De heer Bosma (PVV):

Er moet nog wel iets worden uitgesproken tussen de beide heren, voorzitter, maar daar ga ik niet over. 

Mijn vraag ging over effectiviteit en ik kreeg als antwoord dat de modernisering van het beleid van de minister zo geweldig is. Maar dat was niet mijn vraag. Mijn vraag is heel simpel en eendimensionaal: wat vindt de heer Vos van de kritiek van beide rapporteurs, namelijk dat de effectiviteit van het beleid niet valt af te lezen uit de begroting? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Mijn mening is dat de effectiviteit van de wijze waarop wij onze ontwikkelingsgelden besteden in Nederland zich heel veel beter verhoudt tot die gelden dan de inbreng van de heer Bosma tijdens dit debat. 

Voorzitter. Ik heb twee moties. 

De voorzitter:

Het spijt mij echt, maar mevrouw Mulder heeft ook nog een vraag aan u. U bent populair wat betreft vragen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik hecht eraan te zeggen dat de rapporteurs hebben vastgesteld dat het heel moeilijk is om aan de hand van deze begroting juist die effectiviteit te kunnen vaststellen. Andere partijen geven dat ook aan. Dat wil niet zeggen dat niet al het beleid dat de minister heeft gevoerd met dikke stapels papier uitgebreid is geëvalueerd. Dat is ook helemaal het punt niet, maar het is heel lastig om in relatie tot deze begroting de effectiviteit te kunnen zien. Daar gaat het nu juist om. Gelukkig heeft de minister toegezegd dat zij de effectiviteit van haar begroting wil verbeteren. Het CDA waardeert dat, maar dit punt wil ik hier wel graag gemaakt hebben, want anders ontstaat er een heel raar beeld over de rapporteurs en over hetgeen wij eerder deze week over deze begroting hebben besproken. Ik heb dan ook geen vraag op dit moment. 

De voorzitter:

Wilt u daar nog op reageren? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik geloof dat het meer een mededeling was dan een vraag. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het komende jaar de eerste imvo-convenanten dienen te worden gesloten, waarbij het initiatief primair bij het bedrijfsleven hoort te liggen; 

overwegende dat in verschillende sectoren reeds multi-stakeholderdialogen zijn opgestart ter voorbereiding van convenanten, en dat de overheid als één van de partijen medezeggenschap heeft over het eindresultaat; 

overwegende dat er nog geen duidelijkheid is over de monitoring van dergelijke convenanten; 

verzoekt de regering, een steviger positie binnen de onderhandelingen in te nemen door helderheid te verschaffen over monitoring en sancties en door een onafhankelijke imvo-toezichthouder voor de monitoring in het leven te roepen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan Vos en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 38 (34300-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat veel ontwikkelingslanden een grote economische groeipotentie kennen, maar deze te langzaam op gang komt, waardoor met name jongeren hun land verlaten; 

overwegende dat Nederland, in tegenstelling tot diverse andere landen, geen ontwikkelingsbank kent die grootschalige projecten in de publieke sector kan financieren om fundamenten voor economische groei in ontwikkelingslanden neer te leggen; 

overwegende dat een dergelijke ontwikkelingsbank de ontwikkelingsimpact van het Nederlandse bedrijfsleven in ontwikkelingslanden vergroot; 

overwegende dat ontwikkelingsbanken niet alleen gebruikmaken van nationale ODA-middelen, maar ook (substantieel) kapitaal beschikbaar hebben voor projecten in de publieke sector, waarmee ook EU-gelden kunnen worden gekatalyseerd; 

overwegende dat de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO recent haar activiteiten met het financieren van projecten in de publieke sector heeft uitgebreid; 

roept de minister op om FMO haar rol als motor achter de implementatie van een strategische investeringsagenda voor Nederland gericht op ontwikkelingslanden verder vorm te geven, en FMO hiertoe te faciliteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan Vos en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 39 (34300-XVII). 

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de antwoorden. Zeker drie regels, dat is al meer dan vorig jaar, dus er zit een stijgende lijn in. Ik vond het eigenlijk wel een leuk debat gisteren, want we hebben er toch een soort APB'tje van gemaakt met z'n allen. Ik interesseer me al een jaar lang voor het klimaat, maar heb daar nooit over kunnen discussiëren. Nu kon dat eindelijk. Over de asielstroom heb ik ook nog nooit iets mogen zeggen, maar gisteren kon dat wel. Dat is toch het leuke van de portefeuille ontwikkelingshulp, dus laten we onze zegeningen tellen. 

Verder kan ik het niet leuker maken dan het is, maar met het budget van ontwikkelingshulp zijn minstens vier organisaties gefinancierd die zich bezighielden met genocide: het ANC in Zuid-Afrika, het Frelimo in Mozambique, de MPLA in Angola en de Zanu-PF van Robert Mugabe in Zimbabwe. Al die clubs zijn nu aan de macht en slopen hun landen, en dat doen ze met financiële steun en de zegen van dit ministerie. Dat maakt Nederland medeschuldig en medeplichtig aan de ellende in die landen, aan de corruptie, aan het zakkenvullen, aan het belabberde onderwijs en de stinkende ziekenhuizen. 

Denk bijvoorbeeld aan alle wandaden die het ANC nu begaat in Zuid-Afrika. Vanochtend zei parlementariër Anton Alberts in het Zuid-Afrikaanse parlement nog dat het land heel veel primeurs heeft onder het ANC-regime. Ik noem er even vier. Voor de eerste keer kijkt het land in de economische afgrond, voor de eerste keer heeft de valuta bijna de junkstatus, voor de eerste keer is de corruptie alom aanwezig, voor de eerste keer worden boeren massaal vermoord, zodat hongersnood dreigt. Zo werd het vanochtend in het Zuid-Afrikaanse parlement gezegd en zo is het. Er had nog veel meer gezegd kunnen worden, bijvoorbeeld over de 114 rassenwetten, de ANC-apartheid, Zuid-Afrika op weg naar de status van failed state, op weg naar de derde wereld. 

Er werd nog iets niet gezegd, namelijk dat het ANC alleen gevestigd kon worden met buitenlandse hulp, onder andere van Nederland. Zo werd de grootste anti-apartheidsorganisatie van het land, Inkatha, vernietigd. Ik snap best dat de minister hier niets over wil zeggen en dat zij zich er met een jantje-van-leiden vanaf wil maken. Dat de ontwikkelingshulp verantwoordelijk is voor genocide, massamoord, martelkampen en het laten verdwijnen van mensen, past natuurlijk niet in de roze, zoete dromen van "moet je ons eens de goedmens zien uithangen"-barmhartigheid met andermans geld. Laten we ook niet vergeten dat het ANC de zusterpartij is van de Partij van de Arbeid. 

En kijk eens wat er nu allemaal gebeurt in Angola, in Mozambique en in Zimbabwe. De laatste blanke boeren worden vermoord. Daar heeft meneer Mugabe toe opgeroepen. Meneer Mugabe heeft er bezwaar tegen als er blanke journalisten in de buurt zijn. Mevrouw Mugabe heeft van de week nog even gezegd dat vrouwen die verkracht worden, dat moeten wijten aan het korte rokje dat ze dragen. Dat zijn allemaal mensen die wij hebben gesteund met ons belastinggeld. Daarom dien ik een kleine motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegend dat in de jaren zeventig en tachtig grootscheepse mensenrechtenschendingen plaatsvonden in de vorm van genocides in Mozambique, Angola, Zimbabwe en Zuid-Afrika; 

overwegende dat deze massamoorden gebeurden terwijl Nederland desbetreffende bevrijdingsorganisaties en regeringen financierde vanuit het budget voor ontwikkelingshulp; 

verzoekt de regering, excuses aan te bieden dat belastinggeld is uitgegeven aan genocideplegende organisaties, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 40 (34300-XVII). 

De heer Bosma (PVV):

Er is geen enkel bewijs dat er een relatie bestaat tussen economische groei en de 2.500 miljard dollar die het Westen heeft uitgegeven aan ontwikkelingshulp. Geen enkele. En alleen economische groei draagt bij tot een beter lot van de allerarmsten. Dat er allerlei projectjes zijn die we mogen betalen, geloof ik graag. 800 miljoen condooms naar Afrika geldt als een succes op zich, maar welk gevolg heeft dat? Er is geen bewijs. We strijden tegen de jeugdwerkloosheid in Ghana om een stroom van 60 miljoen mensen tegen te houden. We beïnvloeden wetten in Ethiopië. De heer Asscher was zeer terecht zeer boos over het feit dat Turken in Nederland post kregen van de Turkse overheid, want dat is buitenlandse inmenging. We maken ons zorgen over het aantal vrouwen in de politiek in Rwanda. Ik zou zeggen dat Afrika zichzelf moet ontwikkelen en dat het continent zelf afscheid moet nemen van corruptie. Dat is de allereerste voorwaarde voor economische groei. Afrika doet dat onvoldoende. Dat is helaas een keuze van Afrika, maar die kunnen wij niet beïnvloeden. 

Er is geen bewijs voor de effectiviteit van ontwikkelingshulp. Zie het uitstekende debat van afgelopen maandag. Er valt niet vast te stellen wat de effecten van het beleid zijn. Het is niet duidelijk wat nu de successen zijn waarmee geschermd wordt. We weten het niet. We weten uiteindelijk niet wat de resultaten zijn. 

De minister sprak over twee planeten. Die zijn er inderdaad. Dat is de planeet van de Gesinnungsethik en de planeet van de Verantwortungsethik. In de wereld van de ontwikkelingshulp geldt de Gesinnungsethik. Het gaat om de intentie. Als de bedoeling maar goed is dan deugt het, ongeacht wat de effecten zijn en ongeacht wat de kosten zijn. Gelukkig snapt het publiek het wel. De planeet Nederland wil vooral op één ding bezuinigen en dat is op die rare ontwikkelingshulp. Ik verheug me op de dag dat die wens de grondslag wordt voor beleid. 

De voorzitter:

De heer Klaver heeft nog een vraag aan u, mijnheer Bosma. Ik denk dus dat u nog even moet blijven staan. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is lovenswaardig dat de heer Bosma het heeft over de effectiviteit van beleid. Als je beleidsvoorstellen doet, moeten die goed onderbouwd zijn. Ik hoop ook echt dat de minister goed heeft geluisterd. In dat kader wil ik vragen hoe de PVV daar zelf mee omgaat, bijvoorbeeld bij het idee dat je Nederland zou kunnen beschermen door alle grenzen dicht te gooien. Zou ik daar een effectivteitsonderbouwing van kunnen krijgen? Ik stel deze vraag omdat de heer Bosma juist zo blij was dat hij het ook over migratie en vluchtelingen zou mogen hebben. Ik ben dus heel erg benieuwd hoe effectief dat dan is, waar hij zich precies op baseert, waar de nulmeting is, hoe wij die gaan doen en hoe hij wij dit gaan evalueren. 

De heer Bosma (PVV):

De nulmeting is er natuurlijk. Die is nu. Dat is vrij makkelijk te kwantificeren, want je kunt dan gewoon de getallen met elkaar gaan vergelijken. Je kunt bijvoorbeeld ook naar het verleden kijken. Nederland heeft die grenzen altijd gehad. We hebben heel lang grenswachten gehad. Dus daar kun je gewoon naar kijken. Als je dat gaat onderzoeken, dan kijk je gewoon naar wat er nu binnenkomt en naar wat de invloed van beleid is. Als er één beleid makkelijk te kwantificeren is in de toekomst, mits we daartoe overgaan — ik begrijp dat de heer Klaver daar steeds enthousiaster voor wordt — is het dat beleid. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Bosma heeft kritiek op de minister, dus ik probeer te kijken hoe de PVV dat dan in haar eigen voorstellen doet. Voor de toekomst snap ik nu hoe we dat dan zouden moeten kwantificeren. Hij heeft het er echter ook over dat het heel effectief is. We moeten alleen beleid voeren dat effectief is. Hoezo is het effectief om de grenzen te sluiten? Waar baseert de heer Bosma zich daarbij op? 

De heer Bosma (PVV):

Als je de grenzen helemaal zou sluiten, zou er niemand meer in komen. Als je het analyseert op het niveau van effectiviteit, zou dat 100% effectief zijn. Volgens mij wil niemand echter dat de grenzen zo dicht hebben dat er niemand meer in kan. Alleen sommige mensen moet je eruit houden. Dat voer je uit en dat analyseer je en kwantificeer je. 

De voorzitter:

De heer Smaling heeft hier ook een vraag over, of over een ander punt. 

De heer Smaling (SP):

Het eerste deel van de heer Bosma was een beetje de repeatknop indrukken van de termijn van gisteren. Ik ben toch benieuwd hoe hij het volgend jaar gaat doen. Hij blijft toch gewoon selectief keuzes maken uit onderdelen van de Afrikaanse geschiedenis, vind ik. Hij neemt Mozambique als voorbeeld. Er is een hele periode geweest waarin Frelimo en Renamo daar tegenover elkaar stonden. Er is bijvoorbeeld een heel groot stuwmeer in het noorden van Mozambique, Cahora Bassa, met een dam. Die voorzag het hele land van stroom. Met het behulp van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime heeft Renamo jarenlang consequent die elektriciteitsvoorziening gesaboteerd. Twee kilometer buiten Maputo liep je al risico om een kogel door je kop te krijgen. Toen dat voorbij was, is Mozambique helemaal opgebloeid. Ga nu eens naar Maputo. Dat is een stad die leeft. Chissano, de vorige president, van Frelimo, is een van de meest wijze mannen in Afrika, die daar heel goede dingen doet. Gaat de heer Bosma het daar volgend jaar over hebben? 

De heer Bosma (PVV):

Ik heb nog niet besloten waarover ik het volgend jaar zal hebben. Ik laat mij graag beïnvloeden door de heer Smaling, die ook een van de meest wijze mannen van Afrika is, naar ik begrijp. Ik weet verder niet of het zo goed gaat met Mozambique. Ik hoor over dat land eigenlijk alleen maar zeer negatieve verhalen, bijvoorbeeld over de enorme corruptie en over de zakkenvullerij van Frelimo. Professor Smaling is natuurlijk verliefd op Frelimo omdat Frelimo zichzelf altijd heeft gepositioneerd als een socialistische organisatie, maar Frelimi is natuurlijk gewoon een etnisch vehikel van de Tsonga's. Zij maken zo'n 13% van de bevolking uit en wonen vooral in het zuiden, dus vooral ten zuiden van die rivier. Met die Tsonga's gaat het over het algemeen een stuk beter. Die hebben eigenlijk een soort apartheidssysteem ingevoerd. Die Tsonga's worden namelijk overal voorgetrokken. Ik deel de conclusie van professor Smaling dat het zo goed gaat met Mozambique dus helemaal niet. Hetzelfde geldt voor Angola. Dat is ook een Portugese kolonie geweest. De mensen daar gaan nu de straat op. Ze schreeuwen om vrijheid. Mensen die zich verzetten tegen de MPLA verdwijnen achter de tralies. Ik noem de rapper die onlangs weer is gearresteerd. Zo gaat het daar aan de lopende band. De heer Dos Santos, de president en leider van de MPLA, is de rijkste man van het land. Dat is toch niet het socialisme dat u wilt, mijnheer Smaling? 

De heer Smaling (SP):

Ik zal hier nu niet meteen de heer Dos Santos gaan verdedigen. Kijk, die landen hebben natuurlijk hun geschiedenis. Over stromingen als de MPLA en de andere bewegingen in Angola en Mozambique is van alles te zeggen. Vaak zit er natuurlijk nog een geschiedenis achter van Europese of Russische inmenging. Het is echter gewoon niet juist om al die landen op een hoop te gooien en daarover te zeggen: het gaat er niet goed en we hebben in die landen veel belastinggeld weggegooid. Je kunt op Mozambique heel veel aanmerken. Misschien worden er nu allemaal delfstoffen weggehaald zonder dat er belasting over wordt geïnd. Mijnheer Bosma, ik neem u een keer mee als ik in de gelegenheid ben. Als u nu naar Mozambique gaat, zult u zien dat het daar echt vele malen beter gaat dan toen het witte apartheidsregime van het buurland daar de boel systematisch ondermijnde. Ik hoop dat u toch eens ook wat boeken gaat lezen waarin dat wordt aangetoond. Het is leuk om naar het cherrypicking van u te luisteren, tenminste als je van een onverwacht betoog houdt, maar het is niet het hele verhaal. 

De heer Bosma (PVV):

Vier genocides. Daar valt niets tegenin te brengen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Bij dit debat lijken we een beetje tegen dovemansoren te spreken. Ik heb ook een beetje een déjà-vugevoel. Het debat lijkt namelijk op de debatten die we eerder met Arend Jan Boekestijn hierover hebben gevoerd. Die pleitte ervoor om nou eens aan te tonen dat ontwikkelingssamenwerking zou leiden tot economische groei in Afrikaanse landen. Die discussie hebben we toen met hem gevoerd. Uiteindelijk kwamen we daarbij tot de conclusie dat het doel van ontwikkelingssamenwerking niet zozeer economische groei is, als wel het bestrijden van armoede. Dat moet je met de meest gemarginaliseerde groepen doen. Die komen namelijk niet mee als de economische groei toeneemt. Is de heer Bosma het dus met mij eens dat je dit in het perspectief moet zien van die economische ontwikkeling en van armoedebestrijding? Ik noem als voorbeeld Afghanistan. Daar zijn nu duizenden meisjes meer naar school gegaan dan daarvoor. Dat kun je toch kwantificeren? 

De heer Bosma (PVV):

Economische groei is wel altijd het uitgangspunt geweest van het Nederlandse ontwikkelingshulpbeleid. Je hoeft alleen maar de boeken van William Easterly hierover te lezen, of de publicaties van de Wereldbank, zoals Growth is good for the poor. Ik meen dat dat boek van mijnheer Kraay is. Uit zulke werken blijkt dat er geen enkele relatie bestaat tussen enerzijds de 2.500 miljard dollar die het Westen in de Derde Wereld heeft gepompt, en anderzijds economische groei. Andere landen, die niet of nauwelijks ontwikkelingshulp hebben gehad en die, laten we zeggen rond 1950 dirt poor waren, maar wel zelf de goede beslissingen hebben genomen, zijn ongelooflijk gegroeid. Israël was gewoon een woestijn rond 1950. Zuid-Korea was in 1950 platgebombardeerd. Dat land was toen economisch even sterk als Botswana. Zuid-Korea is echter gegroeid en Botswana doet het heel slecht, zoals een groot gedeelte van Afrika het heel slecht doet. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als we het over de Aziatische tijgers en de groene revolutie gaan hebben, dan heb je het over een heel ander soort hulp die toentertijd is gegeven. Dat was heel andere hulp dan de hulp die wij nu bij armoedebestrijding geven. Mijn punt is dat je zaken wél kunt kwantificeren. Als wij scholen bouwen en wij zorgen daar deels voor de veiligheid, dan kunnen we zeggen dat er veel meer meisjes naar school zullen gaan. Als wij met de lokale gemeenschap een put slaan en wij doen dat duurzaam, dan komt er water uit die put. Dan hebben mensen schoon drinkwater en dan worden ze niet meer ziek. Dat kun je allemaal kwantificeren en dat heet armoedebestrijding. Dat is het doel van dit ministerie. 

De heer Bosma (PVV):

Dat heet armoedebestrijding, zegt de heer Voordewind, maar het heet vaak ook gewoon geldverspilling. Ik heb maandag gezegd dat menig waterput geslagen zal zijn, maar wat gebeurt er als de Europeaanse geldschieter weggaat? Blijft die put er dan? Ik ken veel verhalen en die zijn vaak anekdotisch. Mensen zeggen: de waterput was er. Toen die Europeanen met hun tropenhelmen weggingen, werd de put gesloopt en op de markt verkocht. Ik heb maandag ook al gezegd dat het meestal op korte termijn een leuk project is: het huis wordt gebouwd, het aantal vrouwen in de politiek in Rwanda stijgt met 3%. Gefeliciteerd! Op het moment dat het niet meer het project uit het Westen is, zakt het in de benen, heel vaak bijna altijd. Het is daarom geen armoedebestrijding, maar geldverspilling. Ontwikkelingshulp is diefstal van onze ouderen, zieken en gehandicapten. Die 4,1 miljard moet in Nederland worden uitgegeven en niet in al die corrupte nesten in Afrika. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Ik heb een aantal moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de toegerekende kosten voor eerstejaarsasielopvang niet direct herkenbaar zijn in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking; 

overwegende dat het aantal asielzoekers per jaar sterk kan fluctueren en daarmee ook de bijhorende kosten; 

verzoekt de regering om de toerekening voor eerstejaarsopvang van asielzoekers aan de begrotingsstaten van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als zodanig herkenbaar op te nemen in een apart beleidsartikel, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 41 (34300-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er een innovatiefonds noodhulp bestaat; 

overwegende dat bij een ramp naast voedsel, water, tenten en dekens, ook licht en veilige warmte cruciaal zijn voor veiligheid en gezondheid; 

verzoekt de regering om met de Dutch Relief Alliance te bespreken of innovatieve duurzame oplossingen als zonnelampen en cookstoves kunnen worden opgenomen in standaardvoorraden die snel kunnen worden ingezet; 

verzoekt de regering eveneens, te bespreken of noodhulpgoederen vaker sociaal geproduceerd kunnen worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Van Laar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 42 (34300-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat Nederland zich internationaal heeft gecommitteerd aan de afspraak dat klimaatfinanciering additioneel moet zijn aan officiële ontwikkelingshulp; 

verzoekt de regering om dit onderscheid in de begroting 2017 helder voor de Kamer inzichtelijk te maken, inclusief de bijdragen geleverd door het bedrijfsleven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven, Agnes Mulder en Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 43 (34300-XVII). 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik begrijp uiteraard dat de minister in een begroting een bijdrage van het bedrijfsleven op een andere manier zou moeten noteren dan haar eigen bijdrage, maar voor de informatie voor de Kamer zou het op prijs worden gesteld. 

Ik heb nog twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering om de middelen in de "Dutch Good Growth Fund"-pijler ten aanzien van exportfinanciering toe te voegen aan de pijler ten behoeve van investeringen in het lokale mkb met behoud van een trekkingsrecht voor eerstgenoemde pijler, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 44 (34300-XVII). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat vrouwen een cruciale rol spelen in het voorkomen van radicalisering en extremisme, alsook bij de wederopbouw na een conflict, zoals ook erkend in de VN-resolutie 1325; 

constaterende dat de IOB-evaluatie Actuele situatie in Afrika en het Midden-Oosten benadrukt dat lokale actoren vereist zijn om stabiliteit, democratie, rechtsstaat en bescherming van mensenrechten te bevorderen en dat ook vrouwen daarbij een sleutelrol kunnen spelen; 

constaterende dat het kabinet onderschrijft dat met de ondersteuning van democratische transities in de MENA-regio het Nederlands belang gediend is; 

verzoekt de regering om binnen bestaande bronnen meer geld te alloceren voor programma's die inzetten juist op het betrekken van vrouwen bij vredesopbouw in de MENA-regio, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 45 (34300-XVII). 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Sommige dingen zijn onbetaalbaar, zoals het bieden van een veilige abortus, onderdak voor mensen op drift of het tegengaan van kinderarbeid. Dit kost echter wel geld en daarom is het heel goed dat wij een OS-begroting hebben. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. De belangrijkste vraag is natuurlijk wat er maandag gaat gebeuren met de Najaarsnota. Dan moeten wij immers uitsluitsel krijgen over die 400 miljoen die nodig is om de opvang van de eerstejaarsasielzoekers te kunnen betalen. Anders slaat een en ander een enorm gat in de begroting van deze minister. Ik kijk reikhalzend uit naar maandag. Ik hoop niet dat wij een heropening van dit debat nodig hebben, maar dat wij gerust worden gesteld door de bedragen die wij maandag zien. 

Dat heeft alles te maken met de motie-Slob. 

De heer Bosma (PVV):

Er zitten in deze begroting natuurlijk allerlei gevoeligheden voor de ChristenUnie, voor paradepaardjes en lievelingsprojecten. Misschien wordt er straks 300, 400 of 500 miljoen, wie zal het zeggen, op deze begroting verschoven. Blijft de ChristenUnie deze begroting hoe dan ook steunen? 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij zullen afwachten wat er maandag gebeurt. Wij klagen niet alleen maar, maar proberen ook constructief mee te denken met het kabinet. Bij de Algemene Beschouwingen hebben wij een motie ingediend om het hele kabinet op te roepen om deze minister bij te springen en haar gaten te vullen. De minister had immers niet kunnen voorzien dat zo veel mensen in korte tijd beslag moeten leggen op haar begroting. Als dit niet gebeurt, is zij gedwongen om haar eigen begroting als het ware op te eten. Dan blijft er minder geld over voor de armoedebestrijding. Wij zullen maandag afwachten. Als het gat net zo groot blijft als het nu is, zullen wij een heropening van het debat vragen. Zo kan de minister immers het volgende jaar niet in. 

De motie-Slob behelsde niet alleen meer geld voor de opvang in Nederland, maar ook voor de opvang in de regio. Voor volgend jaar zien wij daar de fondsen ook teruglopen. Wij hebben een amendement ingediend om in ieder geval bij te plussen, gericht op die gebieden waar nog maar weinig bereik is van de internationale gemeenschap, bijvoorbeeld Oost-Oekraïne, maar ook Noord-Irak, waar ook dringend hulp nodig is. 

Ik heb de volgende vier moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft toegezegd om in ieder geval in 2016 25% van het budget te besteden via de maatschappelijke organisaties; 

verzoekt de regering om toe te zien op de besteding van die 25% van de ODA-middelen via het maatschappelijk middenveld in 2016, en de Kamer hierover te rapporteren bij de Voorjaarsnota, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 46 (34300-XVII). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Deze motie is een beetje in lijn met de motie die collega Mulder afgelopen maandag indiende, vandaar dat wij haar gezamenlijk hebben ingediend. 

De heer Van Laar (PvdA):

Een korte vraag. Die doelstelling delen wij en die heeft de minister ook bevestigd. De moties blijven echter worden ingediend, nu eens om bij de Voorjaarsnota, dan weer om in mei en vervolgens weer om in juni te rapporteren. Elke keer constateren wij echter dat wij pas na afloop van het jaar weten hoe hoog het percentage is geweest. Het hele jaar worden er immers toezeggingen gedaan, lopen er aanbestedingen et cetera. Waarom dient u elke keer dezelfde motie in, waar wij dan weer tegen moeten stemmen, terwijl wij het over het punt gewoon eens zijn? 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vraag de heer Van Laar niet om tegen deze motie te stemmen en ik vraag hem ook niet om tegen de andere moties te stemmen. Sterker nog, ik denk dat wij allemaal aan dezelfde kant staan, ook de minister. Alleen, het is voor ons natuurlijk lastig om er inzicht in te krijgen als wij het niet transparant krijgen. Wij hebben nu de cijfers ontvangen over 2014. De minister kan nog geen cijfers geven voor 2015, maar zij geeft al wel een weerwaarschuwing voor 2016, aangezien de kosten voor de eerstejaarsopvang stijgen en het percentage dus waarschijnlijk zal dalen. Daarom vragen wij tussentijds hoe het ermee staat. Dus: gaat het goed? En: kunnen wij u nog helpen door het kostbare en efficiënte kanaal van het maatschappelijk middenveld in te zetten? 

De heer Van Laar (PvdA):

In de jaarstukken kunnen wij de cijfers over 2015 verwachten — dat kunnen wij ook vragen van de minister — maar niet tussentijds, want dan weten wij nog steeds niet hoe het jaar eruitziet. Het is jammer dat het zo moet, maar zo moet het. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We zullen afwachten wat het oordeel van de minister is, want zij was in eerste termijn positief over de transparantie. Zij wil die ook geven. Die 25% blijft ook haar inzet. Ik zie daar niet een-twee-drie problemen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat de werkwijze van de Dutch Relief Alliance effectief en efficiënt is; 

van mening dat het wenselijk is om 25% van het ontwikkelingsbudget via maatschappelijke organisaties te laten lopen; 

verzoekt de regering, de werkwijze en financiering van de Dutch Relief Alliance langjarig door te zetten binnen het beleid voor humanitaire hulp, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 47 (34300-XVII). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De volgende motie dien ik in om een amendement langjarig structureel te laten doorlopen. Zij heeft betrekking op mijn gewijzigde amendement op stuk nr. 33. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat sociale beschermingsprogramma's van UNICEF in Zimbabwe, Mozambique, Malawi en Zambia jarenlang door Nederland zijn gesteund en veel weeskinderen hebben beschermd die slachtoffer zijn van hiv en aids; 

verzoekt de regering om de sociale beschermingsprogramma's voor aidswezen structureel en langjarig te steunen, in lijn met het gewijzigde amendement-Voordewind c.s. (34300-XVII, nr. 33), 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 48 (34300-XVII). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn laatste motie gaat over de financiële problemen waar we het nu over hebben en bevat het verzoek om te bekijken of we daar in de toekomst een andere financieringsstructuur voor kunnen bedenken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er volgens de Algemene Rekenkamer vooralsnog geen structurele oplossing is om de kosten van de eerstejaarsopvang van asielzoekers te dekken; 

verzoekt de regering, met voorstellen te komen voor een structurele oplossing vanaf 2017 om bovengemiddelde kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers tijdig te ondervangen, en de benodigde extra uitgaven buiten het huidige én toekomstige ontwikkelingsbudget te zoeken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 49 (34300-XVII). 

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik was op veel voorbereid, maar niet op het feit dat ik vandaag de dagsluiting namens de Kamer zou mogen doen. Ik heb geen stichtelijke woorden voorbereid. Ik heb slechts een aantal moties en weinig tijd. 

In tweede termijn ga ik in op twee onderwerpen. Allereerst ga ik in op de klimaatfinanciering, zoals ik al had aangekondigd. Ik vind het juist belangrijk dat we voor de lange termijn zekerheid geven. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat klimaatverandering een van de grootste mondiale risico's vormt en dat de Wereldbank waarschuwt dat 100 miljoen mensen wereldwijd weer terug kunnen vallen in armoede; 

constaterende dat een langetermijnvisie en commitment van Nederland op het gebied van internationale klimaatfinanciering nodig is, waarin wordt aangegeven wat Nederland wil uitgeven, waar Nederland dat aan uitgeeft en welke impact we daarmee willen bereiken; 

constaterende dat duidelijkheid over klimaatfinanciering van belang is voor ontwikkelingslanden als basis om hun beleid op in te richten; 

verzoekt de regering, een meerjarenplan klimaatfinanciering vast te stellen tot 2020 en hierover jaarlijks te rapporteren aan de Kamer, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver en Jan Vos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 50 (34300-XVII). 

De heer Klaver (GroenLinks):

In eerste termijn heb ik het ook gehad over de investeringsverdragen, de investeringsbeschermingsovereenkomsten en ISDS, dat daarin zit. Ik dank de minister voor de schriftelijke beantwoording en de informatie die daarbij zat. De lijst met bedrijven die via Nederland arbitragezaken aanspannen, is veelomvattend. Ik vind het goed dat dit inzicht er is. Daarom zou ik die lijst graag jaarlijks willen ontvangen. Daartoe dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat investeerdersbescherming (ISDS) in investeerdersbeschermingsovereenkomsten niet transparant is; 

constaterende dat 11% van de bekende ISDS-claims via Nederland loopt; 

constaterende dat het aantal bekende ISDS-zaken snel stijgt; 

verzoekt de regering, de Kamer jaarlijks bij de begroting te informeren welke bedrijven via Nederland een ISDS-zaak hebben aangespannen, met vermelding van de hoogte van de claim, of hebben beëindigd, met vermelding van de uitkomst, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver, Jan Vos, Jasper van Dijk en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 51 (34300-XVII). 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik dank de minister nogmaals voor de schriftelijke beantwoording. Daardoor kwam ik er ook achter dat de focus die ik eerst had op TTIP, die zich verlegde naar de IBO's, zich ook zou moeten richten op de Energy Charter Treaty. Dat is niet een bilateraal, maar een multilateraal verdrag. Ik hoop dat de minister zich wil inspannen om dat verdrag te herzien, omdat veel zaken die milieugerelateerd zijn, via dat verdrag lopen. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er meer dan zestig geschillen tussen investeerders en staten (ISDS) onder het Energy Charter Treaty zijn aangespannen; 

constaterende dat wijzigingen in het energiebeleid in het belang van klimaat, veiligheid en gezondheid belemmerd kunnen worden door het Energy Charter Treaty; 

verzoekt de regering om zich in te zetten om het Energy Charter Treaty te herzien zodat geen ISDS-zaken meer aangespannen kunnen worden vanwege verduurzaming van het energiebeleid, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 52 (34300-XVII). 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik zie dat ik nog enkele seconden over heb. Die wil ik gebruiken om nog iets te zeggen over de verantwoording van de minister, want ik kon niet bij het overleg van maandag zijn. Het zou niet terecht zijn om te zeggen dat de minister zich niet verantwoordt over het beleid. Ik sluit mij echter wel bij de rapporteurs aan in die zin dat de informatie in de begroting ook wat mij betreft niet voldoende is. Ik vraag niet om meer informatie, maar om een betere ontsluiting van alle beschikbare informatie, zodat de Kamers hun controlerende taak beter kunnen uitvoeren. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de tweede termijn van de Kamer. Ik constateer dat de minister een kwartier nodig heeft voor haar reactie op alle moties. 

De vergadering wordt van 23.24 uur tot 23.40 uur geschorst. 

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik heb een paar vragen, een paar amendementen en een aantal moties om te behandelen. Ik zal ze snel doorlopen. Mevrouw Mulder vroeg uit welke pot het EU-fonds wordt gevuld. Het komt niet uit begrotingssteun van de Commissie. Voor het grootste deel komt het uit het Europees Ontwikkelingsfonds, reserves en reeds geplande relevante regionale en nationale programma's. Er komt ook geld uit andere instrumenten van de Europese Commissie, zoals het Europese nabuurschapsinstrument, het ontwikkelingssamenwerkingsinstrument en humanitaire hulp. 

Wat is de leverage van het Climate Investor One Fonds, moest ik de heer Vos van de PvdA nog vertellen. De ambitie van FMO is €1 publiek en €10 privaat geld. Dat is zelfs twee keer zoveel als sommige andere fondsen. Voor het klimaatfonds met de institutionele beleggers is het nog wat vroeg om te zeggen, maar als we het Deense voorbeeld volgen, zou de verhouding 1 op 5 zijn. 

De heer Taverne vroeg mijn visie op de 0.7-norm. Die heb ik overigens al eerder schriftelijk uiteengezet. Het is misschien goed om te zeggen dat Nederland inzet op vernieuwing en modernisering van de norm. Ik meen dat ik een aantal schriftelijke vragen erover beantwoord heb. Ik neem aan dat we er nog wel een keer over zullen spreken. 

De heer Taverne (VVD):

Er wordt eindeloos over die norm gepraat, maar de hoogte ervan wordt gek genoeg niet ter discussie gesteld. Die is ooit door Jan Tinbergen uit de hoge hoed getoverd. Als je binnen de norm wilt moderniseren, is dat allemaal prachtig, maar ik wil graag weten waarom de hoogte niet ter discussie wordt gesteld. 

Minister Ploumen:

In het IBO-rapport wordt de hoogte wel degelijk ter discussie gesteld. Het debat over de hoogte begint natuurlijk met de vraag wat je ermee wilt bereiken. De heer Taverne wordt op zijn wenken bediend met dat rapport. 

Mevrouw Mulder vroeg wanneer welke tenders worden opengesteld. De meeste zijn afgerond. Voor Voice hebben organisaties kunnen indienen en worden de resultaten bekendgemaakt, of zijn ze begonnen. Samenspraak en Tegenspraak, SRGR Partnerschappen, FLOW en de nieuwe Product Development Partnerships beginnen allemaal op 1 januari 2016. Dat zijn dus done deals. Voor Voice zijn de aanvragen ingediend en zullen de vijf overgebleven aanbieders in december worden gevraagd om hun voorstellen in te dienen. Het Nationaal Actieplan 1325 gaat een nieuwe fase in. Het beleidskader wordt in het voorjaar van 2016 gepubliceerd. Van Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid start ook in 2016 de nieuwe ronde. Dit overzicht is waarschijnlijk niet helemaal compleet. Ik zeg mevrouw Mulder graag toe dat ik haar een overzicht toestuur. 

Ik zal de amendementen langslopen. 

Het amendement op stuk nr. 7 van de heer Van Klaveren ontraad ik. 

Over het amendement op stuk nr. 8 van de leden Ten Broeke en Servaes laat ik het oordeel aan de Kamer. 

Het amendement op stuk nr. 9 van de heer Smaling ontraad ik. Ik heb al gezegd waarom. Ik vind dat alle middelen moeten openstaan voor iedereen. Ik zie de aansporing van de heer Smaling om nog eens goed te kijken naar de toegankelijkheid. Ik zal me er zeer voor inzetten om ervoor te zorgen dat de toegankelijkheid adequaat wordt, als die niet voldoende is. 

Over het amendement op stuk nr. 17 van de leden Van Laar en Van Veldhoven over kinderarbeid laat ik het oordeel aan de Kamer. 

Het oordeel over het amendement op stuk nr. 18 van de leden Van Laar en Smaling over een verschuiving binnen het voedselzekerheidsbudget laat ik aan de Kamer. 

Het oordeel over het amendement op stuk nr. 19 van de leden Smaling en Teeven, dat het amendement op stuk nr. 10 vervangt, over Wings for Aid laat ik aan de Kamer. Ik zeg daarbij dat het wat mij betreft om een bedrag van maximaal 1,5 miljoen zou moeten gaan. Dit is gebaseerd op de kennis die wij nu hebben over het voorstel. Er moet nog een ordentelijk voorstel voor komen. Daar is bij de hulporganisaties natuurlijk vraag naar. Dit gezegd hebbende, laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer. Ik vind het een interessant plan. 

Het amendement op stuk nr. 20 van de leden Voordewind en Smaling over Voice ontraad ik. Ik heb al in eerste termijn gezegd waarom we gaan beginnen op basis van een evaluatie. Als die evaluatie positief is, sta ik er zeer voor open om hier opnieuw naar te kijken. 

Het amendement op stuk nr. 23 van de heer Taverne c.s. gaat over het zelfbeschikkingsrecht voor vrouwen. Ik dank de heer Taverne daarvoor en laat het oordeel over het amendement aan de Kamer. Het is altijd goed om meer mensen in je support group te krijgen. 

Het amendement op stuk nr. 24 van de leden Smaling en Mulder, dat het amendement op stuk nr. 15 vervangt, gaat over meer middelen naar ambachtsscholen en vakopleidingen. Gered Gereedschap wordt er ook in genoemd. Ik sta daar zeer sympathiek tegenover, dus ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer. Dit lijkt me een goed plan. 

Het amendement op stuk nr. 25 van mevrouw Van Veldhoven en de heer Van Laar gaat over het voorkomen van onveilige abortus. Ik heb al uitgesproken dat ik daar zeer voor ben. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer. 

Het amendement op stuk nr. 26 van de leden Smaling en Taverne vervangt het amendement op stuk nr. 16. Ik heb al gezegd dat ik het belangrijk vind om gezondheidssystemen te steunen. Ik zet er ook zeer op in dat dat een onderdeel wordt van het gewone werk, onder andere bij het Global Fund. Zo moet het zijn. We moeten dat niet hoeven pushen en we moeten daar geen nieuwe begrotingsregels voor nodig hebben. Ik blijf me daarvoor inzetten, maar ik ontraad dit amendement. 

Het amendement op stuk nr. 27 van de heer Voordewind vervangt het amendement op stuk nr. 22. Het gaat over een verschuiving binnen het Relief Fund naar het DRA, Oost-Oekraïne en Noord-Irak. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer. De noden zijn daar hoog, zo zeg ik de heer Voordewind na. 

Het oordeel over het amendement op stuk nr. 33 van de heer Voordewind c.s. over extra middelen naar social protection laat ik aan de Kamer. Dit amendement heeft zeker mijn sympathie. Het vervangt het amendement op stuk nr. 21. 

Ik kom nu bij de moties. De motie van de heer Smaling op stuk nr. 28 over zelfreflectie wil ik ontraden. We doen dat steeds op basis van evaluaties en beleidsdoorlichtingen. Daarop volgt eventueel een bijstelling. Ik heb me eraan gecommitteerd om er met de Kamer aan te werken dat we de uitkomst van die reflecties nadrukkelijker in de begroting laten zien. Ik hoop dat de heer Smaling, de rapporteur van afgelopen maandag, mijn oordeel over deze motie in die zin wil zien. Ik committeer me aan wat we toen hebben afgesproken. Dat lijkt mij in de geest van wat hij beoogt. 

De heer Smaling (SP):

Er zijn natuurlijk allerlei zelfevaluaties, maar deze motie is toch een soort extreme make-over. Omdat de minister zoiets zelf ook recent heeft doorgemaakt, dacht ik dat dit bij haar misschien beter zou vallen dan hoe zij het net verwoordde. 

Minister Ploumen:

Laat ik het zo zeggen. De heer Smaling vraagt om een soort meta-evaluatie. We zijn nu juist bezig met een aantal beleidsdoorlichtingen die samen aangeven wat we anders zouden kunnen doen. Om het even oneerbiedig te zeggen: ik zie geen aanleiding om daar nog een kopje bovenop te zetten. Ik denk dat de heer Smaling in de loop van 2016 zal merken dat we hier juist op een aantal terreinen aan tegemoetkomen. Ik heb dus geen behoefte meer aan een aparte meta-evaluatie. 

De heer Smaling (SP):

Ik hoop natuurlijk nog steeds dat deze motie wordt aangenomen, maar mocht dat niet het geval zijn, dan vraag ik de minister om op vrijdagochtend naast minister Schultz van Haegen te gaan zitten en te vragen hoe dat hele proces van de Omgevingswet haar bevallen is. Daar doel ik namelijk op. 

Minister Ploumen:

Ik spreek daar herhaaldelijk over met collega Schultz. Ik hoor wat de heer Smaling zegt en zal zeker nagaan of ik hem daar af en toe in tegemoet kan komen als dat aan de orde is in debatten. 

De motie-Taverne op stuk nr. 29 gaat over ambitie voor de exportfinanciering. Dat is een goed plan. Ik laat deze motie aan het oordeel van de Kamer. 

De motie op stuk nr. 30 is ingediend door de heer Taverne en een aantal van zijn vrienden. Ik vind de motie zeer sympathiek en laat haar aan het oordeel van de Kamer. 

Dan kom ik op de motie-Agnes Mulder/Smaling op stuk nr. 31. Ik heb net al iets gezegd over de wijze waarop het EU trust fund is opgebouwd. Er rest mij niets anders dan deze motie te ontraden. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

De minister gaf aan uit welke bronnen het geld kwam voor dit fonds. Vindt de minister niet dat het geld meer uit de algemene begrotingssteun zou moeten komen dan uit andere delen van dat Europese ontwikkelingsfonds? 

Minister Ploumen:

Ik meen dat de Europese Commissie en de Europese Raad een afweging hebben gemaakt. Zij hebben bekeken welke middelen nog vrij waren of vrij te maken waren op korte termijn om dit te steunen. Er is een aantal afspraken gemaakt over algemene begrotingssteun. We kennen elkaars positie hierover: mevrouw Mulder en ik zijn er niet per se fan van, als ik het zo mag zeggen. Het zijn wat langer lopende verplichtingen, dus ik denk dat de Commissie daarin gewoon een verstandige, nuchtere afweging heeft gemaakt. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik dank de minister voor deze toelichting. 

Minister Ploumen:

De motie-Agnes Mulder/Taverne op stuk nr. 32 ontraad ik. Ik heb gezegd dat collega Dijkhoff en ik juist het advies van de ACVZ willen volgen en zeer scherp willen nagaan welke interventies het best zijn. Ik wil niet dat jongeren die toch al geen kans hebben, daar op deze manier de dupe van zouden kunnen worden. 

De motie-Van Laar c.s. op stuk nr. 34 gaat over Meerjarige Strategische Plannen. Daarin moet, waar dat nog niet aan de orde is, meer aandacht voor migratie komen. Die motie zie ik als ondersteuning van beleid en laat ik aan het oordeel van de Kamer. 

De motie-Van Laar c.s. op stuk nr. 35 over de situatie in Ethiopië is overbodig, want er is een internationale vraag van Ethiopië binnengekomen bij de Verenigde Naties om het land bij te staan om de hongersnood af te wenden. Daarmee is de motie overbodig en ontraad ik haar. Gelukkig is er gebeurd wat de heer Van Laar en een aantal anderen graag zagen gebeuren. 

De motie-Van Laar/Voordewind op stuk nr. 36 betreft iets wat organisaties al doen. Noodhulporganisaties werken vanuit het humanitair imperatief en zorgen ervoor dat juist de allerzwaksten bereikt worden. Daarmee is het beleid en is de motie overbodig. 

De voorzitter:

"Overbodig" betekent "ontraden", toch? 

Minister Ploumen:

Ja, ontraden. 

De voorzitter:

Dat oordeel hebben we nodig voor de leden. 

Minister Ploumen:

De motie is mij sympathiek, maar het is staand beleid. Je zou ook kunnen zeggen: ondersteuning van het beleid, dus oordeel Kamer. Wat u wilt, voorzitter. 

De voorzitter:

Nee, het is uw keuze. Ik ben hier geen partij in. 

Minister Ploumen:

Het is het wezen van noodhulporganisaties om dit zo te doen, dus laat ik hartelijk zijn: de motie is ondersteuning van beleid en daarmee laat ik haar aan het oordeel van de Kamer. 

De heer Van Laar (PvdA):

Het rapport van de Dutch Coalition on Disability and Development wil ik toch van harte aanbevelen. Daaruit blijkt juist dat heel veel mensen niet bereikt worden. Ook al zouden noodhulporganisaties het wel proberen, dan slagen zij er blijkbaar niet in. Er is dus toch extra inzet nodig. Daarom heb ik deze motie ingediend. 

Minister Ploumen:

Dan is het maar goed dat ik mijn advies over de motie heb omgezet in "oordeel Kamer". Ik spreek de desbetreffende organisatie binnenkort en zal dan specifiek inzoomen op dit rapport, op verzoek van de heer Van Laar. 

De motie op stuk nr. 37 zie ik als een ondersteuning van het beleid en daarover laat ik het oordeel aan de Kamer. 

Ik wil de heer Vos vragen om zijn motie op stuk nr. 38 van de heer Vos over de toezichthouder en de imvo-convenanten aan te houden. De volgende week spreken wij in het algemeen overleg over het imvo juist over dit onderwerp en dan kunnen wij dit wat nader uitdiepen. 

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Vos. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Volgaarne voldoe ik aan het verzoek van de minister. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Jan Vos stel ik voor, zijn motie (34300-XVII, nr. 38) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Ploumen:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 39 van de leden Vos en Teeven over strategisch investeren. Ik zie deze motie als een ondersteuning van mijn beleid en laat dus het oordeel aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 40 van de heer Bosma ga ik ontraden. Ik deel zijn analyse en de verbanden die hij legt niet. 

De motie op stuk nr. 41 van mevrouw Van Veldhoven gaat over het verzoek om de toerekening van de eerstejaarsopvang in de begrotingsstaat op te nemen. Dat moet ik ontraden, want het staat op de begroting van Veiligheid en Justitie. Ik herhaal dat HGIS een integraal overzicht biedt van al die kosten. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Wij hebben wel een integraal overzicht van de kosten, maar we weten niet hoeveel daar van de begroting van OS betaald moet worden. Om die reden heb ik de minister gevraagd om eens na te denken over een apart beleidsartikel binnen haar begroting, waaruit de kosten betaald kunnen worden die vervolgens moeten worden overgeheveld naar de begroting van Veiligheid en Justitie. Als de minister daar nog over wil nadenken en schriftelijk wil reageren, ben ik gaarne bereid om deze motie even aan te houden. Het is toch belangrijk dat we inzicht krijgen daarin. 

Minister Ploumen:

Ik deel de wens om meer inzicht te krijgen. Ik ga graag in op het aanbod van mevrouw Van Veldhoven om de motie nog even aan te houden. Ik kom daarop terug met een schriftelijke reactie. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dan houd ik de motie even aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Veldhoven stel ik voor, haar motie (34300-XVII, nr. 41) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Ploumen:

Het oordeel over de motie op stuk nr. 42 laat ik aan de Kamer. Ik vind het een prima initiatief. Ik heb vorige week een rapport ontvangen over de wijze waarop energievoorziening aan vluchtelingen duurzamer kan. Ik heb toen ook gezegd dat ik mij op de World Humanitarian Summit daarvoor zal inzetten. De motie is mij zeer sympathiek en ik laat het oordeel aan de Kamer. 

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 44 van mevrouw Van Veldhoven. Deze motie moet ik ontraden. Twee weken geleden heb ik in een brief aangegeven hoe wij met de middelen omgaan. Ik heb ook aangeven dat we in Spoor 3 nog specifieke interventies zullen plegen. Dat wil ik graag doen en om die reden wil ik de motie ontraden. 

De voorzitter:

U bent de motie op stuk nr. 43 vergeten. Anders raken de leden in de war. 

Minister Ploumen:

Pardon. Erger nog, ik heb de motie op stuk nr. 43 niet. Misschien kan iemand mij die snel aanreiken. Via u, voorzitter, dank ik de heer Teeven hartelijk. 

De motie op stuk nr. 43 van mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Mulder gaat over klimaatfinanciering en gevraagd wordt of ik dit in de begroting voor 2017 inzichtelijk wil maken. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Ik zal mij daarop voorbereiden en zal kijken hoe we dat het beste kunnen doen. Er zitten wat voetangels en klemmen aan, maar dat weten mevrouw Van Veldhoven, mevrouw Mulder en de heer Smaling. 

Dan kom ik aan de motie op stuk nr. 44. 

De voorzitter:

Die hadden we gehad. 

Minister Ploumen:

Die was ontraden. De motie op stuk nr. 45 zie ik als een ondersteuning van het beleid en laat ik dus aan het oordeel van de Kamer. 

Het oordeel over de motie op stuk nr. 47 van de heer Voordewind en mevrouw Mulder laat ik aan de Kamer. Het blijft mijn ambitie om die 25% te besteden via maatschappelijke organisaties. Het wordt wel lastig, maar ik rapporteer graag over de voortgang. 

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 47 van de heer Voordewind. Die moet ik helaas ontraden, niet om inhoudelijke maar om procedurele redenen. Die motie gaat verder dan 2017 en zo ver reikt de horizon van dit kabinet niet. De motie op stuk nr. 47 wordt dus ontraden. 

De motie op stuk nr. 48 van de heer Voordewind gaat over social protection. Ik zie die motie als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel daarover graag aan de Kamer. 

Ik ontraad de motie op stuk nr. 49 van de heer Voordewind, wederom omdat daarin wordt gesproken om met voorstellen te komen voor een structurele oplossing vanaf 2017. Zover reikt de horizon van Rutte II niet. 

Ik verval in herhaling, maar ook de motie op stuk nr. 50 van de heren Klaver en Vos gaat voorbij onze horizon. Ik weet dat de heren daar juist een probleem in zien. Dat is toch gewoon even zoals de situatie nu is. Ik moet die motie dus helaas ontraden. 

De motie op stuk nr. 51 gaat over investeringsbescherming, het aantal ISDS-zaken en het geven van informatie daarover. Ik ben zeer welwillend, maar ik zou de heer Klaver willen vragen of hij de motie zou willen aanhouden, want ik wil even kijken welke informatie openbaar is. De overheid heeft geen rol in die geschillen en beschikt dus ook niet over die informatie. Ik zou dat dus graag even willen checken voordat ik met een gul gebaar zeg dat ik het ga doen en dat vervolgens blijkt dat het om redenen buiten mijzelf en buiten de heer Klaver niet kan. Als hij dat wil doen, zou ik dat fijn vinden. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Daar ben ik natuurlijk altijd toe bereid, want ik wil graag dat de motie wordt uitgevoerd. Dan zou ik wel de minister willen vragen wanneer ik een reactie tegemoet kan zien. 

Minister Ploumen:

Dat moet voor het kerstreces kunnen, want ik neem aan dat we dit zo op kunnen zoeken. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens mij is het niet zo heel ingewikkeld, dus die informatie zou wellicht voor de stemmingen van aanstaande dinsdag beschikbaar kunnen zijn. Als dat zou kunnen, heeft dat de voorkeur. 

Minister Ploumen:

Ik ga daarnaar streven. Ik weet niet of het kan, maar ik ga daar zeker naar streven. 

De voorzitter:

Als de heer Klaver de motie niet aanhoudt, wat is uw advies dan? 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik houd de motie nu aan. Dat geeft de minister wat rust. Ik ga ervan uit dat er voor dinsdag een antwoord is. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Klaver stel ik voor, zijn motie (34300-XVII, nr. 51) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De heer Taverne (VVD):

Ik heb een klein punt van orde. De motie op stuk nr. 51 en ook de volgende motie zijn ondertekend door collega Jasper van Dijk, maar hij heeft niet aan het debat deelgenomen. 

De voorzitter:

Dat mag volgens mij gewoon. Hij mag niet als eerste, dus als indiener onder de motie staan. Dat kan niet, maar zijn naam kan er wel bij staan. Er is procedureel dus niets aan de hand. Dan is dat ook weer opgehelderd. 

De heer Klaver (GroenLinks):

De minister heeft al gesproken over de motie op stuk nr. 50. Dat ging heel snel. De minister heeft die motie ontraden. We hebben het debat over die meerjarenraming en over het feit dat je best over een horizon van een kabinet heen kunt kijken, al eerder gevoerd. Wat nu als ik er in plaats van een meerjarenplan een meerjarenraming van maak? 

Minister Ploumen:

De heer Klaver is niet voor één gat te vangen. Dat komt op hetzelfde neer. Dat betekent toch dat wij een pad uitstippelen op een weg die wij niet meer zelf zullen aflopen. Dat is dus toch ingewikkeld voor mij. Ik blijf dus bij mijn oordeel. Ik zie dat de heer Klaver hulptroepen heeft. Ik heb het zeker al gedaan? 

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Klaver is zeker niet voor één gat te vangen, zeker niet met zulke goede collega's als mevrouw Van Veldhoven. Dat gebeurt regelmatig. Uw hele begroting staat er vol mee. Sterker nog, ik heb bijvoorbeeld naar het MIRT verwezen, naar de investeringsagenda voor het asfalt. Daarin wordt het zelfs vastgelegd tot 2028. Dat zijn niet eens ramingen, het is vastgelegd. Ik vind het prima als mijn moties worden afgewezen — dat zijn we gewend — maar de argumentatie kan nog wel wat aan kracht winnen. Volgens mij klopt het niet of is het in ieder geval inconsistent wat de minister zegt. Wellicht wil zij er schriftelijk op terugkomen waarom dit echt niet kan. Als zij het niet wil, mag zij het nu ook zeggen, dan hoor ik dat graag. Maar dat het niet kan, is onzin. 

Minister Ploumen:

Ik denk daar natuurlijk toch anders over, maar ik vind het geen enkel probleem om daarover nog nadere informatie te verstrekken. 

De voorzitter:

Maar vooralsnog houdt u het bij "ontraden"? 

Minister Ploumen:

Ja, vooralsnog houd ik het echt bij "ontraden", absoluut. 

De voorzitter:

Dan is dat helder voor de Handelingen. En u zegt toe dat u er nog schriftelijk op terugkomt. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben blij dat de minister erop terugkomt, maar deze motie houd ik niet aan. 

Minister Ploumen:

Die indruk had ik ook helemaal niet. 

Dan kom ik nu bij de laatste motie, ook van de heer Klaver, op stuk nr. 52. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer, want het is ondersteuning van beleid. Als er een nieuwe vorm is, wil ik dat die uiteindelijk alle investeringsovereenkomsten, inclusief het Energy Charter, gaat betreffen. Dan eindigt de avond voor de heer Klaver toch nog een beetje opgewekt. 

De heer Van Laar (PvdA):

Er was een motie over Ethiopië. Die gaan wij intrekken. Het betreft de motie op stuk nr. 35. Maar ik ga de minister wel heel scherp volgen, want als het toch niet blijkt te kloppen — volgens mijn informatie klopt het niet — gaan wij de minister daarover nog wel tot de orde roepen, om het maar zo te zeggen. 

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Laar c.s. (34300-XVII, nr. 35) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. 

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de beraadslaging. Ik dank de minister, de woordvoerders van de Kamer en alle mensen die dit debat hebben gevolgd. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag zullen wij stemmen over de moties. Aanstaande donderdag wordt er gestemd over de amendementen die bij deze begroting horen. 

Naar boven