32 824 Integratiebeleid

Nr. 74 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 5 juni 2014 overleg gevoerd met Vice-Minister-President, Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 maart 2014

  • over de ontwikkelingen op het gebied van de inburgeringsexamens (Kamerstuk 32 824, nr. 50);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 april 2014

  • met de stand van zaken arbeidsmarktmodule; eindtermen KNS-examen (Kamerstuk 32 824, nr. 54).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Van Weyenberg

Griffier: Weeber

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Azmani, De Graaf, Karabulut, Mei Li Vos, Yücel en Van Weyenberg,

en Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 13.15 uur.

De voorzitter: Goedemiddag. Ik heet de Minister, zijn medewerkers en alle mensen die het debat volgen, hier of via het internet, van harte welkom. Er zijn vandaag in ieder geval drie sprekers. Ik zal deze vergadering voorzitten, maar ook zelf een inbreng leveren. Dan zal ik mevrouw Yücel vragen om het voorzitterschap even over te nemen. Ik stel voor om de spreektijd in de eerste termijn van de Kamer vast te stellen op ongeveer vijf minuten per fractie.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Om ervoor te zorgen dat nieuwkomers zo snel mogelijk volwaardige deelnemers worden aan de Nederlandse samenleving is een goede inburgering cruciaal. Belangrijk daarvoor is dat bij de inburgering een goede basiskennis wordt verworven van de Nederlandse taal, de Nederlandse samenleving en de essentiële waarden die Nederland tot Nederland maken zoals vrijheid en gelijkheid. In dit debat ga ik vooral in op de door de Minister voorgestelde arbeidsmarktmodule. Ik begin echter met twee andere punten.

Tijdens het vorige debat over inburgering heb ik de Minister gevraagd om bij de verbetering van de inburgering te kijken naar de mate waarin de essentiële waarden van de Nederlandse samenleving bij de inburgering naar voren komen, zoals gelijkheid van man en vrouw, gelijkheid van homo's en hetero's en de vrijheid van meningsuiting en godsdienst. Komen onze kernwaarden daarin nu naar de mening van de Minister voldoende naar voren?

Per 1 november 2014 wordt het nieuwe examen voor de toets gesproken Nederlands operationeel. De inburgeraars die nu bezig zijn met de voorbereiding voor de toets gesproken Nederlands hebben gestudeerd conform de oude eindtermen. Wordt een passende overgangsregeling voor deze inburgeraars getroffen, opdat zij niet onnodig de dupe worden van de vernieuwing van het examen?

Dan ga ik in op de arbeidsmarktmodule, voor mij het hoofdpunt van dit AO. Werk is als emancipatiemotor van groot belang voor de inburgering. Door werk word je financieel onafhankelijk, leer je mensen kennen en maak je kennis met de Nederlandse samenleving. Het draagt ook bij aan het gevoel van eigenwaarde. De uitbreiding van de inburgeringseisen met een onderdeel om de arbeidsparticipatie te verbeteren is daarom voor de Partij van de Arbeid een zeer waardevolle toevoeging op het huidige stelsel. De PvdA is positief over de aanpak van de arbeidsmarktmodule zoals de Minister deze in de brief uiteenzet. Iedere burger is anders. Het is daarom goed dat de Minister kiest voor maatwerk met landelijk gestelde eindwaarden. Het is voor ons van groot belang dat de module bijdraagt aan de kansen op participatie, zodat mensen na afloop van de module niet verdwijnen in de verborgenheid of zonder perspectief op werk thuis komen te zitten. De Partij van de Arbeid is daarom van mening dat de module niet alleen gericht moet zijn op de basiskennis over de arbeidsmarkt, de beroepsoriëntatie, sollicitatievaardigheden et cetera, maar ook een aanzet moet geven tot het zetten van een vervolgstap naar werk of bijscholing ten behoeve van werk. Hoe kijkt de Minister aan tegen onze suggestie om in de arbeidsmarktmodule de beoordeling van het al dan niet hebben van een startkwalificatie en/of scholingsbehoefte en een persoonlijk actieplan op te nemen? De Partij van de Arbeid is er kortom voorstander van dat de arbeidsmarktmodule concreet wordt afgesloten met een persoonlijk actieplan gericht op werk. Ziet de Minister mogelijkheden om de uitwerking van de arbeidsmarktmodule ook in de eindtermen op deze wijze vorm te geven?

Mevrouw Karabulut (SP): Kan mevrouw Yücel dat nader toelichten? Moet daarop beoordeeld worden? Hangt dat samen met de re-integratie? Hoe moet ik dat voor me zien?

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik heb natuurlijk ook zelf nagedacht over de invulling hiervan. Mijn eerste gedachte gaat uit naar alle participatieprojecten, maar ook naar allerlei sectorplannen en regioplannen die nu natuurlijk mooi ingevuld gaan worden. Misschien zijn er mogelijkheden om deze doelgroep via die plannen extra te stimuleren en te begeleiden naar de arbeidsmarkt. Er zijn veel middelen beschikbaar. Hoe kunnen wij die twee instrumenten, de behoefte en de mogelijkheden die er zijn, bij elkaar brengen gebruikmakend van de gelden voor de bevordering van participatie en de bestrijding van werkloosheid? Dat is eigenlijk mijn zoektocht. Daarom stel ik deze vraag ook aan de Minister.

Mevrouw Karabulut (SP): Als ik het goed begrijp, spreekt mevrouw Yücel dus niet alleen over het portfolio. Daar moet iets meer aan gekoppeld worden, namelijk een soort van aanbod voor werk of een leer-werktraject, maar in ieder geval een stap naar de praktijk.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik ben er een groot voorstander van om binnen de arbeidsmarktmodule die de Minister nu voorstelt, voor de inburgeraar een actieplan op te stellen dat is gericht op werk. Daardoor heeft de inburgeraar zich niet alleen georiënteerd op, gesnuffeld aan en kennis opgedaan over de arbeidsmarkt, maar heeft hij ook een vertaling gemaakt naar de betekenis daarvan voor hem: betekent dit dat ik nu werk kan gaan zoeken en dat ik dat op die en die manier moet doen, of betekent dit voor mij dat ik bijgeschoold moet worden? In het vervolg van mijn betoog wordt dit voor mevrouw Karabulut misschien duidelijker.

Op dit onderdeel wil ik nog een punt naar voren brengen. De inburgeraar heeft een steeds mooier wordende inburgeringscursus gedaan en is geslaagd. Maar dan? Het uiteindelijke resultaat in het belang van de inburgeraar en in het belang voor de samenleving is natuurlijk dat de inburgeraar aan het werk komt of bijscholing volgt om aan het werk te kunnen komen. Mijn vraag spitst zich dan ook nog meer toe op de fase daarna. Ziet de Minister mogelijkheden om pilots of projecten te starten die hierop zijn gericht? Hoe worden degenen die voor de module zijn geslaagd, begeleid naar werk of gestimuleerd om zich bij te laten scholen als dat nodig is?

De Partij van de Arbeid ziet graag dat wij monitoren hoeveel inburgeraars na hun inburgering daadwerkelijk aan het werk komen. Graag hoor ik ook hierop een antwoord.

Voor groepen die traditioneel in beperkte mate deelnemen aan de arbeidsmarkt, zoals vrouwelijke migranten, kan de module en het vervolg daarop van grote waarde zijn ter stimulering en ondersteuning van hun participatie. Ziet de Minister mogelijkheden om geslaagde inburgeraars en andere rolmodellen te betrekken bij deze module of bij het vervolg, zodat zij hun ervaringen uit de praktijk kunnen delen? De arbeidsmarktmodule zal uiteindelijk lokaal worden uitgevoerd. Welke rol ziet de Minister hierbij weggelegd voor de gemeente en het lokale bedrijfsleven?

Ik wil het hierbij laten. Ik denk dat ik door mijn spreektijd heen ben.

De voorzitter: U bent mooi op tijd.

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ik ga mijn best doen voor een juiste timing.

Ik wil de Minister, verantwoordelijk voor het inburgeringsbeleid en hetgeen tot nu toe is bereikt, graag allereerst vragen in zijn inleiding een reflectie te geven op het afgelopen anderhalf jaar. Ik ben in ieder geval blij met de brief van 25 april jongstleden, waarin de Minister heeft laten weten de inburgeringseisen verder aan te scherpen door een participatiemodule in het leven te roepen, een door de VVD gekoesterde wens. Deze module zal per 1 januari 2015 in werking moeten treden. Loopt dit nog steeds conform planning?

Ik krijg van het werkveld het signaal dat het portfolio-examen per 1 januari 2015 juist wordt afgeschaft, dat alle examenbureaus worden opgeheven en dat de vergaarde kennis wordt vernietigd. Ik vraag me af of dat klopt en zo ja, wat dat betekent voor de implementatie van een dergelijk portfolio-examen.

In hoeverre moet door de nieuwkomer invulling worden gegeven aan de participatie? Hiermee doel ik niet op de voorbereiding op participatie, maar op het zelf participeren. Wordt van de nieuwkomer bijvoorbeeld verlangd dat hij zich maatschappelijk nuttig maakt om te kunnen slagen voor een inburgeringsexamen?

In zijn brief van 11 maart jongstleden heeft de Minister de Kamer geïnformeerd over de nieuwe aanbesteding van en de kritiek op de toets gesproken Nederland en over de computerbeoordeling en menselijke beoordeling. Mede door de nieuwe aanbesteding is mij nog niet helemaal helder wat er nu precies met de kritiek gebeurt. Misschien kan de Minister daar tijdens dit algemeen overleg iets meer over zeggen. Het valt mij in ieder geval op dat in het geagendeerde TNO-rapport staat dat voor de binnenlanddata minder mensen slagen volgens de computer dan volgens de mens, terwijl voor de buitenlanddata juist meer kandidaten slagen volgens de computer dan volgens de mens. Het verschil tussen de slaagpercentages voor binnen- en buitenlanddata volgens de computer is wel heel erg groot, namelijk 51% om 88%. Mijn vraag is dan ook hoe fraudebestendig de computer is ten aanzien van buitenlanddata. Heeft de Minister daar een beeld bij?

Mevrouw Karabulut (SP): Dit is inderdaad een heel interessant punt. Die grote verschillen waren mij ook opgevallen. Ziet de heer Azmani een mogelijkheid om samen met mij aan de Minister te vragen of bijvoorbeeld een menselijke beoordeling te allen tijde mogelijk zou moeten zijn? De kandidaat zou dan de keuze krijgen. Zou dat een optie kunnen zijn?

De heer Azmani (VVD): Mevrouw Karabulut weet ook dat het niet voor niets is zoals het is. Als je alles door mensen laat beoordelen, heeft dat ook consequenties, bijvoorbeeld voor de begroting of het budget. Het valt mij in ieder geval op en het geeft mij aanleiding om vraagtekens te plaatsen bij de fraudebestendigheid. Ik heb al gezegd dat er nieuwe aanbestedingen zijn. Ik ben heel erg benieuwd welke invulling bij de nieuwe aanbesteding aan dit punt, fraudebestendigheid, wordt gegeven.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik hoor de heer Azmani nu al zeggen dat wij dat niet moeten oplossen omdat het te veel kost, ook al zou het niet fraudebestendig zijn. Of begrijp ik dat verkeerd?

De heer Azmani (VVD): Dat begrijpt mevrouw Karabulut heel erg verkeerd. Het kan toch niet zo zijn dat wij het risico lopen dat mensen slagen voor het inburgeringsexamen terwijl ze daarvoor eigenlijk niet zouden moeten slagen? Dat moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Ik ben dan ook benieuwd of dit punt in het TNO-rapport is herkend. Ik heb het er zelf maar uitgevogeld, want het wordt niet echt benoemd. Ik vraag mij af of dit wordt herkend en of daar iets mee wordt gedaan in het aanbestedingstraject.

Dan ga ik in op de deelname aan de inburgering. In het najaar zijn Kamervragen gesteld over het bericht dat er nauwelijks nieuwkomers aan het inburgeren zijn. In het regeerakkoord hebben wij met elkaar afgesproken dat de inburgeringsplichtige consequent en vanaf het begin wordt gevolgd en dat degene die zich onvoldoende inzet, zijn of haar verblijfsvergunning verliest. De Minister schrijft in zijn schriftelijke antwoorden dat de vorderingen van inburgeraars structureel worden gevolgd. De mensen uit het veld die ik spreek, plaatsen daar echter vraagtekens bij. Als ik de rapportage over het onderzoek naar inburgeraars over de eerste helft 2013 lees, dan word ik daar ook niet echt gerust op, want dat onderzoek is gebaseerd op een respons van 61%. 39% heeft sowieso nagelaten te reageren. Een kwart van degenen die wel hebben meegewerkt, zegt nog geen Nederlands te leren omdat zij er nog niet aan zijn toegekomen. 39% van de asielmigranten zegt bijvoorbeeld nooit een kennisgeving van DUO te hebben gehad. Kortom: hoe worden alle inburgeringsplichtigen structureel gevolgd? In de brief van de Minister aan de Kamer van 28 mei (32 824, nr. 62) staan ook cijfers, bijvoorbeeld over het aantal asielgerechtigde inburgeringsplichtigen dat in 2013 is ingestroomd. Dat zouden er 4.899 zijn. Het totale aantal asielaanvragen in 2013 is 17.109. 58% daarvan is in dat jaar ingewilligd. Dat zouden er bijna 10.000 moeten zijn. Dat is dus een verdubbeling. Ik kan me echter voorstellen dat daar ook ouderen of alleenstaande minderjarige vreemdelingen onder vallen. De helft is echter een heel groot verschil. Misschien kan de Minister dat verklaren.

Het valt mij verder op dat de aanbieders van inburgeringstrajecten zich weleens zorgen maken over het feit dat zij veel extra taken erbij hebben gekregen, onder andere het aanvragen van leningen bij DUO. Daarbij wordt het formulier IB60 genoemd. Ik vraag mij af of deze formulieren de zelfstandige inburgering van nieuwkomers bevorderen. Hoe ziet de Minister dat?

Ook ik vraag hoe het zit met de aansluiting van het slagen voor het inburgeringsexamen op de gewenste participatie. Je wilt niet dat iemand na een inburgeringsexamen drie of vier maanden thuiszit en helemaal niks meer doet met het spreken van de Nederlandse taal, want dat houdt dan ook op.

Omwille van de tijd: tot slot. Iemand dient minimaal 600 uur een inburgeringstraject te volgen en mag voor elk examenonderdeel viermaal op examen gaan voordat hij kan worden vrijgesteld. Ik hoor van de docenten uit het veld dat zij al na maximaal 300 uur kunnen zeggen of iemand het echt kan leren of niet. Het stellen van die hoge eis leidt dan ook tot frustratie bij de docent en bij de inburgeraars zelf. Het is overigens ook erg kostbaar. Ik vraag mij af of dit niet anders kan. Ik zie echter ook wel de keerzijde. Er moet immers niet te snel geconcludeerd worden dat iemand het niet kan leren.

Mevrouw Karabulut (SP): Hoe staat het volgens de heer Azmani met de inburgering en de taalontwikkeling van een grote groep arbeidsmigranten en Nederlanders die wel een taalachterstand heeft maar niet inburgeringsplichtig is? Hoe gaat het daarmee?

De heer Azmani (VVD): Ik moet even nadenken over de vraag. We hebben het nu over het inburgeringsbeleid. Dat is het beleid gericht op inburgeringsplichtigen. Het gaat volgens mij niet over Nederlanders die niet kunnen lezen of schrijven. Daar hebben we een heel mooie stichting voor, de Stichting Lezen & Schrijven. Het afgelopen jaar heb ik zelf bijvoorbeeld een dictee voorgelezen om dit onderwerp echt te agenderen. Het kan mensen die bijvoorbeeld analfabeet zijn, over een bepaalde schaamte heen helpen zodat zij hier op latere leeftijd wel aan kunnen werken. Ik vind dat een heel belangrijke zaak, maar de relatie met het onderwerp dat wij vandaag bespreken, zie ik niet zo snel. Mogelijk kan mevrouw Karabulut dat voor mij nader toelichten.

Mevrouw Karabulut (SP): Jazeker. Ik zal de heer Azmani helpen. Wij hebben hier vaker debatten over gehad. Ik begrijp dat de heer Azmani alleen maar door een rietje kijkt naar het aantal mensen dat met een asielstatus naar Nederland komt. Dat aantal kunnen we immers bijhouden. We hebben echter veel meer migranten. Ik noem de migranten die 40 jaar geleden hierheen zijn gekomen. Zij zijn inmiddels Nederlander, maar hebben nog steeds een taalachterstand. De heer Azmani klaagt daar tijdens integratiedebatten ook weleens over. Verder noem ik de arbeidsmigranten. Omdat de partij van de heer Azmani goedkope arbeidskrachten wilde, zijn zij ook naar Nederland getrokken. Ik kan u vertellen, voorzitter, dat een groot deel van die migranten gewoon werkt op de arbeidsvloer of tijdelijk werkloos is geraakt maar geen enkel aanbod en geen middelen heeft om de Nederlandse taal te leren. Dat is mijn tweede concrete vraag aan de VVD; ik hoop dat de heer Azmani die wel kan beantwoorden. Het gros van hen wil wel leren. Welke oplossing heeft de heer Azmani daarvoor?

De heer Azmani (VVD): Ik weet dat het heil van de Socialistische Partij is gelegen in de overheid. Zoals ik de vraag die mevrouw Karabulut heeft toegelicht, beproef, lijkt het mij dat zij hoopt dat ik bijvoorbeeld de harde lijn «geen Nederlands, geen bijstand» noem. Dat doe ik dan ook bij dezen. Vanuit die optiek stimuleer je ook. Ik denk dat migranten ook een bepaalde eigen verantwoordelijkheid hebben, ook in de Nederlandse samenleving. Mijn vader is in de jaren zestig naar Nederland gekomen. Hij heeft zich ook niet meteen de Nederlandse taal eigen gemaakt. Die heeft hij in feite in de praktijk geleerd. Hij is bereid om na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd extra scholing en extra cursussen te volgen omdat hij zelf merkt dat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Ik vind dat de migrant daar ook zelf een verantwoordelijkheid voor heeft. Als het echt een belemmering is om daadwerkelijk aan een baan te komen en te participeren, dan wijs ik erop dat er ook participatiegelden bij de gemeenten zijn. De gemeente is verantwoordelijk voor het dragen van de participatie en voor het begeleiden van mensen naar werk. Ik kan mij voorstellen dat die middelen worden ingezet om iemand de taal beter te laten leren. Wil je meedoen in deze samenleving, wil je onderdeel uitmaken van deze samenleving, dan is het belangrijk dat je de Nederlandse taal leert, dat je mensen ontmoet die de Nederlandse taal spreken en dat je jezelf niet elders of thuis opsluit of afsluit mogelijk met uitzendingen vanuit de landen van herkomst, maar gewoon meedoet in deze samenleving. Ik zie niet in waarom de overheid nu aan alle migranten of alle Nederlanders die de eigen taal niet goed machtig zijn, een gratis mogelijkheid zou moeten aanbieden om de Nederlandse taal te leren.

De voorzitter: Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Karabulut voor haar eigen inbreng.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Dat was een heel erg lang antwoord op een heel simpele vraag. Ik heb niet gezegd dat de overheid alles moet organiseren. Ik wil beginnen met deze vraag ook te stellen aan de Minister van Sociale Zaken, de Minister van integratie. Hoe staat het op dit moment eigenlijk met de inburgering en de taalbeheersing in Nederland? Wat heeft de Minister het afgelopen anderhalf jaar eigenlijk gedaan? In mijn ogen is de Minister vooral bezig geweest met het voortzetten van het afbraakbeleid van taal- en inburgeringsonderwijs. Als dat anders is, hoor ik dat graag. Naar mijn weten zijn er in Nederland ongeveer 300.000 mensen met een migrantenachtergrond die een taalachterstand hebben. Dat zijn de mij bekende laatste feiten en cijfers. Daar kun je de arbeidsmigranten – laten wij een conservatieve schatting maken: 150.000 tot 200.000 personen – bij optellen. Wat gebeurt daar eigenlijk mee? Kan de Minister deze cijfers bevestigen en kan hij mij uitleggen wat er met deze groepen gebeurt? Ik neem aan dat de Minister het met mij en zelfs met de heer Azmani eens is dat er grote groepen mensen zijn die heel graag de taal willen leren, maar dan moeten daar ook mogelijkheden voor zijn. Die mogelijkheden zie ik nu niet. Om te voorkomen dat ik van de Minister hetzelfde verwijt krijg als van de heer Azmani – een stukje zelfverdediging – vraag ik de Minister of wij niet van de werkgevers kunnen vragen om zich daar meer voor in te spannen. Zij profiteren namelijk ook van deze arbeidskrachten.

Welke initiatieven zijn er buiten de verplichte inburgering om via gemeenten en via werkgevers? Kan de Minister daar inzicht in geven? Om hoeveel mensen gaat het? Hoeveel mensen krijgen op de werkvloer taalonderwijs en welk doel heeft de Minister op dit gebied? Dit om te voorkomen dat we aan blikvernauwing gaan lijden.

Ik ben erg blij dat de Minister zich de kritieken op de toets gesproken Nederlands aantrekt en met docenten in gesprek is gegaan. Heeft de Minister zich ook gewend tot de inburgeraars zelf? Mij is nog niet duidelijk welke veranderingen daadwerkelijk worden aangebracht. Op aandringen van onder andere mijn partij maar ook van andere partijen in deze Kamer heeft de Minister het al mogelijk gemaakt dat een menselijke beoordelaar de toets afneemt indien de kandidaat al een aantal keren is gezakt terwijl over de uitslag twijfels bestaan. Dat is goed. Nu hierover onduidelijkheid bestaat, vraag ik de Minister of hij bereid is om te bekijken of een menselijke beoordelaar deze toets zou moeten afnemen of dat andere vormen noodzakelijk zijn om deze toets effectief te laten zijn. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de punten van de heer Azmani. Hier zijn immers nog steeds heel veel vraagtekens bij te plaatsen.

Dan ga ik in op de aangescherpte inburgeringseisen en de arbeidsmarktmodule. Het is natuurlijk heel belangrijk dat mensen ook direct iets doen met de taal en dat een en ander is gericht is op werk. Alhoewel de Minister er niet echt in slaagt om banen te creëren – maar goed, daar hebben we andere debatten voor – is werk wel heel erg belangrijk, voor het ontwikkelen van taalvaardigheid, maar ook om mee te kunnen doen en economisch zelfstandig te kunnen zijn. Er wordt teruggegrepen naar het portfolio. Ik weet nog dat dit tien jaar geleden is afgeschaft omdat daar heel veel ontevredenheid over was. Kan de Minister daar een reactie op geven? Wat is dan de koppeling met de daadwerkelijke praktijk? Is het inderdaad klaar als het portfolio is afgerond? Of wordt ook gestimuleerd dat daadwerkelijk stappen worden gezet naar leren en werken en naar echte banen? En zo ja, hoe dan?

In het regeerakkoord stond dat de inburgeringseisen zouden worden aangescherpt door het niveau te verhogen van A2 naar B1, zo meen ik. Is dat nu in ieder geval van de baan omdat een en ander wordt vervangen door deze arbeidsmarktmodule? Ik denk dat dit een goede stap zou zijn.

De Minister heeft de Kamer een voortgangsbrief geschreven over de inburgeringsplichtigen. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Azmani hierover. Ik voeg daar wel nog een aantal vragen aan toe. Wij hebben begrepen dat analfabeten met een reguliere verblijfsvergunning de lening van DUO alleen mogen gebruiken voor de inburgering, en dus niet voor de alfabetiseringscursussen die zij mogelijk nodig hebben. Dit is echt een probleem. De gemeenten zeggen dat zij deze cursussen niet mogen en kunnen bekostigen uit het educatiebudget. Klopt dat? En zo ja, is de Minister dan voornemens of bereid om dat op te lossen? Als je analfabeet bent, is het lastig om aan je inburgeringscursus te beginnen.

Voorzitter, ik zie dat ik door mijn tijd heen ben. Ik zal afronden.

Ik zie verder een aantal algemene problemen. Ik wil dat de Minister een aantal zaken doet. Het eerste punt gaat over de voorlichting. Voor heel veel inburgeraars zijn de regels onduidelijk en is het onduidelijk waar zij informatie kunnen vinden. Deze signalen bereiken ons via de inburgeraars en de aanbieders. Is de Minister bereid om daar nog eens goed naar te kijken? Het aanbod van inburgeringscursussen is enorm verschraald. Daar debatteren wij al jaren over. Ik zie dat niet verbeteren, integendeel. Wat is de Minister voornemens daaraan te doen?

De voorzitter: En uw laatste vraag?

Mevrouw Karabulut (SP): Mijn laatste vraag betreft toch de koppeling met ouders die niet inburgeringsplichtig zijn. Mevrouw Yücel sprak er ook over. Vooral moeders willen heel graag de taal leren of hun kennis van de taal verbeteren. Wat gaan we daar nu mee doen? Wat gaan we doen via de onderwijsinstellingen en met gemeenten om ervoor te zorgen dat dit soort programma's, dat op gang gekomen was maar nu stagneert, toch weer doorgang kan vinden?

De heer De Graaf (PVV): Voorzitter. Na vele jaren van vooral islamitische massa-immigratie lijkt het eindelijk in de koppen van de elite doorgedrongen te zijn dat een immigrant zich moet aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Dat zien we tenminste naar voren komen in gesproken teksten en persberichten van het huidige kabinet. Daarin wordt wat ferme taal gesproken, maar die blijkt dan vaker inhoudelijk niet zo veel voor te stellen.

Mevrouw Karabulut (SP): Wanneer dringt het tot de koppen van de PVV-mensen door dat je niet zo lelijk en racistisch en eenzijdig over immigranten kan en mag praten? De heer De Graaf benoemt een aantal problemen. Dat doen we hier allemaal, maar het stoort mij echt mateloos dat de heer De Graaf op deze manier alle mensen met een ander kleurtje, een andere naam en een andere afkomst over één kam scheert. Dat kan toch niet? Daar moet hij toch een keer mee stoppen?

De heer De Graaf (PVV): Kan mevrouw Karabulut vertellen waar in deze eerste zin een kleurtje zat, waar racisme zat en waar over één kam scheren zat?

Mevrouw Karabulut (SP): Nou, in deze ene zin niet, maar ik ben ervan overtuigd dat die zinnen nog gaan komen. Ik wijs de heer De Graaf maar even op zijn nieuwe vrienden, ook in Europees verband. Dat zijn racisten, dat zijn xenofoben, dat zijn antisemieten. Ik zeg hem: dit is een doodlopende weg. Ik kan zijn inbreng daardoor absoluut niet serieus nemen. Als dat is wat hij wil, prima, maar ik geef hem hier weer een gratis advies.

De heer De Graaf (PVV): Ik kan mij nog herinneren dat mevrouw Karabulut meeliep in een demonstratie in Amsterdam, waarbij werd geroepen «Hamas, Hamas, alle joden aan het gas». Toen heeft mevrouw Karabulut niet ingegrepen. Dus als het gaat over het zoeken van vrienden, dan kan ik er ook nog wel wat van. Volgens mij is dat nog een graadje erger dan wat zich ooit bij de PVV heeft aangesloten. De interruptie van mevrouw Karabulut kan ik dan ook niet serieus nemen. Dat gaat prettig zo, in dit AO.

De voorzitter: Ik krijg de indruk dat mevrouw Karabulut een persoonlijk feit heeft. Dan krijg je altijd het woord, ook al ben je door je interrupties heen.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik loop al heel wat jaren mee en ik loop zeker ook al heel wat jaren mee in demonstraties tegen racisme, tegen discriminatie en tegen vreemdelingenhaat. Helaas heb ik inderdaad ook meegelopen in een demonstratie waarin een aantal idiote jongeren dit soort uitspraken hebben gedaan. De heer De Graaf was daar niet bij en hij weet ook niet of ik hen daarop wel of niet heb aangesproken. Als de jongeren die dit hebben geroepen naast mij hadden gelopen, had ik dat zeker gedaan. Ik liep echter voorop, en dat zal ik blijven doen, ook bij mijn inzet tegen antisemitisme. De PVV werkt samen met antisemieten. De PVV heeft de handen ineengeslagen. De heer De Graaf zou zich moeten schamen en misschien een toontje lager moeten zingen.

De voorzitter: U hebt hiermee gereageerd op uw persoonlijk feit. De heer De Graaf vervolgt zijn betoog.

De heer De Graaf (PVV): Ja. «Op enige afstand wat jongeren». Oké, daar kunnen wij het over hebben, maar op het filmpje is duidelijk zichtbaar dat zij een meter achter mevrouw Karabulut lopen en dat niet is ingegrepen. Hier wordt voor het eerst een klein beetje afstand genomen. Wij hebben ook afstand genomen van hetgeen in het verleden aan antisemitische uitlatingen is gedaan. Ik weet zeker dat wij afstand hebben genomen van die heer. Daarmee is voor mij de zaak duidelijk. Trouwens, als wij het over de EU gaan hebben, kunnen we elke politieke partij wel langs de meetlat leggen, zoals partijen die met pedoseksuelen samenwerken; noem alles maar op.

«Laten wij het positief benaderen», was mijn volgende zin. Het is mogelijk dat er iets van een begin van besef op dit punt bij het kabinet is, maar meer kan ik er op dit moment niet van maken.

Wij lijden in Nederland aan de Zweedse ziekte. Zweden is het land van Cecilia Malmström. Dat is de ongekozen tuinbroekendraagster die ons namens die vreemde mogendheid uit Brussel oplegt dat wij maar vooral nog meer mensen binnen moeten laten. De Zweedse ziekte is een aandoening waarbij de elite doorgaat met de massa-immigratie omdat het inperken ervan het ongelijk in zou houden aangaande eerdere massa-immigratie. Dus gaan we vrolijk met z'n allen verder de afgrond in. De gevolgen zijn bekend: grote druk op de ruimte, op de uitkeringen, op de toeslagenpot, op de maatschappelijke samenhang, op onderwijs, op economie, op de veiligheid en op de gezondheidszorg. In elitejargon heet dat dan «verrijking», maar steeds meer mensen in Nederland zien dat anders. Zij zitten alleen nog niet in dit huis.

Tegen deze achtergrond heeft dit kabinet besloten om de inburgeringscursus verder uit te breiden met een arbeidsmarktmodule. Inburgeraars kunnen het geld voor hun inburgering lenen van de Nederlandse belastingbetaler – wij moeten ons afvragen of dit geld ooit nog terugkomt – en worden vanaf 2015 in de watten gelegd, met sollicitatietrainingen, trainingen in het pimpen van het goeddeels lege cv, vakjargon et cetera. Het zijn trainingen die bij een erkend Nederlands bureau al gauw zo'n € 750 per dag kosten. Echter, de Nederlander die zo'n training zelf nodig heeft en bij het UWV niet heeft gevonden wat hij zocht omdat het toch ook vaak wat depressieve meetings zijn omdat hij door het kabinet en de Brusselse eisen de versoberde WW of bijstand is ingejaagd, kan die training gewoon niet zelf betalen.

De voorzitter: Voordat u verdergaat, wil mevrouw Karabulut u een vraag stellen. Ik dacht dat u op enig moment adem zou gaan halen, maar dat schoot niet op.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik denk: gun hem even een adempauze.

Ik ga even in op het vorige verhaal van de heer De Graaf, namelijk dat er een enorme verarming plaatsvindt en dat heel veel Nederlanders daar ook de dupe van zijn. Dat klopt. Gisteren is een heel interessant rapport van de WRR verschenen, waaruit blijkt dat de armen armer en de rijken rijker worden. Maar wat schetst mijn verbazing? Op Twitter zet de heer De Graaf dat rapport weg als imbeciel omdat het door een linkse elite geschreven zou zijn. Daarmee ontkent hij de armoede in Nederland en neemt hij het op voor de elite. Hoe kan dat?

De heer De Graaf (PVV): Hartstikke leuk. Mooi gevalletje van een beetje aandachtspecifiek lezen. Op Twitter staat letterlijk het bericht dat de WRR zich met het rapport – ik noem het een Spekman-rapportje – niet gedraagt als de WRR, maar als een ideologische raad voor links regeringsbeleid. Dat is wat er stond. Dat vond ik wat mallotig, want dat is natuurlijk preluderen op nog meer nivellering, op een nog groter nivelleringsfeestje. Juist nivellering stort mensen in de armoede. De afgelopen jaren is in Nederland al heel veel genivelleerd. Het blijkt dat je uiteindelijk met z'n allen armer achterblijft als je meer gaat nivelleren – dat is gewoon socialisme – dan wanneer je de wat meer kapitalistische kant opgaat. Kapitalisme is een rij broden die staat te wachten op een mens en socialisme is een rij mensen die staat te wachten op een brood. Dat is de hele ideologische waterscheiding die in die ene tweet zit. Ik zeg helemaal niet dat ik mensen de armoede in wil jagen. Juist met het socialisme van mevrouw Karabulut jaag je de hele bevolking verder omlaag en ga je juist de hele middenklasse degraderen. Dat heeft de heer Beertema vanmorgen ook prima via het onderwijsdebat duidelijk gemaakt in de plenaire zaal van de Tweede Kamer.

De voorzitter: Wilt u tot een afronding komen?

De heer De Graaf (PVV): Ja. Ik ben nogal lang van stof. Sorry.

Ik heb hiermee duidelijk gemaakt wat ik daarmee heb bedoeld. De conclusie van mevrouw Karabulut laat ik dan heel vrolijk bij mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP): Het is allesbehalve duidelijk. Ik zie wel een man in verwarring naast mij zitten. Laat ik het daarbij houden.

De heer De Graaf (PVV): Ik kan mij voorstellen dat het iets te hoog gegrepen was.

De voorzitter: Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Yücel een vraag voor u.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik luister altijd aandachtig naar de inbreng van alle fracties, ook naar de inbreng van de fractie van de PVV. Dat doe ik vandaag opnieuw. Ik hoor ook het debatje. Vandaag houden wij een algemeen overleg over inburgering. Daarbij gaat het erom dat wij aan mensen die legaal het land binnenkomen, een goede start geven zodat zij goed kunnen participeren en kunnen bijdragen aan de samenleving zoals die is en waar we trots op zijn. Dat is een samenleving met vrijheid, met kansen en met heel veel uitdagingen. Wij hier in de Kamer zijn de eerst aangewezenen om dat verder te brengen. In de inbreng van de heer De Graaf doet hij geen enkele constructieve suggestie om inderdaad een bijdrage te leveren aan het verder brengen van die inburgering of om de kansen voor een nog mooier Nederland te vergroten. Juist op het punt van essentiële waarden ...

De voorzitter: Mevrouw Yücel, wilt u met het oog op de tijd uw vraag stellen?

Mevrouw Yücel (PvdA): ... die in feite de basiskennis zijn bij inburgering, wekt de heer De Graaf een indruk waardoor ik mij afvraag hoe het bij hem eigenlijk zit met die essentiële waarden. Ik noem: mensen wegzetten, instituten die proberen analyses te maken. Daar kan de heer De Graaf van alles van vinden, maar hij maakt er een karikatuur van in plaats van het debat aan te gaan. Reageert u daar eens op, mijnheer De Graaf.

De heer De Graaf (PVV): Als mevrouw Yücel een halfuurtje heeft ... Dat waren namelijk nogal wat vragen en aannames. De PvdA wilde vroeger niet eens dat de inburgeraar zelf zijn inburgeringscursus zou betalen. Nu gaan veel mensen daarvoor een lening aan, maar de PvdA is zelfs daarin meegegaan. Daarbij zien we een stukje invloed van de PVV, want zij was zo'n beetje de eerste die met dat punt kwam: laat mensen daar zelf voor betalen. Dat heeft in het vorige regeerakkoord gestaan. Verschillende partijen zijn op dat vlak richting de PVV opgeschoven. Daarop wordt nu voortgeborduurd. Liever zien wij dat de hele inburgering gewoon in het buitenland plaatsvindt. Als ik zelf zou willen emigreren naar bijvoorbeeld Brazilië – laat ik Brazilië nemen; dat is actueel, want daar begint het WK – dan ga ik ervoor zorgen dat ik vooraf in Nederland Portugees ga leren, dan ga ik mij op de hoogte stellen van de cultuur in dat land, dan ga ik kijken hoe ik mij daaraan kan aanpassen, dan ga ik daar op vakantie om mij daar te oriënteren, dan ga ik daar zelf kijken of ik een huis kan vinden en hoe ik in mijzelf kan investeren om in dat land te slagen en daar een bijdrage te leveren aan hun waarden en normen, aan hun society en aan hun economie. Dat is wat ik hier in Nederland ter voorbereiding zou doen als ik weg zou gaan. Dat verlang ik ook van iemand die naar Nederland komt. Mevrouw Yücel heeft het over mensen die hier legaal zijn. Inderdaad, maar ik verwacht dat mensen die hier komen, een bijdrage willen leveren en zichzelf precies op de manier die ik net heb geschetst, voorbereiden op een verblijf in en een bijdrage aan de Nederlandse samenleving. That's all!

Mevrouw Yücel (PvdA): De PVV begint met: de PvdA dít, de inburgeraars dát, het buitenland dát. Maar vervolgens – dat verraste mij – zegt de heer De Graaf dat inburgering goed is, dat het goed is om de taal van een land te leren, dat het goed is om kennis te nemen van de samenleving, dat het goed is om je te verdiepen in de gangbare en essentiële waarden in zo'n samenleving. Dat biedt wellicht perspectief op een vervolg, waarbij de heer De Graaf misschien een constructieve bijdrage kan leveren.

De voorzitter: Ik heb geen vraag gehoord, dus de heer De Graaf vervolgt zijn betoog.

De heer De Graaf (PVV): Het is mij duidelijk geworden dat de PvdA niet doorheeft, dat mevrouw Yücel van de PvdA niet doorheeft dat de PVV er altijd voor gepleit heeft dat mensen de taal moeten leren. Wie is er in verwarring? Ik schuif het aapje door naar een andere schouder.

Dit jaar hebben wij te maken met een enorme hausse aan asielzoekers. Volgens de laatste schattingen worden het er dit jaar zo'n 65.000. Het feit dat het er de laatste twee weekjes iets minder zijn, doet aan dat aantal straks nauwelijks af. Nederland keurt gemiddeld 58% van de aanvragen goed. Dat betekent dat ook deze groep van 37.700 asielzoekers zal moeten gaan inburgeren, want die plicht is er. Daarna komen er misschien nog wat nareizende gezinsleden. Buiten het feit dat de verblijfsvergunning meteen met een bonus van € 1.000 wordt beloond – dat kost de belastingbetaler bijna 40 miljoen euro – kunnen vergunninghouders die nog in het azc verblijven, deelnemen aan een programma ter voorbereiding op de inburgering. De Minister spreekt in zijn brief over vergunninghouders alsof het om een soort parkeervergunning gaat. Wat kost dat programma ter voorbereiding op de inburgering? Moet de inburgeraar ook dat deel van het programma zelf betalen?

Vervolgens kan iedereen maximaal € 10.000 lenen tegen een rentepercentage van 0,81%. Waarom behandelt de Minister de inburgeraar als een tweederangs mens? Immers, als je deze mensen ziet als volwaardige toekomstige deelnemers aan onze vrije westerse waardenmaatschappij, waarom wordt dan ook niet een volwaardig percentage gerekend voor de rente? Nederlanders die van het UWV een arbeidsmarktcursusje krijgen, hebben daar tenslotte ook volwaardig voor betaald met hun belastingen. Die hebben daar achteraf ook geen korting op gekregen. Ik wil hier graag helderheid over. Ik zie hier namelijk een tweedeling.

Wat gebeurt er met de mensen die hun examen niet halen, maar die via de DUO geld hebben geleend en vervolgens uit het zicht verdwijnen? Hoeveel mensen betreft dat per jaar? Welk percentage van de inburgeraars is dat? Hoeveel inburgeraars laten hun inburgering uiteindelijk betalen via een gemeentelijke regeling en wat spenderen gemeenten jaarlijks aan regelingen voor inburgeraars die buiten het terugbetaalbeleid vallen? Wat is de status rond terugbetalingen van het sociaal leenstelsel voor inburgering, dat per 1 januari 2013 geldt? Hoeveel mensen hebben ondertussen betalingsachterstanden en uit welke landen komen deze mensen vooral? Wat zijn de kosten die worden gemaakt om de arbeidsmarktmodule te kunnen faciliteren? Is de bijdrage van de inburgeraars aan de module, al dan niet via een lening, kostendekkend?

Het mag duidelijk zijn dat de PVV zeer kritisch is. De grenzen moeten dicht, zo heeft de heer Fritsma gisteren al in de plenaire zaal betoogd. Hij of zij die desondanks ambities heeft om de vruchten van onze vrije westerse maatschappij te komen plukken, moet in het land van herkomst zorgen dat aan de inburgeringsplicht is voldaan.

Voorzitter: Yücel

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik sluit aan bij een aantal vragen van de collega's Azmani, Yücel en Karabulut. Er is het signaal dat maar een zeer beperkt aantal inburgeringsplichtigen een lening aanvraagt voor een inburgeringscursus. De Minister zei dat het aantal leningen niet mag worden gezien als graadmeter voor de vraag of mensen inburgeren. Misschien doen mensen het zonder lening. Ik ben erg benieuwd naar de actuele stand van zaken. Ik denk aan het beeld van de Minister over het aantal mensen dat een inburgeringscursus start en de mensen die daarvoor een lening gebruiken.

Ik begin met de toets gesproken Nederlands. Na een aantal computerbeoordelingen is er een menselijke beoordeling gekomen. Een groot deel van de Kamer had daarom gevraagd. Bij een heel lage score komt er gelijk een menselijke toets. Dat lijkt mij verstandig. In het nieuwsbericht van het Ministerie van 21 mei las ik: «Voor het onderdeel spreekvaardigheid moet de kandidaat ook antwoorden inspreken. Deze antwoorden worden beoordeeld door menselijke beoordelaars en niet door de computer.» Dat wekt de indruk dat iedereen voortaan wordt beoordeeld. Graag een toelichting van de Minister hoe het precies zit.

Er is een module werk gekomen. De Minister schrijft dat er natuurlijk goede afspraken moeten worden gemaakt om te voorkomen dat wat in die module zit, overlapt met de verplichtingen uit de Participatiewet en met wat gemeenten doen. Dat lijkt mij heel verstandig, maar het roept wel de vraag op hoe de Minister dit borgt. Graag een toelichting.

Ik dank de Minister voor de uitvoering van de motie-Dibi/Van Dam als het gaat om kennis van de Nederlandse samenleving. Er wordt aandacht besteed aan principes als seksegelijkheid, non-discriminatie, vrijheid van meningsuiting en scheiding van Kerk en Staat. Ik heb nog wel een vraag over deze module, en die heeft betrekking op het hoofdstuk geschiedenis en geografie. Ik vind het überhaupt opvallend dat teksten over de gelijke behandeling van man en vrouw onder het kopje «geschiedenis» staan en niet onder het kopje «rechtsstaat» of het kopje «normen en waarden». Het opvallendst vind ik de teksten over de Tweede Wereldoorlog en antisemitisme. Er staat dat de inburgeraar «respect toont voor de Nederlandse gevoelens bij uitingen van antisemitisme». Ik mag toch aannemen dat het verdergaat dan alleen het respect voor het feit dat Nederlanders negatieve gevoelens hebben bij antisemitisme? Het moet erom gaan dat antisemitisme net als elke vorm van discriminatie in strijd is met de wet en niet aansluit bij hoe wij in Nederland met elkaar omgaan. Het is bovendien gewoon strafbaar. Graag een toelichting op dit zinnetje.

Dan de eindtermen van het inburgeringsexamen. Er is heel veel veranderd. Het lijkt mij goed dat er nu een tijd van stabiliteit en rust komt. Is het ook de bedoeling van de Minister om niet continu aan de teksten te blijven sleutelen? Dat is voor niemand goed. Het lijkt mij goed om het een aantal jaren op deze manier te doen. Ik hoor graag van de Minister of dat ook zijn bedoeling is. Per 1 november verandert het examen. Hoe zit het met de mensen die al een beetje geleerd hadden voor het oude examen? Wanneer moet dit ingaan en hoe gaan wij om met deze mensen die misschien niet voldoende zijn voorbereid op het nieuwe examen? Krijgen mensen een keuze tussen het examen nieuwe stijl en het examen oude stijl?

Ik wil deze gelegenheid niet voorbij laten gaan zonder de vraag om een reactie op de motie-Yücel/Van Dijk naar aanleiding van datgene wat wij hoorden van Femmes for Freedom over kindhuwelijken. De Minister zegt dat hij geen betrouwbare cijfers heeft over informele of onwettige huwelijken, in het bijzonder kindhuwelijken. De Minister zei dat hij bang was dat meer onderzoek niet tot meer beelden leidt. Ik aarzel daarover. Dingen die je niet kunt onderzoeken, moet je niet onderzoeken. Tegelijkertijd lijkt het mij niet slecht om ons hier toch wat verder in te verdiepen. Zou de Minister toch niet nog eens kunnen bekijken wat wél kan? Het is een breed gedragen mening dat wij dit niet willen. Wij weten helaas dat het voorkomt. Alles wat wij aan het vergroten van onze kennis kunnen doen, lijkt mij welbesteed geld en welbestede energie.

De vergadering wordt van 14.00 uur tot 14.10 uur geschorst.

Voorzitter: Mei Li Vos

Minister Asscher: Voorzitter. Inburgeren is een belangrijke eerste stap bij de integratie van nieuwkomers in Nederland. De heer Azmani was zo aardig om te vragen of ik even wil reflecteren op de vraag hoe wij ervoor staan. Ik ben er heel tevreden over dat de cijfers aangeven dat het een stuk beter gaat dan in 2007. Het gaat ook een stuk beter dan sommigen hebben voorspeld. Wij hebben een nieuw systeem waarin mensen moeten lenen. Dat kan afschrikwekkend werken. Wij zien dat het eigenlijk heel goed gaat. Ik ben daar heel blij om, omdat het betekent dat mensen hun start hier op een juiste manier maken en in Nederland kunnen gaan integreren. Daarnaast zijn wij in goede samenwerking met de Kamer aan het werk om die inburgering zelf verder te verbeteren. Dan gaat het over de manier van beoordelen bij het gesproken Nederlands, over de altijd gevoelige, maar o zo belangrijke kennis van de Nederlandse samenleving, over verscherpte eisen, opdat mensen hier meer kunnen, en over de, mede op aandringen van de heer Azmani, toegevoegde arbeidsmarktmodule. Het zijn allemaal elementen die zullen bijdragen aan een goede integratie. Ben ik dan nu tevreden? Nee, tevreden ben je nooit. Wij hebben nog een hoop werk te doen, maar dit zijn wel bemoedigende stappen.

Ik beperk mij verder tot het behandelen van de gestelde vragen. Iedereen is hier buitengewoon goed ingevoerd, dus heel veel algemene beschouwingen zal ik niet hoeven houden.

De heer Azmani vroeg of wij nog op schema lopen voor 1 januari 2015. Mijn antwoord daarop is: ja.

Wat gebeurt er met de kritiek op de slagingspercentages? Er zullen altijd mensen zakken, maar over het algemeen gaat het goed: 65% versus 80%. Later in mijn betoog zal ik ingaan op de verklaring voor het verschil.

Hoe willen wij omgaan met problemen rond de fraudegevoeligheid? Het rapport van Triarii geeft aan dat menselijke beoordeling fraudegevoeliger is dan automatische beoordeling. Er wordt geadviseerd om examenvragen regelmatig te verversen. Dat gaan wij dus ook doen, ook voor het examen spreekvaardigheid. Antifraudemaatregelen worden gehandhaafd en toegepast. Er zijn ook preventieve maatregelen genomen. Ik noem de inzet van documentscanners bij legitimatie, de training van personeel op document- en gezichtsherkenning, de voorlichting van examenkandidaten over de gevolgen van fraude, de kluisjes voor het bewaren van privéspullen, zoals tassen, telefoons en horloges, de controle op communicatiemiddelen verstopt onder hoofddoekjes, het verbod op het bezit van een gsm tijdens de examenafname, het verbod op het omhouden van horloges tijdens de examenafname, het ondertekenen van een geheimhoudingsverklaring, de bescherming van de examens door middel van auteursrecht, het plaatsen van camera's bij de ingang en/of de balie van de toetslocaties en het opdoen van ervaring op de toetslocatie Rijswijk met de zogeheten sweeper: het detecteren van zendapparatuur. Bij een positief resultaat wordt overgegaan tot aanschaf van zo'n sweeper op iedere toetslocatie. Met deze opsomming geef ik aan wat wij doen om fraude te voorkomen. De opsomming was overigens niet limitatief.

De heer Azmani (VVD): Het is een indrukwekkend arsenaal aan instrumenten om fraude te detecteren en te voorkomen. Ik neem aan dat de instrumenten de komende periode wat frequenter zullen worden ingezet. Is de Minister bereid om dit over een jaar te monitoren, bijvoorbeeld gelet op de verschillen tussen het binnen- en buitenland?

Minister Asscher: Zeker. Je moet beleid om de zoveel tijd tegen het licht houden om te kijken of het nog werkt.

Er is veel kritiek op het examen gesproken Nederlands. Ben ik daar wel voldoende gevoelig voor? Moet je je niet veel fundamenteler herbezinnen op dit examen? Mevrouw Karabulut vroeg of het niet beter is om alternatieven te onderzoeken. In de aanbesteding is alle ruimte geboden voor alternatieven met als centrale doel om met een goede toets te komen. Het ging niet om het opleggen van een bepaalde technische invulling. Er zijn zeer veel gesprekken gevoerd met deskundigen en andere betrokkenen. Met de kritiek wordt uitvoerig rekening gehouden in de voortgaande contacten. Wij blijven leren van de ervaringen die er zijn. Het op grote schaal op een eerlijke manier toetsen van mensen is een kunst apart. Ik vind dat er heel veel bereikt is door mijn voorgangers en door de mensen die daaraan werken, maar het werk is nooit af. Wij zijn zeker niet doof voor kritiek, wij proberen die kritiek juist te benutten.

De heer Azmani vroeg naar het grote verschil in slagingspercentage in het binnen- en buitenland. Het verschil tussen de beoordeling door de computer en door een mens is ook groot. TNO geeft hier een aantal verklaringen voor. De verschillen kunnen liggen in de verschillende achtergronden van kandidaten, in het taalniveau dat vereist wordt en in het aantal herkansingen, dat in het binnenland hoger ligt. Het zijn mogelijke verklaringen, maar zij bieden mij vooralsnog geen reden om in te grijpen of om er iets zorgwekkends achter te zoeken.

Mevrouw Karabulut vindt het goed dat na vier keer zakken een «menselijk examen» wordt afgenomen. Zij vraagt mij of ik bereid ben om meer menselijke beoordeling mogelijk te maken. Vanaf 1 november gaan wij dat doen. Dan is er geen computerbeoordeling meer. Het examen wordt wel door een computer afgenomen, maar de beoordeling vindt plaats door mensen. Als je vier keer gezakt ben, krijg je dus een examen in de vorm van een gesprek. Wij hebben daar eerder over gesproken tijdens het vragenuurtje en tijdens een eerder AO.

Mevrouw Yücel vraagt of het niet oneerlijk is dat mensen te maken krijgen met een nieuw examen. Zou de zorgvuldigheid niet vergen dat je daar allerlei overgangsrecht voor organiseert, omdat mensen er de dupe van kunnen worden? Nee, de eindtermen voor spreekvaardigheid veranderen niet. Wat er verandert, is de manier van afname. Dat gebeurt nu per telefoon en straks per computer. Kandidaten en docenten worden daarover al geïnformeerd. Er komen nieuwe oefenexamens. Er lijkt mij dus geen aanleiding voor een overgangsregeling. Het zijn dezelfde kennis en kunde die getoetst worden.

Mevrouw Yücel vraagt ook of ik de arbeidsmarktmodule en de implementatie van de toets gesproken Nederlands in de praktijk zal volgen en evalueren. Net als de andere onderdelen van het inburgeringsexamen zal ook dit worden gemonitord. De Kamer zal regelmatig op de hoogte worden gebracht van de voortgang van de inburgering. Het is wel zo dat deze module, die per 1 januari in werking treedt, geldt voor nieuwkomers aan wie vanaf dat moment een tijdelijke vergunning wordt verleend. Dat betekent dat de eerste resultaten over de examens pas een tijd later bekend zijn. Inburgeraars hebben immers drie jaar de tijd om te voldoen aan hun plicht tot inburgeren. Je moet nooit uitsluiten dat ik er dan nog zit om daarover verslag uit te brengen. Anders zal mijn opvolger dat zeker doen.

Mevrouw Yücel vroeg ook naar de kennis van de Nederlandse samenleving. Komen de kernwaarden in het examen voldoende naar voren? Ik heb mij daar op allerlei manieren over laten informeren. Ik heb het examen zelf ook gedaan. Dat is ook altijd een goede manier om een indruk te krijgen en om zo'n locatie te zien. Kort gezegd is het antwoord op de vraag van mevrouw Yücel ja. Ik ken de voorgeschiedenis en de discussies. Ik vind dat het examen op een knappe manier is opgesteld en wordt afgenomen. Er is natuurlijk altijd verbetering mogelijk, maar het zit er gewoon goed in.

De heer Van Weyenberg heeft een vraag gesteld over het onderdeel Tweede Wereldoorlog en antisemitisme. Ik zal die exacte formulering laten bekijken. Het hoort bij de geschiedenis van Nederland dat de Tweede Wereldoorlog, het toen geventileerde antisemitisme en gevolgen daarvan, een waanzinnige impact hebben gehad. Dat brengt in onze samenleving gevoeligheden met zich mee. Het is niet zo dat wij alleen gevoeligheid voor antisemitisme vervelend vinden. Nee, als je je in Nederland vestigt, is het goed om te begrijpen wat de impact van de Tweede Wereldoorlog op onze samenleving is. Ik denk dat de heer Van Weyenberg het met mij eens is dat het goed is dat ook aan dit onderdeel aandacht wordt besteed.

Over de arbeidsmarktmodule stelden mevrouw Yücel en mevrouw Karabulut de vraag of er ook een persoonlijk actieplan moet worden opgenomen in de arbeidsmarktmodule. Moet een uitwerking daarvan niet vormgegeven worden in de eindtermen? Er is een aantal dingen genoemd die een aanzet vormen voor een vervolgstap naar werk of bijscholing ten behoeve van werk, en voor een persoonlijk actieplan. Het zijn allemaal onderdelen van de module. Een van de onderdelen is dat een inburgeraar moet uitzoeken hoe je een gewenst beroep kunt bereiken. Heb je het juiste diploma? Welke opleiding of cursus zou je moeten volgen voor zo'n vak? Wat kost dat? Hoe zou je dat kunnen combineren? Loopbaanplanning en voorbereiding op wat na de module komt, maken nadrukkelijk onderdeel van de module uit. Onderdeel van het eindgesprek is bovendien dat de examinator feedback kan geven en in gesprek kan gaan met de inburgeraar over de manier waarop hij verder te werk kan gaan en over een mogelijke verbetering van zijn planning.

Zie ik mogelijkheden om te komen tot pilots en/of projecten gericht op het begeleiden van inburgeraars na de inburgering? Hoe worden deelnemers die dat nodig hebben, begeleid en gestimuleerd om zich te laten bijscholen en daadwerkelijk aan het werk te komen? Met de inburgering en zeker met dit nieuwe onderdeel van de arbeidsmarktmodule bieden wij de inburgeraar een flinke, mooie basis en extra bagage om verder te gaan en aan het werk te komen. Daarna is de inburgering klaar. Dan zijn er de reguliere voorzieningen. Voor de inburgering zelf is het goed om daar de verantwoordelijkheid te laten eindigen. Er moet voor worden gezorgd dat mensen met die bagage gebruik kunnen gaan maken van de reguliere voorzieningen.

Zie ik mogelijkheden om geslaagde inburgeraars en andere rolmodellen te betrekken bij de module of in het vervolg? Ik vind dat een aardige suggestie van mevrouw Yücel. Ik wil nadenken over de vraag of dit een toegevoegde waarde kan hebben.

De heer Azmani vroeg of van de inburgeraar nog wordt verwacht dat hij zich maatschappelijk nuttig maakt. Het belang van het opdoen van werkervaring door stage, werkervaringsplaatsen of vrijwilligerswerk wordt benadrukt in de module. Ik beveel het ook ten sterkste aan, omdat de kansen erdoor vergroot worden. Ik heb wel besloten om het niet te verplichten. Het moet bevorderen dat mensen integreren, maar het moet de inburgering niet vertragen. Als men niet meteen een plek kan vinden voor een stage of vrijwilligerswerk, moet dat de boel niet vertragen. De inburgering mag er dus niet door worden belemmerd. Bij de inrichting van de module worden mensen van harte die kant op gebracht en geduwd. Zij krijgen ook de bagage mee. Maar wij stellen het niet verplicht. Dat zou het tempo kunnen benadelen.

De heer Azmani (VVD): Ik denk dat de participatiemodule of arbeidsmarktmodule goed moet aansluiten op de participatie in de desbetreffende gemeente via een tegenprestatie of re-integratieaspecten. Ik kan mij voorstellen dat dat een integraal kader gaat krijgen. Aan het eind van het inburgeringstraject kun je met zo'n arbeidsmarktmodule een overgang creëren naar werk dan wel maatschappelijke participatie via een tegenprestatie die voor iedereen met een bijstandsuitkering geldt.

Minister Asscher: Een goede aansluiting op het reguliere traject van gemeenten is van belang. De inzet moet erop gericht zijn dat mensen gewoon betaald werk gaan doen en dat zij op die manier hun weg gaan vinden in de Nederlandse samenleving. De bagage die zij opdoen via het inburgeringsexamen moeten zij daarvoor kunnen gebruiken. Die toerusting moeten zij kunnen gebruiken. Gemeenten hebben met de Wet werk en bijstand allerlei mogelijkheden om mensen die onder het bijstandsregime vallen, op weg naar werk te helpen. In de wet zitten daarvoor allerlei prikkels. Die aansluiting moet goed zijn. Als mensen geen betaald werk vinden, verschijnen zij beter aan de start dankzij de arbeidsmarktmodule in het inburgeringsexamen. Alleen al het kennismaken met het Nederlandse systeem zal daaraan bijdragen.

De heer Azmani (VVD): Ik proef ook bij andere Kamerleden dat wij op zoek zijn naar de aansluiting tussen het volbrengen van een inburgeringsexamen en daadwerkelijke participatie. Een inburgeringsexamen heeft, zeker als het gaat om het spreken van de Nederlandse taal, weinig effect als je vervolgens drie of vier maanden buiten de Nederlandse samenleving zit. Dat hele examen en de periode daarvoor is dan minder nuttig geweest. Ik ben heel erg op zoek naar die aansluiting. Waarom zou je het niet wat minder vrijblijvend maken? Dan raken mensen gewend aan maatschappelijk participeren. Voor heel veel mensen zal het niet betekenen dat zij meteen aan het werk kunnen. Als dat nog niet lukt, willen wij dat zij toch maatschappelijk participeren in de samenleving. Die kennis die zij bij het inburgeringsexamen hebben opgedaan, moeten zij in de praktijk brengen. Op die manier behouden zij die kennis.

Minister Asscher: Ik snap deze opmerkingen. Ik heb mij heel erg geconcentreerd op een goede arbeidsmarktmodule, waardoor mensen op weg worden geholpen. Het is logisch dat dat vervolgvragen met zich meebrengt. Wat gebeurt er daarna? Hoe verloopt de aansluiting tussen het slagen voor het inburgeringsexamen en de voorzieningen daarna? Ik zou graag nadenken over de vraag of ik daar meer mee kan.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik hoor de Minister zeggen dat hij graag wil nadenken over de fase na de inburgering. Ik snap heel goed dat inburgering de basiskennis is. Mensen hebben daarna een eigen verantwoordelijkheid. Ik wil de Minister meegeven om te kijken naar de bestaande regioplannen en sectorplannen. Kan daarin die aansluiting gevonden worden? Wij kennen de statistieken. De werkloosheid onder migranten en migrantenjongeren is fors hoger dan het gemiddelde, dat op zich al een zorg voor onze samenleving is. Als mensen ingeburgerd zijn, maar de Nederlandse taal maar in beperkte mate machtig zijn, dan hoef je geen wetenschapper te zijn om te voorspellen dat hun kansen op de arbeidsmarkt niet heel groot zijn. Hoe kunnen wij het bestaande aanbod beter verbinden met de inburgeraars die net klaar zijn? Er zijn roc's, bijvoorbeeld het ROC Midden Nederland, die echt kwalificerende beroepsbegeleidende opleidingen aanbieden aan inburgeraars die nog niet de kwalificaties hebben, maar wel graag aan het werk willen.

Minister Asscher: Ik deed daarnet per ongeluk de toezegging dat ik ergens over wilde nadenken. Zo'n toezegging laat zich moeilijk registreren in de daarvoor bestemde procedures. Laat ik het zo vertalen dat ik op de kwestie van de aansluiting van de inburgering op het reguliere domein van toeleiding naar werk terugkom voorafgaand aan het volgende overleg over inburgering.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik doe een stap terug naar de arbeidsmarktmodule zelf. Is het niet mogelijk om het te laten uitmonden in een persoonlijk actieplan naar werk? De Minister reageerde daar eerder positief op. Betekent dat heel concreet dat in die eindtermen een beoordeling plaatsvindt van de vraag of deze oriëntatie heeft plaatsgevonden? Of vindt de beoordeling plaats op de vraag of er een persoonlijk actieplan ligt?

Minister Asscher: Beide elementen behoren tot die eindtermen.

Ik kom bij de vraag van mevrouw Karabulut over de portfolio. Is het logisch dat het eerst is afgeschaft, terwijl nu een element ervan weer wordt gebruikt in de beoordeling? De profielen zijn in het nieuwe examen afgeschaft. Daar waren goede redenen voor. De inburgeraar was zelf verantwoordelijk voor de keuze van een profiel en het vinden van een cursus daarbij. Het werd allemaal vrij ingewikkeld en duur. Om dat allemaal terug te dringen, is het huidige systeem mean and lean gemaakt. De arbeidsmarktmodule is voor de participatie van enorm belang. Daarom hecht de Kamer er ook zo aan. Het is een aanscherping. Als wij er op een juiste manier naar kijken, lijkt dit het meest geëigende middel. Met andere woorden, wij zoeken een combinatie van een lean and mean inburgeringsexamen en dit nieuwe element, deze aanscherping, deze arbeidsmarktmodule.

De heer De Graaf zegt dat inburgeraars in de watten worden gelegd met allerlei trainingen. Is dat wel eerlijk? Wij willen nieuwkomers, mensen die nieuw in Nederland zijn, een goede opstap geven. Daardoor kan de integratie beter verlopen en daar hebben wij allemaal baat bij. Dan gaan mensen aan het werk en maken zij goed deel uit van de samenleving. Zij zijn ook verplicht om daaraan mee te doen en kunnen daar een lening voor afsluiten. Ondanks dat mensen ervoor moeten lenen, gaat het goed met de instroom. Wat kost het? Bij 10.000 personen per jaar kost het 4 miljoen euro.

De heer De Graaf (PVV): Ik heb niet echt antwoord gekregen op de bezorgdheid die ik geuit heb. De Minister brengt een tweedeling in de maatschappij. De autochtone of reeds geïntegreerde Nederlander die werkloos is geraakt, heeft belasting betaald en krijgt via het UWV een cursus. Hij kan die cursus ook zelf volgen voor € 750 per dag. Nieuwe inburgeraars lenen tegen 0,81%. Ik zie daar echt een probleem. Je behandelt nieuwe mensen daarmee niet als volwaardig in de trant van «ach ja, je moet nog een opstapje hebben, dus je betaalt minder». Mensen hoeven minder inspanning te leveren om het geld terug te betalen, terwijl dat juist een heel goede prikkel zou zijn. Mensen die hier al zijn, autochtoon dan wel allochtoon, die hebben bijgedragen aan onze maatschappij, maar die werkloos zijn geworden, krijgen geen korting. Je zegt niet achteraf tegen ze: weet je wat, je hebt een cursus gevolgd, hier heb je wat belasting terug. Ik zie een tweedeling ontstaan en ik maak mij daar zorgen over. Ik neem aan dat de PvdA en deze Minister dat niet willen.

Minister Asscher: Ik heb aangegeven waarom het voor Nederland van belang is dat mensen die hier naartoe komen, goed integreren, een inburgeringsexamen afleggen en zich goed voorbereiden. Dat moet je dus op een goede manier organiseren. Dat betekent aan de ene kant dat je ze wijst op hun eigen verantwoordelijkheid, dat je mensen daarvoor laat lenen, dat je mensen verplicht om deel te nemen aan zo'n examen. Dat moet je aan de andere kant wel mogelijk maken. Daarom proberen wij het zo goed mogelijk te organiseren. Immers, je wilt dat mensen deelnemen aan de samenleving en aan het werk komen.

De heer De Graaf (PVV): Ik heb nog steeds geen antwoord op mijn vraag. Ik heb mijn bezorgdheid geuit. Er dreigt een tweedeling, iets wat de Partij van de Arbeid altijd zegt niet te willen. De ene groep wordt weggezet en moet de eigen arbeidsmarktcursus helemaal zelf betalen. De andere groep, die van de nieuwkomers, wordt als minderwaardig neergezet, als tweederangs mensen. Zij hoeven niet zoveel te betalen. Ik zou me ongelofelijk geschoffeerd voelen als ik in Nederland aankwam en op deze minderwaardige manier behandeld zou worden.

Minister Asscher: Ik heb mijn argumentatie gegeven. De heer De Graaf wil een andere discussie. Hij wil een ander gesprek voeren en gebruikt steeds sterkere bewoordingen. Dat staat hem natuurlijk vrij, maar ik heb mijn antwoord gegeven. Ik geef dat antwoord heel rustig en inhoudelijk. Wij hebben er met elkaar belang bij dat mensen die hier legaal naartoe komen, goed integreren en zo snel mogelijk aan het werk komen. Daar is het systeem op gericht.

Mevrouw Karabulut (SP): In het verlengde hiervan heb ik de volgende vragen. Is het niet zo dat je als je werkloos bent, op dit moment al dan niet via gemeente of UWV re-integratietrajecten kunt volgen die uit de collectieve middelen worden bekostigd? Is het bovendien niet zo dat de Minister en de Staatssecretaris juist dát willen veranderen en iedereen die de taal niet machtig genoeg is, Nederlanders en mensen van een andere afkomst, met een ellendige lening willen opzadelen – het motto is immers: geen Nederlands, geen bijstand – omdat zij de plannen van de VVD op dat punt gaan overnemen? Is de situatie op dit moment niet juist dat immigranten moeten lenen voor een taalcursus en niet-migranten dat niet hoeven, maar dat dit in de toekomst voor iedereen gaat gelden, omdat dit kabinet aan een VVD-wens tegemoet wil komen?

Minister Asscher: Dit is opnieuw een volstrekt neutraal geformuleerde vraag over het inburgeringsonderwerp. Ik ga hier niet in op alles wat wij doen aan re-integratie, aan het bevorderen van werk, aan de sectorplannen, op al onze inspanningen om zo veel mogelijk mensen aan het werk te houden en te krijgen. Evenmin ga ik in op de discussie over de bijstandswet en de taaleisen. Daar zijn allerlei vergaderingen van de Kamer voor waar ik soms de eer heb om aan deel te nemen, maar soms ook niet. Ik concentreer mij nu op de vragen die gesteld zijn over het inburgeringsexamen. Ik doe dat in de wetenschap dat Nederland met het huidige inburgeringsstelsel een systeem heeft dat mensen goed weten te vinden, met een fair examen met hoge eisen – hier en daar worden ze nog hoger – om ervoor te zorgen dat mensen een goede start kunnen maken in de Nederlandse samenleving. Dat is in ons gemeenschappelijke belang.

Mevrouw Karabulut (SP): Het is wel heel erg interessant, omdat deze maatregel waar ik vragen over stel en die wel degelijk raakvlakken heeft met inburgering, integratie, werk, bijstand en noem maar op, deel uitmaakt van de plannen van de Minister van integratie om de integratie te verbeteren. Ik vind het dus merkwaardig dat de Minister ervoor wegloopt als ik daar vragen over stel. Waarom is dat? Of is er nog een mogelijkheid dat deze plannen alsnog van tafel gaan? Daar zou ik groot voorstander van zijn.

Minister Asscher: Er zijn heel veel dingen interessant en belangwekkend. Die komen ook allemaal aan bod, maar ik houd het in dit overleg bij het onderwerp dat wij met elkaar bespreken, namelijk de inburgering. Ik denk niet dat het dienstig is als ik nog eens zeg waarom inburgering belangrijk is.

Ik kom bij de vraag van de heer Azmani of mensen wel voldoende zelfstandig de aanvraag voor leningen bij DUO kunnen invullen. Daarbij is er rekening gehouden met het taalniveau. Je ziet dat anderen, zoals familieleden en vrijwilligers, kunnen helpen bij de maatschappelijke begeleiding. Op dit moment heb ik geen aanleiding om te denken dat dit een belemmering vormt.

Mevrouw Karabulut heeft ook meer in het algemeen naar de taalbeheersing gevraagd. Wat wordt er aan taalbeheersing gedaan? Er is nog steeds heel veel taalachterstand, bijvoorbeeld bij arbeidsmigranten. Haar vraag had dus niet alleen betrekking op de inburgering. Taal is natuurlijk ongelooflijk belangrijk. Gemeenten doen daar veel aan in het kader van re-integratie. Er zijn mogelijkheden in het kader van sectorplannen. Werkgevers doen al veel. Onlangs nog hebben wij in het AO over integratie gesproken over de bijzondere verantwoordelijkheid van werkgevers en over het belangwekkende element van het SER-advies over arbeidsmarktdiscriminatie. Daarbij is aangegeven dat werkgevers en werknemers samen aan de slag willen om mensen, die de toegang soms onvoldoende vinden, een betere toegang tot de arbeidsmarkt te kunnen bieden. Taal zal daar ook een rol in spelen.

Mevrouw Karabulut heeft gevraagd of analfabete inburgeraars gebruik mogen maken van de WEB-middelen. Het antwoord is nee. Ze mogen geen gebruikmaken van de WEB-middelen. Analfabete asielzoekers kunnen een lening van € 10.000 aanvragen. Bij slagen wordt die lening kwijtgescholden. Nieuwkomers zijn deels gealfabetiseerd. Zij kunnen lezen, maar soms nog niet schrijven. Met het leenbedrag van € 5.000 is het mogelijk om te leren schrijven en onderdelen van het inburgeringsexamen af te leggen.

Mevrouw Karabulut heeft ook gevraagd in hoeverre de lening gebruikt mag worden voor alfabetiseringscursussen. Ik heb aangegeven dat voor analfabeten met een vluchtelingenstatus een ander regime geldt en dat anderen reeds de Inburgering buitenland hebben gedaan.

Hoe zit het met mensen die niet kunnen leren? Kunnen die niet beter eerder stoppen met inburgeren? Mensen kunnen ontheffing krijgen op basis van aantoonbare inspanningen van ten minste 600 uur, en als duidelijk blijkt dat men niet verder «leerbaar» is. We hebben daar in het vorige AO over gesproken, ook aan de hand van casuïstiek.

Wat doen we, juist op het gebied van taal, voor ouders die niet inburgeringsplichtig zijn? Zij kunnen een beroep doen op educatie via gemeenten en de reguliere beschikbare trajecten.

Hoe zit het met het aanbod voor oudkomers en arbeidsmigranten? Er is een hoog laagdrempelig aanbod, bijvoorbeeld in heel veel bibliotheken, voor het leren en verbeteren van de Nederlandse taal. De educatieve televisie heeft een aanbod van niveau 0 tot en met A2. Het aanbod is gratis voor alle deelnemers. Op internet zijn er ook veel plekken waar je gratis inburgeringsmateriaal kunt vinden.

Mevrouw Karabulut heeft ook nog gevraagd hoeveel mensen er taalonderwijs op de werkvloer krijgen. Het exacte aantal is natuurlijk niet bekend. Een aantal werkgevers biedt taaltrajecten op de werkvloer aan in het kader van communicatie met collega's. Er zijn werkgevers die heel actief zijn, waartoe ze ook verplicht zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. Het gaat daarbij onder andere om het toepassen en lezen van arbeidsvoorschriften en het aanleren van de taal die bij een bepaalde sector hoort. Daarnaast kennen we in sommige sectoren taaleisen, juist met het oog op de veiligheid.

De SP heeft gevraagd hoe de communicatie en voorlichting over de verschillende veranderingen in het inburgeringstraject wordt vormgegeven. De communicatie met inburgeraars, opleidingsinstellingen en gemeenten vindt op verschillende manieren plaats. Dat gebeurt via DUO als uitvoerder. De website wordt in de tweede helft van dit jaar opnieuw vormgegeven en aangepast. In overleg met Blik Op Werk, het keurmerk voor de inburgering, wordt een bijeenkomst voor de opleiders georganiseerd. Er komen artikelen in Les, het tijdschrift voor NT2-opleiders, over de wijzigingen met betrekking tot de kennis van de Nederlandse samenleving en het nieuwe spreekexamen in de arbeidsmarktmodule. Via Divosa zullen de gemeenten worden geïnformeerd. Alle informatie voor inburgeraars wordt verzorgd op hun taalniveau; daar wordt ook op toegezien. Vluchtelingen krijgen ten slotte maatschappelijke begeleiding.

Mevrouw Karabulut heeft gevraagd of de regels op dat punt wel voldoende duidelijk zijn. DUO verzorgt via internet de voorlichting daarover. Over cursussen kunnen de inburgeraars bij Blik Op Werk terecht. Het taalniveau is A1 in het buitenland en A2 in het binnenland. Er is een adviescommissie die erop toeziet of de voorlichting kwalitatief voldoende is.

De PVV heeft gevraagd naar het rentepercentage. Dat staat gelijk aan het rentepercentage voor de studiefinanciering.

Er werd gevraagd hoeveel er ondertussen is terugbetaald. De termijn is nog niet verstreken, dus we kunnen daar nog niets over zeggen. Mensen hebben drie jaar de tijd om het examen te halen.

De heer De Graaf heeft gevraagd naar de recente hausse van asielzoekers en het hoge toekenningspercentage; wat kost dat nou? Dat kost zo'n € 1.300 per persoon. Dat bedrag kun je vermenigvuldigen met het aantal mensen, dus dat kost inderdaad geld.

Wat de kindhuwelijken betreft, wordt hetgeen ik heb gezegd wel heel verkort weergegeven in Trouw. Dat is een eigen leven is gaan leiden. Ik heb gezegd dat we vooral in de aanpak moeten investeren, dat we al heel veel weten en dat nieuwe onderzoeken waarschijnlijk maar het topje van de ijsberg laten zien. We moeten er dus vooral voor zorgen dat mensen durven te melden, dat de signalering goed is et cetera. Ik heb er geen moeite mee om nog eens te bekijken of er toch nog aanvullend onderzoek nodig of wenselijk is. Het gaat me er vooral om dat we zo veel mogelijk doen voor de kinderen die het slachtoffer hiervan worden.

De voorzitter: Wij gaan stemmen en zullen direct daarna beginnen met de tweede termijn van de Kamer.

De heer De Graaf (PVV): Er zijn nog twee vragen van mij blijven liggen. Mag ik die voorafgaand aan de tweede termijn nog even stellen?

Minister Asscher: Mij best.

De voorzitter: Ja.

De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.32 uur geschorst.

De voorzitter: De heer De Graaf had nog twee vragen in eerste termijn aan de Minister.

De heer De Graaf (PVV): Ik heb twee vragen gesteld die nog niet beantwoord zijn. Wat gebeurt er met mensen die hun examen voor de inburgering niet halen, die wel via DUO geld hebben geleend, maar vervolgens zowel in binnen- als buitenland uit het zicht verdwijnen? Hoeveel inburgeraars laten hun inburgering uiteindelijk betalen via een gemeentelijke regeling en wat spenderen gemeenten in Nederland jaarlijks aan regelingen voor inburgeraars, inclusief de inburgeraars die buiten het terugbetaalbeleid vallen?

Minister Asscher: In het eerste geval proberen we, zoals logisch is, dat geld terug te krijgen. Wat de tweede vraag betreft, weet ik niet precies hoe dat zit. Ik heb daar geen gegevens over.

De voorzitter: Dat was een helder antwoord. Dan vervolgen we met de tweede termijn van de Kamer.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden. Het is fijn om te horen dat naar het oordeel van de Minister de kennis over de essentiële waarden van Nederland goed in de modules van het inburgeringsexamen verwerkt is. Verder dank ik de Minister voor de bevestiging dat in de arbeidsmarktmodule een persoonlijk actieplan naar werk zal worden opgenomen. Ik stel mij voor dat daarin wordt vastgesteld of iemand een startkwalificatie heeft en, indien niet, wat nodig is om aan een startkwalificatie te komen en wat nodig is op weg naar werk. Wij zien uit naar de verdere uitwerking daarvan. Ook heb ik de Minister horen zeggen dat hij goed wil bekijken hoe de inburgeraar, als hij geslaagd is, in verbinding komt met de reguliere voorzieningen om werk of bijscholing te stimuleren. Ik ben benieuwd wanneer de Minister met een brief over de resultaten van die verkenning komt.

Ik ben er zeer verheugd over dat de Minister opnieuw de motie gaat bekijken van mij en Jasper van Dijk, waarin om een onderzoek naar kindhuwelijken wordt verzocht. Hij zegt dat het lastig zal zijn om deze kwestie verder te onderzoeken, maar ik vind het goed dat hij de handschoen opnieuw oppakt om te bezien of het niet toch verder onderzocht kan worden. Anders willen we heel graag, ook in een brief, wat uitgebreider beschreven zien wat er bekend is en waarom het zo moeilijk is om het verder te onderzoeken. Wat kan er op basis van de gegevens die we wel hebben, geëxtrapoleerd worden, met in ons achterhoofd het beeld van het «topje van de ijsberg»? Ook in dat verband vraag ik de Minister wanneer wij de brief daarover kunnen verwachten.

Tevens verheug ik mij op het onderzoek naar de wijze waarop je geslaagde inburgeraars en andere rolmodellen kunt betrekken bij de arbeidsmarktmodule voor inburgeraars of het vervolg daarop.

Ik sluit af met de monitoring. De Minister geeft aan dat hij al het beleid, dus ook dat over inburgering, monitort; hoe gaat het, hoe effectief is het? Mijn vraag is iets meer toegespitst: als de inburgeraars klaar zijn met het examen, hoeveel van hen participeren daarna daadwerkelijk succesvol op de arbeidsmarkt of op een andere manier in de maatschappij? Is het mogelijk om dat wat beter in beeld te krijgen?

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Allereerst dank ik de Minister voor zijn antwoorden en het in de afgelopen periode ingezette beleid. Ik ben content met de toezegging dat de handhaving en fraudedetectie gevolgd worden en dat we na verloop van tijd – ik schat na een jaar – de thermometer erin kunnen steken om te bekijken of de in dat kader gebruikte instrumenten afdoende zijn.

Wat de fraude in verband met de toets gesproken Nederlands betreft zag de Minister niet meteen een aanleiding om te veronderstellen dat er iets aan de hand was. Hij zegt dat er verklaringen zouden kunnen zijn voor de verschillen. Toch wijs ik de Minister op de TNO-rapportage. Ik vind het merkwaardig dat voor een toets gesproken Nederlands die in Nederland wordt afgenomen, 51% van de kandidaten slaagt die door de computer zijn beoordeeld tegenover 74% van de kandidaten die door een mens zijn beoordeeld, terwijl in het buitenland juist meer kandidaten slagen die door de computer zijn beoordeeld, namelijk 88%, tegenover 79% van hen die door een mens zijn beoordeeld. Het verschil tussen 74% en 79% valt nog wel binnen de marge. Dat in het binnenland 51% van de kandidaten slaagt die door de computer zijn beoordeeld versus 88% in het buitenland, voelt statistisch echter niet lekker. Kan daar dus wat meer op worden ingezoomd?

Ik ben er in ieder geval blij mee dat de Minister bereid is om een nadere verkenning uit te voeren naar de aansluiting tussen het inburgeringsexamen en de participatie in de samenleving. Het zou namelijk jammer zijn als de mensen die geslaagd zijn voor het examen drie, vier maanden thuis blijven zitten en niet in aanraking komen met de Nederlandse samenleving. Daarmee zou de kennis die is opgedaan, onder andere met het spreken van Nederlands, weer ongedaan worden gemaakt. Die zorg leeft niet alleen bij mij, maar ook bij de aanbieders van inburgeringslessen en inburgeringsexamens.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Wat mij opvalt is dat ik geen antwoord heb gekregen van de Minister op mijn vraag hoe het nu staat met de inburgering in relatie tot de taal, zonder een en ander te versmallen tot de groep asielgerechtigden of de groep mensen met een verblijfsvergunning in Nederland. De Minister zegt zelfs dat hij niet weet hoe het staat met het taalonderwijs op de werkvloer. De Minister heeft ook geen antwoord gegeven op de vraag hoe groot de taalachterstanden zijn, voor hoeveel mensen dat geldt, en hoe het staat met de nieuwe groepen arbeidsmigranten. Wellicht heeft de Minister die gegevens niet, want ik denk dat ze inmiddels al behoorlijk verouderd zijn. Voor een deel is er natuurlijk zo veel veranderd dat gemeenten er al dan niet mee aan de slag zijn. Toch zou ik de Minister willen verzoeken om de Kamer daar op een later moment over te informeren. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat deze Minister aan een soort van blikvernauwing wil doen en de rest van de wereld wil vergeten en alleen maar wil inzoomen op een kleine groep die inburgeringsplichtig is. Dat zou zijn hele integratieverhaal en -pleidooi namelijk compleet ongeloofwaardig maken.

Dan kom ik bij de toets gesproken Nederlands. Kan de Minister aangeven tot wanneer cursisten op basis van de oude normen hun examen kunnen afleggen? Per wanneer verandert dat? Blijft dat in ieder geval tot het einde van dit jaar mogelijk? Dit om te voorkomen dat mensen die hebben geoefend volgens de oude normen, opeens moeten omschakelen naar iets nieuws.

In het kader van de arbeidsmarktmodule heb ik van de Minister begrepen – ik geloof hem, want de experts hebben daarnaar gekeken – dat de complexiteit rondom de oude portfolio blijkbaar is opgelost en dat het iets compacts wordt. Daar gaan we dan maar van uit. Ik ben ook benieuwd waar de Minister mee zal komen als het gaat om de koppeling met de praktijk. Voor mij blijft nog wel het volgende staan. Begrijp ik het goed dat er eerst geëxperimenteerd gaat worden en dit dus nader uitgewerkt wordt? En dat de Minister alvorens dit per 1 januari in te voeren, nog terugkomt naar de Kamer met het antwoord op de vragen daarover?

Ook had ik de Minister een vraag gesteld over het voornemen in het regeerakkoord om de inburgeringseisen aan te scherpen van niveau A2 naar B2. Hoe staat het daarmee? Gaat dat nog door? Of voldoen we reeds aan de eisen met de aanscherping van de arbeidsmarktportfolio? Dat lijkt mij wel, maar ik ontvang daar graag een reactie van de Minister op.

Dan kom ik bij de vraag of analfabeten wel of niet hun lening kunnen inzetten om een alfabetiseringscursus te volgen. Ik begreep het antwoord van de Minister niet zo goed, maar het gaat hierbij om analfabete mensen met een reguliere verblijfsvergunning die de lening niet mogen inzetten voor de alfabetiseringscursus en dus in de problemen komen. Het lijkt mij dat de Minister daar niet zomaar overheen kan stappen. De Minister zou naar de gemeenten kunnen wijzen: die zeggen dat ze de WEB-middelen hiervoor niet kunnen gebruiken. Ik wil voorkomen dat we deze mensen die gemotiveerd zijn om de taal te leren, opzadelen met dit probleem en wil daarom alsnog een oplossing van de Minister zien.

Ik rond af. Het is ontzettend merkwaardig dat de Minister van integratie die in het regeerakkoord heeft opgenomen dat hij om een volgens het kabinet gigantisch groot probleem op te lossen de «geen Nederlands, geen bijstand»-eis gaat invoeren, weigert om mijn vragen hierover te beantwoorden. Kan de Minister in ieder geval toezeggen dat hij daar later op gaat terugkomen middels een brief? Die ruimte gunnen wij hem graag.

De heer De Graaf (PVV): Voorzitter. Ik heb het nog eens op een tuiniersite opgezocht: Hollandse kleigrond mengt nogal moeilijk met woestijnzand. Na een jaar is ongeveer 80% tot 90% van dat zand uitgespoeld door de regen en vind je het zo'n 30 centimeter diep in de bodem terug. Een gedeelte blijft dus maar hangen. Ondanks het feit dat je kunt blijven kneden aan die klei en dat zand, vindt dat proces iedere keer opnieuw plaats. Dat is ook wat er telkens gebeurt met alle inspanningen die de Nederlandse maatschappij zich getroost met betrekking tot inburgering. Dat leek mij een aardige metafoor.

De twee vragen die waren blijven liggen, heeft de Minister kort maar duidelijk beantwoord. Het zal niemand verbazen dat ik ruik dat daar wat geld zou kunnen gaan weglekken. Ik heb de vraag immers niet voor niets gesteld. Daarom vraag ik de Minister om toe te zeggen, een halfjaarlijkse rapportage naar de Kamer te sturen met betrekking tot mensen die hun examen niet hebben gehaald maar wel via DUO geld hebben geleend en dus in binnen- en buitenland uit het zicht zijn verdwenen. Om hoeveel geld gaat het? Om hoeveel mensen gaat het? Waar komen ze vandaan? Hoeveel mensen zijn er al opgespoord, hoeveel betalen er terug en wat is de schade voor de Nederlandse Staat? Daarover zou ik graag een rapportage zien.

Van de gemeentelijke regelingen zou ik graag een overzicht ontvangen. Hoeveel geld besteden de 403 gemeenten in Nederland per jaar gezamenlijk aan inburgering buiten het budget dat wij vanuit het Rijk toekennen? Het zal niet verbazen dat wij tegen deze regelingen zijn en dat wij in ieder geval een aantal moties overwegen ten aanzien van de inburgering in de huidige vorm. Bij dezen kondig ik dus een VAO aan.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Hij heeft aangegeven nog eens na te willen denken over de relatie tussen de module arbeidsmarkt en de Participatiewet. Dat lijkt mij verstandig, want die aansluiting is van groot belang. Collega's zeiden dat ook al. Ik ben benieuwd wanneer de Kamer het resultaat van dat diepe nadenken kan ontvangen.

Een andere vraag betreft de toets gesproken Nederlands en de beoordeling daarvan door computer of mens. Ik moet bekennen dat ik daarover nog steeds een beetje in verwarring ben. De Minister zegt dat de toets voortaan alleen door de mens zal worden beoordeeld. Tegelijk schrijft de Minister in de brief dat hij, zolang de huidige TGN in gebruik is, wil voorkomen dat er een onjuiste uitslag is, en worden heel lage scores niet door de computer maar meteen door de mens beoordeeld. Begrijp ik het goed dat er in het geval van lage scores voor de huidige TGN meteen een menselijke beoordeling volgt en dat de nieuwe toets altijd door een mens wordt beoordeeld? Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Karabulut naar de overgangsperiode voor mensen die voor het oude examen hebben getraind. Ook spreek ik de wens uit om te zorgen voor enige bestuurlijke rust rond de toetsingsvoorwaarden. Misschien kan de Minister daar nog kort iets over zeggen.

De Minister heeft aangegeven dat hij nog eens zal nadenken over onderzoek naar informele, onwettige kindhuwelijken. Ik ben het helemaal eens met de Minister dat het er primair om gaat dat het wordt aangepakt wanneer wij het zien. Dat is vanzelfsprekend. Maar volgens mij laat dat onverlet dat het nuttig kan zijn om het zicht daarop nog wat verder te verbeteren, mede omdat ik ervan overtuigd ben dat hoe meer zicht je erop hebt en hoe meer je ervan weet, hoe adequater je ook de handhaving, de opsporing et cetera daarop kunt inzetten. Ik ben dus blij dat de Minister aangeeft daar nog een keer naar te gaan kijken. Ik wacht vol belangstelling af welke vorm hij daar additioneel misschien nog voor vindt.

De voorzitter: De Minister heeft aangegeven dat hij een minuut nodig heeft om de vragen te ordenen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Asscher: Voorzitter. Mevrouw Yücel heeft gevraagd om onderzoek naar het positieve effect op de participatie. Er is onderzoek gedaan waaruit een dergelijk effect is gebleken. Je mag verwachten dat dat in het bijzonder zal gelden voor de nieuwe groep waar die arbeidsmarktmodule ook op van toepassing zal zijn. Dat zullen we dus meenemen in de evaluatie van het gebruik van die arbeidsmarktmodule. We beginnen eerst met een paar pilots; vanaf 1 januari komt die module dus pas voor iedereen beschikbaar.

Mevrouw Yücel en de heer Weyenberg hebben gevraagd wanneer er een aansluiting komt tussen de arbeidsmarktmodule en de reguliere voorzieningen. Ik heb aangegeven daarop schriftelijk terug te komen voor het eerstvolgende algemeen overleg inburgering.

De heer Azmani verwees naar het TNO-rapport. Ik wil die cijfers best nog een keer goed bekijken en zal er voor het volgende AO op terugkomen. Zijn statistisch betoog snijdt hout. Weliswaar heeft TNO een aantal mogelijk plausibele verklaringen gegeven. Ik kan daar nu echter niet op inzoomen; ik zal er dus nog eens naar kijken naar aanleiding van de inbreng van de heer Azmani.

De SP heeft gevraagd of we dan niets van taalonderwijs weten. Zo heb ik het niet gezegd. Er werd gevraagd naar specifieke gegevens over de hoeveelheid taalonderwijs op de werkvloer. Er vindt geen centrale telling plaats. De Kamer weet dat er heel veel gebeurt, op allerlei verschillende manieren. Er zijn afspraken gemaakt in cao's en in bedrijven, en er zijn specifieke projecten. In eerste termijn heb ik een uitputtende opsomming gegeven. Als er meer over bekend is dan ik net heb gezegd, zal ik niet schromen de Kamer daarover te informeren. Ik heb echter een globaal beeld gegeven, en daar hebben we al eerder over gesproken in een ander algemeen overleg.

Heeft D66 nou goed begrepen dat door de mens beoordeeld wordt na 31 oktober, maar dat er tot dat moment al bij lage scores door de mens wordt beoordeeld? Het antwoord is ja. Dat heeft D66 goed begrepen.

De heer De Graaf heeft gevraagd hoe het zit met het geld dat weglekt. Aan de heer Azmani heb ik toegezegd om in de gaten te houden hoe het gaat met de terugbetaling van de leningen vanaf het moment dat het enigszins zinvol is om dat bij te houden. Ik voeg daar het verzoek van de heer De Graaf aan toe, om te bekijken hoe mensen hebben terugbetaald die het niet gehaald hebben. De reeks vragen die hij daarover heeft gesteld, zal ik meenemen.

Ik ga er niet over hoeveel geld gemeenten aan inburgering besteden. Dat is echt de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Ik heb ook geen middelen om bij te houden hoe de 400 gemeenten hun begroting inrichten, onder welk hoofdstukje ze dat onderwerp plaatsen et cetera. Dat zou de heer De Graaf kunnen vragen aan de lokale vertegenwoordigers van de PVV in de gemeenten waar zij vertegenwoordigd is. Andere partijen kunnen dat wellicht in andere gemeenten navragen.

Mevrouw Karabulut heeft gevraagd of er eerst wordt geoefend met die arbeidsmarktmodule. Zeker. Vanaf deze maand wordt een aantal pilots gehouden waarin een en ander wordt getest en uitgeprobeerd zodat we zo nodig zaken kunnen bijstellen om op tijd, op 1 januari aanstaande, klaar te zijn.

Zijn er nog plannen om de norm naar B1 te verhogen? Op dit moment zijn daar geen plannen voor. Dat zou uiteraard nog beter zijn. We zitten nu op A2-niveau. In dat verband geldt ook de opmerking van de heer Van Weyenberg. Er zijn telkens veranderingen en aanscherpingen op dit terrein, maar er is ook een zekere mate van rust en stabiliteit nodig. De kwaliteit van de examens et cetera mag niet in het geding komen.

Tot wanneer kunnen cursisten het huidige examen doen? Dat kan tot en met 31 oktober.

Daarmee ben ik klaar met mijn beantwoording.

De heer Van Weyenberg (D66): Dit geldt dus tot 31 oktober. Als het op 1 november ingaat, maak ik daaruit op dat er dus geen overgangstermijn is voorzien waarin mensen kunnen kiezen. Heeft de Minister er een beeld van hoeveel mensen nu druk aan het studeren zijn voor een examen dat ze straks niet meer kunnen afleggen?

Minister Asscher: Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat wat men moet leren, niet verandert. Het is dus de vorm van het examen die verandert. Wat je moet leren, verandert echter niet. Dus ook om die reden denk ik niet dat er overgangsrecht of een overgangstermijn nodig is. In de tussentijd verschijnen er oefenexamens en wat dies meer zij. 1 november is nog ver weg, dus ik heb niet het gevoel dat mensen nu ongelooflijk aan het blokken zijn voor een examen op 2 november dat heel anders zou zijn. Het gaat om dezelfde lesstof. De eisen veranderen niet, de manier van examineren verandert. Daarom voorzie ik daarbij geen enorme problemen. Dat ik geen problemen voorzie is nog tot daaraan toe, maar de experts voorzien ze ook niet.

Mevrouw Yücel heeft gevraagd naar de kindhuwelijken. In eerste termijn heb ik het in het kader van het AO Inburgering ietwat exotische onderdeel «kindhuwelijken» genoemd, omdat het in de actualiteit was. Ik wil daar nu geen kerstboom aan andere onderdelen aan toevoegen. In algemene zin heb ik gezegd dat we eerder over gedwongen huwelijken hebben gesproken in het AO over integratie. Ik geloof dat er ook helemaal geen verschil van mening over is, tussen welke partijen in de Kamer dan ook en het kabinet, dat dit verwerpelijk is en dat we ons uiterste best moeten doen om dat te bestrijden. Er zijn campagnes over gestart, er is beleid voor ingezet, een aantal dingen zijn aangescherpt en mensen worden getraind om het te herkennen. Alleen, de vraag kwam op of ik botweg zou hebben gezegd dat ik daar geen onderzoek naar zou willen doen. Nee, mijn redenering was dat onderzoek iets moet toevoegen. De vrees bestaat namelijk dat onderzoek nog maar een heel klein deel in beeld zou brengen, terwijl onze energie erop gericht zou moeten zijn om het probleem aan te pakken en op te lossen. Echter, ik wil er best nog een keer naar kijken om te bezien of het toch dienstig is. Dat zei ik net tegen de heer Van Weyenberg en dat herhaal ik in de richting van mevrouw Yücel. Zij vraagt om een nieuwe brief daarover. Ik was voorshands niet van plan om die te schrijven. Er is al een brief over gestuurd en er is beleid op ingezet. Ik zal daarnaar kijken, maar ik ben niet van plan om de hele tijd brieven toe te voegen aan de stapel brieven, want de energie moet erop gericht zijn om die mannen en vrouwen te helpen die ermee te maken hebben, inclusief de minderjarige mannen en vrouwen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Het is hier inderdaad opgekomen vanwege de actualiteit. Ik had het zelf ook niet actief ingebracht, maar omdat het ter sprake kwam vond ik het belangrijk om daar ook vanuit de Partij van de Arbeid op in te haken. Feit is namelijk dat de motie Yücel/Van Dijk op dit moment niet is uitgevoerd op de manier zoals zij bedoeld is. Ik wil daarom ook in de integratiedebatten, waarin we uitgebreider komen te spreken over dit onderwerp, meegeven dat de uitwerking van de motie nog niet naar de wens van onze partij maar waarschijnlijk ook niet naar de wens van de SP, de mede-indiener, is. Ik verzoek de Minister dus om goed in de geest van de formuleringen en overwegingen van die motie te handelen en de mogelijkheden te bezien en aanvullend inzicht te ontwikkelen met betrekking tot kind- of informele huwelijken in Nederland en de daarbij behorende verstevigende extra aanpak.

De voorzitter: Zijn er nog andere vragen van de Kamer?

Mevrouw Karabulut (SP): Niet anders dan dat een aantal vragen onvoldoende en een aantal vragen niet beantwoord zijn, maar dat zal ik verder afhandelen bij VAO door middel van een aantal moties.

De voorzitter: Dat had de heer De Graaf ook al aangekondigd.

Dan noteer ik één toezegging. De Minister informeert de Kamer per brief voor het volgende AO over inburgering over de aansluiting van de inburgering bij reguliere regelingen zoals de bijstand. Daarbij wordt ook het persoonlijk actieplan betrokken, om mensen naar werk te begeleiden.

De heer De Graaf (PVV): Dan ontbreekt nog de toevoeging van de Minister in tweede termijn bij de toezegging aan de heer Azmani.

De voorzitter: De Minister formuleert die toevoeging.

Minister Asscher: Bij de reeds toegezegde rapportage over de terugbetaaldiscipline van de DUO-leningen ten behoeve van de inburgering worden de door de heer De Graaf ingebrachte elementen rond verschillen in die terugbetaaldiscipline tussen mensen die wel of niet het inburgeringsexamen hebben gehaald et cetera betrokken.

De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van dit AO. Ik dank iedereen voor zijn komst.

Sluiting 15.56 uur.

Naar boven