32 824 Integratiebeleid

Nr. 383 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 april 2023

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 20 december 2022 over Uitvoeringsbrief inburgering (Kamerstuk 32 824, nr. 380).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2023 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuzu

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Inhoudsopgave

   

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

12

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon

16

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie en reactie van de bewindspersoon

18

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief en wensen hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de VVD-fractie vragen of het juist is dat na de inwerkingtreding van de wet de daadwerkelijke invoering alsnog erg langzaam op gang is gekomen en er praktisch sprake is geweest van nog eens drie maanden stilstand. Zo ja, wat zijn hiervan volgens de Minister de oorzaken? Zo nee, kan de Minister beschrijven hoe het wel is gegaan?

Het proces van verzenden van kennisgevingen van de inburgeringsplicht onder de Wet inburgering 2021 (verder: Wi2021) is op 1 maart 2022 hervat voor gezinsmigranten en op 25 maart 2022 voor asielmigranten. De 312 personen die een onjuiste kennisgeving van de inburgeringsplicht hadden ontvangen zijn in mei 2022 geïnformeerd over de wet waar zij onder vallen en de mogelijkheid om onder de andere wet in te burgeren.

Zoals ik op 9 juni 2022 aan uw Kamer heb gemeld1 is de reden dat zij hierover niet eerder zijn geïnformeerd dat ik, samen met de ketenpartners, deze groep zorgvuldig wilde informeren over de keuze die aan hen werd voorgelegd. Ik vond het belangrijk dat de inburgeringsplichtigen een weloverwogen beslissing konden nemen. De brief is daarom in goed overleg opgesteld en in 8 talen vertaald. Daarnaast is er een zorgvuldig werkproces ingericht voor het afhandelen van de keuze.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken rondom de inburgering van nieuwkomers die eerder in 2022 onjuist werden geïnformeerd over het te volgen inburgeringstraject (Wet inburgering 2013 (Wi2013) of Wi2021). Mede gezien de vertraging die inburgeringskandidaten hiermee hebben opgelopen en de onwenselijkheid hiervan voor zowel de kandidaat zelf als de samenleving, zijn alle onjuist geïnformeerde kandidaten reeds ingedeeld in één van de twee trajecten en wat is de huidige status van hun inburgeringstraject? Per wanneer is de groep onjuist geïnformeerde kandidaten van start gegaan met hun inburgeringstraject? Kan de Minister bevestigen dat alle kandidaten uit de onjuist geïnformeerde groep inmiddels actief aan het inburgeren zijn, ook de asielstatushouders die geen vaste einddatum hadden om hun keuze voor een inburgeringstraject kenbaar te maken? Zo ja, om hoeveel kandidaten gaat het? Zo nee, waarom niet?

Inmiddels zijn alle personen die in het begin van 2022 een onjuiste kennisgeving hebben ontvangen, ingedeeld. 213 van hen vallen onder de Wet inburgering 2013 (verder: Wi2013) en 99 onder de Wet inburgering 2021. Voor de personen die onder de Wi2013 vallen hebben 136 personen een lening toegekend gekregen. Daarnaast is van 120 van de personen binnen de Wi2013 een factuur ontvangen van de taalschool, wat erop duidt dat deze personen gestart zijn met taalles. Hoeveel personen er precies gestart zijn is echter niet met zekerheid te zeggen. Gezinsmigranten kunnen ook op eigen initiatief en eigen kosten een traject gestart zijn, maar hiervan is dan geen activiteit geregistreerd bij DUO.

Wat betreft de Wi2021 is bij 81 van de 99 personen een leerbaarheidstoets afgenomen, en bij 68 van de 99 personen een PIP vastgesteld. Ook hier geldt dat niet met zekerheid vast te stellen is hoeveel personen daadwerkelijk gestart zijn met hun inburgering. Voor wat betreft de personen bij wie nog geen activiteit is vastgesteld kan het zijn dat een deel nog in een AZC verblijft.

Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie graag nader ingaan op de eerste ervaringen met de Wi2021 en in het bijzonder de uitvoering van het financieel ontzorgen van asielstatushouders. Zo lezen deze leden dat de Minister in gesprek is met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten over de knelpunten die zij hierbij ondervinden, zoals het ontbreken van mogelijkheden om maatwerk toe te passen. Ook vernemen deze leden in deze brief dat de Minister samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen kijkt in hoeverre een wetsaanpassing mogelijk is. Graag willen deze leden van deze gelegenheid gebruik maken om te benadrukken dat het financieel ontzorgen van asielstatushouders een belangrijk onderdeel vormt binnen de pijlers van de Wi2021 en een meerwaarde kan zijn in het succesvol laten integreren van nieuwkomers. Zo hebben pilots eerder laten zien dat financieel ontzorgen juist de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers kan vergroten. In het licht van deze positieve uitkomsten, welke mogelijkheden en ruimte ziet de Minister om gemeentes meer mogelijkheden tot maatwerk te geven zonder daarbij te tornen aan het fundament en de pijlers van de Wi2021?

Verplicht financieel ontzorgen is als wetsartikel onderdeel van de Participatiewet en ingebed in het inburgeringsstelsel. Het doel is om te voorkomen dat onzekerheid over de financiële positie in de beginfase van het inburgeringstraject afleidt van inburgering en om financiële problemen te voorkomen. Verschillende onderzoeken lagen hieraan ten grondslag, waarin gewezen werd op het complexe systeem in Nederland van onder andere toeslagen en het risico op schulden bij statushouders. Gemeenten hebben een belangrijke regiefunctie gekregen om te voorkomen dat de basisvoorzieningen voor deze groep onder druk komen te staan en financiële problemen in een later stadium ontstaan. De vorm die hiervoor gekozen is, is het betalen van een beperkt aantal vaste lasten vanuit de bijstand in combinatie met begeleiding richting financiële zelfredzaamheid.

Uit het eindrapport van de pilots over financieel ontzorgen (getiteld «Hoe te zorgen voor «echt ontzorgen»») kwam naar voren dat er sprake is van grote diversiteit binnen de groep asielstatushouders. Voor een deel van hen heeft financieel ontzorgen zoals het nu verplicht is, meerwaarde. Een deel is meer gebaat bij andere vormen van begeleiding en voor een deel kan financieel ontzorgen juist averechts werken omdat zij al financieel vaardig zijn en meer onrust ervaren als gemeenten hun vaste lasten betalen vanuit de bijstand. De gesprekken die ik met gemeenten heb gevoerd bevestigen dit beeld.

De huidige kaders voor financieel ontzorgen bieden, zo lijkt, te weinig ruimte aan gemeenten om in te spelen op de individuele situatie van de statushouder. Dit wordt ook benoemd door de Nationale ombudsman in het rapport «Een status met weinig armslag». Daarmee schiet het zijn doel voorbij.

Zoals benoemd in de verzamelbrief, die ik reeds aan uw Kamer heb verzonden, heb ik, samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen besloten om het wetsartikel van financieel ontzorgen te herzien en vooruitlopend daarop tijdelijk een ruimere uitleg te geven aan financieel ontzorgen. Het doel van financieel ontzorgen blijft in stand. De gemeente blijft verplicht om asielstatushouders met een bijstandsuitkering te ondersteunen om financiële problemen te voorkomen, maar kan afwijken van de vorm zoals die nu is vastgelegd in het wetsartikel over ontzorgen (het betalen van de vaste lasten uit de bijstand).

Tevens willen de leden van de VVD-fractie dieper ingaan op de beperkte doorstroom vanaf het opleggen van de inburgeringsplicht tot het daadwerkelijk beginnen van het inburgeringstraject en het volgen van lessen. Zo blijkt uit eerste cijfers dat in totaal bij 19 procent van de inburgeringsplichtige asielstatushouders een Plan Inburgering en Participatie (PIP) is vastgesteld. Kan de Minister deze groep nader duiden? Klopt het dat alle statushouders uit deze groep vanaf 2022 inburgeringsplichtig zijn onder de Wi2021? Deze leden maken zich zorgen om de grote groep inburgeringsplichtige asielstatushouders die wel inburgeringsplichtig is onder de Wi2021, maar bij wie nog geen PIP is vastgesteld en dus nog niet is gestart met de inburgeringscursus ondanks het verstrijken van een heel jaar. Kan de Minister inzicht geven in hoeveel van de inburgeraars bij wie nog geen PIP is vastgesteld wel al sprake is van uitplaatsing naar een woning in een gemeente en hoeveel van hen nog in een asielzoekerscentrum (azc) verblijven?

Deelt de Minister de zorgen van de leden van de VVD-fractie? Zo ja, welke mogelijkheden ziet de Minister in het versnellen van de doorlooptijden zodat mensen sneller aan de slag kunnen met onder andere het leren van de taal? Zo nee, waarom niet?

Zowel bij asielstatushouders als gezins- en overige migranten die inburgeringsplichtig zijn onder de Wi2021 is de start van de inburgering langzamer op gang gekomen dan verwacht. Een eerste oorzaak hiervoor is geweest de situatie rondom het overgangsrecht in de eerste maanden van 2022. Daarnaast speelt het moment van huisvesting een rol voor asielstatushouders. Ook blijkt uit een analyse die op dit moment met de ketenpartners wordt afgerond dat gemeenten niet in alle gevallen de gestelde PIP-termijn van 10 weken halen. Dit wordt nog nader onderzocht.

Op 28 februari verbleven 9.747 inburgeringsplichtige asielstatushouders onder de Wi2021 nog in een azc, waarvan 308 personen een vastgesteld PIP hadden. Dit laat zien dat de brede intake tot nu toe voor een zeer klein aandeel van de inburgeringsplichtige asielstatushouders wordt afgerond terwijl de asielstatushouder in het azc woont.

In totaal waren er op 28 februari 2023 12.691 asielstatushouders met een inburgeringsplicht op grond van de Wi2021 gehuisvest in een gemeente. Hiervan hadden er 6.703 een vastgestelde PIP en 5.988 nog niet.(bron: DUO, peildatum 28 februari 2023). Uit recentere cijfers (bron DUO peildatum 16 maart 2023) blijkt dat gemeenten in 54% van de gevallen het PIP vaststellen buiten de daarvoor geldende termijn van 10 weken, gerekend vanaf huisvesting.

Ik vind het, net als de VVD-fractie, erg belangrijk dat inburgeringsplichtigen snel kunnen starten met hun inburgering. Gemeenten hebben daarbij een cruciale rol. Zij hebben immers de taak om de brede intake uit te voeren en het PIP vast te stellen. Samen met COA en gemeenten werk ik aan manieren om de start van de inburgering al op het azc te bevorderen. Ik voer op korte termijn een bestuurlijk overleg met de VNG hoe dit proces sneller en beter kan. Ook onderzoek ik samen met gemeenten welke belemmeringen er zijn om direct na huisvesting het PIP vast stellen en het inburgeringstraject te starten. Vóór de voorjaarsnota informeer ik uw Kamer over de bevindingen.

Daarnaast ben ik van plan om in het kader van de monitoring en evaluatie van de Wi2021 in de tweede helft van 2023 een kwalitatief onderzoek te laten uitvoeren naar de uitvoering van de eerste fase van de inburgering. Onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn de vroege start in de azc’s, de voorinburgering, de maatschappelijke begeleiding, de brede intake inclusief de leerbaarheidstoets, de totstandkoming van het PIP, de financiële ontzorging en de start van de leerroutes. In dit onderzoek zullen ook de factoren in de uitvoering die van invloed zijn op de doorlooptijden onderzocht worden.

Hoe staat het met het uitvoeren van de «warme overdracht» tussen inburgeraar, gemeente en azc om de doorloop te faciliteren? Deze leden hebben eerder vernomen dat de warme overdracht niet altijd plaatsvond, dat de afstand tussen de gemeente en het azc als een knelpunt werd ervaren en dat destijds een handreiking «warme overdracht» is opgesteld door het kabinet. Wordt deze handreiking nu ook daadwerkelijk ingezet om de doorloop en het vaststellen van het PIP te faciliteren? Zo ja, sinds wanneer en wat zijn de eerste resultaten? Zo nee, waarom niet? Welke andere mogelijkheden ziet de Minister om de afstand tussen azc’s en gemeenten te verkleinen?

Ik heb signalen ontvangen dat er op dit moment nog te weinig uitvoering gegeven wordt aan de warme overdracht. De warme overdracht staat of valt met een goede samenwerking tussen de uitvoerende organisaties. Daarom onderstreep ik het belang van een goede samenwerking en informatieoverdracht tussen gemeenten en het COA om een soepele start van de inburgering en een doorlopende lijn vanuit de opvang te waarborgen. De handreiking is bedoeld als hulpmiddel voor gemeenten en COA. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de scenario’s zoals beschreven in de handreiking, maar ook combinaties van scenario’s komen voor,waarbij het bieden van maatwerk heel erg belangrijk is. COA en Divosa organiseren gezamenlijk snelkookpansessies met klantmanagers van gemeenten en casemanagers van het COA, om de samenwerking en daarmee de warme overdracht tussen het COA en gemeenten verder te versterken.

Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat asielstatushouders veelal langer dan voorzien in het azc verblijven en daardoor in veel gevallen niet kunnen starten met de inburgering. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het starten van een inburgeringstraject niet afhankelijk zou moeten zijn van het verkrijgen van een woning en dat ingezet moet worden op het zo vroeg mogelijk starten van het inburgeringstraject van statushouders, ook als dat betekent dat de inburgering al start in het azc. Deze leden zijn dan ook positief dat de Minister op dit moment gesprekken voert met gemeenten en Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om het aantal inburgeringstrajecten dat al in het azc start, te verhogen en moedigen de Minister graag aan om samen met het COA en met gemeenten actief te zoeken naar aanvullende mogelijkheden en instrumenten om dit te realiseren. Ziet de Minister hier bijvoorbeeld ook kansen wanneer het aankomt op het vergroten van de rol en de mogelijkheden van meedoenbalies in het azc? Zo ja, welke concrete mogelijkheden ziet de Minister hier? Zo nee, waarom niet?

Ik deel de mening dat het starten van een inburgeringstraject niet afhankelijk zou moeten zijn van het verkrijgen van een woning. Naar mijn mening moet door gemeenten ingezet worden op het zo vroeg mogelijk starten van het inburgeringstraject van statushouders, ook als dat betekent dat de inburgering al start in het azc. De tijdigheid van het inburgeringstraject (ook bekend als «vroege start») is een van de belangrijkste subdoelen van de Wi2021. De Wi2021 biedt de mogelijkheid aan statushouders om tijdens hun verblijf in het azc te starten met een voorbereidend inburgeringsprogramma dat wordt georganiseerd door het COA. Mijn ambitie is stevig om samen met het COA en gemeenten ervoor te zorgen dat de inburgering al in het azc start. Ik ben met gemeenten en COA in gesprek over oplossingsrichtingen die mogelijk zijn om de praktische hobbels die worden ervaren te slechten. Of de Meedoenbalies hierin een rol zouden kunnen spelen neem ik mee in de uitwerking van de motie van het lid Podt c.s.2 d.d. 29 november 2022 waarbij de regering wordt verzocht om de mogelijkheden te verkennen om voor de Meedoenbalies meerjarige financiering te realiseren. Zoals de motie verzoekt kom ik hierop terug in in Q2.

Voorts willen de leden van de VVD-fractie graag weten of en welke belemmeringen in gegevensuitwisseling gemeenten ervaren om voor een inburgeraar daadwerkelijk een goede PIP te kunnen afspreken en te monitoren. Is het juist dat Vluchtelingenwerk geen gegevens wil delen over een inburgeraar met de gemeente? Is er een wettelijke basis voor gemeenten om bij Vluchtelingenwerk gegevens uit te vragen als Vluchtelingenwerk tegelijkertijd door gemeenten wordt gefinancierd om een rol te spelen in de uitvoering van de inburgeringswet? Zo nee; welke mogelijkheden ziet het kabinet hiervoor alsnog?

Van VWN heb ik vernomen dat zij geen bezwaar hebben tegen het delen van gegevens, zolang daar een juridische grondslag voor is. Contractafspraken die gemeenten en hun uitvoerders maken zijn daarvoor de basis.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in het kader van het uitvoeren van de motie van het lid Becker3 blijkt dat ruim een kwart van de gemeenten niet weet hoe zij het praktijkgedeelte van de module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) moet invullen. Juist in het licht van het belang van het opdoen van werkervaring op de arbeidsmarkt, achten deze leden het van belang dat gemeenten een duidelijke invulling kunnen geven aan het praktijkcomponent van de MAP. Ziet de Minister mogelijkheden en ruimte om samen met deze groep gemeenten om de tafel en aan de slag te gaan met het verder invullen van de praktijkcomponent van de MAP? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?

Ik deel met de VVD-fractie dat het van cruciaal belang is dat nieuwkomers snel aan het werk gaan. De praktijkcomponent levert ook naar mijn mening een belangrijke bijdrage aan de kennismaking met de Nederlandse arbeidsmarkt. Ook voor gemeenten is het van belang dat nieuwkomers zo snel mogelijk aan het werk geholpen worden. Het streven is immers dat nieuwkomers in hun inburgeringstraject taalverwerving en (vrijwilligers)werk combineren.

Het geschetste beeld van de invulling van de praktijkcomponent is deels gebaseerd op de recent verschenen KIS-monitor. Dit onderzoek is relatief kort na de invoering van de Wi2021 (in april en mei van 2022) uitgevoerd waardoor nog onvoldoende gezegd kan worden over de uiteindelijke invulling van de praktijkcomponent. Op dat moment waren veel gemeenten nog bezig met het realiseren van het aanbod. Ik heb er vertrouwen in dat op het volgende meetmoment in het najaar gemeentne hierin verdere voortgang hebben gemaakt.

Graag wijs ik op het recent verschenen plan van aanpak «statushouders en werk4» waarin ik samen met andere relevante partijen inzet op verbetering van de arbeidsmarktkansen en arbeidsparticipatie van statushouders. De arbeidsparticipatie van statushouders blijft fors achter bij andere bevolkingsgroepen. Daarom acht ik het een prioriteit dat statushouders sneller en duurzamer kunnen meedoen op de arbeidsmarkt. Aan de hand van vier actielijnen heb ik afspraken gemaakt en ben ik aan de slag met betrokken partijen, waaronder die uit de Taskforce «Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt» (VIA5).

De leden van de VVD-fractie willen voorts nader ingaan op de slagingspercentages van inburgeringsplichtigen van de afgelopen jaren. Deze leden maken zich met name zorgen over de relatief lage slagingspercentages (2015–2019) van asielstatushouders ten opzichte van gezins-migranten en overige migranten. Zo liggen de slagingspercentages onder deze laatste groep een stuk hoger en het aantal ontheffingen een stuk lager. Hoe verklaart de Minister de grote verschillen tussen beide groepen? Welke specifieke factoren bemoeilijken de slagingskans van de asielstatushouders die nog steeds inburgeringsplichtig zijn maar die wel al langer dan 3 jaar aan het inburgeren zijn? Welke concrete maatregelen is de Minister voornemens te treffen om deze factoren positief te beïnvloeden en om uiteindelijk toe te werken naar een hoger slagingspercentage en een lager aantal ontheffingen?

Het verschil in slagingspercentages tussen asielstatushouders, gezinsmigranten en overige migranten is grotendeels te verklaren door de verschillen tussen deze groepen. De startpositie van gezinsmigranten en overige migranten in Nederland is wezenlijk anders dan die van asielstatushouders. Voor zowel gezinsmigranten als voor geestelijk bedienaren geldt dat zij de weloverwogen keuze hebben gemaakt om naar Nederland te verhuizen om zich ofwel te vestigen bij hun partner ofwel te komen werken bij een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie. Zij hebben zich voorbereid op hun komst en verplichtingen in Nederland. Zo hebben de meesten van hen het examen inburgering in het buitenland afgelegd. Daardoor hebben zij veelal al enige kennis van de Nederlandse taal (op niveau A1) als zij starten met hun inburgeringstraject in Nederland. Daarnaast beschikken ze vaak over meer doenvermogen onder andere door het beschikbare netwerk en de partner die reeds geworteld is in de Nederlandse samenleving en die over een (voldoende hoog) inkomen beschikt of bijvoorbeeld een werkgever die hen in de Nederlandse samenleving wegwijs kan maken.

Een deel van de verklaring voor het verschil in ontheffingen kan ook liggen in het gegeven dat onder asielmigranten het percentage analfabeten hoger is dan onder gezinsmigranten6 en dat gezinsmigranten en overige migranten veelal uit landen komen waar zij in hun jeugd formeel onderwijs hebben genoten7.

De specifieke factoren die de slagingskans bemoeilijken van de asielstatushouders die nog steeds inburgeringsplichtig zijn maar die wel al langer dan drie jaar aan het inburgeren zijn kunnen ook te maken hebben met het feit dat asielmigranten vaker uit oorlogsgebieden komen en daardoor vaker een trauma hebben of PTSS8.

Om de inburgeringstrajecten van deze groep succesvoller te laten verlopen zijn er bestuurlijke afspraken met gemeenten gemaakt om asielstatushouders onder de Wi2013 te begeleiden. Hiervoor zijn middelen beschikbaar gesteld waarmee een impuls gegeven is aan de uitstroom van inburgeringsplichtigen onder de Wi2013. Een deel van de middelen is ook ingezet voor de meest kwetsbare groep: de ELIPs (ELIP: Einde Lening nog Inburgeringsplichtig). Zoals ook aangegeven in de uitvoeringsbrief Inburgering van december 2022 is vanaf 1 januari 2023 de rol van de gemeenten bij de ondersteuning en begeleiding van de ELIP-groep in de regelgeving opgenomen. Hierdoor is directe gegevensverstrekking van DUO aan gemeenten mogelijk. Dit helpt gemeenten om de doelgroep goed in beeld te krijgen en biedt de ELIP-aanpak een nieuwe impuls.

Ook willen de leden van de VVD-fractie stil staan bij de aanpak van het tekort aan Nederlands als tweede taal (NT2-)docenten in het inburgeringsonderwijs. Deze leden willen nogmaals van deze gelegenheid gebruik maken om te benadrukken dat het goed leren van de Nederlandse taal voor nieuwkomers een cruciaal onderdeel is in het succesvol integreren in de Nederlandse samenleving. Wat deze leden betreft, valt of staat de uitvoering van die opgave met de beschikbaarheid van goed taalonderwijs en derhalve met voldoende gekwalificeerde taaldocenten. Deze leden zijn dan ook positief dat afgelopen periode is gewerkt aan tijdelijke maatregelen om de beschikbaarheid van het inburgeringsonderwijs te versterken zonder daarbij in te boeten op kwaliteit van onderwijs. Wel vragen deze leden of er niet meer mogelijk is om die kwaliteit te waarborgen en tegelijkertijd meer lescapaciteit van bevoegde docenten mogelijk te maken. Het kabinet heeft ervoor gekozen vanwege de eerdere fraudegevoeligheid online lessen uit de mogelijkheden te schrappen. Maar is het kabinet bereid te bezien of de fraudegevoeligheid van online lessen op andere manieren kan worden aangepakt, in plaats van de mogelijkheid als geheel te schrappen? Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat er een meerwaarde kan bestaan van de online les door een bevoegde docent, ten opzichte van een fysieke les door een onbevoegde docent? Kan het kabinet dit bovendien overwegen tegen de achtergrond van de wens om meer maatwerk mogelijk te maken voor duale trajecten? Als het leren van de taal al vanaf het begin gecombineerd kan worden met werken, is dat grote winst voor de integratie, maar helaas vertellen veel inburgeraars dat de verplichte fysieke aanwezigheid vele ochtenden in de taalles de mogelijkheid voor werk belemmert. Is het kabinet bereid te onderzoeken hoe online lessen, uiteraard met fraudewaarborgen, hier een oplossing voor zouden kunnen bieden?

Nu het kabinet ervoor heeft gekozen om de regel los te laten dat bij een taalschool 80% bevoegde taaldocent moet zijn, vragen de VVD-leden hoeveel gemeenten wel hebben aanbesteed op die 80% regel en wat de aanpassing hiervan juridisch betekent voor de aanbesteding.

Voor wanneer kunnen de leden van de VVD-fractie de eerste effectmeting van deze (tijdelijke) maatregelen verwachten? En bestaat er een scenario waarin deze tijdelijke maatregelen uiteindelijk ook kunnen worden omgezet in structurele maatregelen? Zo ja, om welk scenario gaat het dan? Zo nee, waarom niet?

Net als de leden van de VVD-fractie zie ik de meerwaarde van online lessen, zeker wanneer buiten werktijden online lessen worden aangeboden en inburgeraars hun werk met Nederlandse les kunnen combineren. Ik ben daarom bereid te onderzoeken hoe online lessen voorzien van fraudewaarborgen, een oplossing zouden kunnen bieden. Anders dan de leden van de VVD-fractie lijken te veronderstellen, staan de huidige regels -binnen bepaalde grenzen- afstandsonderwijs toe.9 De vraag hoe online onderwijs uitpakt voor deze doelgroep en of aanpassing van het beleid op zijn plaats is, loopt mee met de aanpak voor de lange termijn die ik in de uitvoeringsbrief inburgering van december 2022 heb aangekondigd.

Uitgangspunt van het aanbestedingsrecht is dat een opdracht wordt gegund aan een inschrijver die de economisch meest voordelige inschrijving doet, welke veelal wordt vastgesteld op basis van de beste prijs-kwaliteitsverhouding. Het is mij bekend dat gemeenten bij het aanbesteden meerdere kwaliteitsaspecten van belang achtten, waaronder de norm van ten minste 80% bevoegde docenten voor de klas. Hoeveel gemeenten de 80%-norm al dan niet hebben gevraagd dan wel zouden hebben losgelaten is niet bekend; daar zijn geen landelijke cijfers over beschikbaar.

Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat de 80%-norm niet is losgelaten met de tijdelijke maatregelen en nog steeds van kracht is. Alleen in het geval dat het streven naar 80 procent gecertificeerde NT2-docenten voor de klas niet haalbaar blijkt, gelden onder bepaalde voorwaarden tijdelijke uitzonderingen. Dan kunnen bepaalde groepen niet-gecertificeerde docenten meetellen voor de 80%-norm en kan de handhaving worden uitgesteld wanneer de taalschool niet onder de ondergrens van 60% komt en een gedegen personeelsplan kan overleggen.10 Het is aan de gemeente in samenspraak met de taalscholen om na te gaan of bestaande contracten moeten worden aangepast bij het inzetten van een of meerdere uitzonderingen. Of de inzet van uitzonderingen ook significante, juridische impact heeft op de gevoerde aanbesteding, kunnen alleen gemeenten in die specifieke gevallen bepalen.

Een eerste evaluatie naar de effecten van de tijdelijke maatregelen voeren de betrokken partners dit najaar uit en de eindevaluatie volgt begin 2025. Blik op Werk gaat het effect van de maatregelen monitoren en in de komende uitvoeringsbrief inburgering informeer ik uw Kamer over de eerste beelden.

Zoals aangegeven in de uitvoeringsbrief van december 2022, werk ik samen met de ketenpartners aan een aanpak voor de lange termijn, waarin meer structurele maatregelen worden bezien. Daarbij is niet uitgesloten dat een of meer van de tijdelijke maatregelen structureel worden, maar dit hangt af van de effecten ervan en van de overige mogelijkheden die er zijn om op langere termijn het docentekort aan te pakken.

Is het juist, zo vragen de leden van de VVD-fractie, dat nu het programma Veranderopgave Inburgering (VOI) gestopt is, ook de gegevensuitwisseling is gestopt die plaatsvond tussen Divosa, VNG en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met gemeenten om van elkaar te leren in een aanpak van de uitvoering. Bijvoorbeeld over het creëren van duale trajecten en het maken van regionale afspraken over werkervaringsplekken? Is dat niet een gemiste kans omdat het er juist NU op aankomt dat alle partijen in de uitvoering van elkaar blijven leren en hoe kan het kabinet dit alsnog waarborgen en/of aanjagen?

De samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen het Ministerie van SZW, de VNG, Divosa, gemeenten en andere ketenpartners is sinds de inwerkingtreding van de Wi2021 niet gestopt, maar geïntensiveerd. De ketenpartners hebben samen een landelijk ketenplan opgesteld waarin is uitgewerkt hoe er wordt samengewerkt en hoe de betrokken partijen omgaan met signalen.

De Wi2021 is neergezet als lerend, adaptief stelsel, waarin ruimte is om te leren van de uitvoering. Ik heb uw Kamer in de Verzamelbrief Inburgering van 29 september 202211 geïnformeerd hoe ik samen met de ketenpartners dit lerende stelsel vormgeef. Om gemeenten en hun lokale uitvoeringspartners bij hun leerproces te ondersteunen, faciliteert Divosa voor 2022 en 2023 het leren in de uitvoering. Vanaf de zomer van 2022 zijn Communities of Practice (CoP’s) opgericht in verschillende regio’s in het land. Binnen een CoP leren uitvoerende partners met en van elkaar van de ervaringen in de praktijk. Daarnaast wordt een landelijk coördinatiepunt CoP’s ingericht, waaraan vertegenwoordigers van alle CoP’s, Divosa en het Ministerie van SZW deelnemen. Via dit landelijk coördinatiepunt worden de signalen en ervaringen die binnen de CoP’s aan de orde komen landelijk gedeeld, zowel met andere gemeenten als met alle ketenpartners.

Medio maart 2023 hebben alle twaalf CoP’s een start gemaakt. Deze CoP’s kennen een regionale spreiding over het land en richten zich op verschillende onderwerpen. Er zijn vier CoP’s die zich expliciet richten op duale trajecten en/of (arbeids-)participatie binnen de leerroutes. Lessen uit deze CoP’s worden breder gedeeld.

Daarnaast is medio februari 2023 een snelkookpansessie georganiseerd met klantmanagers van gemeenten en casemanagers van COA over de samenwerking tussen gemeenten en COA. Eind maart heeft een tweede snelkookpansessie plaatsgevonden.

Een ander voorbeeld van uitwisseling van ervaringen en leren in de uitvoering zijn de door DUO georganiseerde inburgeringscafés. In zeven bijeenkomsten verspreid over het land, in het najaar van 2022, zijn ervaringen bij gemeenten opgehaald en is informatie gedeeld. Bij de inburgeringscafés waren naast gemeenten ook vertegenwoordigers uit de keten betrokken waaronder COA, IND, VNG, Divosa, DUO en het Ministerie van SZW. In maart en april 2023 staan weer zes inburgeringcafés ingepland.

Tenslotte willen de leden van de VVD-fractie het kabinet verzoeken de Kamer in deze antwoorden inzicht te geven in de actuele cijfers waarover Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) beschikt ten aanzien van de uitvoering van de inburgergingswet 2021. Specifiek willen deze leden een overzicht ontvangen hoeveel inburgeraars in 2023 zijn ingestroomd in het nieuwe stelsel en in welke route zij zijn geplaatst. Hoeveel en welk percentage is per maand in de Zelfredzaamheidsroute (z-route) terechtgekomen, in de onderwijsroute en in de B1-route? Kan de Minister dat afzetten tegen de uitkomsten van de leerbaarheidstoets voor deze groep in de eerste maanden en inzicht geven in het aantal en het percentage inburgeraars dat in een andere route is terecht gekomen dan de leerbaarheidstoets aangaf? Kan de Minister daarbij ook inzicht geven in wat de vijf meest voorkomende landen van herkomst en leeftijdscohorten per leerroute zijn?

In onderstaande tabel staat de indeling naar leerroutes en is per leerroute inzichtelijk gemaakt wat de uitslag van de leerbaarheidstoets was van de inburgeringsplichtigen die deze leerroute zijn ingedeeld (bron DUO; peildatum 28 februari 2023), Een overzicht dat inzicht geeft in deze cijfers per maand is niet beschikbaar. Wel is een onderscheid gemaakt tussen de inburgeringsplichtigen die in 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden (cohort 2022) en de inburgeringsplichtigen die in 2023 inburgeringsplichtig zijn geworden (cohort 2023).

Een uitslag haalbaar geeft aan: de inburgeringsplichtige is in staat om niveau B1 of A2 te halen binnen de inburgeringstermijn van drie jaar. De uitslag niet haalbaar geeft aan: de inburgeringsplichtige is niet in staat om niveau B1 of A2 te halen binnen de inburgeringstermijn van 3 jaar.

COHORT 2022

Leerroute

B1-route

Onderwijsroute

Zelfredzaamheid-route

Totaal

7.803

68,%

1.115

10,%

2.567

22,%

Geen uitslag

185

2,%

37

3,%

49

2,%

Haalbaar

5.849

74,%

871

77,%

65

3,%

Niet haalbaar

1.769

22,%

207

18,%

2.453

95,%

COHORT 2023

Leerroute

B1-route

Onderwijsroute

Zelfredzaamheid-route

Totaal

101

75,%

15

11,%

19

14,%

Geen uitslag

7

0,%

3

0,%

0%

Haalbaar

78

1,%

11

1,%

0%

Niet haalbaar

16

0,%

1

0,%

19

1,%

Het percentage Leerroute wordt berekend over het totaal van de vastgelegde PIPS onderverdeeld naar leerroute en uitkomsten van de leerbaarheidstoets (B1/O/Z).

Van de personen die in 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden en in de B1-route zijn geplaatst had 74% de uitslag haalbaar. Deze personen zouden op basis van de leerbaarheidstoets het niveau van de Nederlandse taal dat nodig is voor de B1-route (incl. afschalen naar A2) binnen een termijn van 3 jaar kunnen halen. 22% van de personen in de B1-route had de uitslag niet haalbaar. Bij deze personen zou op basis van de uitkomst van de leerbaarheidstoets de Z-route van toepassing zijn maar is afgeweken van de toetsuitslag aan de hand van andere factoren in de brede intake. Van de personen binnen de Onderwijsroute had 77% de uitslag haalbaar en 18% de uitslag niet haalbaar. Bij de laatste groep is afgeweken van de toetsuitslag. Voor de Z-route lagen de percentages op 3% haalbaar en 95% niet haalbaar. Bij deze groep is in 3% van de gevallen afgeweken van de toetsuitslag.

Cijfers over herkomstland en leeftijdscohorten per leerroute zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Wel zal dit onderdeel zijn van het kwantitatieve jaarrapport van het CBS op basis van de Statistiek Wet inburgering 2021. Dit rapport verwacht ik in de zomer. Dat zal gaan over het jaar 2022.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie om aan te geven welk bedrag gemeenten per jaar per inburgeraar van het Rijk ontvangen voor de verschillende leerroutes en wat tot nu toe de reële kosten zijn. Hoeveel van de extra vrijgemaakte middelen voor de onderwijsroute voor gemeenten zijn ook daadwerkelijk uitgegeven? Is het juist dat veel minder dan verwacht inburgeraars uitstromen naar de onderwijsroute en wat is daarvan de oorzaak? Wat betekent dit voor de financiën die extra zijn vrijgemaakt voor dit doel? Is dit een verwachte meevaller op de begroting van het Ministerie van SZW en zo ja voor welk bedrag?

Gemeenten ontvangen voor de inburgeringsvoorzieningen, waaronder de bekostiging van leerroutes, een specifieke uitkering (verder: SPUK) inburgeringsvoorzieningen. Daarnaast ontvangen gemeenten t/m 2025 een tijdelijke aanvullende SPUK onderwijsroute.

Onder kosten voor inburgeringsvoorzieningen vallen in ieder geval de kosten voor de leerroutes, de module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP), maatschappelijke begeleiding, het participatieverklaringstraject (PVT) en de inzet van tolken. Gemeenten ontvangen ter bekostiging van alle inburgeringsvoorzieningen een vast budget waar een P * Q-financiering aan ten grondslag ligt. De prijs die gemeenten per inburgeringsplichtige ontvangen is vastgelegd in de Regeling inburgering 2021 en wordt jaarlijks geïndexeerd. Vanuit het Rijk is er geen sprake van kostenallocatie en zijn gemeenten derhalve vrij om zelf te bepalen hoeveel geld er aan elk onderdeel wordt uitgegeven. Het totaalbedrag aan uitkering per asielstatushouder bedraagt € 13.681 en wordt gespreid uitgekeerd over drie jaren.

Het klopt dat het aantal instromers in 2022 in de onderwijsroute achterblijft op de prognoses. Dit heeft meerdere verklaarbare redenen. Vanwege de complicatie in het overgangsrecht die is ontstaan na invoering van de nieuwe wet, kwam de instroom in de verschillende routes minder snel op gang. Daarnaast bleek de schaalgrootte aanvankelijk te klein en het budget voor gemeenten onvoldoende om de onderwijsroute aan te besteden. Veel gemeenten zijn daarom pas begonnen met aanbesteden na toekenning van de extra middelen. Hierdoor hadden veel gemeenten in de loop van vorig jaar nog geen onderwijsroute beschikbaar. Als gevolg van de extra toegekende middelen hebben mij signalen bereikt dat het aanbod is toegenomen en daarmee de instroom in de onderwijsroute naar verwachting ook zal toenemen.

Gelet op eerdergenoemde knelpunten is in de specifieke uitkering (SPUK) rekening gehouden met de omstandigheid dat de middelen in 2022 niet volledig benut zullen worden. Aangezien het totaal aantal inburgeraars in 2023 aanzienlijk zal toenemen en er een toename van het aanbod in lijn der verwachting ligt, is ook een toename van het aantal afgenomen onderwijsroutes te verwachten. Om die reden is er een reserveringsregeling in de SPUK opgenomen. Middelen die niet zijn besteed mogen door gemeenten meegenomen worden naar 2023. Indien deze in 2023 niet worden uitgegeven, dan worden deze middelen teruggevorderd. De verantwoordingsinformatie over 2022 volgt in de loop van dit jaar. Er is nog geen totaalbeeld van de bestedingen met uw Kamer te delen. Wel kan ik u mededelen dat eventueel niet uitgeputte middelen terug zullen vloeien naar de SZW begroting.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de D66-fractie danken de Minister voor het delen van de stand van zaken middels de uitvoeringsbrief inburgering. Deze leden hechten veel waarde aan goede implementatie van de wet waarin kan worden voortgebouwd op ervaringen van uitvoeringsorganisaties, gemeenten, inburgeraars en inburgeringsplichtigen. Voorts hebben deze leden enkele vragen.

De leden van de D66-fractie constateren dat een belangrijk doel van de nieuwe Wi2021 is om maatwerk te kunnen leveren en zo een inburgeringsroute te kunnen vinden die zo goed mogelijk aansluit bij de vaardigheden en ambities van de inburgeraar. Kan de Minister reflecteren op dit doel wanneer ruim 30% van de inburgeringsplichtigen wordt ingedeeld in de z-route? Deze leden zien dat er kans is dat indelen op de z-route de voorkeur heeft voor gemeenten omdat er dan meer zekerheid is dat de inburgeringsplichtige het traject voltooid in vergelijking tot indelen in de B1 (en eventueel afschalen naar B2) route. Hoe ziet de Minister dit en kan de Minister aangeven welke prikkels gemeenten hebben om inburgeringsplichtigen naar potentieel in te delen?

Met de Wi2021 wordt beoogd dat inburgeringsplichtigen het voor hen hoogst haalbare taalniveau bereiken (liefst niveau B1), kennis opdoen van de Nederlandse maatschappij en vanaf de start van het inburgeringstraject participeren naar vermogen, zodat zij uiteindelijk volwaardig kunnen meedoen in de samenleving (het liefst via betaald werk). Het leveren van maatwerk is daarbij van groot belang.

Door inburgeraars op het voor hen hoogst haalbare niveau te laten inburgeren, verbeteren hun perspectieven op de arbeidsmarkt aanzienlijk. Daar komt nog bij dat de Z-route een relatief hoge urennorm kent: om te kunnen voldoen aan de Z-route moet een inburgeraar tenminste 800 uur taalles en KNM hebben gevolgd. Specifiek voor asielstatushouders komt daar nog tenminste 800 uur participatie bij. Het is dan ook niet in het belang van inburgeraars die de potentie hebben om, mogelijk met minder lesuren, tenminste A2-niveau te behalen de Z-route te volgen. Verder is het ook niet automatisch zo dat de Z-route meer zekerheid geeft op voltooiing van het traject dan de B1-route. Als gedurende het inburgeringstraject blijkt dat een inburgeraar die in de B1-route is geplaatst, toch niet in staat blijkt om B1-niveau te behalen is er immers de mogelijkheid binnen de B1-route af te schalen naar A2 of betrokkene in de Z-route te plaatsen. Overigens geldt dat omgekeerd ook: als een inburgeraar die initieel in de Z-route is geplaatst gedurende het traject meer potentie blijkt te hebben dan vooraf op basis van de brede intake inclusief de leerbaarheidstoets is ingeschat, dan kan betrokkene alsnog in de B1-route worden geplaatst (al dan niet met afschalen naar niveau A2).

De reden waarom taalniveau B1 in de Wi2021 als uitgangspunt is genomen, is omdat dit het niveau is waarmee personen goed in staat zijn om zichzelf zelfstandig in Nederland te kunnen redden en goed mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt. Daarin is ook gelijk de prikkel voor gemeenten gelegen om inburgeraars niet onder hun niveau te laten inburgeren: het is immers ook in het belang van gemeenten dat inburgeraars zo snel mogelijk duurzaam uitstromen richting de arbeidsmarkt op een voor hen passend niveau.

Gelet hierop ga ik er van uit dat gemeenten zorgvuldig omgaan met het vaststellen van de leerroute en het belang en potentieel van de inburgeringsplichtige daarin leidend laten zijn.

De leden van de D66-fractie lezen dat er een beperkte doorstroom is vanaf het opleggen van de inburgeringsplicht tot aan het volgen van lessen. Deze leden krijgen signalen dat met name het vaststellen van het persoonlijk PIP een uitdaging vormt. Kan de Minister aangeven of en in welke mate het veelvoud aan verschillende zaken die inburgeraars in de eerste weken moeten regelen impact heeft op een kwalitatief goede PIP? En kan de Minister deze factor in uitvoering door gemeenten meewegen in de analyse van de doorlooptijden van de werkprocessen in de inburgerings- en asielketen?

Zoals ik heb aangegeven in een eerder antwoord aan de leden van de VVD-fractie ben ik van plan om in het kader van de monitoring en evaluatie van de Wi2021 in de tweede helft van 2023 een kwalitatief onderzoek te laten uitvoeren naar de uitvoering van de eerste fase van de inburgering. Onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn de vroege start in de azc’s, de voorinburgering, de maatschappelijke begeleiding, de brede intake inclusief de leerbaarheidstoets, de totstandkoming van het PIP, de financiële ontzorging en de start van de leerroutes. In dit onderzoek zullen ook de factoren in de uitvoering die van invloed zijn op de doorlooptijden onderzocht worden.

De leden van de D66-fractie erkennen het belang van financieel ontzorgen. Tegelijkertijd ontvangen deze leden signalen over knelpunten in het ontzorgen. Kan de Minister op de volgende zaken reflecteren: gemeenten hebben moeite met het tijdig verzamelen en/of ontvangen van benodigde gegevens van alle betrokken partijen zoals COA, woningbouwcorporaties, nutsbedrijven en zorgverzekeraars. De kwaliteit van de te ontvangen informatie verschilt wezenlijk mede of mogelijk doordat een deel van de informatie wordt aangeleverd door vrijwilligers. Verder gaan inburgeringsplichtigen ook financiële verplichtingen aan die al door de gemeente zijn georganiseerd. Herkent de Minister deze knelpunten? Welke plannen heeft de Minister om gemeenten verder handvatten te bieden om het doel financieel ontzorgen te laten werken?

Op basis van eerdere signalen is reeds met gemeenten en COA gesproken om het proces van het aanvragen van toeslagen zo soepel mogelijk te laten verlopen. Ook is bekend dat de uitvoering van het financieel ontzorgen door het grote aantal betrokken partijen en de hoeveelheid mutaties in te betalen bedragen kunnen leiden tot stress in plaats van meer financiële zekerheid.

Met gemeenten zal op basis van de ervaren knelpunten gesproken worden over een wetswijziging. Vooruitlopend op deze wetswijziging krijgen gemeenten meer ruimte om in te spelen op de individuele behoefte van de statushouder bij het financieel ontzorgen. Het doel van financieel ontzorgen wordt daarbij niet losgelaten. De gemeente blijft verplicht om asielstatushouders met een bijstandsuitkering te ondersteunen met als doel om financiële problemen te voorkomen, maar kan afwijken van de vorm zoals die nu is vastgelegd in het wetsartikel over ontzorgen (het betalen van de vaste lasten uit de bijstand).

De leden van de D66-fractie lezen dat naar aanleiding van een eerdere toezegging aan het lid Belhaj de eerste ervaringen van gemeenten met de invoering van de Wi2021 zijn opgehaald. Is de Minister voornemens – en zo ja op welke wijze – om ook dit jaar ervaringen bij gemeenten op te halen? Op welke wijze worden ook de ervaringen van inburgeraars zelf meegenomen?

In maart en april van 2023 worden wederom ervaringen van gemeenten opgehaald en gedeeld tijdens zes inburgeringcafés verspreid over het land, die DUO organiseert in samenwerking met de ketenpartners Divosa, VNG, COA, IND en het Ministerie van SZW.

Daarnaast is in het kader van de monitoring en evaluatie van de Wi2021 in de tweede helft van 2023 een kwalitatief onderzoek gepland waarin eerste ervaringen van gemeenten met de uitvoering in beeld worden gebracht. Ook zal het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) in het kader van hun jaarlijkse monitor van gemeentelijk beleid, arbeidstoeleiding en inburgering statushouders, in april weer een enquête uitzetten onder gemeenten naar de ervaringen van gemeenten met de uitvoering van de Wi2021; hierover wordt in het najaar gepubliceerd.

De twaalf Community’s of Practice (CoP’s) hebben, ieder op hun eigen manier, aandacht voor het perspectief van de inburgeraar. In verschillende CoP’s doen ervaringsdeskundige klantmanagers of sleutelfiguren mee. Ook zie ik dat CoP’s (oud-)inburgeraars betrekken in het programma om te toetsen of de uitvoeringspraktijk en verbeteracties aansluiten bij de behoeften van de doelgroep.

Op landelijk niveau is SZW bezig om een «platform perspectief inburgeraars» in te richten. Het doel van dit platform is om een plek te creëren waar vertegenwoordigers van inburgeraars structureel feedback kunnen geven op het landelijk inburgeringsbeleid en ervaringen uit de praktijk kunnen delen met beleidsmakers. Uitgangspunt is dat via het platform input van inburgeraars wordt opgehaald over de werking van het stelsel en mogelijkheden voor verbetering van beleid en uitvoering. In het platform komen leden van maatschappelijke (zelf)organisaties samen. Deze stichtingen of netwerken zijn veelal opgezet voor en door (ex-)inburgeraars. De eerste bijeenkomst zal in maart plaatsvinden.

Tot slot wordt er als onderdeel van het Monitoring en Evaluatieplan vanaf het voorjaar van 2023 t/m 2027 een deelonderzoek uitgevoerd naar het perspectief van inburgeraars op het stelsel. Het doel van dit onderzoek is het volgen van de ervaringen van inburgeraars met de Wi2021 en Wi2013 zodat potentiële verbeteringen in de wet- en regelgeving en de uitvoering van de wetten snel in beeld komen. In dit meerjarige onderzoek wordt er een expertpanel van inburgeraars ingesteld, als extra waarborg om het perspectief van inburgeraars in het onderzoek goed mee te nemen. Het expertpanel adviseert over het onderzoekinstrumentarium, de aanpak van het kwalitatief onderzoek en denkt mee over de duiding van de uitkomsten van de enquêtes.

Tot slot hebben de leden van de D66-fractie een aantal aanvullende zaken. De leden van de D66-fractie lezen in de inleiding de complexe tijd die de Minister terecht omschrijft en daarbij onder andere de opvang van Oekraïense ontheemden als complicerende factor noemt. Naar mate de oorlog voortduurt is het te verwachten dat steeds meer Oekraïense ontheemden van plan zijn langer in Nederland te verblijven. Daarom vragen deze leden wat de stand van zaken is ten aanzien van inburgeringsactiviteiten voor Oekraïense ontheemden. Kan de Minister aangeven hoe gemeenten worden ondersteund in een mogelijke hoge toename aan inburgeringsactiviteiten van Oekraïense ontheemden en derdelanders?

Oekraïens ontheemden vallen onder de Richtlijn tijdelijke bescherming en zijn daardoor niet inburgeringsplichtig. Wel wordt er vanuit het kabinet ingezet op participatie in de Nederlandse samenleving. Onderdeel hiervan zijn zowel maatschappelijke oriëntatie als taalaanbod.

Voor maatschappelijke oriëntatie kunnen Oekraïens ontheemden terecht op de website van Refugeehelp (www.refugeehelp.nl), die in het Oekraïens vertaald is. De website heeft als doel het online startpunt te zijn voor Oekraïense vluchtelingen in Nederland en iedereen die zich voor hen in wil zetten. Hier is informatie te vinden over verschillende onderwerpen (zoals gezondheidszorg, onderwijs, werk & inkomen, financiën, reizen, activiteiten-buddy’s, etc).

Daarnaast werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid momenteel aan de precieze uitwerking van taalaanbod voor volwassen Oekraïense ontheemden. Hiervoor zal 15 miljoen euro beschikbaar worden gesteld. U wordt hier in een later stadium over geïnformeerd. Voor meer informatie over de stand van zaken van Oekraïens ontheemden verwijs ik u naar de verzamelbrief Oekraïne van 17 februari 2023

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een stand van zaken kan geven met betrekking tot het monitoren van kwetsbare gezinsmigranten die worstelen met het inburgeringstraject? De Minister heeft in het wetgevingsoverleg toegezegd hierover in gesprek te gaan met de VNG, kan de Minister aangeven wat het resultaat van dit gesprek is en welke vervolgstappen nodig zijn?12

Rond de zomer zullen verschillende onderzoeken worden gestart in het kader van de monitoring en evaluatie van de Wi2021. Hierin zal de inburgering van gezinsmigranten worden meegenomen.

Uit de cijfers die al bekend zijn maak ik wel op dat het vaststellen van een PIP bij gezinsmigranten in sommige gevallen op zich laat wachten. Met de ketenpartners, waaronder de VNG, is gesproken over mogelijke oorzaken maar deze zijn niet eenduidig. Wel zijn er signalen bekend dat gezinsmigranten soms moeilijk te bereiken zijn en dat het bieden van maatwerk voor deze groep soms lastig kan zijn omdat nog niet helder is waar deze groep precies baat bij heeft. Daarnaast wil ik op korte termijn een bestuurlijk overleg met de VNG om dit proces verder te versnellen.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe gemeenten begeleiding richting de arbeidsmarkt vormgeven voor (vrouwelijke) gezinsherenigers. Doordat de partner vaak werk heeft gevonden als de (veelal vrouwelijke) gezinsherenigers naar Nederland komen is deze groep gezinsherenigers niet uitkeringsgerechtigd. Daarmee krijgt deze groep vaak geen begeleiding richting de arbeidsmarkt terwijl zij enerzijds een enorm arbeidspotentieel hebben en anderzijds kwetsbaar zijn als zij niet in beeld zijn bij de gemeente. Kan de Minister aangeven of er zicht is op hoeveel gemeenten wel investeren in deze groep? Voorts vragen deze leden welke mogelijkheden er zijn om gemeenten te stimuleren (individuele) begeleiding richting de arbeidsmarkt te geven aan gezinsherenigers.

In principe zijn gezinsherenigers (zowel na-reizigers als gezinsmigranten) die van buiten de EU komen inburgeringsplichtig. Deze plicht staat los van een uitkering. Dat betekent dat deze personen onder de Wi2021 begeleid worden door de gemeente, onder andere ter voorbereiding op de arbeidsmarkt. Zo volgen alle inburgeringsplichtigen de module Arbeidsmarkt en Participatie, wat als doel heeft om hen kennis te laten maken en voor te bereiden op deelname aan de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarnaast worden gemeenten gestimuleerd om duale trajecten in te zetten, waarmee taal en participatie gecombineerd worden in een vroeg stadium.

Als het gaat om vrouwelijke nieuwkomers wordt, naar aanleiding van de motie van lid Aartsen13 d.d. 29 september 2022, onderzocht hoe werk gerelateerde aspecten van het inburgeringstraject meer gericht kunnen worden op deze doelgroep (zie ook de Kamerbrief14 d.d. 4 november «Meerjarenplan Zelfbeschikking 2022–2025). Over de uitkomsten van deze analyse wordt u in de zomer nog nader geïnformeerd.

Tenslotte, vragen deze leden de Minister naar de stand van zaken ten aanzien van vrijwillig inburgeren van statushouders boven de 67.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de verzamelbrief die recentelijk naar de Kamer is verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoeringsbrief over de eerste signalen en ervaringen met het functioneren van de nieuwe inburgeringswet en bredere ontwikkelingen in de uitvoering van de inburgering.

Deze leden realiseren zich dat de wet nog maar recent is ingevoerd en er in de praktijk nog niet veel ervaring mee is opgedaan. Maar er leven bij hen wel enkele zorgen naar aanleiding van de eerste ervaringen en signalen. Zij maken daarom graag gebruik van de mogelijkheid om enkele vragen te stellen.

Zo hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de verbeteracties die in gang zijn gezet naar aanleiding van de afwijkende resultaten van de leerbaarheidstoets. Het onderzoek om uit te sluiten dat de leerbaarheidstoets digitale vaardigheden toetst in plaats van de leerbaarheid loopt op dit moment; wanneer kunnen we hier de uitkomsten van zien? Was dit niet vooraf bij invoering ten aanzien van uitvoeringstoetsen in beeld te brengen geweest?

De analyse van de uitslagen van de digitale pre-test is recent afgerond, zie hiervoor ook de laatste verzamelbrief. Hieruit is gebleken dat digitale vaardigheden een rol spelen bij het vaststellen van de leerbaarheid. Om hiervoor te corrigeren wordt de cesuur (de minimale score voor «haalbaar») met drie punten verlaagd, van 31 van de 40 vragen goed, naar 28 van de 40 vragen goed. Dit wordt zo snel mogelijk aangepast in de systemen.

Samen met de VNG en DUO voer ik een analyse uit om de eventuele (negatieve) consequenties in kaart te brengen van het aanpassen van de uitslagen voor inburgeringsplichtigen die sinds de inwerkingtreding van het huidige inburgeringsstelsel een leerbaarheidstoets hebben afgelegd en ten onrechte de uitslag «niet haalbaar» hebben gekregen.

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het huidige inburgeringsstelsel zijn er ook pre-tests gedaan, maar de toets was toen nog niet digitaal beschikbaar. Dit is de reden dat eerdere pre-tests op papier zijn afgenomen en de invloed van digitale vaardigheden niet meegenomen kon worden in de uitvoeringstoets.

Voorts hebben de leden van de CDA-fractie een vraag over de begeleiding van gezinsmigranten onder de nieuwe wet. Met de VNG en gemeenten zijn gesprekken gevoerd over het voorstel om behalve aan asielmigranten onder Wi2013 ook aan gezinsmigranten die nog onder de oude wet vallen begeleiding vanuit gemeenten te bieden. Gemeenten zijn welwillend, maar hebben twijfels over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid. In de brief wordt aangegeven dat de Minister begin 2023 met de VNG in gesprek gaat over de vraag in hoeverre een nieuwe taak in de vorm van begeleiding van gezinsmigranten onder de Wi2013 op korte termijn uitvoerbaar is. Is dit gesprek inmiddels geweest en wat zijn de uitkomsten hiervan?

Zowel de leden van de CDA-fractie als de leden van de GroenLinksfractie hebben vragen gesteld over de begeleiding van gezinsmigranten onder de oude wet. In de uitvoeringsbrief van december jl. is aangegeven dat gemeenten welwillend zijn over de begeleiding van gezinsmigranten onder de Wi2013 maar twijfels hebben over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid. De twijfels van de VNG zitten op twee punten. Enerzijds zijn er twijfels of de werkzaamheden die voor gemeenten voortvloeien uit het begeleiden van deze extra groep zijn te combineren met de werkzaamheden voor inburgeringsplichtigen onder de nieuwe wet en begeleiding die gemeenten geven aan asielstatushouders onder de oude wet. Daarnaast hebben gemeenten nog weinig beeld bij de aard van de begeleiding waar gezinsmigranten behoefte aan hebben. Daarvoor wil de VNG de eerste ervaringen met gezinsmigranten onder de nieuwe wet afwachten. Ook het onderzoek naar de eerste cohorten van de Wi2013 kan meer inzicht bieden in de knelpunten waar gezinsmigranten tegenaan lopen. Een eerste vervolggesprek met de VNG heeft plaatsgevonden, waarbij is afgesproken om rond de zomer, na afronding van het genoemde onderzoek, te bepalen of gemeenten een rol kunnen spelen in de begeleiding van gezinsmigranten onder de Wi2013. Met betrekking tot het eerste knelpunt realiseer ik me ook dat de druk op gemeenten vanuit de migratie- en inburgeringsketen sinds vorig jaar verder is toegenomen. Ik heb begrip voor de aarzelingen van gemeenten bij het maken van afspraken over nieuwe activiteiten, want ik vind het belangrijk dat gemeenten voldoende capaciteit kunnen inzetten om voor de inburgeraars in het nieuwe stelsel, naast de andere uitvoeringstaken, ook een snelle start te kunnen realiseren.

In de brief wordt aangegeven dat er knelpunten worden geconstateerd waar het gaat om ontzorgen en het ontbreken van de mogelijkheid om maatwerk toe te passen. Kan worden toegelicht aan welk maatwerk precies wordt gedacht en op welke manier dit wordt aangepast?

Welke kansen ziet de Minister om de geconstateerde knelpunten en complexiteit alsnog te verminderen voor inburgeraars in het huidige systeem?

Zoals ik ook heb geantwoord aan de leden van de VVD-fractie met een vergelijkbare vraag, kwam uit het eindrapport van de pilots over financieel ontzorgen (getiteld «Hoe te zorgen voor «echt ontzorgen»») naar voren dat er sprake is van grote diversiteit binnen de groep asielstatushouders. Voor een deel van hen heeft financieel ontzorgen zoals het nu verplicht is, meerwaarde. Een deel is meer gebaat bij andere vormen van begeleiding en voor een deel kan financieel ontzorgen juist averechts werken omdat zij al financieel vaardig zijn en meer onrust ervaren als gemeenten hun vaste lasten betalen vanuit de bijstand.

De gesprekken die ik met gemeenten heb gevoerd bevestigen dit beeld. De huidige kaders voor financieel ontzorgen bieden, zo lijkt, te weinig ruimte aan gemeenten om in te spelen op de individuele situatie van de statushouder. Dit wordt ook benoemd door de Nationale ombudsman in het rapport «Een status met weinig armslag». Daarmee schiet het zijn doel voorbij.

Zoals benoemd in de verzamelbrief die ik aan uw Kamer heb verzonden, heb ik, samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen besloten om het wetsartikel van financieel ontzorgen te herzien en vooruitlopend daarop tijdelijk een ruimere uitleg te geven aan financieel ontzorgen. Het doel van financieel ontzorgen blijft in stand. De gemeente blijft verplicht om asielstatushouders met een bijstandsuitkering te ondersteunen om financiële problemen te voorkomen, maar kan afwijken van de vorm zoals die nu is vastgelegd in het wetsartikel over ontzorgen (het betalen van de vaste lasten uit de bijstand).

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie naar de eerste ervaringen die er zijn met de hogere taaleis. Voorkomen moet worden dat een hoger taalniveau een extra financiële druk legt op inburgeraars. Hoe zijn de ervaringen hiermee tot nu toe? Klopt het dat er onder de nieuwe wet meer geleend wordt en dat er vaker boetes gegeven worden of worden verwacht, een en ander als gevolg van hogere taaleis?

Er kunnen nog geen conclusies aan de eerste ervaringsgegevens over leningen in de Wi2021 worden verbonden. Pas na geruime tijd, na in ieder geval meer dan een anderhalf jaar, kan er een eerste duiding worden gegeven aan de data over de benutting van de leningen door gezinsmigranten (asielstatushouders lenen onder de Wi2021 niet, de gemeente neemt de kosten voor haar rekening). Ook wat betreft boetes is de Wi2021 nog niet lang genoeg van kracht om hierover uitspraken te kunnen doen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de uitvoeringsbief inburgering. Deze leden hebben enkele vragen over de brief.

Eerste ervaringen met de Wi2021

De leden van de GroenLinks-fractie lezen onder meer dat door inburgeringscafés de eerste ervaringen van gemeenten met de uitvoering van de Wi2021 zijn opgehaald. Heeft de Minister de eerste ervaringen van de uitvoerders van de onderwijsroute, de onderwijsinstellingen ook in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet? Is bekend welke knelpunten, naast de bekostiging, deze instellingen ervaren? Hoe wordt het delen van ervaringen met de Wi2021 tussen de onderwijsinstellingen gestimuleerd?

Op het moment dat de inburgeringscafés plaatsvonden, waren er nog weinig gemeenten gestart met de onderwijsroute. De eerste klassen zijn eind vorig jaar van start gegaan. Uiteraard is op zeer geregelde basis overleg met diverse partners, waaronder de koepels van onderwijsinstellingen, zowel over de totstandkoming als de uitvoering van de onderwijsroute. Hier komen naast knelpunten over bekostiging ook de eerste bevindingen in de uitvoering van de onderwijsroute naar voren. Voorbeelden van knelpunten waarover gesproken wordt zijn verscheidenheid aan eindtermen, diploma-erkenning van instellingen en verminderen van administratieve lasten voor onderwijsinstellingen. De onderwijsinstellingen hebben via dit gremium ook contact met elkaar om eerste ervaringen en kennis met elkaar te delen.

Zoals eerder aangegeven is de onderwijsroute voor de leden van de GroenLinks-fractie een belangrijke route van de Wi2021. Meermaals hebben deze leden zorgen geuit over zowel de financiering, als het ontbreken van een dekkend aanbod. Deze leden vinden het goed dat de beschikbaarstelling van additionele middelen heeft geleid tot meer aanbod, maar lezen ook dat het nog niet tot de gewenste landelijke dekking van de onderwijsroute heeft geleid. Kan de Minister aangeven waar de knelpunten op dit moment precies zitten? Deze leden zijn benieuwd naar wat nodig is om het aanbod in het huidige stelsel dekkend te krijgen.

De door mij beschikbaar gestelde extra middelen voor de onderwijsroute van gemiddeld € 15 miljoen per jaar tot en met 2025 lijken een positief effect te hebben op de dekkingsgraad van de onderwijsroute. Voor het verkrijgen van een volledig beeld heb ik het onderzoeksbureau Significant de opdracht gegeven het landelijk beeld van het aanbod voor de onderwijsroute in kaart te brengen. Dit rapport is een belangrijke basis voor besluitvorming over de toekomst van de onderwijsroute na 2025. Dit rapport verwacht ik in het tweede kwartaal naar uw Kamer te sturen. Dan informeer ik u eveneens over de structurele borging van de onderwijsroute.

Op het thema ontzorgen en vroege start is de Minister in gesprek met de VNG en gemeenten over de knelpunten die zij ondervinden. Deze leden lezen dat de Minister samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beziet of een wetsaanpassing mogelijk is. Deze leden constateren dat ondanks de wil om de knelpunten op te lossen, de aanpak vooralsnog blijft steken op onderzoek doen en in gesprek gaan. Zijn er verbeteringen waarvoor geen wetswijziging nodig zijn en die het kabinet sneller kan doorvoeren? Deze leden verwijzen hierbij naar het rapport van de Nationale ombudsman «een status met weinig armslag»15, waarin gemeenten aangeven dat ze kennis missen over hoe ze op de beste manier ontzorgen, en meer sturing en kennisdeling vanuit het Rijk willen. Kan de Minister aangeven of voor deze verbetering ook een wetswijziging nodig is? Aanvullend constateren deze leden dat de kabinetsreactie op dit rapport al enkele keren is uitgesteld. Kan de Minister aangeven welke redenen ten grondslag liggen aan deze vertraging?

Zoals benoemd in de verzamelbrief die ik reeds aan uw Kamer heb verzonden, heb ik vanwege deze signalen, samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen besloten om het wetsartikel van financieel ontzorgen te herzien en vooruitlopend daarop tijdelijk een ruimere uitleg te geven aan financieel ontzorgen. Het doel van financieel ontzorgen blijft in stand. De gemeente blijft verplicht om asielstatushouders met een bijstandsuitkering te ondersteunen om financiële problemen te voorkomen, maar kan afwijken van de vorm zoals die nu is vastgelegd in het wetsartikel over ontzorgen (het betalen van de vaste lasten uit de bijstand).

Ik zal de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman in april dit jaar aan uw Kamer doen toekomen. Nu dit rapport onderdeel uitmaakt van een drieluik van rapporten van de Nationale ombudsman zal daarbij ook worden ingegaan op het overkoepelende reflectierapport «sociale minima in de knel». Om die reden is de reactie op dit rapport niet al in 2022 aangeboden aan uw Kamer.

Beperkte doorstroom

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de brief van de Minister dat met gemeenten en het COA gesprekken worden gevoerd om te bezien wat er nodig is om het aantal gemeentelijke inburgeringstrajecten dat al in het azc start, te verhogen. Kan de Minister aangeven wanneer de resultaten van deze gesprekken verwacht kunnen worden? Wanneer kunnen de verbeteringen op z’n vroegst worden ingevoerd? Hoeveel asielstatushouders zitten op dit moment in een azc? Hoeveel daarvan zijn nog niet begonnen met het inburgeringstraject? Wat betekent dat in de praktijk voor deze groep mensen en de invulling van hun dag?

Een forse uitbreiding van bestaande integratie- en participatie-activiteiten lijkt deze leden zeer voor de hand liggend, met name voor statushouders die in opvangvoorzieningen wachten op een huis. In het licht van de aanhoudende huisvestingsproblematiek, is het belangrijk om te investeren in bestaande mogelijkheden, zo stellen deze leden. Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie van het lid Maatoug16, waarbij de regering wordt verzocht om op korte termijn opties uit te werken voor het voortzetten van de inburgering in de opvang, waaronder het uitbreiden van het programma Voorbereiding op inburgering, zodat inburgeraars niet de dupe worden van de tekortkomingen van de overheid in de uitvoering? Wat is de stand van zaken wat betreft de motie van het lid Podt c.s.17 waarbij de regering wordt verzocht om de mogelijkheden te verkennen om voor de meedoenbalies meerjarige financiering te realiseren? Zijn hierover al gesprekken gevoerd?

Ik vind het van belang dat asielzoekers en statushouders zo snel mogelijk kunnen starten en meedoen in Nederland. Het nieuwe inburgeringsstelsel komt trager op gang door onder andere de Oekraïnecrisis, het docententekort en de huisvestingsproblematiek. Dit heeft ook impact op de gewenste vroege start. Samen met ketenpartners (gemeenten (inclusief de G4), VNG, Divosa en het COA) maak ik een analyse van de knelpunten rondom de vroege start. Op basis van de analyse wordt een plan van aanpak vroege start ontwikkeld met daarin korte en lange termijn oplossingsrichtingen. Hierbij houd ik rekening met de ontwikkelingstrajecten binnen de migratieketen die kunnen zorgen voor nieuwe vormen van opvang. De uitwerking van de motie van het lid Maatoug18 zal ik in het tweede kwartaal van 2023 naar uw Kamer sturen.

Op peildatum 28 februari 2023 verbleven 9.747 inburgeringsplichtige asielstatushouders in de opvang (bron: DUO). In 308 gevallen was bij asielstatushouders een PIP vastgesteld en in 9.439 gevallen nog niet.

Er zijn ook statushouders die al wel bezig zijn met voorbereidende activiteiten voor het inburgeringstraject alleen is dat niet terug te zien in de cijfers. Om de wachttijd goed te kunnen benutten in het azc kan deze groep gebruik maken van het Voorinburgeringsprogramma dat door het COA wordt aangeboden. Ook kunnen de asielstatushouders gebruik maken van de activiteiten in het kader van het programma Vroege Integratie en Participatie (VrIP) zoals Meedoenbalies, NT2 taallessen voor kansrijke asielzoekers, kansrijke koppeling (aan een gemeente gericht op arbeidsmarktparticipatie) en zinvolle dagbesteding.

Wat de motie van het lid Podt c.s.19 betreft, de verkenning van de mogelijkheden om de Meedoenbalies meerjarig te financieren is nog in gang. Zoals de motie verzoekt kom ik hierop terug bij de Voorjaarsnota.

Kan de Minister aangeven in hoeverre de wachtlijsten voor de kinderopvang waar ook inburgeringsplichtige ouders veel hinder van ondervinden zorgen voor vertraging in het inburgeringsproces? Welke acties worden hiervoor ingezet?

Vanuit meerdere gemeenten heb ik het signaal gekregen dat de wachtlijsten een belemmering vormen. Als er geen kinderopvangplek beschikbaar is lukt het niet altijd om te starten met de inburgering. Dat vind ik absoluut niet wenselijk. Zoals geschetst in de Kamerbrief over de krapte in de kinderopvang20 (d.d. 5 september 2022) lopen er verschillende acties vanuit mijn ministerie en de sector om hier iets in te veranderen.

Deze zijn gericht op a) het aantrekken van nieuw personeel, b) het bestaande personeel behouden en c) het stimuleren van een uitbreiding van de gewerkte uren. Ik benoem in de brief dat de kinderopvang een essentiële sector is voor ouders om hun werk of inburgeringstraject met de zorg voor jonge kinderen te combineren. De komende periode zal daarom nauwe samenwerking plaatsvinden met de sector om dit probleem het hoofd te bieden.

Wet inburgering 2013

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een onderzoek wordt gestart naar de oorzaken waarom deze in totaal 3091 personen uit de cohorten 2013 tot en met 2016 nog niet nog niet aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan. De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat onderzocht wordt welke extra maatregelen mogelijk zijn om deze groep te helpen en/of te stimuleren met inburgeren. Deze leden vinden het goed dat het kabinet wil onderzoeken hoe het deze groep met extra maatregelen kan ondersteunen. Tegelijkertijd wijzen deze leden naar een eerder uitgevoerde verkenning, waarbij knelpunten voor de ondertussengroep in kaart zijn gebracht, maar niet aan alle knelpunten zijn opgelost. Derhalve verwachten deze leden dat de eerder gesignaleerde knelpunten uit de verkenning naar voren zullen komen in het nieuwe onderzoek. Hoe ziet de Minister dat? In welk opzicht verschilt dit onderzoek van de eerder uitgevoerde verkenning?

Ik laat op dit moment een onderzoek uitvoeren door een extern onderzoeksbureau waarin de problematiek in kaart wordt gebracht van de groep inburgeraars uit de eerste vier jaarcohorten van de Wi2013 die nog niet aan hun inburgeringplicht hebben voldaan. Het doel is om op basis daarvan vast te stellen welke maatregelen er mogelijk zijn om deze groep alsnog en sneller te laten inburgeren. Verschillen met eerdere verkenningen zijn ten eerste dat het onderzoek zich focust op alleen de inburgeraars die in de jaren 2013 t/m 2016 zijn ingestroomd en nog niet zijn ingeburgerd. Het onderzoek is dus specifiek gericht op inburgeraars die buitengewoon lang over hun inburgeringstraject doen. Ten tweede dat inburgeraars en gemeenten bevraagd worden over deze problematiek en de mogelijke oplossingen. Eerder gesignaleerde knelpunten zullen ook in dit onderzoek aan bod komen. Het onderzoek wordt eind april afgerond en ik zal vervolgens uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek.

Voortgang van de Einde Lening Inburgeringsplichtig (ELIP-)groep

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het risico voor inburgeringsplichtigen van de Wi2013, ook voor de ELIP-groep, bestaat dat zij vertraging oplopen, omdat taalaanbieders geen inburgeraars van de oude wet willen aannemen. Hierover zou de Minister in gesprek treden met DUO en Blik op Werk.21 Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is op dit punt? Is reeds in kaart gebracht hoe groot dit probleem is, maar vooral ook wat de oplossingen zijn? Zo nee, waarom niet?

In de Marktmonitor heeft het grootste deel van de taalaanbieders aangegeven in ieder geval in 2023 nog een inburgeringsaanbod aan te zullen bieden aan inburgeraars onder de Wi2013. Wel geeft een groot deel ook aan zich zorgen te maken over dit inburgeringsaanbod wanneer de aantallen onder de Wi2013 teruglopen en het aanbod niet meer rendabel is. Voor wat betreft de uitkomsten van de Marktmonitor verwijs ik uw Kamer naar de verzamelbrief.

Bij DUO zijn er vooralsnog geen specifieke signalen bekend dat er inburgeraars in de problemen zijn gekomen met termijnen door wegvallend aanbod van de Wi2013. Wel zijn er enkele algemene signalen over langere wachttijden voor de start van een cursus. Mochten er inburgeraars in de problemen komen, dan kan DUO in individuele gevallen maatwerk bieden wanneer een inburgeraar als gevolg van wegvallend aanbod zijn termijn overschrijdt. Ik zal het aanbod voor inburgeraars onder de Wi2013 samen met DUO en Blik op Werk blijven monitoren.

Blik op Werk heeft onderzoek gedaan naar de problematiek van het docententekort en de consequenties voor het aanbod. In dit onderzoek kwam naar voren dat een groot deel van de taalscholen (83%) moeite heeft met het aantrekken van gecertificeerde NT2-docenten. Om de beschikbaarheid van het inburgeringsonderwijs op peil te houden zijn er tijdelijke maatregelen bij Blik op Werk doorgevoerd in het kader van het NT2 docententekort. Over de stand van zaken is uw Kamer via de laatste uitvoeringsbrief Inburgering geïnformeerd. De komende periode wordt ook met de ketenpartners aan een aanpak voor de lange termijn gewerkt, waarin meer structurele maatregelen worden bezien.

Stand van zaken verbeterplan Wi2013

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat met de VNG en gemeenten gesprekken zijn gevoerd over het voorstel om behalve aan asielmigranten onder Wi2013 ook aan gezinsmigranten die nog onder de oude wet vallen, begeleiding vanuit gemeenten te bieden. De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat gemeenten zeer welwillend tegenover dit voorstel staan, maar ook twijfels hebben over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Kan de Minister een overzicht geven van de knelpunten en de mogelijke oplossingen voor deze knelpunten, zo vragen deze leden.

Ik verwijs u naar mijn antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

Verlaging van het benodigd aantal examenpogingen per examenonderdeel voor een AGI-ontheffing

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in lijn met de motie van het lid Maatoug22 en op basis van een extern onderzoek naar het vereiste aantal examenpogingen per niet behaald examenonderdeel ten behoeve van de ontheffing op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen (AGI) de Minister heeft besloten het aantal examenpogingen per niet behaald examenonderdeel te verlagen van vier naar drie. Hoewel deze leden dit een stap in de goede richten vragen, hebben zij enkele vragen hierover.

Allereerst willen de leden van de GroenLinks-fractie de Minister verzoeken om de resultaten van het externe onderzoek te delen met de Kamer. Voorst begrijpen deze leden niet waarom is gekozen voor drie examenpogingen, omdat, zoals de Minister ook zelf stelt in de brief «de meeste inburgeraars intrinsiek gemotiveerd zijn om het diploma te behalen en van een verminderde inspanning als gevolg van een verlaging nagenoeg geen sprake zal zijn». Volgens de Minister blijkt uit het onderzoek tevens dat bij meer dan de helft van de personen die uiteindelijk een AGI-ontheffing krijgen geen vooruitgang is te zien tussen de tweede en de vierde poging. Kan de Minister nader toelichten waarom niet is gekozen voor twee examenpogingen per examendonderdeel of voor sommige onderdelen, gezien deze conclusie? Is de Minister voornemens om de effecten van deze wijziging te monitoren? Wanneer kan gesteld worden dan de verlaging van vier naar drie pogingen effectief is geweest voor deze doelgroep? Wat zijn de indicatoren daarvoor? Wanneer kan gesteld worden dat de verlaging onvoldoende effectief is geweest en welke indicatoren zouden kunnen wijzen op een verdere verlaging?

Het rapport is meegezonden met de verzamelbrief die recentelijk aan uw Kamer is aangeboden.

Ik heb ervoor gekozen het benodigd aantal examenpogingen niet verder te verlagen omdat een extra examenpoging een stimulans kan zijn voor de inburgeraar om extra te investeren in de beheersing van de Nederlandse taal, wat belangrijk is voor zowel de inburgeraar als de samenleving als geheel. De verwachting is dat de groep die het examen wel kan halen, maar die als gevolg van een verlaging gebruik maakt van de ontheffing, zal toenemen bij een verdere verlaging naar twee examenpogingen per examenonderdeel. Dan komt de drempel voor een ontheffing te laag te liggen. Daarnaast kan de inburgeraar onder de Wi2013 aanspraak maken op een verlenging van de inburgeringstermijn bij twee examenpogingen. Het onderscheid tussen de mogelijkheid tot verlenging en de ontheffing wordt daarmee te klein. Zoals ik in de uitvoeringsbrief ook al aangaf, vraagt succesvolle participatie om wederkerigheid; van de inburgeraar mag verwacht worden dat hij of zij zich inspant om een bijdrage aan de maatschappij te kunnen leveren.

Het doel van de maatregel is tweeledig. Enerzijds wil ik voorkomen dat inburgeraars onnodige examenpogingen doen als ze het examen niet kunnen halen. Anderzijds wil ik dat er voor inburgeraars die wel potentie hebben om het examen te halen, voldoende prikkels blijven bestaan om zich maximaal in te spannen. Omdat de potentie van de inburgeraar lastig valt te meten en ook niet wordt geregistreerd, is het niet mogelijk om de effectiviteit te meten.

Tenslotte hebben deze leden een vraag over de 24-weken- eis. De mogelijkheid om te werken tijdens de procedure levert een belangrijke bijdrage voor asielzoekers om te integreren in de Nederlandse samenleving gedurende hun procedure, zo stellen deze leden. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is wat betreft het onderzoek naar de 24-weken eis in relatie tot het doeltreffendheidsbeginsel?

Voor asielzoekers is het mogelijk om te werken nadat zij 6 maanden in procedure zijn. Vanaf dat moment mogen zij 24 weken werken in een periode van 52 weken. De werkgever moet daarvoor een tewerkstellingsvergunning aanvragen. Om meer inzicht te krijgen in de belemmeringen die de asielzoekers in procedure ervaren om toe te treden tot de arbeidsmarkt heb ik aan Regioplan opdracht gegeven om hier onderzoek naar te doen. De inzichten uit dit nog lopende onderzoek kunnen worden gebruikt bij de vraag of een beleidswijziging aan de orde is. Ik verwacht een kabinetsreactie te sturen naar uw Kamer in de eerste helft van 2023.


X Noot
1

Kamerstuk 32 824, nr. 363.

X Noot
2

Kamerstuk 36 200 XV, nr. 22

X Noot
3

Kamerstuk 35 925 XV, nr. 17.

X Noot
4

Kamerstuk 32 824, nr. 381.

X Noot
5

De Taskforce VIA bestaat uit de volgende partijen SZW, OCW, ABU, AWVN, COA, Divosa, FNV, G4, G40, MBO Raad, NBBU, Randstad, SAM, SBB, SER, UAF, UWV, VH, VNG, VNO-NCW – MKB NL en VluchtelingenWerk Nederland. De acties uit de plan van aanpak zijn ook onderdeel geworden van de Werkagenda VIA (2022–2025) die met de Taskforce VIA overeengekomen is.

X Noot
6

Uit het onderzoek van Significant naar de AGI ontheffing Wi2013 blijkt dat 23% van de inburgeraars een ontheffing heeft gekregen: 15% via de leerbaarheidstoets voor analfabeten, 8% via examenpogingen

X Noot
7

Kamerstuk 35 483, nr. 3, p. 18.

X Noot
8

Pharos (maart 2021). Hoe help ik een vluchteling (Hoe-help-ik-een-vluchteling-Casusboek-Pharos.pdf): a. Van de Syrische vluchtelingen heeft ruim 40% last van psychische klachten, die variëren van licht tot ernstig. Dat is drie keer meer dan gemiddeld in Nederland. 13–25% van de vluchtelingen ontwikkelt een PTSS en/ of depressie.

X Noot
9

Blik op Werk, Handleiding inburgeren 2023, p. 25

X Noot
10

Blik op Werk, Addendum bij Handleiding inburgeren

X Noot
11

Kamerstuk 32 824, nr. 376.

X Noot
12

Kamerstuk 36 200 XV.

X Noot
13

Kamerstuk 32 824, nr. 372

X Noot
14

Kamerstuk 35 341, nr. 17

X Noot
15

Nationale ombudsman: «Een status met weinig armslag»

X Noot
16

Kamerstuk 36 200 XV, nr. 13.

X Noot
17

Kamerstuk 36 200 XV, nr. 22.

X Noot
18

Kamerstuk 36 200 XV, nr. 13

X Noot
19

Kamerstuk 36 200 XV, nr. 22

X Noot
20

Kamerstuk 31 322, nr. 463

X Noot
21

Kamerstuk 32 824, nr. 367.

X Noot
22

Kamerstuk 32 824 nr. 374.

Naar boven