Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2016
In het VAO inburgering (Handelingen II 2015/16, nr. 91, item 4) heeft het lid Pieter Heerma (CDA) een motie1 ingediend die de regering verzoekt, in kaart te brengen voor welke groepen inburgeraars
nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van verblijfsrecht in
de weg staat, en de Kamer hierover voor de zomer te informeren. Met deze brief kom
ik tegemoet aan deze motie.
In de brief van 2 juni jl.2 heb ik de Kamer geïnformeerd dat met de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari
2013 de eigen verantwoordelijkheid van nieuwkomers3 voor de inburgering is versterkt. De inspanningen die zij hiervoor moeten plegen
zijn niet vrijblijvend. Dit is als verplichting, de inburgeringsplicht, neergelegd
in de Wet inburgering. Het niet verwijtbaar behalen van het inburgeringsexamen wordt
gesanctioneerd.
De motie van het lid Pieter Heerma die de regering verzoekt om aan te geven bij welke
groepen inburgeraars nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van
het verblijfsrecht in de weg staat kom ik als volgt tegemoet. De verblijfsvergunning
wordt ingetrokken bij verwijtbare termijnoverschrijding, tenzij internationale en
nationale wet- en regelgeving daaraan in de weg staat. In de wet- en regelgeving zijn
asielgerechtigden uitgezonderd van de maatregel om de verblijfsvergunning in te trekken
bij het niet behalen van het inburgeringsexamen. Bij de groep gezinsmigranten en geestelijk
bedienaren kan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn
(2003/86/EG) zich tegen de intrekking van het verblijfsrecht verzetten. Bij de beoordeling
van de vraag of de verblijfsvergunning kan worden ingetrokken gaat het altijd om een
individuele beoordeling waarbij rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden
van het geval mede in het licht van het evenredigheidsbeginsel.
Kortom, er moet altijd een individuele beoordeling plaatsvinden wanneer de inburgeringsplichtige
niet heeft voldaan aan zijn plicht om te kunnen bepalen welke sanctiemogelijkheden
er in een individuele geval aan de orde zijn. De Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie heeft tijdens het Algemeen Overleg Vreemdelingen- en asielbeleid van 26 mei
jl. aangegeven dat hij de komende periode beziet welke gevallen er te identificeren
zijn waarbij intrekken van het verblijfsrecht mogelijk is.
Indien intrekking van de verblijfsvergunning niet mogelijk is, kan de Dienst Uitvoering
Onderwijs overgaan tot het (herhaaldelijk) opleggen van een boete en is het gevolg
dat sterkere verblijfsstatussen, zoals vergunning voortgezet verblijf en de vergunning
voor onbepaalde tijd niet worden verleend en dat verzoeken tot het Nederlanderschap
worden afgewezen. Voor een uitgebreidere toelichting op het sanctiestelsel bij het
niet voldoen aan de inburgeringsplicht verwijs ik u naar de brief van 2 juni 2016
die ik u aan de Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 824, nr. 130).
Deze brief bied ik uw Kamer aan mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher