32 822 Invoering van de Politiewet 200. en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 oktober 2011

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Op de datum van inwerkingtreding van artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X blijft voor de vervulling van en benoeming in de functies, genoemd in bijlage A van deze wet, hoofdstuk VII.b van het Besluit algemene rechtspositie politie buiten toepassing. Artikel 3 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 is hierop niet van toepassing.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bijlage A» vervangen door: bijlage B.

2. In het tweede lid wordt «bijlage B» vervangen door: bijlage C.

3. Na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

6. Na inwerkingtreding van deze wet wordt een aanwijzing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 van de korpsbeheerder van een regionaal politiekorps of Onze Minister van Veiligheid en Justitie wat betreft het Korps landelijke politiediensten, aangemerkt als een aanwijzing van de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X, ten aanzien van de in de aanwijzing genoemde persoon bij de regionale eenheid in het gebied waar hij op de dag voor inwerkingtreding van deze wet werkzaam was onderscheidenlijk bij een landelijke eenheid. Na inwerkingtreding van deze wet wordt de aan de aanwijzing gegeven instemming van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangemerkt als een instemming ten aanzien van de in de aanwijzing genoemde persoon bij de in de eerste volzin bedoelde regionale eenheid of landelijke eenheid. Een aan de instemming verbonden bepaling dat bij wijziging van de functieaanduiding, dan wel bij inhoudelijke wijziging van de functie, de aanwijzing vervalt, blijft buiten toepassing.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel E, onder 1, komt te luiden:

1. In het eerste lid wordt «De korpschef van een politiekorps» vervangen door: De korpschef, de politiechef van een regionale eenheid.

B

Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea

In artikel 62 wordt de laatste zin vervangen door: In afwijking van de eerste zin vindt de mededeling van ambtenaren van politie die zijn tewerkgesteld bij een regionale eenheid plaats aan de politiechef van de desbetreffende regionale eenheid. De in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaar waaraan de mededeling is gedaan, zendt de gegevens aan die dienst.

D

In artikel 12, onderdeel D, onder 2, wordt «39, derde lid» vervangen door: 39, derde en vijfde lid.

E

Na artikel 23 worden een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

De Wet controle op rechtspersonen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, tweede lid, onderdeel d, komt als volgt te luiden:

d. de politie en de Koninklijke marechaussee, die worden verwerkt met het oog op de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 201X;.

B

In artikel 7, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, wordt «een regionaal politiekorps, het Korps landelijke politiediensten» vervangen door: de politie.

F

In artikel 27, onderdeel B, wordt na «artikel 6a van» ingevoegd: de.

G

Artikel 29, onderdeel B, komt te luiden:

B

In artikel 5, vierde lid, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister en Onze andere Minister wie het aangaat» vervangen door: Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat.

H

In artikel 30, onderdeel D, onder 2, wordt «artikel 72 van de Politiewet 201X» vervangen door: artikel 70 van de Politiewet 201X.

I

In artikel 31 wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 2, vijfde lid, wordt «Bij regeling van Onze Minister van Justitie» vervangen door: Bij ministeriële regeling.

J

Artikel 35 komt als volgt te luiden:

Artikel 35

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 12 van deze wet, wordt artikel 12 van deze wet als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel C vervalt.

B

Onderdeel D komt te luiden:

D

In artikel 1 van bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) wordt de zinsnede met betrekking tot de Politiewet 1993 vervangen door:

Politiewet 201X: de artikelen 18, 20, 34, 35, 37, derde lid, 39, derde en vijfde lid, 52 en 68

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan artikel 12 van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In deel A, artikel I, onderdeel CC, wordt in artikel 8:7, eerste lid, de zinsnede «, een waterschap of een regio als bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993» vervangen door: of een waterschap.

B

In deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, wordt in artikel 1 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) de zinsnede met betrekking tot de Politiewet 1993 vervangen door:

Politiewet 201X: de artikelen 18, 20, 34, 35, 37, derde lid, 39, derde en vijfde lid, 52 en 68

K

In artikel 40, eerste en tweede lid, wordt de zinsnede « Indien … van de brandweer» vervangen door: Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juli 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsregio’s in verband met de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid en in verband met de volledige regionalisering van de brandweer (32 841).

L

In artikel 41 wordt na «(32 459),» ingevoegd «niet tot wet is of wordt verheven, onderscheidenlijk» en wordt na «komt artikel 13, tweede lid, van de Politiewet 201X» ingevoegd: als volgt te luiden, onderscheidenlijk komt artikel 13, tweede lid, van de Politiewet 201X.

M

Na artikel 42 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 42a

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart) (32 891) tot wet is verheven, en artikel I van die wet later in werking treedt dan artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X, is er, in afwijking van artikel 25, tweede lid, van de Politiewet 201X, tot het tijdstip waarop artikel I van de Wet herziening gerechtelijke kaart in werking treedt, een regionale eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Politiewet 201X in elk van de gebieden, genoemd in de artikelen 4 tot en met 13 van de Wet op de rechterlijke indeling, zoals die luiden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart.

2. Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X is benoemd in het ambt van hoofdofficier en voor wie op diezelfde dag is vastgesteld dat hij het ambt van hoofdofficier vervult bij het arrondissementsparket te Amsterdam, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te ’s-Gravenhage, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Maastricht, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Utrecht, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Haarlem, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Groningen, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Arnhem, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Rotterdam, onderscheidenlijk het arrondissementsparket te Breda, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden opgedragen bij de Politiewet 201X op als hoofdofficier van justitie in het gebied, genoemd in artikel 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 onderscheidenlijk 13 van de Wet op de rechtelijke indeling, zoals dat luidt na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart.

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart) (32 891) tot wet is verheven, en artikel I van die wet later in werking treedt dan artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X, komt artikel 12, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s tot het tijdstip waarop artikel I van Wet herziening gerechtelijke kaart in werking treedt, als volgt te luiden:

1. De hoofdofficier van justitie aan wie de taken en bevoegdheden, genoemd in de Politiewet 201X, zijn opgedragen, en de voorzitter van het waterschap binnen welks grondgebied de veiligheidsregio is gelegen, worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio. Indien het gebied waarin een regionale eenheid de politietaak uitvoert, het grondgebied van meer dan één veiligheidsregio omvat, treedt op dat grondgebied de hoofdofficier van justitie, bedoeld in de eerste volzin, of een door hem daartoe aangewezen andere hoofdofficier van justitie of fungerend hoofdofficier van justitie namens hem op. Indien het grondgebied van een veiligheidsregio in meer dan één waterschap is gelegen, bepalen de betrokken voorzitters van de waterschappen wie van hen deelneemt aan de vergaderingen.

4. Omtrent de uitoefening van de taken of bevoegdheden van de hoofdofficier van justitie, bedoeld in de artikelen 38, tweede lid, 39, eerste, tweede en derde lid, 41 en 71, zesde lid, van de Politiewet 201X en de artikelen 12, eerste lid, 15, vierde lid, 19, eerste lid, 39, tweede lid, en 46, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, overlegt de hoofdofficier van justitie, bedoeld in het tweede lid, met de andere hoofdofficieren van justitie of fungerend hoofdofficieren van justitie in dat gebied.

N

In artikel 50 wordt na «12 januari 2010» ingevoegd: ingediende.

O

Artikel 51 komt als volgt te luiden:

Artikel 51

1. Indien het bij geleidende brief van 3 november 2010 van de leden Koşer Kaya en Van Hijum ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren) (32 550), tot wet is of wordt verheven, en artikel II van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan de artikelen 47 en 53 van de Politiewet 201X, wordt de Politiewet 201X als volgt gewijzigd:

A

In artikel 47 vervallen het eerste, derde en vierde lid, alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

B

In artikel 53, derde lid, wordt «de artikelen 47, eerste en tweede lid, en 48» vervangen door: de artikelen 47 en 48.

2. Indien het bij geleidende brief van 3 november 2010 van de leden Koşer Kaya en Van Hijum ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren) (32 550), tot wet is of wordt verheven, en de artikelen I en II van die wet later in werking treden dan de artikelen 47 en 53 van de Politiewet 201X, wordt de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt in de artikelen 16 en 17 «artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993» vervangen door: artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 201X.

B

Artikel II komt te luiden:

Artikel II

De Politiewet 201X wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 47 vervallen het eerste, derde en vierde lid, alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

2. In artikel 53, derde lid, wordt «de artikelen 47, eerste en tweede lid, en 48» vervangen door: de artikelen 47 en 48.

P

Na artikel 61 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 61a

In artikel 57, tweede lid, van de Visserijwet 1963 vervalt: en in het Algemeen Politieblad.

Q

De bijlagen worden als volgt gewijzigd:

1. Bijlage A en bijlage B worden geletterd bijlage B en bijlage C.

2. Ingevoegd wordt een bijlage, luidende:

Bijlage A als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X

  • korpschef;

  • directeur operatiën, tevens plaatsvervangend korpschef;

  • directeur operatiën;

  • directeur bedrijfsvoering;

  • politiechefs;

  • hoofd operatiën, tevens plaatsvervangend politiechef;

  • hoofd operatiën (van de landelijke en regionale eenheden);

  • hoofd bedrijfsvoering (van de landelijke en regionale eenheden);

  • chief information officer;

  • directeur financiën;

  • directeur HRM;

  • directeur facilitair;

  • directeur communicatie;

  • hoofd korpsstaf;

  • hoofd dienst infrastructuur;

  • hoofd dienst landelijke recherche;

  • hoofd landelijke operationeel centrum;

  • hoofd dienst landelijke informatieorganisatie;

  • hoofd dienst landelijke operationele samenwerking;

  • hoofd dienst bewaken en beveiligen;

  • hoofd dienst speciale interventie.

Toelichting

Onderdelen A en Q

De invoering van de nationale politie is een unieke situatie; het markeert de start van één landelijk politiekorps. In de toelichting bij de nota van wijziging is uiteengezet dat het doel van één landelijk politiekorps is de organisatie van de politie beter toe te rusten op het veiliger maken van Nederland en het geven van meer ruimte voor de professionaliteit van de politie. De regering wil met de vorming van de nationale politie onder meer bereiken dat de effectiviteit en doelmatigheid van de politie worden vergroot. Dit wordt gerealiseerd door meer eenheid in organisatie, uitvoering en bedrijfsvoering; door eenvoudiger bestuurlijke aansturing en door schaalvergroting.

Voor het welslagen van de nationale politie is onder meer van belang dat met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 201X wordt gewerkt aan een vernieuwing van de organisatie, onder meer waar het gaat om onderlinge samenwerking, samenwerking met partners, cultuur en leiderschap. Leidinggevenden zullen een doorslaggevende rol gaan spelen bij het realiseren van deze vernieuwing. Zij zijn de wegbereiders en zichtbare rolmodellen voor de rest van de organisatie. Zij vervullen functies binnen de nieuwe organisatie ten aanzien waarvan invulling op basis van kwaliteit, complementariteit en diversiteit daarom onontbeerlijk is. Deze leidinggevende functies zijn opgenomen in (een nieuwe) bijlage A bij het wetsvoorstel. Hoofdstuk VII.b van het Besluit algemene rechtspositie politie biedt onvoldoende mogelijkheden om de gewenste vernieuwing ten aanzien van deze functies te realiseren op de datum waarop de Politiewet 201X in werking treedt. Om deze vernieuwing reeds op de eerste dag mogelijk te maken, wordt voorgesteld op uitsluitend de eerste dag van de invoering van de nationale politie voor de vervulling van en benoeming in deze functies hoofdstuk VII.b van het Besluit algemene rechtspositie politie buiten toepassing te stellen.

Het voorgestelde artikellid verplicht niet tot het invullen van de in de bijlage opgesomde, maar niet in de Politiewet 201X genoemde functies. Ten aanzien van die functies wordt slechts uitgegaan van de veronderstelling dat deze functies daadwerkelijk op de eerste dag worden ingevuld.

Het buiten toepassing stellen van dit hoofdstuk op de vervulling van en benoeming in deze functies betekent dat ambtenaren die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Politiewet 201X een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen, niet als functievolger worden aangemerkt, dan wel – indien de functie wordt opgeheven of sprake is van boventalligheid – als herplaatsingskandidaat ten aanzien van de andere in de bijlage genoemde functies kunnen worden beschouwd. De buiten toepassing stelling ten aanzien van de functie laat onverlet dat de categorie ambtenaren die niet in aanmerking komen voor een in de bijlage genoemde functie bij inwerkingtreding van de wet door het bevoegde gezag worden aangewezen als herplaatsingskandidaat op grond van artikel 55k van het Besluit algemene rechtspositie politie.

Over het buiten toepassing stellen van hoofdstuk VII.b van het Besluit algemene rechtspositie politie wordt met vakorganisaties gesproken. Artikel 3 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 kan vervolgens buiten toepassing worden verklaard.

Onderdeel B, onder 3

Het huidige artikel 60, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) regelt dat ambtenaren van politie van een regionaal politiekorps en van het Korps landelijke politiediensten (Klpd) kunnen worden aangewezen tot de feitelijke uitvoering van en het toezicht op de werkzaamheden ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

Deze aanwijzingen worden op naam gesteld en zijn verbonden aan het korps waar betrokkene werkzaam is. Zonder nadere voorziening zou na inwerkingtreding van de Politiewet 201X onduidelijkheid kunnen ontstaan over de geldigheid van deze aanwijzingen, omdat de regionale politiekorpsen en het Klpd dan niet meer bestaan. Het voorgestelde zesde lid bepaalt dat een aanwijzing ten aanzien van een ambtenaar van politie bij een regionaal politiekorps op grond van artikel 60, tweede lid Wiv 2002 wordt aangemerkt als een aanwijzing ten aanzien van dezelfde persoon bij de regionale eenheid in het gebied waar hij voor de inwerkingtreding van de Politiewet 201X werkzaam was. Voor een aanwijzing ten aanzien van een ambtenaar van politie werkzaam bij het Klpd geldt dat de aanwijzing wordt aangemerkt als een aanwijzing ten aanzien van die persoon bij een landelijke eenheid.

Een aanwijzing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Wiv 2002 wordt gegeven in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook ten aanzien van deze instemmingsbesluiten, die op naam zijn gesteld en gerelateerd aan (de functie van betrokkene binnen) het desbetreffende regionale politiekorps dan wel het Klpd, dient te worden bepaald dat een gegeven instemming wordt aangemerkt als een instemming ten aanzien van dezelfde persoon bij de regionale eenheid waar hij op de dag voor inwerkingtreding van de wet werkzaam was of een landelijke eenheid. De in de instemmingsbesluiten opgenomen bepaling dat bij wijziging van de functieaanduiding, dan wel bij inhoudelijke wijziging van de functie de aanwijzing vervalt, blijft buiten toepassing.

Onderdeel C

De voorgestelde aanpassing in artikel 60, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) strekt ertoe dat binnen de politie naast de korpschef ook de politiechef van een regionale eenheid bij wet wordt aangewezen als een functionaris die werkzaamheden verricht ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). De politiechef, die belast is met de dagelijkse leiding van de regionale eenheid, vormt een natuurlijk aanspreekpunt voor de AIVD ten aanzien van het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert, en geldt voorts als schakel met de bestuurders in de desbetreffende regio.

De voorgestelde wijziging van artikel 62 van de Wiv 2002 brengt mee dat voor zover ambtenaren van politie die zijn tewerkgesteld bij een regionale eenheid, kennis hebben van gegevens die zij voor een dienst van belang achten, zij deze gegevens aan de politiechef van de regionale eenheid dienen mede te delen. Dit is in afwijking van de hoofdregel dat mededeling wordt gedaan aan de ambtenaar aan wie zij ondergeschikt zijn, te weten de korpschef. De politiechef zendt de gegevens naar de dienst. Ter verduidelijking wordt erop gewezen dat de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 62, niet dezelfde zijn als de aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 60, tweede lid. Deze laatsten zijn voor wat betreft hun werkzaamheden ten behoeve van de AIVD te beschouwen als «AIVD-ambtenaren» met de daarbij behorende interne rapportageverplichtingen. In artikel 62 gaat het om alle ambtenaren van politie, ook die niet zijn ingeschakeld bij de werkzaamheden van de AIVD, doch bij hun taakuitoefening stuiten op gegevens die voor de AIVD van belang kunnen zijn.

Onderdeel D

Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep (en ingevolge artikel 7:1 dus ook geen bezwaar) worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij die wet behoort. Aan de in het oorspronkelijke artikel 12, onderdeel D, tweede lid, van het voorliggende wetsvoorstel genoemde artikelen van de Politiewet 201X wordt artikel 39, vijfde lid, van die wet toegevoegd. De krachtens dit artikellid genomen besluiten lenen zich naar hun aard niet goed voor beroep bij de bestuursrechter.

Onderdeel E

De Wet controle op rechtspersonen dient aangepast te worden in verband met de komst van de nationale politie. De onderdelen A en B van het voorgestelde artikel 23a strekken ertoe dat de begrippen «een regionaal politiekorps» en «het Korps landelijke politiediensten» worden vervangen door: de politie. Tevens worden de verwijzingen naar twee artikelen van de Politiewet 1993 vervangen door de desbetreffende artikelen van de Politiewet 201X.

Onderdelen F, G, H, I en N

In deze onderdelen worden enkele verschrijvingen gecorrigeerd.

Onderdeel J

De nota van wijziging bij het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (Kamerstukken II 2010/11, 32 450, nr. 8) leidt tot enkele aanpassingen in artikel 35 van het voorliggende wetsvoorstel.

Onderdeel K

De datum van de koninklijke boodschap alsmede het Kamerstuknummer van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsregio’s in verband met de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid en in verband met de volledige regionalisering van de brandweer waren ten tijde van het indienen van het voorliggende wetsvoorstel niet bekend.

Onderdeel L

In het oorspronkelijke artikel 41 was abusievelijk niet voorzien in de situatie dat het voorstel van wet houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid niet tot wet is of wordt verheven. Middels de voorgestelde wijziging wordt dit gecorrigeerd.

Onderdeel M

Nadat het wetsvoorstel Politiewet 201X en het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechtelijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart) tot wet zijn verheven, dienen voorbereidende stappen te worden gezet alvorens beide wetten in werking kunnen treden. Naar het zich laat aanzien, zal de tijd die daarmee gemoeid is voor de politie korter zijn dan voor de bij de Wet herziening gerechtelijk kaart betrokken partijen. Gelet op de wenselijkheid zo snel als mogelijk van start te gaan met de nationale politie, voorziet het voorgestelde artikel 42a erin dat de Politiewet 201X eerder in werking kan treden dan de Wet herziening gerechtelijke kaart. Ten aanzien van de Politiewet 201X is in dat geval een overgangsvoorziening noodzakelijk. De overgangsvoorziening voorziet in een drietal elementen:

  • aanwijzen van de gebieden waarin de regionale eenheden de politietaak uitvoeren;

  • bepalen welke hoofdofficier van justitie binnen elk van de gebieden wordt belast met de taken en bevoegdheden op grond van de Politiewet 201X alsmede de Wet veiligheidsregio’s, en

  • bepalen van de afstemming tussen de hoofdofficier van justitie die is belast met de taken en bevoegdheden op grond van de Politiewet 201X en de Wet veiligheidsregio’s, en de andere hoofdofficieren van justitie binnen het desbetreffende gebied.

Met deze overgangsvoorziening wordt beoogd zo min mogelijk vooruit te lopen op de op dat moment reeds tot wet verheven, doch nog niet in werking getreden herziene gerechtelijke kaart. De gevolgen van de overgangssituatie zijn daarmee vooral voor de politie. Die werkt immers in de regionale eenheden met verschillende arrondissementen. Voornoemde elementen worden hieronder nader toegelicht.

Indeling in tien regionale eenheden

In het voorgestelde artikel 25, tweede lid, van de Politiewet 201X is bepaald dat er een regionale eenheid is in elk van de arrondissementen, genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling. In de toelichting bij de nota van wijziging bij de Politiewet 201X is uiteengezet dat voor de indeling van de tien regionale eenheden wordt aangesloten bij de herziene gerechtelijke kaart.1 In de situatie dat de Wet herziening gerechtelijke kaart tot wet is verheven en nog niet in werking getreden, bepaalt het voorgestelde artikel 42a, eerste lid, van het voorliggende wetsvoorstel de gebiedsindeling van de tien regionale (politie)eenheden. Deze gebiedsindeling is gelijkluidend aan die van de arrondissementen zoals voorzien in de herziene gerechtelijke kaart. Deze overgangsregeling maakt het mogelijk dat er wel reeds tien regionale (politie)eenheden zijn maar tijdelijk (totdat de Wet herziening gerechtelijke kaart in werking treedt) nog steeds negentien arrondissementen.

Hoofdofficier van justitie en de Politiewet 201X

In de overgangsperiode zullen veelal alle regionale eenheden meerdere arrondissementen omvatten. Een uitzondering hierop vormt de regionale eenheid in het gebied van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn. Aan het hoofd van elk arrondissement staat een hoofdofficier van justitie. In de Politiewet 201X zijn in de artikelen 38, tweede lid, 39, eerste, tweede en derde lid, 41 en 71, zesde lid, taken en bevoegdheden aan de hoofdofficier van justitie opgedragen. Het betreft het adviesrecht bij de benoeming van de politiechef van een regionale eenheid, het vaststellen van het beleidsplan en het jaarverslag van de regionale eenheid, het overleg met de regioburgemeester en de politiechef van een regionale eenheid en het adviesrecht bij klachten. Het is wenselijk dat in de overgangsperiode deze taken en bevoegdheden reeds berusten bij de hoofdofficier van justitie die na inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart de hoofdofficier van justitie van het desbetreffende nieuwe arrondissement is.

Het vorenstaande laat de gezagsrol van de hoofdofficier van justitie als hoofd van het arrondissementsparket onverlet. Elke hoofdofficier van justitie in het gebied van de regionale eenheid heeft de bevoegdheid algemene en bijzondere aanwijzingen te geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren betreffende de uitvoering van de taken en bevoegdheden van het parket.

Andere taken of bevoegdheden die bij of krachtens een wet aan de hoofdofficier van justitie zijn opgedragen, blijven bij de negentien hoofdofficieren van justitie totdat de Wet herziening gerechtelijke kaart in werking treedt. Dit betreft bijvoorbeeld de rol van toezichthouder bij buitengewoon opsporingsambtenaren krachtens het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Ter verduidelijking wordt erop gewezen dat de overgangsvoorziening geen betrekking heeft op het gezag van de officier van de justitie over de politie bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van de justitie. Welke officier van justitie het gezag heeft, is afhankelijk van het antwoord op de vraag in welk arrondissement de zaak zich voordoet. Ook gedurende de overgangsperiode blijft dat zo.

Hoofdofficier van justitie en de Wet veiligheidsregio’s

In paragraaf 5.4 van de toelichting bij de nota van wijziging bij de Politiewet 201X2 en het nader rapport bij de nota van toelichting3 is ingegaan op de relatie met de veiligheidsregio’s. In het nader rapport is aangegeven dat het essentieel is dat er een goede koppeling bestaat tussen de politieorganisatie en de veiligheidsregio. Om deze koppeling wat betreft het openbaar ministerie ook tijdens de overgangsperiode te behouden, bepaalt het derde lid van het voorgestelde artikel 42a dat de hoofdofficier van justitie aan wie de taken en bevoegdheden op grond van de Politiewet 201X zijn opgedragen, de hoofdofficier van justitie is aan wie de taken en bevoegdheden op grond van de Wet veiligheidsregio’s zijn opgedragen. Dit is relevant in verband met het bijwonen van vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio (artikel 12, eerste lid, Wet veiligheidsregio’s), het geven van een zienswijze op het risicoprofiel (artikel 15, vierde lid), het sluiten van een convenant met het oog op de samenwerking bij branden, rampen en crises (artikel 19, eerste lid), deelname aan het regionaal beleidsteam tijdens een ramp of crisis (artikel 39, tweede lid), het ontvangen van informatie over de rampen en de crises die de veiligheidsregio kunnen treffen, en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing daarvan (artikel 46, eerste lid).

Ten aanzien van de uitvoering van deze taken en bevoegdheden kan de hoofdofficier van justitie een andere hoofdofficier van justitie of fungerend hoofdofficier van justitie aanwijzen. Hiermee wordt aangesloten bij de voorgestelde aanpassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, zoals voorzien in artikel 33, onderdeel C, van het voorliggende wetsvoorstel.

Afstemming hoofdofficieren van justitie

De overgangsvoorziening doet niet af aan de positie van elke hoofdofficier van justitie als hoofd van het arrondissement. Om die reden is in het vierde lid een overlegverplichting opgenomen tussen de hoofdofficier van justitie, bedoeld in het voorgestelde artikel 42a, tweede lid, en de overige hoofdofficieren van justitie binnen het gebied van de regionale eenheid.

Onderdeel O

Bij nota van wijziging bij het voorstel van wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren) (Kamerstukken II 2011/12, 32 550, nr. 9) zijn in dat wetsvoorstel enkele aanpassingen aangebracht die nopen tot aanpassing van artikel 51 van het voorliggende wetsvoorstel.

In de situatie dat de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren eerder in werking treedt dan de artikelen 47 en 53 van de Politiewet 201X, dienen die artikelen aangepast te worden. In de situatie dat de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren later in werking treedt dat de artikelen 47 en 53 van de Politiewet 201X, dient eerst genoemde wet hierop aangepast te worden.

Onderdeel P

Het Algemeen Politieblad bestaat niet meer sinds 2005. De verwijzing naar dit tijdschrift in de Visserijwet 1963 kan dan ook vervallen.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. 11, blz. 31–32.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. 11, blz. 39–40.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. 12, blz. 11.

Naar boven