32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 70 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 december 2012

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de beleidsreactie op het advies «Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren!» (Kamerstuk 32 820, nr. 68). De minister en staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 13 december 2012. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic- van Bemmel

1

Welke mogelijkheden ziet u om de regelingen op het gebied van cultuureducatie meer op elkaar aan te laten sluiten, zoals de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur adviseren?

Die mogelijkheden worden volop benut. Voor de stimulering van cultuureducatie worden drie regelingen ingezet: prestatiebox, matchingsregeling met gemeenten en provincies en de regeling flankerend beleid. Deze sluiten op elkaar aan: ze hebben een aan het programma Cultuureducatie met kwaliteit ontleende gemeenschappelijke doelstelling. De door de raden genoemde Impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur is een structurele decentralisatie uitkering. Het bijbehorende flankerend beleid voor de cultuursector loopt eind dit jaar af en wordt daarna een structurele taak van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst. Het kennisinstituut zal zorgen voor de aansluiting op het programma Cultuureducatie met kwaliteit.

2

Hoe zijn de verschillende verantwoordelijkheden met betrekking tot de vormende taak van het onderwijs en cultuureducatie verdeeld tussen ministerie, het (nieuwe) kabinet en de scholen?

De rol van de ouders bij de vorming van hun kinderen is het belangrijkst. Het onderwijs, ondersteund door de overheid, kan hieraan een wezenlijke aanvullende bijdrage leveren. Vorming vindt in de praktijk veelal plaats in de overdracht van vakkennis en door het pedagogisch handelen van de leraar. In vrijwel alle vakken worden leerlingen op cognitief en sociaal-emotioneel vlak gevormd door het onderwijs. Voor vorming is het ook van belang dat leerlingen de waarde van kunst en cultuur kennen.

3

Hoe wordt er vanuit het ministerie aan gewerkt dat iedere school in voldoende mate zorg besteedt aan het toegankelijk maken van kunst en cultuur voor leerlingen die daar van huis uit niet mee in aanraking komen?

De activiteiten en stimuleringsmiddelen in het kader van Cultuureducatie met kwaliteit worden landelijk ingezet, onder andere via de scholen, om ook leerlingen te bereiken die van huis uit niet in aanraking komen met kunst en cultuur. Via de monitor cultuureducatie en toezicht door de Inspectie van het Onderwijs zal het bereik van het programma in de komende jaren gevolgd worden.

4

Hoe passen de ontwikkelingen van het vak CKV binnen de aandacht die er nu is voor cultuureducatie binnen het primair onderwijs? Hoe wordt toegewerkt naar een verankering van goed cultuuronderwijs binnen het voortgezet onderwijs?

De discussie over de profielen havo/vwo en het vak CKV staat los van de aandacht voor cultuureducatie in het primair onderwijs. Zie het antwoord op vraag 10 voor de planvorming ten aanzien van het voortgezet onderwijs.

5

Komt er een soortgelijk advies over cultuureducatie in het voortgezet onderwijs, buiten de al genoemde internetconsultatie? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Een adviesaanvraag over cultuureducatie in het voortgezet onderwijs maakt op dit moment geen onderdeel uit van de (concept-) werkprogramma’s van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur. De afgelopen jaren is er voor gekozen om te beginnen in het primair onderwijs. In het huidige regeerakkoord «Bruggen slaan» wordt ook het voortgezet onderwijs genoemd. In het kader van de nadere uitwerking van het regeerakkoord zal hierover een besluit worden genomen.

6

Betekent de gedachte dat scholen voor havo en vwo meer naar eigen inzicht vorm kunnen geven aan CKV, dat er wel een verplichting wordt gehandhaafd dat zij op enige wijze daar vorm aan geven?

Ja, culturele vorming blijft een belangrijk onderdeel van het curriculum. Het wetvoorstel profielen havo/vwo heeft in een internetconsultatie veel reacties opgeroepen, met name ten aanzien van CKV. Wij gaan hier goed naar kijken.

7

Wordt de vormgeving van CKV op havo en vwo beleidsvrijheid op het onzichtbare niveau van de bevoegde gezagen, of wordt het beleidsvrijheid die kunstvaksecties op schoolniveau zullen ervaren?

De onderwijswetgeving spreekt per definitie het bevoegd gezag aan. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om de kunstvaksecties op schoolniveau de ruimte te bieden om culturele en kunstzinnige vorming vorm te geven op basis van hun deskundigheid. Zíj zijn immers de professionals. In de praktijk van alledag wordt de invulling van de culturele en kunstzinnige vorming bepaald door schoolleiding en vakdocenten samen.

8

Zouden basisscholen de leeropbrengst van cultuureducatie moeten formuleren in termen van kennis, vaardigheden of attitudes?

Ja, het is de bedoeling dat de te ontwikkelen leerlijn cultuureducatie de kennis, vaardigheden en attitude uitgesplitst naar leeftijd(scategorie) als handreiking in beeld brengt voor scholen.

9

Hoe wordt het programma Cultuureducatie met kwaliteit in de praktijk vormgegeven? Kan uitgebreider worden toegelicht hoe dit zijn uitwerking gaat krijgen?

Het programma krijgt op verschillende niveaus vorm. Op lokaal niveau werken culturele instellingen in samenwerking met het onderwijs aan plannen om een impuls te geven aan de kwaliteit van cultuureducatie.

Bij de landelijke actiepunten, zoals de ontwikkeling van de leerlijn cultuureducatie en nascholing, zijn diverse actoren uit het onderwijs- en cultuurveld betrokken. Om recht te doen aan de verschillende ontwikkelingen en bestaande producten zijn een helder proces en goede afstemming van belang. We vragen daarom een procesbegeleider om het voortouw te nemen in het bij elkaar brengen van betrokken partijen en regie te voeren op de uitvoering.

10

Komt er ook een soortgelijk programma als Cultuureducatie met kwaliteit voor het voortgezet onderwijs? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

In het kader van de nadere uitwerking van het regeerakkoord «Bruggen slaan» zal hierover een besluit worden genomen.

11

Kan worden weergegeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de Cultuurkaart?

Voor het schooljaar 2012–2013 heeft CJP een doorstart weten te realiseren. Scholen betalen € 10,- kaartwaarde per kaart + € 2,- administratiekosten. De kaartwaarde is € 15,- en de kaart is tevens CJP kortingspas. De aanvullende € 5,- kaartwaarde komt van diverse partijen (waaronder € 600 000,- van OCW, motie Klijnsma – Van der Werf, TK 2011–2012, 33 000 VIII, nr. 211). Op dit moment neemt 58% van de scholen deel aan de Cultuurkaart.

12

Hoe wordt vormgegeven aan de «handvatten» aan scholen en docenten?

In het kader van het programma Cultuureducatie met kwaliteit wordt voor scholen en docenten een leerlijn cultuureducatie ontwikkeld, inclusief bijbehorende nascholing.

13

In hoeverre zijn de gemeenten en provincies (gezien hun wens om meer duidelijkheid) bij het proces om een leerlijn cultuureducatie te ontwikkelen en advies betrokken?

Over de opzet van zowel het programma Cultuureducatie met kwaliteit als de daaraan verbonden matchingsregeling van het Fonds voor Cultuurparticipatie heeft intensief overleg plaats gevonden met gemeenten en provincies. In de komende vier jaar is het de uitdaging om de lokale projecten en initiatieven te verbinden met landelijke ontwikkelingen, in het bijzonder de leerlijn cultuureducatie. De procesbegeleider zal hierbij samen met het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst een belangrijke rol gaan spelen.

14

Is aan te geven waarom de kerndoelen te weinig houvast bieden? Hoe kunnen de kerndoelen beter vormgegeven worden zodat zij beter praktisch uitvoerbaar zijn?

Kerndoelen geven aan waarop basisscholen zich moeten richten bij de ontwikkeling van hun leerlingen. De kerndoelen gaan over wat in elk geval aan de orde moet komen. Zij omschrijven de doelen aan het eind van een leerproces, niet de wijze waarop ze kunnen worden bereikt. In verband met de vrijheid van onderwijs mogen scholen zelf bepalen hoe de kerndoelen worden ingevuld. Daarom zijn de kerndoelen bewust open geformuleerd.

Om de kerndoelen daadwerkelijk in het onderwijs te gebruiken, is een uitwerking in methoden nodig. Dat kan op veel verschillende manieren, zeker ook bij het leergebied «kunstzinnige oriëntatie». Gebleken is dat scholen voor primair onderwijs behoefte hebben aan ondersteuning bij het vertalen van deze kerndoelen naar de dagelijkse onderwijspraktijk van de cultuureducatie. Daarom is besloten een leerlijn voor cultuureducatie te laten ontwikkelen.

In een leerlijn zijn er tussendoelen: gemarkeerde momenten op weg naar de kerndoelen. De tussendoelen beschrijven preciezer dan kerndoelen hoe je het onderwijsaanbod van de basisschool zo kunt organiseren dat je na acht jaar de kerndoelen hebt bereikt. Een leerlijn beschrijft bijvoorbeeld welke inhoud van een leergebied aan bod moet komen en de vakdidactische aanwijzingen voor de leerkracht.

15

Hoe worden scholen gestimuleerd de regie op cultuureducatie terug te nemen? Hoe wordt erop toegezien dat er een samenhangend en gestructureerd beleid is?

Scholen geven zelf aan dat ze het meest geholpen zijn met een leerlijn voor cultuureducatie en door verdere professionalisering van leerkrachten op het gebied van cultuureducatie. De komende jaren zullen deze «handvatten» ontwikkeld en in gebruik genomen worden. Het gebruik zullen we volgen via de opnieuw op te zetten monitor cultuureducatie. Daarnaast vragen we de Inspectie van het Onderwijs om in 2015 een rapportage cultuureducatie te maken.

16

Waar komt de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van een referentiekader te liggen? Met welke instanties en organen wordt overleg gevoerd om tot een referentiekader te komen? Waar gaat dit referentiekader uit bestaan?

We zijn in overleg met de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) om te komen tot een plan van aanpak voor de ontwikkeling van een leerlijn cultuureducatie.

17

Wat zijn de gevolgen van uitbreiding van het volg- en beoordelingsinstrumentarium op de toetsdruk? Hoe kan de «leeropbrengst» het best worden vastgesteld?

Een van de middelen van scholen om weer meer regie op cultuureducatie te krijgen is het volgen van de prestaties van leerlingen. In het advies van de raden wordt een aantal bestaande beoordelingsinstrumenten uit binnen- en buitenland op een rij gezet. Op basis van een volledige review van beoordelingsinstrumenten zal een aantal geselecteerde instrumenten in combinatie met de leerlijn cultuureducatie getest worden. De daarbij opgedane praktijkkennis komt beschikbaar voor geïnteresseerde scholen. Scholen kunnen dus zelf bepalen of en met welk instrumentarium zij de ontwikkeling van hun leerlingen op het vlak van cultuureducatie willen volgen.

Het in beeld brengen van het bestaande volg- en beoordelingsinstrumentarium beoogd de bruikbaarheid hiervan voor scholen te verhogen. Er is geen sprake van een uitbreiding.

18

Hoe ziet een «volg- en beoordelingsinstrumentarium» er in praktijk uit? Is dit uniform toe te passen op alle scholen?

Zie het antwoord op vraag 17.

19

Is het waar dat de raden constateren dat cultuureducatie vaak een marginale plek inneemt in het curriculum? Zijn er voorbeelden van Europese landen te geven die beter omgaan met cultuureducatie? In hoeverre verschilt hun systematiek van de Nederlandse, en in hoeverre zijn er lessen te trekken hieruit?

Wat tijdsbesteding betreft neemt cultuureducatie relatief gezien binnen het curriculum geen marginale plek in. Waar het aan ontbreekt, is zicht op en inzicht in de kwaliteit van de activiteiten. Vergelijkingen tussen landen zijn lastig te maken, omdat de onderwijssystemen sterk verschillen. Zo kent Nederland een traditie waarin veel ruimte wordt gelaten aan de invulling van het curriculum door scholen, terwijl andere landen werken met centraal vastgestelde curricula.

In september 2013 organiseren het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst samen met het ministerie van OCW een internationale conferentie waarin de vergelijking tussen de diverse landen rond cultuureducatie centraal staat.

20

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat het voortouw voor het ontwikkelen van een nascholingsaanbod wordt gelegd bij pabo's en kunstvakopleidingen (en niet meer vraaggestuurd bij vakinhoudelijke verenigingen zoals VONKC en VLS )?

Het ontwikkelen van nascholingsaanbod is niet alleen voorbehouden aan pabo’s en kunstvakopleidingen. De door ons voorgestane ontwikkeling van nascholingsaanbod sluit aan bij het voornemen een leerlijn cultuureducatie te laten ontwikkelen. Hierbij zal gebruik gemaakt moeten worden van bestaande producten en recente ontwikkelingen, zoals de kennisbases voor de pabo en de inhoudelijke vormgeving van postinitiële scholing voor de inductieperiode, rekening houdend met de vraag van betrokken partijen (zie beleidsreactie op het advies van de Commissie Kennisbasis Pabo «Een goede basis»; TK 2011–2012, 31 288, nr. 303). De ontwikkeling van andere vormen van nascholing is natuurlijk nog steeds mogelijk, bijvoorbeeld op instigatie van de vakinhoudelijke verenigingen.

21

Kunt u een schatting maken van de kosten die gemoeid zijn bij het nascholingsaanbod voor zittende leraren?

Voor de ontwikkeling van het nascholingsaanbod bij de leerlijn cultuureducatie is een beperkt budget beschikbaar binnen de regeling Flankerend Beleid van het Fonds voor Cultuurparticipatie (waarvoor in totaal € 3,5 miljoen per jaar beschikbaar is). De daadwerkelijke besteding aan nascholing op het gebied van cultuureducatie is een afweging van de schoolbesturen in het kader van het hrm-beleid en bekwaamheidsonderhoud en -uitbreiding.

22

Wat gaat de precieze rol zijn van het in oprichting zijnde LKCA? Wat gaat de rol zijn van gemeente? Wat gaat de rol zijn van de overheid? Hoe worden deze verschillende verantwoordelijkheden en rollen samengebracht?

De kerntaken van het LKCA zijn de professionalisering van de educatiefunctie in de culturele sector; de landelijke informatie- en netwerkfunctie voor zowel amateurkunst als cultuureducatie,

en onderzoek en monitoring voor zowel amateurkunst als cultuureducatie. Van het LKCA wordt verwacht dat het zijn kennis, communicatiekanalen en netwerken inzet ten behoeve van een zo goed mogelijke uitvoering van het programma Cultuureducatie met kwaliteit. In de praktijk betekent dit dat fonds en kennisinstituut intensief samenwerken.

De rolverdeling tussen rijk, gemeenten en provincies rond cultuureducatie is als volgt1: de feitelijke kennismaking met cultuur gebeurt in gemeenten, in de samenwerking tussen scholen en cultuuraanbieders zoals muziekscholen en openbare bibliotheken. Provincies zorgen voor ondersteuning in het landelijk gebied en het rijk zorgt voor de bekostiging en het wettelijk kader voor het onderwijs, de opdracht aan culturele instellingen met rijksfinanciering en de landelijke ondersteuning door middel van kennis en netwerken.

23

Hoe wordt het advies van de Commissie Kennisbasis Pabo in de praktijk vormgegeven?

Op 2 juli 2012 heeft u de beleidsreactie op het advies van de Commissie Kennisbasis Pabo «Een goede basis» ontvangen (TK 2011–2012, 31 288, nr. 303). In deze beleidsreactie staat dat met de HBO-raad is afgesproken dat vanaf het instroomcohort 2014–2015 het kerncurriculum voor alle vakken op alle pabo’s is ingevoerd. De kennisbases kunstzinnige oriëntatie (muziek, dans en drama, beeldende vorming) maken hier onderdeel van uit. De kennisbasis voor vakoverstijgende cultuureducatie wordt nog ontwikkeld. Ook bij deze kennisbasis wordt gestreefd naar invoering vanaf het instroomcohort 2014–2015.

24

Welke capaciteiten en/of diploma’s moet een «deskundige op het gebied van cultuureducatie» hebben om een schoolvisie te vertalen naar een leerplan voor cultuureducatie?

Op basis van de leerlijn cultuureducatie die ontwikkeld wordt, zal worden bezien welke competenties nodig zijn om die leerlijn te kunnen vertalen naar een schoolvisie op wat goede cultuureducatie in de praktijk inhoudt.

25

Op welke termijn is meer inhoudelijke informatie te geven over de exacte invulling van voorgestelde leerlijn? Wat gaat de administratieve lastendruk van deze leerlijn zijn voor docenten en scholen?

Er komen geen nieuwe voorschriften of regels voor het onderwijs. We zijn in overleg met de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) om te komen tot een plan van aanpak voor de ontwikkeling van de leerlijn cultuureducatie. Uitvoering geven aan onderwijs gericht op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie is en blijft leidend voor scholen. De leerlijn cultuureducatie geeft hierbij inhoudelijk richting.

26

Hoe wordt toegezien op de kwaliteit van het aangeboden cultuuronderwijs en hoe wordt erop toegezien dat het in voldoende mate wordt aangeboden? Welke rol speelt de Inspectie hierin? Hoe wordt dit vormgegeven met betrekking tot cultuureducatie binnen het voortgezet onderwijs?

Toezicht op de kwaliteit van cultuureducatie is zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs onderdeel van het reguliere toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. In het kader van het programma Cultuureducatie met kwaliteit hebben we de Inspectie van het Onderwijs gevraagd in 2015 een rapportage cultuureducatie te maken.

27

Waaruit gaat de zogenaamde «review» van onderzoek naar instrumentarium uit bestaan? Hoe wordt dit uitgewerkt in de praktijk?

Zie het antwoord op vraag 17.

28

Op welke termijn kan de uitkomst van de voorgestelde pilotprojecten worden verwacht? Hoe kunnen scholen in de tussenliggende periode serieuzer werk maken van cultuureducatie?

De eerste uitkomsten van de pilotprojecten ten aanzien van het beoordelingsinstrumentarium worden in 2014 verwacht.

Voor scholen met veel ambitie op het vlak van cultuureducatie zijn er nu al mogelijkheden om tot een verdieping te komen, bijvoorbeeld door deelname aan een van de projecten binnen de matchingsregeling Cultuureducatie met kwaliteit van het Fonds voor Cultuurparticipatie.

29

Welke kennis en vaardigheden worden van docenten vereist en hoe wordt hierop toegezien? Wordt er toegewerkt naar speciaal opgeleide vakleerkrachten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 24. De inzet van vakleerkrachten is een afweging die door het schoolbestuur gemaakt moet worden.

30

Wie of wat vervult de opdracht om een leerlijn cultuureducatie te ontwikkelen? Welk budget is hiervoor beschikbaar gesteld?

Zie het antwoord op vraag 25.

31

Hoeveel pilotprojecten zijn er gepland en hoe zien deze eruit?

Zie het antwoord op vraag 17 en 28.

32

Wat is doorgaans de opleiding en/of achtergrond van een «Interne Cultuur Coördinator»?

De rol van «Interne Cultuur Coördinator» wordt vervuld door een voor het primair onderwijs gekwalificeerde leerkracht. Als voorbereiding op die rol kan de cursus Interne Cultuur Coördinator gevolgd worden.

33

Wat zijn de manieren waarop scholen gebruik kunnen maken van een culturele infrastructuur in gebieden met een afnemende bevolkingsomvang, waar de afgelopen jaren juist ook culturele infrastructuur is verdwenen?

Scholen kunnen in alle gebieden op verschillende manieren gebruik maken van de infrastructuur: door een bezoek aan een cultuurinstelling, door workshops, speciale programma’s, etc. In het cultuurbeleid hebben verschillende overheden elk een eigen verantwoordelijkheid. Het rijk, de provincies en de steden kunnen elkaar door goede samenwerking versterken. Gezamenlijk zorgen de drie overheden voor een zo sterk mogelijk voorzieningenniveau.

34

Worden de modellen voor de lokale infrastructuur voor cultuureducatie ook voorzien van een financiële paragraaf en hoe waarborgt u dat gemeenten en provincies voldoende financiële middelen hebben om aan deze modellen te voldoen?

Ik ga met gemeenten en provincies in gesprek over de vraag of we gezamenlijk modellen kunnen ontwikkelen voor een lokale infrastructuur voor cultuureducatie, in relatie tot de behoefte van het onderwijs en de te ontwikkelen leerlijn cultuureducatie. Ik wil niet op de uitkomsten hiervan vooruitlopen.

35

Wordt de voorgestelde nascholing verplicht gesteld?

Nee.

36

Hoe wordt de versnipperde culturele infrastructuur weer op elkaar afgestemd?

In de analyse van de raden komt de versnippering van de culturele infrastructuur vooral tot uiting in de grote diversiteit van het cultuureducatieve aanbod van culturele instellingen. Het educatief aanbod van culturele instellingen moet meer dan voorheen in samenspraak met het onderwijs tot stand komen. De leerlijn cultuureducatie kan, als gemeenschappelijk kader voor onderwijs en cultuur, de bijdrage die culturele instellingen leveren aan cultuureducatie aanzienlijk verbeteren. Een gedeeld kader kan de samenwerking bevorderen en deze efficiënter maken.

37

In hoeverre is de beperkte regionale spreiding van het cultuurbudget (71.8% voor de Randstad op basis van het advies Slagen in Cultuur) een belemmering voor scholen om effectief samen te werken met culturele instellingen uit de regio?

De grote cultuurproducerende instellingen die het Rijk financiert, zoals theatergezelschappen, jeugdtheatergezelschappen en orkesten, zijn gespreid over de regio’s in het land. Uit de publicatie Cultuur in Beeld 2012 (pp. 117–118) blijkt dat deze instellingen – ook al zijn ze in de Randstad gevestigd – veel reizen en dus ook in de regio te zien zijn. Bij de cultuurfondsen is regionale spreiding een belangrijk aandachtspunt geweest bij de beoordeling van subsidieaanvragen. Hoewel het totale budget is afgenomen, is het nieuwe regionale beeld van inzet van middelen via de landelijke culturele basisinfrastructuur en cultuurfondsen samen vrijwel identiek aan de situatie in de afgelopen jaren.

Daarnaast financieren gemeenten en provincies tal van instellingen die een belangrijke functie vervullen in de cultuureducatie. Bijvoorbeeld de centra voor de kunsten, gemeentelijke musea, bibliotheken en lokale podia.

38

Zijn er voorbeelden bekend van scholen die onvoldoende kunnen doen aan cultuureducatie omdat in hun regio geen geschikte culturele instellingen gevestigd zijn?

Nee, hier zijn geen voorbeelden van bekend.

39

Zijn er voorbeelden bekend van scholen die onvoldoende kunnen doen aan cultuureducatie omdat in hun regio de geschikte culturele instellingen zeer waarschijnlijk moeten sluiten als gevolg van de cultuurbezuinigingen?

Nee, dat is nog niet bekend. Vanaf 2013 is de nieuwe, soberder financiering door het Rijk en de cultuurfondsen een feit. Ook bij gemeenten en provincies gaat dan de nieuwe financieringsperiode in. Het kabinet is zich ervan bewust dat de bezuinigingen grote gevolgen hebben. De activiteiten, het bereik en andere prestaties van de instellingen in de landelijke culturele basisinfrastructuur en bij de cultuurfondsen zullen goed worden gevolgd. Om het beeld compleet te krijgen zullen ook de cultuuruitgaven van de G35 en de provincies in beeld worden gebracht. Zo krijgen we een goed beeld van het culturele aanbod dat scholen tot hun beschikking hebben.

40

Wanneer zijn de resultaten van de nulmeting te verwachten?

De planning is om de resultaten van de nulmeting in het derde kwartaal van 2013 beschikbaar te hebben.

41

Welk risico vormen de bezuinigingen op de lokale culturele infrastructuur, zoals centra voor de kunst, die gemeenten op dit moment voorbereiden en uitvoeren? Hoe verhoudt zich dit tot de te ontwikkelen modellen voor de lokale infrastructuur?

De gevolgen van de afwegingen die de lokale overheden op dit moment maken willen we in beeld brengen in een monitor van het huidige lokale voorzieningenniveau. Met het ontwikkelen van de modellen wordt de besluitvorming en uitvoering op lokaal niveau inhoudelijk ondersteund.

42

Hoe worden culturele instellingen precies bij de voorliggende plannen betrokken? Hoe gaan zij een structurele rol spelen met betrekking tot cultuureducatie?

Culturele instellingen worden volop betrokken bij de ontwikkelingen in de komende jaren. Culturele instellingen zijn nu volop bezig met het opstellen van plannen voor de matchingsregeling. Ook bij de ontwikkeling van de leerlijn cultuureducatie wordt het culturele veld betrokken. De procesbegeleider zal het voortouw nemen in het bij elkaar brengen van betrokken partijen en regie houden op de uitvoering.

43

Hoe gaat u ervoor zorgen dat culturele instellingen zich bij cultuureducatie niet alleen richten op kwantiteit, maar juist ook op kwaliteit? Deelt u de mening van de Raad voor Cultuur dat instellingen moeten proberen kinderen goed en liefst over een langere periode te bereiken in plaats van zoveel mogelijk kinderen een korte kennismaking te geven?

Ja, wij delen de mening van de Raad voor Cultuur op dit punt en zullen de Raad ook vragen om de kwaliteit van cultuureducatie door rijksgefinancierde culturele instellingen te monitoren.

44

Op welke wijze worden de instellingen die subsidie ontvangen van de landelijke sectorfondsen verplicht om educatief aanbod voor het onderwijs te verzorgen? Wordt dit in de komende subsidieperiode versterkt?

Bij de cultuurfondsen is cultuureducatie geen algemeen criterium om voor subsidie in aanmerking te komen. Deze eis geldt wel voor instellingen in de landelijke culturele basisinfrastructuur. De cultuurfondsen ondersteunen direct aanbod voor jeugd en jongeren, zoals kinderfilms, jeugddans, en – theater. Het Fonds voor Cultuurparticipatie heeft een specifieke taak. Het ondersteunt cultuureducatie via de regeling Cultuureducatie met kwaliteit. Ook in de ontwikkeling van jong talent heeft het fonds een rol, het ondersteunt bijvoorbeeld het Prinses Christina Concours en Kunstbende.

45

Hoe wordt er voor gezorgd dat de producten van het LKCA aansluiten op de behoeften van scholen en culturele instellingen?

De voorloper van het LKCA – Cultuurnetwerk Nederland – heeft veel en intensieve netwerkcontacten met lerarenopleidingen, cultuurcoördinatoren (icc'ers) van scholen en educatief medewerkers van culturele instellingen. Het LKCA bouwt in het kader van het programma Cultuureducatie met kwaliteit deze contacten en kennisnetwerken verder uit. Het zet daarbij – samen met betrokken provinciale en lokale instellingen – onder meer in op een meer vakinhoudelijke samenwerking tussen school en instelling en op de deskundigheidsbevordering van leerkracht en educatief medewerker. Voorts is in de beschikking aan het LKCA de verplichting opgenomen om voor 1 januari 2015 een onafhankelijk klanttevredenheidsonderzoek te laten uitvoeren.

46

Hebben gemeenten en provincies een wettelijke plicht om mee te financieren?

Nee, er is geen wettelijke plicht. Gemeenten en provincies die deelnemen aan het programma Cultuureducatie met kwaliteit doen dit vrijwillig. Er is een bestuurlijk samenwerkingskader opgesteld, waarbinnen gemeenten en provincies voor een periode van vier jaar hun commitment konden tonen, via een intentieverklaring van de betrokken wethouder of gedeputeerde. Alle betrokken gemeenten en provincies hebben dit gedaan.

47

Zijn er oorzaken bekend van het feit dat het aantal fte in de beleidsplannen hoger ligt dan in de periode 2009 – 2012?

Wij zien als mogelijke verklaring het feit dat educatie nu nadrukkelijk een criterium voor rijkssubsidie is geworden. Het aanvraagformulier was op dit punt ook specifieker dan in vooprgaande jaren.

48

Dragen scholen en gemeenten buiten de extra middelen zelf bij aan financiering, of zijn de extra middelen afdoende? Zijn de extra middelen structureel?

De middelen die in het kader van Cultuureducatie met kwaliteit worden ingezet zijn stimuleringsmiddelen voor de periode 2013–2016. Het gaat om € 18 miljoen per jaar via de Prestatiebox primair onderwijs, € 10 miljoen per jaar via de matchingsregeling Cultuureducatie met kwaliteit van het Fonds voor Cultuurparticipatie en € 3,5 miljoen per jaar voor de regeling flankerend beleid van ditzelfde fonds.

De structurele bijdrage van zowel rijk, gemeenten als provincies aan cultuureducatie is echter vele malen groter. Zo geven gemeenten jaarlijks circa € 460 miljoen uit aan bibliotheken en € 250 miljoen aan «Muzische en culturele vorming» (CBS, 2010). Ook de bijdrage van het rijk via de bekostiging van de docentensalarissen in het primair onderwijs is veel groter dan alleen de stimuleringsmiddelen.

Naar boven