32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 325 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2019

p 11 november jl. is de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021–2024 in de Staatscourant gepubliceerd.1 Conceptversies daarvan heb ik uw Kamer bij brieven van 11 juni jl. en 21 augustus jl. toegezonden (Kamerstuk 32 820, nrs. 290 en 317). Nadien zijn nog enkele aanpassingen doorgevoerd. Naast verduidelijkingen en verbeteringen van redactionele aard gaat het, in volgorde van verwerking in de definitieve versie, om het volgende:

  • Reserveringen: voorzien is in een voorschrift over reserveringen en het maximeren daarvan. Zie de artikelen 2.16 en 2.29, tweede lid, Rsc (p. 3) en de toelichtingen daarop (p. 31).

  • Aanvraagtermijn: de termijn voor het indienen van aanvragen door regionale musea is verruimd met een maand. Zie artikel 3.3, tweede lid, Rsc (p. 4) en de toelichting daarop (p. 32).

  • Code Diversiteit en Inclusie: zowel in de regeling als in de toelichting daarop is de naamswijziging per 1 november jl. van de Code Culturele Diversiteit doorgevoerd.

  • Weigeringsgrond: er is een aanvullende weigeringsgrond opgenomen, die beoogt te voorkomen dat voor dezelfde activiteiten én via culturele basisinfrastructuur én via een Rijkscultuurfonds subsidie wordt ontvangen. Zie artikel 3.6, derde lid, Rsc (p. 5) en de toelichting daarop (p. 33).

  • Jeugdpodiumkunsten: ter vereenvoudiging van de aanvraagprocedure wordt in artikel 3.24 Rsc (p. 9) niet langer de terminologie «aanvullend bedrag» gebruikt voor situaties waarin subsidie voor jeugdpodiumkunsten wordt verstrekt aan een instelling die tevens subsidie als algemeen toneelgezelschap ontvangt, en is in dat verband het oorspronkelijke vierde lid geschrapt. Zie hierover de aangepaste toelichting (p. 37).

  • Vernummering: in de conceptversies van de regeling ontbrak een artikel 3.30 Rsc. Door vernummering is dit hersteld.

  • Urban: in de toelichting is opgemerkt, dat urban wordt beschouwd als volwaardig genre binnen de verschillende sectoren in de culturele basisinfrastructuur. Zie paragraaf 1.2 (p. 22).

  • Kwaliteit: in de toelichting is tot uitdrukking gebracht, dat het bij dit criterium ook gaat om de landelijk betekenis van de instellingen. Zie paragraaf 2.1 (p. 22).

  • Eerlijke beloning en gezonde bedrijfsvoering: in de toelichting is nader beschreven hoe instellingen in hun subsidieaanvraag op deze aspecten dienen in te gaan. Zie paragraaf 2.4 (p. 23–24).

  • Staatssteunaspecten: aan de toelichting is een passage toegevoegd over de toepassing van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie paragraaf 6 (p. 25–29).

  • Regionale musea: het artikel over deze categorie van instellingen (artikel 3.26 Rsc) is nader toegelicht. Aan het artikelsgewijs gedeelte is toegevoegd dat gemeentelijke of provinciale collecties ook collecties kunnen zijn die weliswaar geen gemeentelijk of provinciaal eigendom zijn, maar waarvoor de gemeente onderscheidenlijk de provincie verantwoordelijkheid heeft genomen. Zie p. 37.

  • Ontwikkelinstellingen: de toelichting op het artikel over deze categorie van instellingen (artikel 3.44 Rsc) is verduidelijkt naar aanleiding van overleg tussen het ministerie en een afvaardiging van de podiumkunsteninstellingen. Zie p. 40.

  • Moment van inwerkingtreding: aan het artikelsgewijs gedeelte van de toelichting (artikel IV) is een passage toegevoegd over de uitzondering die wordt gemaakt op de vaste verandermomenten. Zie p. 46.

De definitieve Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021–2024 is als bijlage toegevoegd2.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven