32 815 Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 18 juli 2011

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

     

I. ALGEMEEN

2

     

1.

Inleiding

3

2.

Aanscherping voorwaarden en sanctie voor jongeren

4

3.

Aanscherping gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets

10

4.

Samenvoeging met de Wet Investeren in Jongeren (WIJ)

20

5.

Tegenprestatie naar vermogen

20

6.

Beperking van de verblijfsduur in het buitenland

23

7.

Alleenstaande ouders in de Wet werk en bijstand (WWB)

25

8.

Normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid

27

9.

Verordeningsplicht participatie van schoolgaande kinderen

28

10.

Inkomen uit studiefinanciering

29

11.

Invoering en overgangsrecht

29

12.

Financiële gevolgen

29

13.

Ontvangen commentaren

30

14.

Overig

31

     

II. ARTIKELSGEWIJS

31

     

15.

Artikel I

31

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de voorgestelde wetswijzigingen. Deze leden vinden het van belang dat de regering met het onderhavige wetsvoorstel de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden meer voorop gaat stellen en dat het tijdelijke karakter van een bijstandvoorziening als vangnet meer benadrukt gaat worden. Hiermee wordt bereikt dat de voorziening meer springplank wordt naar werk voor iedereen, die daartoe in staat is en een vangnet voor hen, die daartoe niet in staat zijn. De VVD-fractie heeft nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben het wetsvoorstel met grote afkeuring ontvangen. Deze leden zijn van mening dat de regering met dit voorstel afwijkt van het basisbeginsel van de sociale zekerheid dat ouders inkomensonafhankelijk dienen te zijn van hun kinderen. Het voorstel veroordeelt huishoudens tot elkaar, stimuleert zo families om uit elkaar te gaan en ontmoedigt kinderen om hun ouders in huis te nemen en te verzorgen. Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat de regering door het instellen van een plicht tot tegenprestatie bijdraagt aan de verdringing van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Deze leden maken zich zorgen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor de inkomenspositie van gezinnen in de bijstand. Ten slotte stellen de leden van de PvdA-fractie dat invoering per 1 januari 2012 onrealistisch is en daarmee onverantwoord.

De leden van de PVV-fractie hebben aandachtig kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het streven van de regering om het activerende karakter van de Wet werk en bijstand( WWB) te versterken.

Dit is nodig in de visie van deze leden, niet alleen voor de uitkeringsgerechtigden zelf, om hen te helpen hun talenten te benutten en zoveel mogelijk mee te doen in de maatschappij, maar ook voor de arbeidsparticipatie als geheel. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt laten immers zien dat er nu al tekorten ontstaan in een aantal sectoren. De leden van de CDA-fractie hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen bij de verschillende maatregelen, die worden voorgesteld.

De leden van de SP-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie menen dat dit wetsvoorstel een volgende stap is in de afbraak van het laatste vangnet van de sociale zekerheid en voor veel mensen in Nederland armoede en uitsluiting zal betekenen.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan verschillende vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben bij het voorliggende wetsvoorstel enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben waardering voor maatregelen, die het karakter van de bijstand aanscherpen en die de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen vergoten. Tegelijk constateren deze leden dat bepaalde maatregelen onvoldoende recht doen aan sommige categorieën kwetsbare personen, zoals alleenstaande ouders. Eveneens hebben zij vragen over de doelmatigheid van bepaalde voorstellen en de tegenstrijdige aansturing door de overheid, die het gevolg van dit wetsvoorstel lijkt te zijn.

2. Aanscherping voorwaarden en sanctie voor jongeren

De leden van de VVD-fractie willen weten of de regering de opvatting deelt dat wanneer jongeren aan het begin van hun werkzame leven in de bijstand terechtkomen, dit belemmerend zou kunnen werken om werk te verkrijgen.

Deze leden constateren dat de regering aangeeft dat jongeren aantoonbare inspanningen moeten verrichten. Zij vragen of de regering nader kan aangeven wat moet worden verstaan onder «aantoonbare inspanningen», die jongeren moeten verrichten alvorens in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering en ondersteuning. En wat verstaat de regering onder consequenties? De leden van de VVD-, PvdA-, PVV-, SP- en ChristenUnie-fracties vragen de regering om aan te geven welke bewijsstukken door jongeren moeten worden overgelegd om te bewijzen dat hij of zij voldoende inspanningen heeft gepleegd om werk of scholing te vinden om in aanmerking tot komen voor een uitkering op grond van de WWB.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts wanneer er in de visie van de regering sprake is van voldoende aantoonbare inspanningen om werk te vinden. Kan dit betekenen dat van betrokkene wordt verlangd dat hij of zij zich bij alle uitzendbureaus laat inschrijven? En in hoeverre kan van betrokkene worden verlangd dat hij of zij zijn zoekgebied dient uit te breiden binnen heel Nederland of zelfs daarbuiten? Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten op welke vormen van ondersteuning een jongere aanspraak kan maken indien de jongere wel voldoende inspanningen heeft getoond om werk te verkrijgen of mogelijkheden te zoeken om regulier bekostigd onderwijs te volgen? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de «eigen verantwoordelijkheidstermijn» van vier weken ook uit te breiden naar mensen boven de 27 jaar, die een beroep doen op een uitkering op grond van de WWB?

Ook de leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten wat wordt bedoeld met «aantoonbare inspanning». Zij vragen daarbij hoeveel aantoonbare inspanning in de visie van de regering wordt verwacht. Deze leden vragen verder hoe «aantoonbare inspanning» praktisch is vertaald naar inspanning tot het vinden van werk en inspanning tot het vinden van een opleiding. Wordt daarbij nog onderscheid gemaakt tussen werk of opleiding, die passend is, en zo ja, wie bepaalt dat? Of is in de visie van de regering elk werk of iedere opleiding passend? Op welke manier worden jongeren hierover geïnformeerd? Kan een jongere, die bij eerste melding bij het UWV kan aantonen dat hij of zij al minstens vier weken voldoet aan de verplichting tot aantoonbare inspanning, direct in aanmerking komen voor ondersteuning? Kan het zo zijn dat een jongere geen aanspraak kan maken op een uitkering omdat hij of zij een negatief bindend studieadvies heeft gekregen? De leden van de PVV-fractie vragen eveneens wat wordt verstaan onder het plegen van «aantoonbare inspanningen» voor jongeren, die op zoek zijn naar werk. Zij vragen daarbij hoe dit toetsbaar wordt gemaakt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook om nader toe te lichten wat precies wordt bedoeld met «aantoonbare inspanningen om zelf werk te vinden». Deze leden vragen daarbij wanneer er in de visie van de regering voldoende inspanningen zijn gepleegd om aan te tonen dat er in voldoende mate naar werk is gezocht zonder positief resultaat.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten wat er wordt verstaan onder het «zoeken naar werk» en het «onderzoeken van mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs»? Daarbij vragen deze leden of de regering kan uiteenzetten op welke wijze een jongere kan aantonen aan beide plichten te hebben voldaan en op welke wijze wordt getoetst of een jongere voldoende inspanning heeft geleverd om een baan te vinden of de mogelijkheden tot een opleiding uit te zoeken. Hoeveel sollicitatiebrieven moet een jongere in deze vier weken versturen om aan deze plicht te voldoen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering tevens wanneer er sprake is van de situatie waarin een jongere een aantoonbare inspanning voor het onderzoeken van de mogelijkheden van reguliere scholing heeft verricht en wat daarmee precies wordt bedoeld. Wanneer zijn er voldoende inspanningen verricht om aan te tonen dat er in voldoende mate naar werk gezocht ondanks het geen resultaat heeft opgeleverd, vragen deze leden daarbij. Deze leden willen voorts weten hoe de regering het risico inschat dat er problemen in de uitvoering gaan ontstaan als het onduidelijk is wanneer er sprake van verwijtbaarheid van de jongere is.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten van de regering of er, behalve de termijn van vier weken, ook andere manieren zijn om de eigen verantwoordelijkheid van de jongeren in de wet te verankeren? Zo ja, wat zijn deze? Deze leden willen voorts weten wat de regering verstaat onder «mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs». Kan van een betrokkene worden verlangd dat hij of zij nader onderwijs gaat genieten zonder dat betrokkene aanspraak (meer) kan maken op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten (WTOS) of de Wet op de studiefinanciering? En hoe is dat in het geval dat iemand weliswaar geen studiebeurs kan ontvangen, maar wel een sociale lening kan aangaan?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de prikkel voor de gemeenten is om deze aanscherping voor jongeren tot 27 jaar ook naar behoren uit te voeren.

Deze leden vragen verder waarom de regering er niet voor gekozen heeft om jongeren tot 27 jaar geheel uit te sluiten van een inkomensvoorziening als de bijstand? Bestaan er landen waar dit wel het geval is of waar er verminderd aanspraak kan worden gemaakt door jongeren op een bijstandsvoorziening? Waarom is er niet voor gekozen om in de wet op te nemen dat wanneer er mogelijkheden zijn om regulier bekostigd onderwijs te volgen, de inkomensvoorziening of ondersteuning wordt geweigerd?

Kan de regering toelichten aan de leden van de VVD- en PVV-fracties hoe vaak een jongere, nadat hem of haar ondersteuning en/of uitkering is geweigerd, zich opnieuw kan melden bij het uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de gemeente voor een nieuwe procedure?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het college van burgemeester en wethouders ook de uitkering kan verlagen indien niet voldoende wordt voldaan aan de verplichtingen om werk te vinden. Waarom wordt die mogelijkheid geschapen naast het niet aanbieden of intrekken van een uitkering? Kan de regering aangeven bij welke mate van verwijtbaarheid welk bedrag op de uitkering zou moeten worden gekort?

De regering geeft aan dat het college van burgemeester en wethouders maatwerk moet verlenen in het bieden van ondersteuning aan jongeren, die op zoek zijn naar werk. Er zal een plan van aanpak moeten worden gemaakt dat periodiek dient te worden geëvalueerd. Kan de regering toelichten aan de leden van de VVD-fractie hoe vaak doorgaans een dergelijk plan van aanpak zou moeten worden geëvalueerd? Zijn er ook consequenties wanneer gemeenten de afspraken niet voldoende nakomen? Wat verstaat de regering onder «maatwerk verlenen»? Wat moet in een dergelijk plan van aanpak in de visie van de regering komen te staan? In hoeverre staat hierbij de eigen verantwoordelijkheid van een jongere voorop?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering toelicht dat een goede samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen op lokaal en regionaal niveau van belang is om ook invulling te geven aan de beoordeling van de aanvraag. Deze leden zijn benieuwd of de regering nader kan preciseren hoe deze nauwere samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen tot stand kan worden gebracht.

Verder willen zij weten of de regering een nadere toelichting kan geven op de gevolgen van het onderhavige wetsvoorstel voor jongeren met multiproblematiek en/of zwerfjongeren. Zijn er mogelijkheden om af te wijken?

De regering licht toe dat zij het initiatief neemt tot een overleg met de VNG en organisaties van onderwijs en hulpverlening om met hen te bespreken of zij gezamenlijk verantwoordelijkheid willen nemen en om te bespreken of een gezamenlijke richtlijn voor samenwerking in de regio hierbij behulpzaam kan zijn. Wanneer zal dit overleg plaatsvinden en wat verwacht de regering hiervan?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre in de visie van de regering naast houding en gedrag ook andere zaken, die de kansen op de arbeidsmarkt kunnen belemmeren, bijvoorbeeld kleding en het beheersen van de Nederlandse taal, kunnen leiden tot het weigeren van een uitkering of ondersteuning.

Kan de regering aan deze leden de overgangsregelingen vanuit de WIJ naar de nieuwe wettelijke situatie nader preciseren?

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de regering met dit voorstel de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de jongere, die werk zoekt wil benadrukken, maar de indruk wekt dat jongeren in de huidige situatie massaal «niets doen en achterover leunen». Deze leden vragen of de regering kan aangeven waaruit blijkt dat het jongeren sinds de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (WIJ) ontbrak aan eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Daarbij vragen deze leden of de werking van de WIJ is geëvalueerd. Ook de leden van de SP-fractie stellen vast dat de regering toelicht dat niet kan worden geaccepteerd dat jongeren niets doen en achterover leunen. Deze leden vragen daarbij of de regering uiteen kan zetten hoeveel jongeren niets doen en achterover leunen. Zij vragen of de regering van mening is dat jongeren, die een beroep doen op de WIJ of Wajong, achterover leunen en niets doen.

De leden van de PvdA-fractie maken uit het voorstel om de WIJ en de WWB samen te voegen op dat het recht op een werkleeraanbod voor jongeren onder de 27 jaar wordt vervangen door een aanspraak op ondersteuning bij het vinden van werk of een opleiding. Kan de regering toelichten welk verschil dat maakt in de praktijk? Aan welke vormen van ondersteuning valt dan te denken? En op welke manier is die aanspraak te verzilveren? Hoe kunnen jongeren, die van mening zijn onvoldoende ondersteuning te krijgen, deze alsnog krijgen? Klopt het dat door samenvoegen van de WIJ en de WWB voor jongeren, die graag aanspraak maken op ondersteuning bij het vinden van werk of een opleiding, ook wordt gekeken naar het gezinsinkomen? En zo ja, maken jongeren, die vanwege het inkomen van gezinsleden niet in aanmerking komen voor een uitkering, wel aanspraak op inhoudelijke ondersteuning?

De leden van de PvdA-fractie zijn met de regering van mening dat jongeren een actieve houding moeten aannemen als het gaat om het vinden van werk of het zoeken naar verdere opleidingsmogelijkheden. Zij hebben wel een aantal vragen bij de invulling die de regering hieraan geeft. De regering stelt voor dat de jongeren eerst vier weken zelf aantoonbare inspanningen moet leveren voor het vinden van een baan of een opleiding. Ook na deze vier weken blijft er een verplichting tot aantoonbare inspanning. Wat is precies de werking, die in de visie van de regering uitgaat van deze vier weken? Wat verwacht de regering hiermee te winnen en hoe groot is de financiële besparing door deze vier weken? Hoe groot acht de regering het risico op uitval in deze vier weken? Zijn de jongeren, die in deze vier weken van de radar verdwijnen, nog wel terug te vinden?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar de praktische uitwerking van het onderhavige wetsvoorstel. Op welke manier verwacht de regering dat een jongere, die zich heeft aangemeld voor ondersteuning bij het vinden van werk en/of opleiding, voorziet in zijn of haar levensonderhoud en eventuele kosten, die gemaakt moeten worden voor bijvoorbeeld sollicitatie gedurende de eerste vier weken? Kan een jongere hiervoor een voorschot krijgen? Hoe vaak kan een jongere achter elkaar een aanvraag voor ondersteuning doen?

Ook de leden van de CDA-fractie vragen of een hulpbehoevende jongere bij de eerste melding bij het UWV een aanvraag kan indienen voor een voorschot. Indien dat het geval is, vragen zij welke voorwaarden gelden en wie jongeren op deze mogelijkheid wijst. De leden van de SP-fractie vragen eveneens of er in de vier weken dat een jongere op zoek moet naar werk of de mogelijkheden van regulier bekostigd onderwijs moet zoeken een mogelijkheid is tot het aanvragen van een voorschot op de uitkering. Zo nee, op welke wijze dient de jongere in deze vier weken in zijn of haar inkomen te voorzien? Deze leden vragen daarbij hoe deze maatregel zich verhoudt tot de wens van de regering tot het terugdringen van schulden onder jongeren en hoe deze maatregel zich verhoudt tot de grondwet.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om de toelichting over de samenwerking en afstemming lokaal of in de regio tussen gemeenten (inclusief zorg) en onderwijsinstellingen, die vroegtijdig schoolverlaten moet tegengaan en die jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt moet helpen bij het vinden van een baan, concreter te maken. Zijn er plannen voor deze samenwerking? Zijn er doelen geformuleerd? En is een tijdspad beschikbaar? Welke verantwoordelijkheid neemt de regering zelf voor het behalen van deze doelen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten in welke mate het college van burgemeester en wethouders de hoogte van de uitkering zal verlagen wanneer blijkt dat een jongere niet voldoende aan zijn verplichting om werk te zoeken heeft voldaan. Hoe wordt de mate van verwijtbaarheid van de jongere meetbaar gemaakt? En hoe zal dat corresponderen met de hoogte van de uitkering?

Deze leden vragen de regering voorts op welke manier kan worden voorkomen dat gemeenten bij het bieden van ondersteuning bij het vinden van een baan ervoor kiezen zich te richten op de meer bemiddelbare jongeren. Zij wijzen daarbij op het feit dat er nu vanuit de Wajong ook nieuwe groepen zullen instromen.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in de memorie van toelichting stelt: «Jongeren horen niet in de bijstand thuis». Zij vragen of Wajongeren wél in de bijstand thuis horen?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering hoe groot, in absolute aantallen en in percentages van de totale bijstandspopulatie, per maatregel de groep van mensen is waarop, de desbetreffende maatregel betrekking heeft. Zij vragen voorts op welke vormen van ondersteuning door het college van burgemeester en wethouders een jongere recht heeft zodra hij of zij een uitkering op grond van de WWB krijgt.

Deze leden vragen voorts wanneer in de visie van de regering een jongere niet voldoet aan de verplichting om werk te vinden. Hoe wordt dit toetsbaar gemaakt? Zij vragen verder hoe, en hoe vaak, wordt gecheckt of jongeren aan de verplichting voldoen om werk te vinden.

De leden van de PVV-fractie vragen de regering een indicatie te geven bij welke mate van verwijtbaarheid welk bedrag voor verlaging van de uitkering hoort. Zij vragen voorts hoe vaak het plan van aanpak in samenspraak met de jongere dient te worden geëvalueerd. Wat wordt met andere woorden verstaan onder «periodiek»?

Deze leden wijzen erop dat het college van burgemeester en wethouders een in het kader van de WIJ gedaan werkleeraanbod zes maanden na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel in overeenstemming dient te brengen met de WWB. Wat wordt bedoeld met het «in overeenstemming brengen» met de WWB? De leden van de PVV-fractie vragen of er naast het werkleeraanbod andere vormen van ondersteuning zijn in de WIJ waarvoor een overgangsregeling van toepassing is. Zo ja, welke zijn dat en hoe zien deze overgangsregelingen eruit?

Zij vragen voorts of de regering met de voorgestelde maatregelen verwacht dat minder jongeren aanspraak gaan maken op een uitkering. Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor de uitkeringslasten?

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het feit dat jongeren geen recht hebben op ondersteuning als er nog mogelijkheden zijn in het regulier onderwijs, zo wordt gesteld in de memorie van toelichting. Deze leden wijzen erop dat die mogelijkheden er niet altijd zijn, doordat scholen te strenge regels stellen. Nog te vaak komt het voor dat jongeren gedwongen afhaken omdat ze bijvoorbeeld in HAVO 4 blijven zitten en van school afmoeten. Zij kunnen dan niet op andere scholen terecht en moeten dan zonder enige motivatie, vlak voor de zomervakantie, nog gauw een keus maken uit het woud van opleidingen, die ROC’s bieden. Deze leden zijn van mening dat enige hulp hierbij geboden is. Zij vragen of de gemeenteambtenaren, die hulp kunnen bieden en hoe het zit met de verantwoordelijkheid van de middelbare scholen. Hebben de scholen geen acceptatieplicht? Dit zou naar de mening van de leden van de CDA-fractie veel problemen oplossen.

Krijgen jongeren, die bezwaar hebben aangetekend tegen de beslissing van de gemeente om geen ondersteuning of uitkering aan te bieden en die zich nogmaals bij het loket van het UWV melden, weer een zoekperiode van vier weken? Wat gaat de regering ondernemen om te voorkomen dat de groep niet-melders, die vaak het meest gebaat is bij ondersteuning, toeneemt?

De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat jongeren in beginsel niet uitkeringsafhankelijk worden. Zij moeten werken of leren. Kan de regering beschrijven wat de oorzaken zijn van achtereenvolgens werkeloosheid, dakloosheid, schooluitval, armoede en uitkeringsafhankelijkheid onder jongeren? Deze leden constateren dat regering de eigen verantwoordelijkheid van jongeren benadrukt. Welke verantwoordelijkheid ziet de regering voor opvoeders, de overheid en werkgevers voor leren of werken van jongeren? Wat gebeurt er als de jongeren de eigen verantwoordelijkheid niet kunnen nemen, bijvoorbeeld vanwege psychosociale problemen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten op welke wijze de huidige systematiek van de WIJ teveel de eigen verantwoordelijkheid ondermijnt om zelf werk te zoeken of een opleiding te volgen.

Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoeveel jongeren zich door de introductie van de vier wekenperiode waarin een jongere op zoek moet naar werk niet meer zullen melden? Op welke wijze worden niet-melders opgespoord? Hoeveel levert dit aan besparing op? Deelt de regering de mening van de leden van de SP-fractie dat door deze maatregel het aantal dakloze jongeren zal groeien? Zo nee, waarom niet? In hoeverre zal deze maatregel in de visie van de regering bijdragen aan het terugdringen van het aantal dakloze jongeren? Waardoor groeit het aantal dakloze jongeren in de visie van de regering?

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering de verschillen toe te lichten tussen het recht op een werkleeraanbod en het recht op ondersteuning? Is het college van burgemeester en wethouders verplicht om een jongere ondersteuning te bieden? De leden van de SP- en ChristenUnie-fracties vragen of de regering kan aangeven op welke vormen van ondersteuning door het college van burgemeester en wethouders een jongere recht heeft zodra hij of zij een uitkering op grond van de WWB krijgt. Waaruit bestaat deze ondersteuning minimaal? Worden lopende trajecten per 1 januari 2012 afgebroken? Op welke wijze kan een jongere het college van B&W aanspreken op de verantwoordelijkheid, die het college heeft om jongeren naar de arbeidsmarkt te begeleiden?

Deze leden vragen verder wanneer het recht op een uitkering (of een voorschot) ingaat. Is dat de dag dat een jongere zich voor het eerst meldt bij het UWV of de dag dat de jongere zich – na vier weken – voor de tweede keer meldt bij het UWV en aan alle eisen heeft voldaan? Krijgt de jongere, die na vier werken wordt afgewezen en in bezwaar gaat, een inkomensvoorziening totdat er een beslissing wordt genomen over het bezwaarschrift?

Zij vragen de regering een definitie te geven van «gedrag en houding van een jongere waaruit ondubbelzinnig blijkt dat hij geen inspanningen heeft gepleegd en onwillig blijft om aan het werk te gaan»? Kan de regering concrete voorbeelden geven van dit gedrag? Kan de regering aangeven wat de verwachting is van het aantal jongeren dat geen uitkering krijgt vanwege dit gedrag? Hoeveel levert dit aan besparing op?

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het inkomensgat tussen een verstrekking op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (RVA-regeling) en een uitkering op grond van de WWB voor vluchtelingenjongeren wordt opgevangen. Is de regering bereid om in het wetsvoorstel rekening te houden met de specifieke situatie van jonge vluchtelingen, die een eerste aanvraag op grond van de WWB doen, nadat ze vanuit een asielzoekerscentrum zijn verhuisd naar een woning in een gemeente? Ook de leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe bij het voorstel voor de wachttermijn van vier weken voor de indiening van een WWB-aanvraag door personen jonger dan 27 jaar rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van vluchtelingenjongeren, die een eerste WWB aanvraag doen, nadat ze vanuit een asielzoekerscentrum zijn verhuisd naar een woning in een gemeente. Hoe wordt een inkomensgat van vier weken voor deze doelgroep voorkomen?

Verder vragen de leden van de SP-fractie of de regering kan aangeven hoeveel banen voor jongeren er met dit wetsvoorstel worden gecreëerd.

De leden van de D66-fractie steunen het doel om jongeren te stimuleren om te werken of leren in plaats van afhankelijk te zijn van een uitkering. Deze leden geloven ook dat financiële prikkels hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Deze leden begrijpen daarom ook de motivatie van de regering om de voorwaarden en sancties voor jongeren aan te scherpen, maar menen dat hieraan ook grote nadelen en risico’s kleven. Zij vinden het een risico dat jongeren door de aanscherpingen niet voldoende middelen overhouden om in hun levensonderhoud te voorzien. Dit heeft zeer negatieve individuele en maatschappelijke consequenties, zoals hogere criminaliteit of meer zwerfjongeren. De leden van de D66-fractie vragen of de regering meent dat gemeenten ervoor moeten waken dat jongeren niet in zware problemen komen doordat ze niet meer in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Deze leden zijn benieuwd of de regering vindt dat gemeenten dit mee moeten nemen in hun afweging om een uitkering te korten. Als concreet voorbeeld zijn de leden van de D66-fractie bijvoorbeeld benieuwd of de regering een korting op de uitkering gerechtvaardigd vindt in de situatie dat een jongere daardoor zijn huur niet meer kan betalen en op straat terecht komt.

De leden van de D66-fractie constateren dat het college van burgemeester en wethouders mogelijkheden krijgt om de uitkering van jongeren te verlagen als het college meent dat deze jongeren onvoldoende inspanning leveren om te werken of te leren. Deze leden zien hierbij het risico dat gemeenten te snel overgaan tot kortingen op de uitkeringen om zo bezuinigingen te realiseren op hun begroting. Zij zijn benieuwd of de regering dit risico onderkent en welke maatregel de regering hiertegen heeft getroffen of overwogen. Deze leden zijn voorts benieuwd of de regering heeft overwogen om een objectief toetsingskader te maken op basis waarvan wordt bepaald of jongeren voldoende inspanning leveren. De leden van de D66-fractie vragen voorts welke mate van gebrek aan inspanning gepaard gaat met welk bedrag aan lagere uitkeringen en of hieraan een maximum zit.

De leden van de D66-fractie constateren dat hoewel de WWB en WIJ worden samengevoegd, er verschillende regimes blijven bestaan voor mensen jonger en ouder dan 27 jaar. Deze leden vragen de regering of de argumenten, die gelden voor aanscherping van voorwaarden en sancties voor jongeren, niet ook van toepassing zijn op mensen ouder dan 27 jaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting wat precies het verschil is tussen het huidige recht op een werkleeraanbod en de door de regering voorgestelde aanspraak op ondersteuning. In hoeverre heeft dit nog meer consequenties dan alleen de wijziging dat jongeren de eerste vier weken zelf moeten proberen om verder te gaan leren of om werk te vinden? Kan de regering concretiseren waaruit een plan van aanpak dient te bestaan en hoe vaak het plan van aanpak geëvalueerd dient te worden? Deze leden vragen of de regering kan aangeven of de bestaande kennis en capaciteit bij colleges voldoende is om maatwerk te bieden. Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat colleges voldoende in staat zijn maatwerk te bieden? Deze leden vragen op welke wijze de integrale samenwerking tussen gemeenten, onderwijsinstellingen, hulpverlening en werkgevers concreet wordt vormgegeven om jongeren met meervoudige problemen te ondersteunen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de toetsperiode van vier weken alleen voor jongeren geldt tot 27 jaar en niet voor oudere mensen, die een beroep doen op een uitkering op grond van de WWB. Deze leden willen weten met welke maatregelen de regering de kansen voor jongeren op de arbeidsmarkt gaat vergroten, zodat de kans op het daadwerkelijk vinden van werk ook groter wordt.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de evaluatie van de WIJ nog niet is geweest. Waarom evalueert de regering de huidige WIJ niet eerst alvorens tot nieuwe wijzigingen over te gaan? Hoe oordeelt regering over de doeltreffendheid en de effecten van de WIJ tot nut toe?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een indicatie kan geven bij welke mate van verwijtbaarheid welk bedrag als verlaging van de uitkering wordt toegepast. Hoe vaak kan een jongere opnieuw een aanvraag indienen voor een uitkering als de jongere naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders zich in de periode van vier weken niet genoeg heeft ingespannen? Deze leden willen weten welke nadere voorwaarden er gaan gelden voor het voorschot dat het college van burgemeester en wethouders aan jongeren kan toekennen.

Deze leden vragen tevens of gemeenten de beleidsvrijheid krijgen om te mogen afwijken van de wachttijd van vier weken als dat opname in een opvanginstelling mogelijk maakt. Als dit niet mogelijk is, waarom wil de regering dan niet hierin voorzien?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de regering gaat voorkomen dat de groep niet-melders als gevolg van de nieuwe vier weken termijn toeneemt. Hoe groot is de groep niet-melders momenteel en wat zijn de gevolgen van de maatregelen voor de omvang van de groep niet-melders?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe en in hoeverre wordt meegewogen of jongeren in de voorgestelde periode van vier weken zelfstandig in staat zijn te zoeken naar scholing of werk. Wordt de RMC-functie (Regio Meld en Coordinatiepunt voor schoolverlaten) ook automatisch op de hoogte gesteld wanneer een jongere zich meldt bij het loket van het UWV?

3. Aanscherping gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering aangeeft dat werklozen, die een verlaging van hun uitkering of geen uitkering te wachten staan, sneller blijken uit te stromen dan andere werklozen. Deze leden willen weten waarop dit is gebaseerd. Kan de regering onderzoeken overleggen waaruit dit naar voren komt?

De regering licht toe dat het wettelijk minimumloon in andere landen lager is dan in Nederland. Kan de regering aangeven wat het niveau van het wettelijk minimumloon in andere landen is? Kan de regering daarnaast een overzicht geven van het bijstandsniveau in andere landen?

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat gezinsleden door de voorgestelde wetswijziging niet langer ieder voor zich een individuele bijstandsuitkering kunnen aanvragen. Zij zullen dit gezamenlijk moeten doen als gezin als zelfstandig subject. Deze leden vragen aan wie deze gezamenlijke uitkering dan verstrekt wordt. Aan bijvoorbeeld het hoofd van het gezin en wie is dat dan? Of is een gezamenlijke bankrekening noodzakelijk? Ook de leden van de PvdA-, CDA- en SP-fracties vragen op welke manier de uitkering wordt uitbetaald. Deze leden vragen of de uitkering wordt verdeeld over de verschillende leden van het huishouden of naar één rekening gaat. Daarbij vragen zij of nog rekening wordt gehouden met wie er toegang heeft tot deze rekening. De leden van de PVV-fractie vragen eveneens of inzicht kan worden gegeven in de wijze waarop een uitkering wordt uitbetaald. Zij vragen daarbij, samen met de leden van de CDA-, SP- en ChristenUnie-fracties of de uitkering evenredig wordt verdeeld over de gezinsleden of dat één gezinslid het totaalbedrag krijgt uitgekeerd voor het hele gezin uitgekeerd. In dit laatste geval vragen zij: welk gezinslid is dat dan? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij of het gaat om de gezinsleden, die werkloos zijn. De leden van de CDA- en SP-fracties vragen bovendien of het hele gezin zich tegelijkertijd moet melden bij de aanvraag voor een bijstandsuitkering. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij nog wat er gebeurt als één van de gezinsleden hieraan niet aan meewerkt, of bijvoorbeeld op vakantie is.

De leden van de VVD- en D66-fracties constateren dat regering een uitzondering maakt voor de situatie waarin een meerderjarig bloed- of aanverwant in de eerste graad studeert of een opleiding volgt en wiens in aanmerking te nemen inkomen niet meer bedraagt dan 80% van het netto minimumloon, inclusief vakantiebijslag en inclusief de ontvangen studiefinanciering. Deze leden willen graag weten waarop dit percentage van 80% is gebaseerd, dan wel is gestoeld. De leden van de D66-fractie zijn daarbij benieuwd hoeveel procent van het netto minimumloon de studiefinanciering bedraagt voor deze groep.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de beroepsbegeleidende leerweg als uitgangspunt wordt genomen en niet bijvoorbeeld het maximaal wat iemand mag bijverdienen naast een studiebeurs. In een dergelijke situatie waarin de ouders bijstand genieten zal de meerderjarige student veelal naast de studiebeurs een maximale aanvullende beurs ontvangen. Kan de regering aangeven in gemiddeld aantal euro’s hoeveel deze meerderjarige student per maand mag bijverdienen naast zijn maximale beurs en hoeveel zijn inkomsten in totaal zullen zijn gerelateerd aan de kosten, die een gemiddeld inwonende student voor zijn studie dient te maken?

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het feit dat een tweede uitzondering wordt gemaakt indien er sprake is van een zorgbehoevend gezinslid, dat beschikt over een geldig indicatiebesluit op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) voor tien of meer uren zorg in de week. Deze leden vragen of de regering kan aangeven of deze uitzondering ook van toepassing is wanneer er meerdere zorgbehoevenden zijn binnen het gezin, waarbij weliswaar een lager indicatiebesluit per zorgbehoevende bestaat, maar opgeteld tien of meer uren zorg nodig zijn. Kan de regering ook aangeven wat deze uitzondering betekent voor een situatie dat er meerdere gezinsleden zijn, die deze zorg kunnen bieden, bijvoorbeeld aan een zorgbehoevend broertje door een schoolgaand of studerend inwonende meerderjarige zus? Deze leden stellen vast dat de regering toelicht dat deze mantelzorg ook reden is om een uitzondering te maken op de verplichting tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en tot het verrichten van een tegenprestatie door de zorgverlenende (stief/schoon) ouder(s) of het zorgverlenende (stief/aangetrouwde) meerderjarige kind. Acht de regering dit niet opmerkelijk en in hoeverre verschilt deze zorg van bijvoorbeeld de zorg voor het kind onder de vijf jaar door een alleenstaande ouder, waarbij nu juist de vrijstelling van de sollicitatieplicht wordt afgeschaft? En waarom zou een zorgverlenende ouder naast de zorg voor een zorgbehoevend kind met bijvoorbeeld een indicatiebesluit van tien uur zorg niet een aantal uren een andere vorm van tegenprestatie naar vermogen kunnen leveren? Kan de regering aangeven wat het effect is op de hoogte van de gezinsuitkering wanneer een zorgbehoevend persoon met een indicatiebesluit van tien uur zorg of meer 65 jaar wordt en daarmee niet meer onder de uitzondering valt? En wat brengt dit met zich mee voor de zorgverlener en de uitzonderingen, die zijn gemaakt op de verplichting tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en tot het verrichten van een tegenprestatie naar vermogen? Kan de voorgestelde wetswijziging in de visie van de regering het effect hebben dat kinderen minder snel hun ouders in huis zullen verzorgen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD- en de PvdA-fracties zijn benieuwd naar de situatie waarin één van de gezinsleden onvoldoende meewerkt aan de verplichtingen om werk te verkrijgen, bijvoorbeeld het thuiswonend meerderjarig kind onder de 27 jaar. Welke effecten kan dit hebben voor de gezinsuitkering? In welke mate vindt er een korting op de gezinsuitkering plaats? Zouden er omstandigheden kunnen zijn dat door toedoen van één gezinslid de gezinsuitkering zou kunnen worden ingetrokken of verlaagd? De leden van de PvdA-fractie vragen daarbij wat de rest van het gezin in een dergelijk geval kan doen om de niet de dupe te worden van een niet-meewerkend gezinslid. De leden van de SP-fractie vragen de regering eveneens om toe te lichten wat er gebeurt als één gezinslid zich onttrekt aan de sollicitatieplicht of re-integratieplicht. Zij vragen daarbij of dan gezinsbijstand wordt gekort, ook als de reden van de sanctie volkomen buiten de schuld van de andere gezinsleden ligt.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering effecten verwacht van de huishoudinkomentoets op bijzondere bijstand en mogelijk schuldhulp. Zo nee, waarom niet? Kan de regering voorts aangeven welke andere indirecte effecten dit voorstel met zich mee kan brengen naast bijvoorbeeld lasten op de huurtoeslag? Welke kosten zullen daarmee globaal gemoeid zijn? Kan de regering ook hier nader ingaan op de overgangsregelingen? En in hoeverre wordt middels communicatie mensen op de hoogte gesteld van deze wijziging?

De leden van de PvdA-fractie hebben grote bezwaren tegen het vervangen van de partnerinkomenstoets door de huishoudinkomenstoets. Zij zijn van mening dat de regering hiermee ten principiële afwijkt van de basisbeginselen van de sociale zekerheid. Ouders en meerderjarige kinderen worden hiermee weer van elkaar afhankelijk, iets waarvan ook de leden van de CDA- en VVD-fracties in het verleden vonden dat dat niet meer paste in een moderne samenleving. Kan de regering uiteenzetten hoe zij deze stap ziet in het licht van de ontwikkeling van het stelsel van sociale zekerheid in Nederland over de jaren?

De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe deze ingrijpende maatregel in de praktijk uitwerkt. Hoe moeten gezinnen dit aanpakken? Hoe gaat er gecontroleerd worden? En hoe ziet de inkomenssituatie en het toekomstperspectief van gezinnen in verschillende samenstellingen eruit? Deze leden vragen de regering met klem deze situaties zorgvuldig uit te werken. De leden van de PvdA- en de SP-fracties vragen daarbij of de grootte van een huishouden nog invloed heeft op de hoogte van de uitkering. De leden van de PvdA- en de PVV-fracties vragen de regering of een gezin in de bijstand met zes leden een even hoge uitkering krijgt als een gezin in de bijstand met drie leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de grootte van een huishouden invloed heeft op de normbedragen van de huishoudinkomenstoets of de vermogenstoets. Kan de regering het begrip gezin zoals dat gehanteerd zal worden in de WWB nader definiëren? Hoe passen inwonende neven en nichten hierin en kleinkinderen, pleegkinderen, oudtantes of andere inwonenden? Wat is de status van een inwonend kind dat ouder is dan 21 jaar en dat kostgeld betaalt? Is dat kind vergelijkbaar met een zakelijke relatie? Dient op het moment dat een gezin een uitkering aanvraagt iedereen zich tegelijkertijd te melden aan het gemeenteloket? Kunnen 27-minners, 65-minners en 65-plussers tegelijk bij hetzelfde loket terecht? Geldt voor alle leden van het gezin de sollicitatieplicht, dan wel de plicht tot tegenprestatie? Ook voor kinderen ouder dan 16 jaar? In welke gevallen is dit wel het geval en in welke gevallen niet?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om te reageren op de volgende situaties: Een huishouden bestaat uit twee ouders en twee kinderen van 16 en 17 jaar. Hoeveel mogen de kinderen ieder verdienen om onder de inkomensgrenzen te blijven en niet aangemerkt te worden als kostwinner? Een huishouden bestaat uit twee ouders met een uitkering en een meerderjarig kind. Het kind werkt tegen minimumloon. Hoeveel gaat het huishouden in inkomen achteruit, in euro’s en in procenten? Een huishouden bestaat uit twee ouders met een uitkering en een meerderjarig kind. Het kind werkt tegen het wettelijke minimumloon. Beide ouders zijn volledig arbeidsongeschikt. Na een tijdje wordt duidelijk dat het inkomen van alleen het kind niet genoeg is om rond te komen. Welke opties heeft het kind in dat geval? Een huishouden bestaat uit een werkende jonge alleenstaande moeder, haar bijstandgerechtigde ouder en haar schoolgaande broers. Wordt de werkende jonge moeder verantwoordelijk voor het hele gezin? Een huishouden bestaat uit een alleenstaande ouder, volledig arbeidsongeschikt, en een meerderjarige zoon. De zoon doet volgens het college van burgemeester en wethouders niet voldoende zijn best om een baan te vinden. Moet de ouder de zoon uit huis zetten om verzekerd te blijven van een inkomen? Twee bevriende huishoudens in dezelfde straat bestaan uit ouders met een uitkering en meerderjarige werkende kinderen. De kinderen zouden graag uit huis gaan, maar kunnen geen zelfstandige woonruimte vinden. Wordt het lucratief om kinderen uit te wisselen?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de regering kan toelichten hoe ver de regering gaat om de eigenverantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van jongeren te stimuleren. Is het onderhouden van iemands ouders ook eigen verantwoordelijkheid? Is het uitzicht op het onderhouden van iemands ouders ook een stimulans om te gaan werken? Is noodgedwongen op kamers gaan ook bedoeld om de zelfredzaamheid van jongeren te stimuleren? Deze leden maken zich grote zorgen over het toekomstperspectief van deze jongeren.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om de tabel op bladzijde 12 en 13 van de memorie van toelichting aan te vullen met inkomenseffecten voor kostwinners, die een baan hebben op WML. Zij vragen de regering om aan te geven hoeveel gezinnen in werkelijkheid in de omschreven situatie zitten, ook in procenten.

Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten hoe de voorstellen in het kader van de Wet werken naar vermogen (WWNV) samenvallen met het onderhavige wetsvoorstel.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de nu aangekondigde wijzigingen en de samenvoeging van de WIJ met de WWB zich verhouden tot de geplande invoering van de WWNV. Daarbij vragen deze leden of er als gevolg van de aangekondigde WWNV nog verdere wijzigingen zijn, die doorgevoerd gaan worden voor de desbetreffende doelgroep van de WWB/WIJ en welke wijzigingen dit zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er niet in één keer een wetsvoorstel voor de WWNV wordt ingediend door de regering.

De leden van de PvdA-fractie vragen of bij de doorrekening rekening is gehouden met toestroom van Wajongers na 2012? En is daarbij ook rekening gehouden met de gevolgen voor de huishoudens, die daarmee te maken krijgen? Door introductie van de huishoudtoets zullen veel jongeren met een arbeidshandicap (na de invoering van de WWNV) geen uitkering ontvangen, omdat hun ouders over inkomen beschikken. Voor welk gedeelte van de jaarlijkse Wajong-instroom zal dit gelden? Welk effect zal dit hebben op de mogelijkheden voor ouders?

Deze leden voorts in hoeverre de regering rekening heeft gehouden met de indirecte en maatschappelijke gevolgen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben hierover de volgende vragen: Met hoeveel verbrekingen van familiaire familieverbanden heeft de regering in de doorrekening rekening gehouden? Verschilt dat nog per regio? Hoeveel van deze mensen zullen elders woonruimte zoeken? Welke effecten heeft dat op de woningmarkt? Met hoeveel extra huursubsidie en hoeveel extra uitwonende studiefinanciering moet rekening gehouden worden? Hoeveel mensen, die zorg nodig hebben en vooralsnog extramuraal verzorgd werden, zullen als gevolg hiervan naar een instelling gaan? Hoeveel mensen, die zorg nodig hebben en mantelzorg kregen van een gezinslid, zullen zelfstandig gaan wonen en een extra beroep doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de AWBZ? Deze leden vragen de regering of er nog andere negatieve indirecte gevolgen van deze maatregel denkbaar zijn? Zo ja welke?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de uitzondering voor gezinsleden, die een ander lid van het gezin verzorgen, in de praktijk wordt gebracht. De regering kiest ervoor uit te gaan van een AWBZ-indicatie, die zal moeten uitwijzen of een gezinslid minimaal tien uur zorg per week behoeft. De regering merkt daarbij op dat ook gemeenten indicaties voor zorg afgeven, maar dat deze indicaties per gemeente kunnen verschillen. De leden van de PvdA-fractie hebben in dat kader de volgende vragen: Klopt het dat, ondanks deze verschillen in indicatie, in de visie van de regering de zorgbehoefte van het gezinslid niet anders is? Kan het zo zijn dat mensen, die door de gemeente een indicatie hebben gekregen voor ten minste tien uur zorg per week, geen AWBZ-indicatie voor zorg hebben? Zal er dan voor de verzorgenden van deze mensen geen uitzondering gemaakt worden? Hoe zal worden omgegaan met mensen, die een AWBZ-indicatie voor begeleiding hebben van meer dan tien uur per week, nu de functie begeleiding zal worden overgeheveld naar de verantwoordelijkheid van de gemeenten? En vallen verzorgenden van kinderen, die meer dan tien uur zorg per week nodig hebben en als gevolg van de IQ >70-maatregel mogelijk worden uitgesloten van AWBZ-zorg onder de uitzonderingsregel? Verwacht de regering een stijging van het aantal mensen dat een AWBZ-indicatie voor zorg zal aanvragen? Zo ja, hoe groot is die stijging? En hoeveel extra kosten zijn daarmee gemoeid? Is de voorgestelde vrijstelling alleen mogelijk in het geval waarin een kind voor zijn ouder zorgt of een ouder voor zijn kind? Kan een partner ook worden vrijgesteld? En geldt deze vrijstelling alleen voor het meetellen tot het gezin, of heeft vrijstelling ook betrekking tot verplichting tot solliciteren en/of tegenprestatie? Heeft de regering in de doorrekening van deze maatregel rekening gehouden met de mogelijkheid van gemeenten om uitzonderingen te maken? En zo ja, hoe?

De leden van de PvdA-fractie vragen ook of het vrij is aan de gemeenten ervoor te kiezen geen uitzondering te maken voor gezinsleden die een ander zorgbehoevend gezinslid verzorgen. Kunnen zij ook besluiten daarvoor geen uitzondering te maken?

Deze leden vragen de regering om toe te lichten hoeveel van de huidige Wajongers, die volledig arbeidsongeschikt zijn, een AWBZ-indicatie hebben van meer dan tien uur per week of daarvoor in aanmerking zouden komen. Hoeveel niet-volledig arbeidsongeschikte Wajongers zijn er? Hoeveel van deze Wajongers woont in een gezin met bijstandgerechtigde ouders?

De leden van de PVV-fractie vragen of het aantal van tien zorguren geldt per zorgbehoevend persoon of per gezin. Als er bijvoorbeeld twee gezinsleden een indicatiebesluit op grond van de AWBZ hebben voor, tezamen, meer dan tien uur in de week, en deze zorg wordt door een gezinslid verleend, geldt de uitzondering dan ook? Moet het aantal van tien of meer zorguren door één en hetzelfde gezinslid worden verleend of mag het aantal zorguren over andere gezinsleden zijn verdeeld? De leden van de PVV-fractie constateren dat in de memorie van toelichting op bladzijde 9 wordt gesproken over een zorgrelatie tussen ouders en kinderen. Geldt de uitzondering ook voor andere zorgsituaties, waar bijvoorbeeld een broer voor een zus zorgt of waarbij partners voor elkaar zorgen?

Deze leden stellen vast dat personen ouder dan 65 jaar zich moeten bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit geldt ook voor een gezin bestaande uit gehuwden waarvan één van de echtgenoten 65 jaar of ouder is en de andere echtgenoot jonger is dan 65 jaar (ook als deze jonger is dan 27 jaar). Echter, bij een gezin waarvan één van de gezinsleden jonger is dan 65 jaar, niet zijnde de partner van de persoon van 65 jaar of ouder, geldt dat de melding en aanvraag geschiedt bij het college van burgemeester en wethouders. Op welke manier worden betrokkenen geïnformeerd over waar zij zich moeten melden indien zij aanspraak op de WWB of een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio) willen maken?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de introductie van een huishoudinkomenstoets leidt tot korting op de WWB-uitkering, als één of meer gezinsleden werken. Het doel van deze maatregel is om en prikkel te creëren om aan het werk te gaan. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie kan van deze maatregel echter ook een ontmoedigend effect uitgaan op het daadwerkelijk zoeken naar een baan. Deze leden vragen of deze maatregel wel de juiste activerende werking zal hebben. Het gevolg van de maatregel kan zijn dat kinderen eerder geneigd zijn het huis te verlaten, dan gepland en daarmee een beroep doen op de voor jongeren schaarse huisvesting. Heeft de regering met deze effecten rekening gehouden? Ook het sparen voor een eigen huis door eerst nog bij de ouders te blijven wonen, wordt naar de mening van de leden van de CDA-fractie op deze manier ondermijnd. Om dit negatieve effect te ondervangen pleiten deze leden ervoor om jongeren, die nog thuis wonen, in staat te stellen een «eigen-huis» rekening te openen en dit spaargeld niet onder de huishoudinkomenstoets te laten vallen. Wat vindt de regering van dit idee?

In de ogen van de leden van leden van de CDA-fractie kan een ander ongewenst neveneffect van de voorgestelde maatregelen zijn dat bestaande familiaire zorgrelaties worden onderbroken. De leden van de CDA-fractie stellen met genoegen vast dat dit effect wordt ondervangen doordat, zoals eerder door deze leden bepleit, een uitzondering kan worden gemaakt voor die gezinsleden, die een ander gezinslid verzorgen op basis van een zorgindicatie van tien uur of meer op grond van de AWBZ. Door deze uitzondering moet voorkomen worden, dat de zorgbehoevende personen, aan wie mantelzorg wordt geboden, vanwege toenemende kosten uit huis geplaatst moeten worden. Deze leden vragen nog wel of de criteria tot het verlenen van ontheffing niet te scherp in de wetgeving zijn geformuleerd. Zo moet worden aangetoond dat er een AWZB-indicatie bestaat van tenminste tien uur voor vijf specifieke terreinen (artikel 4, lid 5a) en mag de verzorger geen persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen (artikel 4, lid 5b). Zij vrezen dat met zulke zware criteria in de praktijk vrijwel niemand voor deze ontheffing in aanmerking zal komen. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie kan dit niet de bedoeling zijn. Kan de regering bij benadering aangeven hoe groot het percentage van de verzorgers van de huidige Wajongers (volledig arbeidsongeschikt, dan wel niet volledig arbeidsongeschikt) is, dat voor een ontheffing in aanmerking zal komen?

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de regering de gezinsbijstand wil aanscherpen, omdat werken vanuit een uitkering moet gaan lonen. Kan de regering uiteen zetten waaruit zou blijken dat werklozen, die een verlaging van hun uitkering of geen uitkering te wachten staat, sneller blijken uit te stromen? Acht de regering het denkbaar de uitkering nog verder te verlagen dan thans wordt voorgesteld? Waarom is dat wel of niet denkbaar? Waar ligt in de visie van de regering de grens? Bij welk uitkeringsgedrag worden uitkeringsgerechtigden maximaal geprikkeld om aan het werk te gaan? En waar ligt het omslagpunt? Deze leden vragen of de huidige WWB in de visie van de regering onvoldoende prikkelt om aan het werk te gaan. Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de jubelverhalen over de WWB in de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?

Zij vragen voorts hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de conclusies uit het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) waaruit blijkt dat financieel gewin nauwelijks een prikkel is om het zoekgedrag van bijstandsgerechtigden te intensiveren.

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat de regering ervoor kiest dat kinderen met ouders in de bijstand minder kansen krijgen en minder perspectief op een betere toekomst dan kinderen met ouders zonder een bijstandsuitkering. Is de regering zich ervan bewust dat met het voorliggende wetsvoorstel armoede weer erfelijk wordt en kinderen met ouders in de bijstand geen mogelijkheden krijgen om te ontsnappen aan de armoede situatie?

Deze leden constateren dat de regering stelt dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zich niet altijd zullen vinden. In de visie van de regering is dit vanwege een lagere arbeidsprestatie dan het minimumloon of de cao. Hierdoor zouden mensen een grotere kans lopen op (blijvende) werkeloosheid, de zogenoemde productiviteitsval. Zij vragen hoeveel WWB-gerechtigden met deze situatie te maken hebben. Welke definitie hanteert de regering hierbij? Betekent dit in de visie van de regering dat personen, die naar vermogen werken maar volgens de regering niet productief werken, ook onder het wettelijke minimumloon betaald mogen worden? Hoe verhoudt dit en het instrument loondispensatie zich tot internationale verdragen en in het bijzonder ILO verdragen? Hoe verhoudt het instrument loondispensatie zich tot de uitspraak in de memorie van toelichting dat «met werk het minimumloon is gegarandeerd»? Hoe wordt het minimumloon gegarandeerd voor mensen, die met loondispensatie aan de slag moeten?

De leden van de SP-fractie vragen de regering van hoeveel mensen, die besluiten zelfstandig te gaan wonen, de regering is uitgegaan bij de berekeningen van de financiële effecten van dit voorstel. Waarop is dit aantal gebaseerd?

Deze leden hebben geconstateerd dat bloed- en aanverwanten in de eerste graad worden meegerekend bij de gezinsbijstand. Kan de regering toelichten hoe de gezinsbijstand wordt berekend in het geval er in één huishouden zowel eerste- als tweedegraads gezinsleden wonen, bijvoorbeeld in het geval waarin opa en oma inwonen bij een gezin? Krijgen de grootouders in dat geval een aparte bijstandsuitkering of worden zij meegerekend met de gezinsbijstand? Kan de regering toelichten op welke wijze er wordt omgegaan met een eerstegraads bloedverwant (zoon), die eveneens een zakelijke relatie (onderhuurderschap) heeft met andere personen (ouders) uit het gezin? Krijgt deze zoon een aparte bijstandsuitkering of valt hij onder de gezinsbijstand?

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering een overzicht te geven van het netto huishoudboekje (normale inkomsten en uitgaven) – volgens de NIBUD normen – van een bijstandsgezin met één, met twee, met drie en met vier meerderjarige kinderen op basis van de nieuwe regels. Zij vragen hierbij alle inkomsten en uitgaven zoals zorgpremie, zorgtoeslagen, energierekening, huurkosten te betrekken. Zij vragen verder of de regering concreet kan maken op welke wijze gezinnen «zuiniger moeten gaan leven» vanwege de inkomensachteruitgang.

Deze leden vragen de regering of het klopt dat in de voorbeelden van de inkomenseffecten op bladzijde 12 van de memorie van toelichting voor een alleenstaande is uitgegaan van een bijstandsuitkering van 50% van het WML + een gemeentelijke toeslag van 10% van het WML. Kan de regering toelichten bij welke voorbeeldhuishoudens op bladzijde 12 van de memorie van toelichting er geen enkel recht meer bestaat op een bijstandsuitkering? Kan de regering toelichten hoe de percentages van de inkomenseffecten in de tabel op bladzijde 12 van de memorie van toelichting tot stand zijn gekomen en welke netto bedragen zijn gehanteerd? Kan de regering de tabel aanvullen met voorbeeldhuishoudens waarin de inkomenssituatie van ouders/kinderen (tweede kolom) op bijstandsniveau en op het niveau van het wettelijk minimumloon zit?

Zij verzoeken verder aan de regering een toelichting over welke consequenties de versobering van de uitkering voor gezinnen heeft voor het beroep op bijzondere bijstand, WMO, armoedebeleid en schuldhulpverlening? Kan de regering dit per voorziening toelichten?

De leden van de SP-fractie vragen de regering inzicht te geven in hoeveel jonggehandicapten na de invoering van de WWNV vanwege de invoering van de gezinsbijstand en huishoudinkomen geen aanspraak meer kunnen maken op een uitkering omdat de ouders over inkomen beschikken. Op welke wijze kunnen ouders met een laag inkomen in dat geval de zorg voor hun kind op zich nemen?

Deze leden vragen hoeveel personen met een bijstandsuitkering op dit moment een geldig indicatiebesluit hebben op grond van de AWBZ voor meer dan tien zorguren. Hoeveel jonggehandicapten ontvangen meer dan tien uur AWBZ-zorg per week (uitgesplitst naar gedeeltelijk en volledig arbeidsongeschiktheid)? Kan de regering aangeven of het aantal van tien zorguren geldt per zorgbehoevend persoon of per gezin? Als er bijvoorbeeld twee gezinsleden een indicatiebesluit hebben voor – tezamen – meer dan tien uur in de week en deze zorg door een gezinslid wordt verleend geldt deze uitzondering dan ook? Kan de regering toelichten of het aantal zorguren door één persoon uit het huishouden moet worden verleend of dat het aantal zorguren kan worden verspreid over verschillende gezinsleden?

Zij vragen voorts of de uitzondering voor gezinsbijstand alleen geldt voor ouders, die zorg verlenen aan de kinderen of ook andersom? Geldt deze uitzondering ook als het ene meerderjarige thuiswonende kind het andere meerderjarige thuiswonende kind zorg verleent? Of als de ene ouder de andere ouder zorg verleent? Zij vragen de regering verder of gemeenten zelf mogen bepalen of een gezin met een indicatiebesluit van meer dan tien zorguren op grond van de AWBZ al dan niet wordt uitgezonderd van de gezinsbijstand of dat dit landelijk wordt vastgelegd in de wet.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten wat het effect is op de hoogte van de gezinsbijstand als een zorgbehoevend persoon vanwege zijn of haar leeftijd eerst wel, en vervolgens niet meer onder de uitzonderingsregel valt vanwege het passeren van de leeftijd van 65 jaar.

Deze leden stellen vast dat huidige jonggehandicapten worden uitgezonderd van de toets op het huishoudinkomen. Klopt het dat deze uitzondering vervalt op het moment dat de WWNV in werking treedt? Kan de regering toelichten of een samenwonend stel waarvan één persoon recht heeft op een Wajong-uitkering ook wordt uitgezonderd van de huishoudtoets?

De leden van de SP-fractie constateren dat als blijkt dat er mogelijkheden zijn voor een jongere in het WWB-gerechtigde gezin in het regulier bekostigd onderwijs de ondersteuning aan deze jongere wordt geweigerd. Wordt het vermogen van deze jongere dan wel meegenomen bij de huishoudtoets op de aanvraag voor een WWB-uitkering van het gezin? Acht de regering het wenselijk om het vermogen van deze jongere uit te zonderen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om een overzicht te geven in tabelvorm van de (bron van) inkomsten van de verschillende familieleden uit een huishouden waar één of meer personen in de bijstand zit in de huidige situatie. Deze leden zijn bijvoorbeeld benieuwd of het in de huidige situatie vaak voorkomt dat de ouders bijstand ontvangen, maar dat een inwonend kind een fulltime baan heeft? Ook zijn deze leden benieuwd naar de omgekeerde situatie en andere mogelijkheden.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering de gezinsbijstand wil aanscherpen om ervoor te zorgen dat het meer loont om vanuit een uitkering aan het werk te gaan. Deze leden constateren voorts dat de introductie van een huishoudinkomenstoets leidt tot een korting van de bijstand als één van de gezinsleden een baan vindt. Zij vragen de regering om deze negatieve effecten op de arbeidsparticipatie inzichtelijk te maken via cijfermatige onderbouwing. Hoe vaak komt deze situatie voor en met welke elasticiteit met betrekking tot arbeidsparticipatie moet rekening gehouden worden? Deze leden zijn voorts benieuwd of er contact is geweest met het CPB over de effecten op de arbeidsparticipatie en welke inschatting het CPB maakt? De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts om een gedetailleerd inzicht in de berekening achter de schatting van de effecten op de overheidsfinanciën en de arbeidsparticipatie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering in de doorrekening incalculeert dat gezinsverbanden worden verbroken door de huishoudinkomenstoets. Deze leden vragen met hoeveel verbrekingen de regering rekening houdt. Waarom vindt de regering dit acceptabel hoe past dit binnen streven om meer aan de samenleving over te laten?

Deze leden vragen wat het inkomenseffect is voor voorbeeldhuishoudens met een inkomenssituatie op de hoogte van het wettelijke minimumloon. Blijven de huidige normbedragen voor het krijgen van een uitkering op grond van de WWB ongewijzigd gelden? Deze leden willen daarnaast weten wat het gevolg is voor de uitkering van de andere gezinsleden indien bijvoorbeeld één van de gezinsleden zijn verplichtingen niet nakomt.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat de afdeling advisering van de Raad van State een ruwheid constateert in de WWB, namelijk dat er geen rekening wordt gehouden met gezinnen van meer dan twee kinderen, maar voor minderjarige kinderen wordt verwezen naar de diverse kindregelingen. De regering onderschrijft dit, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Deze leden vragen echter waarom de regering dan tegelijkertijd de kindregelingen voor minderjarige kinderen ook beperkt tot twee kinderen per gezin. Hoe wordt er dan rekening gehouden met de reactie van de afdeling advisering van de Raad van State? De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de regering rekening houdt met de gezinssamenstellingen. In hoeverre is het aantal personen van invloed op de hoogte van de uitkering? Deze leden vragen voorts wat de maatregelen betekenen voor iemand met een bijstandsuitkering, die in een GGZ-instelling verblijft.

Zodra voor jongeren met een arbeidsbeperking als gevolg van de invoering van de WWNV tevens dezelfde huishoudinkomenstoets gaat gelden, zullen zij geen uitkering meer ontvangen omdat hun ouders over inkomen beschikken. Gaat de nu voorgestelde huishoudinkomenstoets in de toekomst onder de aankomende WWNV op dezelfde wijze gelden bij jongeren met een arbeidsbeperking? Deze leden willen weten hoeveel jongeren met een arbeidsbeperking van de jaarlijkse instroom dan hierdoor worden getroffen. Welk effect zal dit hebben op de mogelijkheden voor ouders om zelf de zorg voor hun kind op zich te nemen? Kan de regering een overzicht geven van de extra zorgkosten, die ontstaan als ouders deze zorg niet meer zelf kunnen verlenen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom iemand niet in aanmerking komt voor de ontheffing van de huishoudinkomenstoets bij het verlenen van mantelzorg indien de zorg deels door een zorgaanbieder wordt uitgevoerd. Hoe houdt de regering hierbij rekening met het feit dat mantelzorgers doorgaans niet de zorg van de AWBZ-indicatie volledig kunnen uitvoeren, omdat de zorg van de AWBZ-indicatie ook verpleegkundige handelingen behelst? Kan de regering aangeven of het aantal van tien of meer zorguren door één en hetzelfde gezinslid moet worden verleend of dat het aantal zorguren over andere gezinsleden verdeeld mag zijn? Indien het niet mogelijk is om het aantal van tien of meer zorguren te verdelen over meerdere gezinsleden, ontvangen deze leden graag een onderbouwing daarvan van de regering.

Deze leden vragen op welke wijze de regering er rekening mee houdt dat er steeds minder zorg vanuit de AWBZ wordt geïndiceerd, maar in plaats daarvan meer vanuit de Wmo. Welk gevolg heeft dit volgens de regering voor de mate waarin een ontheffing van de huishoudinkomenstoets bij mantelzorg op grond van een AWBZ-indicatie in de toekomst nog verleend kan worden? Zij vragen voorts waarom de regering geen mogelijkheden ziet om ontheffing te verlenen bij mantelzorg voor zorg vanuit een Wmo-indicatie, aangezien daar ook sprake is van concrete criteria voor bijvoorbeeld het aantal uren hulp bij het huishouden waarop iemand aanspraak kan maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de mantelzorger moet aantonen dat ten minste het aantal uren waarvoor zorg vanuit de AWBZ is geïndiceerd als mantelzorg wordt gegeven. Waarom neemt de regering mantelzorg niet expliciet op als een tegenprestatie voor de uitkering? Ook de leden van de SGP-fractie vragen de regering of het mogelijk is ter voldoening van de verplichte tegenprestatie mantelzorg te verrichten.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de uitzondering voor het verlenen van mantelzorg bij de huishoudinkomenstoets niet geldt als de zorgbehoevende de AOW-leeftijd heeft bereikt, wat leidt tot het risico dat kinderen geen mantelzorg meer aan hun ouders gaan verlenen om te voorkomen dat zij zelf hun uitkering verliezen. Waarom acht de regering deze ontwikkeling wenselijk? Deze leden vragen in welke mate dit een groter beroep op zorginstellingen veroorzaakt en tot welke extra kosten dit leidt.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de onderhoudsplicht en de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gehuwden en gezinsleden wil versterken. Geloofwaardige toepassing van dit uitgangspunt vraagt naar de mening van deze leden om consequente uitwerking. Zij vragen of de regering voorstellen overweegt om in de fiscaliteit het gezamenlijke inkomen van partners als uitgangspunt te nemen. Waarom is daarvan momenteel geen sprake? Deze leden vragen ook hoe het wetsvoorstel voor afschaffing van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon, waardoor juist de gezamenlijke verantwoordelijkheid van partners wordt ondergraven, te rijmen is met de inzet van dit wetsvoorstel op meer gezamenlijke verantwoordelijkheid.

De leden van de SGP-fractie vragen of de principiële overwegingen, die ten grondslag liggen aan invoering van de huishoudinkomenstoets, voor de regering dusdanig zwaar wegen dat budgettaire overwegingen eventueel ondergeschikt zijn. Deze leden vragen of invoering van deze maatregel ook wenselijk is wanneer zou blijken dat de budgettaire voordelen per saldo vrijwel nihil zijn, terwijl deze maatregel negatieve gevolgen heeft voor familieverbanden.

Deze leden vragen in hoeverre naar het oordeel van de regering meegewogen moet worden dat gezinsleden zelfstandig gaan wonen als gevolg van de invoering van de huishoudinkomenstoets. Zij merken op dat versnippering van huishoudens negatieve gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld met betrekking tot verlenen van zorg. Zij vragen eveneens of de directe en indirecte kosten die het gevolg zijn van invoering van een huishoudinkomenstoets opwegen tegen de baten.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere onderbouwing van de activerende werking van de gezinsbijstand. In hoeverre kan bijvoorbeeld activerende werking worden verondersteld wanneer een kind door het wegvallen van de bijstand voor zijn ouders met een baan per maand slechts € 100 erop vooruit zou gaan ten opzichte van een uitkeringssituatie?

De leden van de SGP-fractie constateren dat door invoering van de gezinsbijstand de erkenning van het onderscheid tussen gehuwden met en zonder kinderen wegvalt. In het huidige systeem krijgt dit onderscheid vorm door de mogelijkheid van de aanvullende uitkering van ouders of kinderen of aanvullend inkomen. Gehuwden zonder kinderen krijgen in de toekomst hetzelfde niveau van bijstand als gehuwden met kinderen, terwijl de lasten voor laatstgenoemden onmiskenbaar zwaarder zijn. Deze leden vragen op welke wijze de regering een voorziening treft om dit onderscheid weg te nemen. Dit klemt des temeer wanneer het situaties betreft waarin zowel ouders als kinderen niet aan het werk kunnen. Deze leden vragen om in aanvulling op situaties, waarin uitgegaan wordt van reële kansen op werk, aan deze situaties aandacht te besteden.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts hoe de gezinsbijstand zich verhoudt tot de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen, waarin het inkomen van de partners centraal staat.

Deze leden vragen de regering verder hoe het niveau van de uitzondering op de gezinsbijstand voor studerenden zich verhoudt tot de hoogte van de bijverdiengrens die door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) wordt gehanteerd.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre bij de mogelijkheid van verlaging van gezinsbijstand het gedrag van kinderen jonger dan 27 jaar kan worden toegerekend aan ouders. Zij vragen of naast de beoordeling of er sprake is van verwijtbaarheid bij de jongere ook beoordeeld wordt of sprake is van verwijtbaarheid bij ouders ten aanzien van het gedrag van hun kind. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de mogelijkheid voor leerplichtambtenaren om bij een verzoek om het uitkeren van kinderbijslag te stoppen de verwijtbaarheid bij ouders mee te wegen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de criteria voor uitzondering van gezinsbijstand op grond het van verlenen van zorg een reëel beroep op deze uitzondering mogelijk maken. Zij vragen waarom de regering bijvoorbeeld de eis stelt dat de zorg volledig in eigen persoon verleend moet worden. Hoe verdisconteert de regering het gegeven dat bepaalde handelingen risicovol zijn en voorbehouden aan beroepskrachten? Welke inspanningen verricht de regering bovendien om de verstrekking van 0-urenindicaties te verhelpen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in de relatie tussen de domeinen zorg en bijstand tegenstrijdige signalen afgeeft. Deze leden vragen waarom de regering juist nu gemeenten meer verantwoordelijkheid krijgen, de rol van Wmo-indicaties binnen de gezinsbijstand niet wordt erkend. Waarom bieden op dit punt Wmo-indicaties onvoldoende aanknopingspunten, terwijl een ontheffing van de sollicitatieplicht vanwege mantelzorg op grond van Wmo-indicaties wel wordt geaccepteerd? Tevens vragen zij waarom de regering zich juist baseert op AWBZ-indicaties terwijl het beroep op de AWBZ wordt beperkt. Hoe wordt voldoende recht gedaan aan noodzakelijke zorg die in toenemende mate buiten de kaders van de AWBZ valt?

De leden van de SGP-fractie zien graag een nadere onderbouwing en berekening ten aanzien van de verwachting hoeveel gezinsleden zelfstandig zullen gaan wonen als gevolg van deze maatregel. Van hoeveel uitkeringen is sprake in de circa 18 000 gezinnen waarover gesproken wordt? Zij vragen ook waarom bij de besparing van € 54 mln. geen rekening gehouden is met extra uitgaven aan bijvoorbeeld de huurtoeslag door gezinsleden, die als gevolg van deze maatregel zelfstandig gaan wonen. Wat zijn de geschatte uitgaven voor bijvoorbeeld de huurtoeslag aan de genoemde 8000 uitkeringsgerechtigden?

4. Samenvoeging met de WIJ

De leden van de CDA-fractie stemmen in met het voorstel om de wet WIJ op te heffen en samen te voegen met de WWB. Ook het voorstel om het recht op een leeraanbod te vervangen door een aanspraak van de jongere op ondersteuning wordt door deze leden ondersteund. Daarvoor is het naar de mening van de leden van de CDA-fractie wel nodig dat de problematiek van de jongeren op een effectieve manier integraal wordt opgepakt. Het is dan ook positief dat de regering het initiatief neemt tot overleg met VNG en organisaties van onderwijs en hulpverlening om hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk te willen zijn. Deze leden vragen de regering of dit overleg inmiddels is gestart.

5. Tegenprestatie naar vermogen

De leden van de VVD-fractie willen graag van de regering weten waarom ervoor is gekozen om met dit wetsvoorstel gemeenten de bevoegdheid te geven om een tegenprestatie naar vermogen te verlangen van mensen, die een beroep op de solidariteit van de samenleving doen en niet bijvoorbeeld door een verordeningsplicht dit te regelen? In hoeverre ziet de regering erop toe dat deze wens van de regering ook gestalte wordt gegeven zodat naast het belang van de gemeenschap ook in het belang van betrokkenen zelf invulling wordt gegeven aan maatschappelijke betrokkenheid?

Deze leden concluderen dat de regering van mening is dat iemand niet kan worden gedwongen tot het verrichten van een tegenprestatie naar vermogen, maar dat het niet nakomen van de plicht kan leiden tot het opleggen van een (financiële) maatregel door het college. Wat kan daaronder in de visie van de regering worden verstaan? Kan bijvoorbeeld een uitkering tijdelijk worden ingetrokken? En zijn de wettelijke mogelijkheden voor gemeenten in de visie van de regering hiertoe toereikend? Waarom heeft de regering niet overwogen om de verantwoordelijkheid voor een tegenprestatie naar vermogen meer ook bij de betrokkenen zelf neer te leggen, dat de betrokkenen verplicht worden om zelf naar maatschappelijke nuttige activiteiten te zoeken?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat regering stelt dat met werk een minimumloon gegarandeerd is. Deze leden vragen hoe dat zich verhoudt met de mensen, die tegen loonsdispensatie of bij wijze van verplichte tegenprestatie aan het werk gaan. Welke gevolgen heeft dit voor de garantie van het minimumloon en welke gevolgen heeft dit voor de definitie van «werk»?

Deze leden maken zich zorgen over de gevolgen van de verplichte tegenprestatie voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Zij vrezen, evenals de afdeling advisering van de Raad van State, voor verdringing. Kan de regering voorbeelden geven van «normale burgerlijke verplichtingen»? En van «maatschappelijk nuttige werkzaamheden»? Is het onderhouden en schoonhouden van de openbare ruimte in de visie van de regering een burgerlijke verplichting? En is dat in de visie van de regering een maatschappelijk nuttige werkzaamheid? Wat is in dat kader de visie van de regering op het uitdelen van maaltijden in een verzorgingshuis of het rondrijden van bejaarden in een taxibusje? Ook de leden van de SP-fractie verzoeken de regering om een definitie van «normale burgerplichten»? Zij vragen daarbij of deze «normale burgerplichten» voor alle burgers verplicht zijn en wat abnormale burgerplichten zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering dat als het onderscheid tussen deze maatschappelijk nuttige werkzaamheden en regulier werk afhankelijk is van economische factoren en van «de bereidheid om loon te betalen» voor die werkzaamheden, hoede regering dan kan garanderen dat mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt hun betaalde baan niet zullen verliezen aan mensen, die voldoen aan hun wettelijke plicht tot tegenprestatie? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat er met de introductie van mensen, die een tegenprestatie leveren, een bepalende factor wordt toegevoegd aan de werking van de arbeidsmarkt? En dat die factor de «bereidheid tot het betalen van loon» voor bepaalde werkzaamheden zal beïnvloeden?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de opmerking van de afdeling advisering van de Raad van State dat er spanning bestaat tussen het onderhavige wetsvoorstel en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en verdrag nr. 29 van de ILO. Wat is de reactie van de regering op de opmerking van de afdeling advisering van de Raad van State dat de negatieve (financiële) maatregel, het uitsluiten van het vangnet van de bijstand, niet te veronachtzamen is? Is de regering van zins bij de invoering van de verplichte tegenprestatie gehoor te geven aan de eisen, die voortvloeien uit verdrag nr. 29 van de ILO verdrag, die stellen dat de werkzaamheden niet ten goede mogen komen aan private partijen en dat gebruikelijke betaling dient plaats te vinden? Ook de leden van de SP-fractie vragen hoe de regering de opmerkingen van de afdeling advisering van de Raad van State inzake mogelijke strijdigheid met internationaal recht en het ILO verdrag nr. 29 interpreteert. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren tevens dat de afdeling advisering van de Raad van State kritisch is over de tegenprestatie wegens spanningen met het internationaal recht en in het bijzonder het ILO-verdrag nr. 29. Deze leden vragen eveneens een nadere toelichting van de regering waarom de tegenprestatie als een normale burgerplicht kan worden beschouwd, aangezien volgens de argumentatie van de regering hierom geen spanning zal zijn met het internationaal recht. Hoe lang en hoeveel uur per maand zouden uitkeringsgerechtigden een tegenprestatie moeten leveren, zo willen deze leden daarbij weten. Moet de uitkeringsgerechtigde elk aanbod accepteren of heeft de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld keuze uit een aanbod van verschillende tegenprestaties?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier het vermogen tot tegenprestatie wordt bepaald. Wie bepaalt dat? Verder hebben zij de volgende vragen: Zijn mensen, die een tegenprestatie leveren, verzekerd? Op welke manier wordt eventueel rekening gehouden met kinderopvang? Wat gebeurt er met eventuele reiskosten? Hoeveel uur moet iemand per maand tegenprestaties leveren om in aanmerking te blijven komen voor bijstand? En moet iemand, die een tegenprestatie levert, ook nog voldoen aan de sollicitatieplicht? Is er een maximale termijn verbonden aan het leveren van tegenprestaties?

De leden van de CDA-fractie hebben vastgesteld dat in het wetsvoorstel de mogelijkheid is opgenomen dat bijstandsgerechtigden verplicht kunnen worden om een onbetaalde tegenprestatie te leveren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens van de regering om een tegenprestatie te verlangen van mensen, die een beroep doen op de solidariteit van de samenleving. De leden van de CDA-fractie zijn niet tegen een dergelijke tegenprestatie, mits de werkzaamheden niet tot verdringing leiden en zinvol zijn voor zowel de samenleving als de betrokkene. Zij zijn van mening dat bovendien de bijstandsgerechtigde ook het vermogen moet hebben om een dergelijke tegenprestatie te verrichten. Hoe waarborgt de regering dat er geen verdringing ontstaat en hoe wil de regering voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van bijstandsgerechtigden door hen nietszeggend werk te laten doen. Waarin verschilt dit voorstel van de regering overigens precies met de mogelijkheden, die gemeenten nu al hebben om via work-first projecten bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten op welke wijze het verplichten tot een tegenprestatie bijstandsgerechtigden uit de armoede helpt en hen aan een baan met een fatsoenlijk salaris helpt. Acht de regering het wenselijk om de in te zetten instrumenten in de bijstand niet langer in dienst te laten staan van het aan het werk helpen van mensen, maar als middel om goedkoop publieke taken uit te voeren? Graag ontvangen zij een toelichting hierover van de regering.

Deze leden vragen de regering om een overzicht van concrete werkzaamheden, die een aanvulling zijn op de reguliere arbeid en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Zijn werkzaamheden, waarop wordt bezuinigd door gemeenten, zoals sneeuwschuiven, koffie schenken, beheer wijkcentra werkzaamheden, werkzaamheden, die vallen onder de tegenprestatie naar vermogen? Zij vragen voorts of bijstandsgerechtigden zeven dagen per week, 24 uur per dag opgeroepen kunnen worden om een tegenprestatie te leveren? Zo nee, hoe lang en hoeveel uur per maand zouden bijstandsgerechtigden in de visie van de regering een tegenprestatie moeten leveren?

De leden van de SP-fractie constateren dat regering stelt dat de tegenprestatie niet bedoeld is als re-integratie instrument en de in dat kader te verrichten werkzaamheden juist geen onderdeel mogen uitmaken van werkzaamheden, die in het algemeen verkeer als arbeid op de reguliere arbeidsmarkt worden aangeduid. Zij verzoeken eveneens aan de regering om een definitie geven van «arbeid op de reguliere arbeidsmarkt»? Aangezien werkzaamheden voor tegenprestatie niet bedoeld zijn als re-integratieinstrument, klopt het in de visie van de regering dat deze werkzaamheden worden verricht door uitkeringsgerechtigden met ontheffing van de re-integratie/sollicitatieplicht? Zo nee, hoe ziet dit er in theorie en praktijk dan wel uit?

Deze leden vragen wat verstaat de regering onder de zinsnede dat de «omvang van de werkzaamheden en de duur in tijd in de regel beperkt moet zijn»? Zij verzoeken de regering dit te concretiseren.

De leden van de SP-fractie vragen naar de reden waarom bijstandsgerechtigden verplicht vrijwilligerswerk moeten doen. Moeten alle leden, die onder de gezinsbijstand vallen, apart een tegenprestatie leveren of één persoon uit het gezin? Hoe verhoudt het leveren van een tegenprestatie zich tot de plicht van bijstandsgerechtigden om te solliciteren en te re-integreren? En op welke wijze gaat de regering uitvoering geven aan de motie Karabulut (32 500 XV, nr. 32), die ook van politici met wachtgeldregeling een tegenprestatie vraagt?

6. Beperking van de verblijfsduur in het buitenland

De leden van de VVD fractie zijn benieuwd of de regering kan aangeven waarom er niet voor is gekozen om de vakantieperiode van vier weken verder terug te brengen, zodat bijstandsgerechtigden, die in staat zijn om te werken ook langer beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Kan de regering aangeven welke redenen eraan ten grondslag liggen dat bijstandsgerechtigden vier weken lang per jaar ontheven zijn van de verplichtingen, die een uitkering op grond van de WWB met zich mee brengt? Kan de regering aangeven waarom ervoor is gekozen dat vakantie in het buitenland wordt toegestaan en niet bijvoorbeeld beperkt wordt door vakantie op te nemen in het binnenland? Verhoudt het verstrekken van een bijstandsuitkering naar het oordeel van de regering zich met het kunnen permitteren van het doorbrengen van vakantie in het buitenland? Kan de regering aangeven of er naast de bijstandsuitkering ook sprake is van het verstrekken van vakantiegeld ten laste van de gemeenschap en om welke bedragen dit dan gaat? Zou het in het licht van het territorialiteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 11, eerste lid van de WWB, niet eerder vanzelfsprekend moeten zijn dat deze middelen vanuit de gemeenschap die bedoeld zijn om te voorzien in de bestaanskosten hier te lande ook daadwerkelijk wordt uitgegeven hier te lande en niet in het buitenland? Wat zijn de opvattingen van de regering hierover? Op welke wijze vindt in de visie van de regering de communicatie plaats in het kader van deze wijzigingen van verblijfsduur in het buitenland? Kan de regering uiteen zetten hoe zij het handhavingsbeleid voor zich ziet van gemeenten en uitvoeringsorganisaties zodat deze vakantietermijnen ook daadwerkelijk in acht worden genomen en sancties worden getroffen indien dit niet het geval is? Ter illustratie wijzen deze leden op het volgende: hoe gaat een gemeente controleren wanneer een bijstandsgerechtigde bijvoorbeeld al vier weken vakantie heeft genoten en vervolgens met de auto naar het buitenland gaat?

De leden van de PvdA-fractie vragen of 65-plussers, die op grond van de bijzondere bijstand een reparatie ontvangen voor hun AOW-gat, nog maar maximaal acht weken in het buitenland mogen verblijven. Samen met de leden van de CDA-fractie vragen deze leden of Surinaamse Nederlanders niet meer mogen verwinteren in hun thuisland zonder inkomensgevolgen. Zij vragen voorts of er nog onderscheid wordt gemaakt in vakantiebestemming. Is verblijf in Nederland of een andere EU-lidstaat minder erg dan een verblijf buiten de EU?

Deze leden vragen of het klopt dat de hoogte van de aanvulling van het AOW-gat wordt verlaagd door deze te koppelen aan het bijstandniveau voor mensen jonger dan 65 jaar, in plaats van de huidige koppeling aan het bijstandniveau na 65 jaar. Wat zijn hiervan de inkomensgevolgen voor betrokkenen?

Zij vragen voorts of als een meerderjarige jongere met ouders in de bijstand in de zomervakantie zes weken gaat interrailen, het gezinsinkomen dan wordt gekort. Tevens vragen deze leden of als deze jongere zes weken vrijwilligerswerk gaat doen, bijvoorbeeld in een kindertehuis in Roemenië, dat gevolgen heeft voor de gezinsbijstand. Zij vragen hoe dat het geval is indien zijn of haar ouders dan beloven dat jaar niet op vakantie te gaan. Zijn vakantiedagen overdraagbaar en verhandelbaar binnen een huishouden? Moeten de leden van een huishouden ook allemaal tegelijkertijd op vakantie gaan?

De leden van de PVV-fractie vragen of er uitzonderingssituaties mogelijk zijn, waarin bijstandsgerechtigden wel langer dan de voorgestelde vakantietermijn in het buitenland mogen blijven zonder hun recht op (aanvullende) bijstand te verliezen? Zo ja, welke situaties zijn dat?

De leden van de CDA-fractie vernemen graag van de regering wat precies de achtergrond van het voorstel is om 65-plussers, die middels de bijzondere bijstand een reparatie ontvangen voor hun AOW-gat nog maar maximaal acht weken toe te staan in het buitenland te verblijven. Zij zijn toch niet meer sollicitatieplichtig?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom ook bijstandsgerechtigden, die niet beschikbaar hoeven te zijn voor de arbeidsmarkt, in Nederland niet meer dan vier weken in het buitenland mogen verblijven. Zij vragen tevens of er een uitzondering wordt gemaakt voor bijstandsgerechtigden, die vanwege een lichamelijke beperking niet beschikbaar hoeven te zijn voor de arbeidsmarkt in Nederland en om gezondheidsredenen een langere periode willen verblijven in een ander klimaat. Zijn er uitzonderingssituaties mogelijk waarbij bijstandsgerechtigden wel langer dan de vastgestelde termijn in het buitenland mogen verblijven zonder hun recht op bijstand te verliezen? Zo ja, welke situaties zijn dat?

Deze leden vragen de regering om een toelichting over hoeveel verzwegen vermogen in het buitenland, dan wel de opbouw daarvan, wordt voorkomen met de voorgestelde beperking van de verblijfsduur in het buitenland. Zij verzoeken de regering dit nader te onderbouwen.

Zij vragen de regering om toe te lichten hoe de procedure in het werk gaat op het moment dat een bijstandsgerechtigde langer in het buitenland wil verblijven en daardoor geen recht meer heeft op het recht op bijstand. Wordt de uitkering dan «bevroren» of wordt deze beëindigd en moet de bijstandsgerechtigde bij terugkeer opnieuw een aanvraag indienen, inclusief de bijbehorende administratieve lasten?

Deze leden vragen voorts of als een meerderjarig kind zonder werk of opleiding met ouders in de bijstand meer dan vier weken op vakantie gaat, dan de gezinsbijstand wordt gekort? Zo ja, met hoeveel precies?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering de doorbetaling van de uitkering bij verblijf in het buitenland wil beperken. Deze leden kunnen zich voorstellen dat in sommige gevallen een langer verblijf in buitenland noodzakelijk of gerechtvaardigd is. Een voorbeeld is als iemand in het buitenland ziek wordt of een ongeval krijgt en daardoor langere tijd in het ziekenhuis belandt. Deze leden zijn benieuwd of de regering van mening is dat er uitzonderingssituaties mogelijk zijn, waarin een persoon geen keus heeft en wel langer in buitenland moet verblijven, De leden van de D66-fractie vragen voorts of het onderhavige wetsvoorstel voorziet in mogelijkheden tot coulance met betrekking tot deze uitzonderingssituaties.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering de verblijfsduur in het buitenland van 65-plussers, die middels de bijzondere bijstand een reparatie ontvangen voor hun AOW-gat, wil beperken tot maximaal acht weken, terwijl die periode enkele jaren geleden juist nog was uitgebreid. Deze leden vragen of hier geen sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van de groep overige AOW’ers, die wel langer in het buitenland kunnen verblijven. Graag ontvangen deze leden een toelichting hoe voorkomen wordt er afbreuk wordt gedaan aan het gelijkheidsbeginsel.

7. Alleenstaande ouders in de WWB

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat het maandelijkse netto-inkomen van een alleenstaande ouder van een kind tot 12 jaar bedraagt wanneer die ouder gebruikt maakt van de maximale vrijlating van 12,5%. Kan de regering nader toelichten welke andere regelingen er zijn en welke maatregelen wellicht nog genomen gaan worden om voor (alleenstaande) ouders van kinderen tot 12 jaar de combinatie van werk en zorg te vergemakkelijken en te voorkomen dat er sprake zal zijn van een armoedeval wanneer die ouder gaat werken? Kan de regering het verschil in inkomen laten zien bij de vrijlating van heffingskortingen en het inkomen bij de nieuwe vrijlating, die de vrijlating van heffingskortingen vervangt? Deze leden constateren dat de regering de nieuwe vrijlating zo vorm geeft dat meer werken loont en dat er zo min mogelijk sprake is van een armoedeval. Kan de regering aangeven in welke situaties er desondanks sprake zal zijn van een armoedeval? Kan de regering voorts aangeven of deze nieuwe vrijlating ook geen gevolgen heeft voor toeslagen als huurtoeslag, zorgtoeslag en dergelijken?

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat in individuele gevallen het college van burgemeester en wethouders tijdelijk een ontheffing kan verlenen van de arbeidsverplichting op grond van dringende redenen. Kan de regering daarvan voorbeelden geven? Is de regering van oordeel dat wanneer er kinderopvang geregeld zou kunnen worden door de ouder er geen sprake is van dringende redenen, die een tijdelijk ontheffing rechtvaardigen? Deze leden vragen verder welke overgangsregeling van kracht wordt hoe iemand van deze wijziging op de hoogte wordt gebracht? Kan de regering aangeven waarom er voor een overgangsregeling van twee maanden is gekozen voor diegenen, die gebruik maken van de vrijlating van het bedrag waarmee de alleenstaande ouderkorting wordt vermeerderd en/of de inkomensafhankelijke combinatiekorting?

De regering licht toe dat uit onderzoek blijkt dat alleenstaande ouders, die nog niet aan het werk zijn, de belemmeringen bij het combineren van werk en zorg als ernstiger ervaren dan alleenstaande ouders, die wel werken. De leden van de VVD-fractie willen weten of en zo ja, wat de regering gaat doen om de perceptie, opvattingen en de motivatie van deze groep te verbeteren.

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de berekeningen achter de keuze om de ontheffing van arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar af te schaffen. Hoeveel alleenstaande ouders maken nu gebruik van de ontheffing van de arbeidsverplichting? Hoeveel van hen zullen uit de bijstand stromen als gevolg van het afschaffen van deze ontheffing? Kunnen alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar nog in aanmerking komen voor individuele ontheffing van de arbeidsverplichting? En op basis van welke criteria?

Op grond van het onderhavige wetsvoorstel kunnen alleenstaande ouders met kinderen tot twaalf jaar in aanmerking komen voor een vrijlating van 12,5% van hun netto-inkomsten uit arbeid, tot een maximum van € 120 per maand voor een maximale duur van drie jaar. In welke gevallen zal een college van burgemeester en wethouders beslissen dat dit niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling? Waarom is gekozen voor een eventuele vrijlating van drie jaar en niet tot het moment dat het jongste kind twaalf jaar wordt?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat daar tegenover staat dat de vrijlating van alleenstaande ouders van heffingskortingen. Kan de regering weergeven wat de gevolgen zijn voor het inkomen voor alleenstaande ouders, die gaan werken, daarbij rekening houdend met de kosten van kinderopvang van één kind en van twee kinderen? Kan de regering dit tevens doen voor de situatie met kinderen onder de vijf jaar en kinderen tussen vijf jaar en twaalf jaar? Welk effect heeft de maximale vrijlating van 12,5% van het netto-inkomen voor een alleenstaande ouder met één of twee kinderen jonger dan vijf jaar, dan wel tussen vijf en twaalf jaar oud, die werkt tegen het WML, tegen 110% van het WML, tegen 120% van het WML, 130% van het WML, 140% van het WML en 150% van het WML? Hoe verhoudt zich dat inkomen met de situatie waarin het inkomen van alleenstaande ouders werd vrijgelaten van heffingskorting?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de geschatte kosten en opbrengsten zijn van de voorgestelde maatregel en hoe verhouden die zich tot die van de Wet Vazalo. Hoe verhoudt de inkomenssituatie van alleenstaande ouders, die gaan werken of studeren met behulp van de Wet Vazalo zich met die van alleenstaande ouders met kinderen die nu willen gaan werken?

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoeveel alleenstaande ouders in de WWB in armoede leven. Hoeveel kinderen van alleenstaande ouders in de WWB groeien op in armoede? Kan de regering toelichten waarom alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering niet de keuze krijgen om kinderen zelf op te voeden? Krijgen alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering de kinderopvang beschikbaar en volledig vergoed?

Deze leden vragen of de regering kan toelichten of alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering aan het werk moeten of ook een opleiding mogen volgen in het kader van hun re-integratie. Kan de regering toelichten of de huidige alleenstaande ouders met ontheffing van de sollicitatieplicht en een opleidingsplicht per 1 januari 2012 de gestarte opleiding moeten staken en aan het werk moeten?

Zij vragen voorts of alleenstaande ouders onder de 27 jaar met een WWB-uitkering ook aanspraak kunnen maken op de nieuwe regeling voor een ruimere vrijlating? Zo nee, wat zijn de argumenten van de regering om alleenstaande ouders onder de 27 jaar met een bijstandsuitkering uit te zonderen van de ruimere vrijlatingsregels? Hoeveel procent van de alleenstaande ouders met een WIJ/WWB-uitkering is jonger dan 27 jaar?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van de netto inkomsten van een alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar per maand met maximale vrijlating? Kan de regering een overzicht geven van de maandelijkse kosten van kinderopvang voor kinderen onder de 12 jaar? Kan de regering toelichten hoeveel gemeenten in Nederland de kinderopvang voor alleenstaande ouders met parttime werk of een traject naar arbeid vergoeden? Zij vragen verder of de drie jaar vrijlating per kind geldt of dat een alleenstaande ouder eenmalig drie jaar gebruik kan maken van de vrijlating. Moeten de drie jaar werken aaneengesloten zijn om in aanmerking te komen voor de vrijlating?

Deze leden vragen welke maatregelen de regering neemt om de combinatie van zorg en arbeid te vergemakkelijken voor alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering. Op welke regelingen kunnen deze ouders op dit moment aanspraak maken? De leden van de SP-fractie vragen welke redenen er kunnen zijn voor alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar om ontheffing te verkrijgen van de sollicitatieplicht en re-integratieplicht. Is het mogelijk dat alleenstaande ouders met kinderen met gedragsproblemen alsnog ontheffing krijgen van deze plichten? Kan de regering aangeven hoeveel mensen sinds de invoering van de specifieke ontheffingsmogelijkheid van deze regeling gebruik hebben gemaakt? Hoeveel mensen zullen door het afschaffen van deze regeling uit de bijstand stromen?

De leden van de D66-fractie constateren dat alleenstaande ouders met een kind tot twaalf jaar in aanmerking komen voor een vrijlating van 12,5% van hun netto-inkomsten. Deze leden zijn benieuwd of het klopt dat de kosten van de belastingderving bij het Rijk terecht komt. Zij vragen voorts of colleges van burgemeester en wethouders niet te snel zullen oordelen dat de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling, aangezien zij de kosten hiervan niet hoeven te dragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een overzicht van de gevolgen van de afschaffing van de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar voor het beroep op de kinderopvang en de daaruit volgende hogere kosten. In hoeverre is het voor deze ouders mogelijk om de kosten voor de kinderopvang te betalen aangezien gemeenten wegens de bezuinigen hiervoor minder vaak bijzondere bijstand willen verstrekken? Deze leden willen weten waarom de regering alleenstaande jonge ouders tot 27 jaar niet meer in aanmerking wil laten komen voor het recht op vrijlating maar alleenstaande ouders boven de 27 jaar wel. Waarom vindt de regering dit onderscheid gerechtvaardigd?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering recht doet aan alleenstaande ouders, die, hoezeer zij ook de waarde van arbeid inzien, uit overtuiging zelf de opvoeding en verzorging van hun kinderen tot de leeftijd van vijf jaar ter hand willen nemen. Deze leden vragen of de regering onderkent dat het afschaffen van deze vrijstelling feitelijk leidt tot arbeidsdwang.

8. Normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid

De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de regering kan voorkomen dat gemeenten als gevolg van de normering van de categoriale bijzondere bijstand de grenzen zullen opzoeken door het verlenen van individuele bijzondere bijstand aan inkomensgroepen boven de 110%? Wat is de opvatting van de regering over het feit dat juist «werkende armen» door deze maatregel onevenredig worden benadeeld ten opzichte van inactieven? Is de regering het eens met de visie van de leden van de VVD-fractie dat eerder juist deze groep een extra ondersteuning verdient ten opzichte van inactieven? Hoe denkt de regering dat gemeenten dit laatste gaan stimuleren? Wat is in dit licht de opvatting van de regering over de langdurigheidstoeslag? Kan de regering toelichten waarom de regering er niet voor gekozen heeft om het gehele gemeentelijke minimabeleid, inclusief de kwijtscheldingen van lokale belastingen en heffingen en de individuele bijzondere bijstand, te normeren?

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat in het regeerakkoord is vastgelegd dat het gemeentelijk inkomensbeleid wordt vastgelegd op maximaal 110% van het WML. Deze inkomensnormering zal gelden voor categoriale bijzondere bijstand, niet voor individuele bijzondere bijstand. Kan de regering toelichten waarom ervoor is gekozen om categoriale bijzondere bijstand te normeren? Valt het verlenen van bijzondere bijstand niet onder de gemeentelijke vrijheid? Is gebleken dat gemeenten het beschikbare budget voor bijzondere bijstand niet goed hebben ingezet?

Deze leden vragen voorts of de regering de geschatte besparing van € 40 mln. nader kan toelichten? Verwacht de regering een extra beroep op de bijzondere bijstand als gevolg van de introductie van de inkomenstoets op huishoudenniveau? Om hoeveel extra gezinnen gaat het in dat geval? Is daarbij ook rekening gehouden met een eventuele stijging van de uitgaven aan individuele bijzondere bijstand? En is daarbij rekening gehouden met een mogelijk extra beroep op bijzondere bijstand als gevolg van het afschaffen van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom nog niet wordt gekozen voor een structurele invoering van de verordeningplicht voor gemeenten voor beleid voor participatie van schoolgaande kinderen. Wie gaat de wet na twee jaar evalueren en op basis van welke maatstaven? Worden de rijksdoelstellingen, die in de vorige regeringsperiode werden afgesproken hierbij ook betrokken?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom de regering mensen in Nederland met een laag inkomen nog verder de armoede in wil duwen door het armoedebeleid in gemeenten drastisch terug te schroeven. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoeveel kinderen, die in armoede moeten opgroeien, de dupe zijn van de voorgestelde maatregelen. Kan de regering toelichten hoeveel kinderen niet meer kunnen deelnemen aan sport vanwege de voorgestelde bezuiniging? En kan de regering toelichten hoeveel kinderen worden ontsloten van culturele activiteiten vanwege de normering van het armoedebeleid? Zij vragen voorts wat er gebeurt met sociale gemeenten, die weigeren het minimabeleid te normeren op 110% van de bijstandsnorm, maar een hogere grens uitkiezen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten welk effect de normering van de armoedegrens heeft op armoedebestrijding, schuldhulpverlening, toestroom bij de voedsel- en kledingbanken en criminaliteitcijfers?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting waarom regering de inkomensgrens voor het gemeentelijk minimabeleid normeert tot 110% van het WML. Hoe past dit in het geven van vrije beleidsruimte aan gemeenten wat telkens het uitgangspunt is in het regeringsbeleid?

Deze leden vragen hoeveel burgers, die boven de grens van 110% van het WML vallen, gebruik maken van een door een gemeente aangeboden ziektekostenverzekering. Valt voor deze burgers de mogelijkheid om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden ziektekostenverzekering weg? Komt daarnaast de langdurigheidstoeslag ook onder de normering van het gemeentelijke minimabeleid tot 110% van het WML te vallen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat door een combinatie van bezuinigingen op allerlei terreinen de behoefte aan maatwerk op lokaal niveau sterker gevoeld wordt. Te strakke kaders voor gemeentelijk beleid kunnen adequate oplossingen belemmeren. Deze leden vragen of het in dat licht niet onverstandig en onlogisch is een verdergaande beperking aan te brengen op het gemeentelijk inkomensbeleid, ook als het gaat om de categoriale bijstand. Komen er niet als vanzelf meer prikkels voor een evenwichtig gemeentelijk beleid nu gemeenten op allerlei terreinen meer verantwoordelijkheid krijgen, waardoor deze maatregel onwenselijk is?

9. Verordeningsplicht participatie van schoolgaande kinderen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om aan te geven wie verantwoordelijk is voor de evaluatie van de effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de desbetreffende doelgroep en welke consequenties er zullen zijn wanneer de doelstellingen niet worden gehaald? Daarnaast stellen deze leden vast dat de regering toelicht dat de regering wenst dat de inkomensondersteuning rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen ten goede komt. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering dit gaat bewerkstellingen.

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat invulling wordt gegeven aan de motie Blanksma/Spekman, waarin de regering is gevraagd om gemeenten, die onvoldoende bijdragen om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen, met de helft terug te dringen, financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Deze leden kunnen instemmen met de keuze van de regering om in plaats van een financiële korting de gemeenteraden te verplichten om in een verordening vast te leggen hoe zij invulling willen geven aan de maatschappelijke participatie van kinderen. De effecten van deze verordeningsplicht worden over twee jaar geëvalueerd. Deze leden zijn benieuwd naar de resultaten van deze evaluatie.

10. Inkomen uit studiefinanciering

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om toe te lichten wat de effecten zijn van de correctie van de door de regering genoemde discrepantie, die op bladzijde 25 van de memorie van toelichting wordt gesignaleerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom bij de uitzondering van meerderjarige kinderen, die studeren, de studiefinanciering wordt meegerekend bij het inkomen. Is studiefinanciering voor thuiswonenden niet puur bedoeld als tegemoetkoming van studiekosten? Wordt een studielening ook meegeteld tot het inkomen van deze student? Wordt bij deze grens aangesloten bij de maximale bijverdiengrens voor studenten? Waarom is dat wel, dan wel niet het geval?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering de normbedragen voor levensonderhoud bij de studiefinanciering aanpast. Deze leden vragen de regering hoe hoog deze normbedragen in de huidige en de beoogde situatie zijn.

11. Invoering en overgangsrecht

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de beoogde ingangsdatum van dit wetsvoorstel van 1 januari 2012. Volgens de gemeenten is het onmogelijk om per die datum de huishoudtoets goed uit te kunnen voeren en zijn er ook andere ICT-problemen, die ervoor zouden zorgen dat de ingangsdatum van 1 januari 2012 niet gehaald gaat worden. Deze leden verzoeken de regering om een reactie en een nadere toelichting hierover.

12. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de financiële paragraaf staat vermeld dat de besparing, als gevolg van het minder vaak een beroep doen op de bijstand, van het opheffen van de ontheffingsmogelijkheid structureel € 20 mln. bedraagt. Deze leden willen graag weten hoe dit bedrag is opgebouwd. Kan de regering dit uitgebreid toelichten?

De leden van de VVD-fractie willen voorts weten waarom de regering ervoor heeft gekozen geen budgettaire consequenties op te nemen voor de aanscherping voorwaarden en sancties bij jongeren tot 27 jaar door het niet verder budgettair te vertalen in additionele taakstellende uitname uit de Wet bundeling uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG). Wat zullen desondanks in de visie van de regering de financiële effecten zijn, die dan ten faveure komen voor gemeenten? Kan de regering daarnaast aangeven waarom er geen budgettaire consequenties worden opgenomen voor 65-minners die hun vakantietermijn in strijd met de WWB overschrijden?

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de reikwijdte van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering om – volgens de indeling in tabel 1 van de memorie van toelichting – aan te geven op hoeveel mensen de verschillende maatregelen betrekking hebben, absoluut en relatief. De leden van de D66-fractie vragen de regering om de ingeboekte besparing van € 40 mln. door normering van de inkomensgrens van het gemeentelijk minimabeleid op 110% van het WML nader te onderbouwen. Deze leden zijn benieuwd of er bij de ingeboekte bezuinigingen ook rekening is gehouden met de effecten van stijging van de armoedeval.

13. Ontvangen commentaren

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de VNG heeft aangegeven bezwaren te hebben over de beoogde invoeringsdatum, onder andere in verband met aanpassingen van ICT. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven in welke mate de regering hiermee rekening heeft gehouden in de overgangstermijnen en wat verwacht de regering in deze meer expliciet van de gemeenten? In hoeverre loopt de regering het risico dat de ingeboekte bezuinigingen voor 2012 niet gehaald zou kunnen worden en hoe denkt de regering dit te kunnen voorkomen? De regering geeft in een reactie naar de VNG aan naar aanleiding van zorgen in het kader van toename van schuldhulp dat het de eigen verantwoordelijkheid van mensen is om hun gedrag aan te passen op de gewijzigde omstandigheden en dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de vangnetten en zij ook zelf kunnen bepalen wie daartoe toegang heeft en daarmee extra toename kunnen voorkomen. Welke houding verwacht de regering van de gemeenten in deze situaties wanneer mensen nalaten om hun gedrag aan te passen aan de gewijzigde financiële omstandigheden? Wat is de reactie van de regering op de opmerkingen van de VNG, die aangeeft te twijfelen of de beoogde bezuinigingen wel allemaal kunnen worden gehaald en erop wijst dat de regering te snel maatregelen wil doorvoeren, waarbij de VNG specifiek waarschuwt voor hogere inkomsten in de uitvoering door de nieuwe, meer intensieve controle op de huishoudtoets?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de VNG met het inbouwen van de verschillende overgangsregelingen de wijzigingen in de WWB wel per 1 januari 2012 denkt in te kunnen voeren. De leden van de PvdA-fractie hebben hier geen vertrouwen in en vinden invoering van de voorgestelde maatregelen per 1 januari 2012 onverantwoord.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de regering gaat zorgen voor een adequate informatievoorziening aan alle cliënten waarop de verschillende maatregelen betrekking hebben.

Deze leden vragen voorts of de regering de mening deelt over de uitvoeringsproblemen, die gemeenten verwachten als gevolg van de noodzakelijke intensievere controle op het totale inkomen. Zij willen weten waarom de regering geen rekening houdt met het commentaar van de gemeenten dat de huishoudinkomenstoets op zijn vroegst pas per juli 2012 kan worden ingevoerd wegens noodzakelijke aanpassingen van de computersystemen. Vindt de regering de zorg van gemeenten reëel dat de verwachte daling van 10 000 mensen, die uitstromen uit de WWB, niet wordt gehaald doordat kinderen van ouders wegens de huishoudinkomenstoets financieel geprikkeld worden om sneller uit huis te gaan? Indien dit niet het geval is, dan willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten waarom de regering deze zorg van de gemeenten niet deelt. Gaat de regering het effect van de maatregelen ook evalueren en binnen welk termijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat gemeenten een groter beroep op sociale vangnetten zoals de bijzondere bijstand en de schuldhulpverlening verwachten en dat de regering ook aangeeft dat problemen, die als gevolg van het wetsvoorstel ontstaan moeten worden opgelost via de bijzondere bijstand. Deze leden willen weten welke consequenties de regering verwacht. Met welk aantal zal naar verwachting het beroep op de bijzondere bijstand en de schuldhulpverlening toenemen en wat zijn financiële gevolgen voor gemeenten hiervan?

14. Overig

De leden van de PVV-fractie vragen de regering op welke manier uitvoering wordt gegeven aan de twee aangenomen moties De Jong/Azmani (TK 2010/11, 17 050, nrs. 405 en 406) om invulling te geven aan het credo van deze regering dat bijstandsfraude niet mag lonen?

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het doel van het voorliggende wetsvoorstel is het terugdringen van het aantal mensen dat afhankelijk is van de WWB. Wat is de precieze doelstelling en ambitie van de regering als het gaat om de terugdringing van het aantal mensen dat afhankelijk is van de WWB? Kan de regering toelichten waarom de huidige regels onvoldoende zijn om (langdurige) bijstandsgerechtigden aan het werk te krijgen? Wat is per onderdeel de doelstelling van dit wetsvoorstel als het gaat om het aantal mensen dat vanuit de bijstand een reguliere baan vindt met een beloning van minimaal het WML?

Kan de regering per maatregel aangeven hoe groot de groep mensen is waarop de maatregel betrekking heeft, in aantallen en in percentages van het gehele bijstandsvolume?

Deze leden vragen of de regering onderkent dat er een groep bijstandsgerechtigden is, die vanwege een verstandelijke, psychische of lichamelijke beperking (29% volgens Divosamonitor 2011 deel 1) geen sollicitatieplicht of re-integratieplicht hebben en hiervan zijn ontheven. Zo ja, acht de regering het gerechtvaardigd om deze groep uit te sluiten van de maatregelen, die activerend zouden moeten werken, maar voor hen juist meer armoede behelzen (gezinsbijstand, huishoudinkomen, normering inkomensbeleid)?

Zij vragen voorts hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de CPB/CBS cijfers inzake armoede met oververtegenwoordiging van uitkeringsgerechtigden. Is de regering bereid een armoede-effectrapportage uit te voeren?

II. ARTIKELSGEWIJS

15. Artikel I

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de artikelsgewijze toelichting wordt beschreven dat ook grootouders en kleinkinderen, die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, allemaal tot hetzelfde gezin behoren, terwijl dit niet uit het artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en tevens niet uit de memorie van toelichting op bladzijde 7/8 blijkt. Deze leden vragen om uitleg van de regering hoe het begrip gezin nu precies wordt gedefinieerd. Indien grootouders en kleinkinderen niet onder de definitie van het gezin en de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen, waarom kiest de regering dan niet hiervoor? Ook vragen deze leden om nadere uitleg waarom bij de definitie van alleenstaanden weer wel rekening wordt gehouden met het verlenen aan zorg bij bloedverwanten in de tweede graad.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom op redactionele gronden niet voor eenvoudige verwerking van artikel 4, derde lid, in het eerste lid, onderdeel c, van artikel 4 gekozen is. De leden van de SGP-fractie vragen voorts waarom de uitzondering met betrekking tot het verlenen van zorg afzonderlijke geregeld wordt in de artikelen 3 en 4. Zij constateren dat ten aanzien van bloedverwanten in de tweede graad slechts de algemene zorgbehoefte wordt vermeld in het huidige artikel 3, tweede lid, maar dat voor bloedverwanten in de eerste graad de uitgebreide voorwaarden worden beschreven in het voorgestelde artikel 4, vijfde lid. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting en een helder overzicht welke personen op welke gronden voor uitzondering van de gezinstoets in aanmerking komen. Welke overwegingen heeft de regering bovendien ten aanzien van zorgverlening aan bloedverwanten in de derde graad?

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

De adjunct-griffier van de commissie,

Lips


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Ham, B. van der (D66), Sterk, W.R.C. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Vacature (SP).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Uitslag, A.S. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Harbers, M.G.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Gesthuizen, S.M.J.G. (SP).

Naar boven