Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 februari 2012
Bij brief van 19 januari jl. heeft de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie mij gevraagd een reactie te geven op een brief van Tata Steel Nederland
B.V. Deze brief hangt samen met het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet
1998 en de Gaswet in verband met het derde energiepakket (kamerstukken 32 814).
Tata Steel wijst in haar brief op de gevolgen van het wetsvoorstel voor zogenaamde
gesloten distributiesystemen (hierna: GDS) en pleit ervoor om het bestaande systeem,
waarin netten – zoals die van Tata Steel – een ontheffing konden krijgen van de verplichting
een netbeheerder aan te wijzen, te continueren. Het derde energiepakket biedt daar
echter geen mogelijkheid voor. Ik verwijs u kortheidshalve naar hetgeen hierover is
toegelicht in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
(32 814, nr. 3 p. 9). Dit betekent dat de mogelijkheden om aan dit soort netten weinig verplichtingen
op te leggen aanzienlijk zijn beperkt.
Tata Steel is een staalbedrijf. Het beheren van zijn bedrijfselektriciteitsnet is
geen kerntaak. Daarom heb ik in het wetsvoorstel binnen de grenzen van de richtlijnen
minder regels van toepassing verklaard voor een GDS in vergelijking met de regels
die op grond van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet gelden voor andere netbeheerders.
Desalniettemin geeft Tata Steel aan zich zorgen te maken over de administratieve lasten
die uit deze regels voortvloeien. Meer concreet gaat het om de administratieve lasten
als gevolg van de verplichting voor een GDS een gescheiden boekhouding te voeren.
Tata Steel schat dat de jaarlijkse kosten van deze verplichting in dit specifieke
geval op kunnen lopen tot enige honderdduizenden euro. Gezien het kabinetsbeleid om
administratieve lasten zoveel mogelijk terug te dringen en in het licht van de wetgevingsagenda
STROOM, die onder meer ziet op het terugdringen van regeldruk die voortvloeit uit
de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (Kamerstukken II 2010/11, 31 510, nr. 47), heb ik verkend welke mogelijkheden er zijn om deze effecten verder te beperken.
Deze analyse, in het kader waarvan ook nader overleg is gevoerd met Tata Steel en
Schiphol, leidt ertoe dat ik op dit specifieke punt het wetsvoorstel heb aangepast.
Bij nota van wijziging heb ik, met het doel de administratieve lasten voor eigenaren
van gesloten distributiesystemen te verlichten, de verplichting van een gescheiden
boekhouding vervangen door een informatieplicht aan de NMa. Deze informatieplicht
is van belang op het moment dat een afnemer de NMa verzoekt om de methode voor de
berekening van de transporttarieven op een GDS goed te keuren. Op basis hiervan kan
de NMa, eventueel na het vragen van aanvullende informatie, het verzoek om goedkeuring
van de methode voor de berekening van de transporttarieven daadwerkelijk behandelen.
Met dit voorstel worden de administratieve lasten voor bedrijven aanzienlijk teruggebracht.
Tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat, indien een afnemer twijfels heeft over de juistheid
van de transporttarieven, deze door de NMa kunnen worden beoordeeld.
Tata Steel gaat in haar brief in op de wijze waarop in de Elektriciteitswet 1998 het
begrip «directe lijn» is geïmplementeerd. Het bedrijf geeft aan dat opname van de
gehele definitie in de Nederlandse wetgeving wenselijk is met het oog op toekomstige
ontwikkelingen binnen het staalbedrijf. Zoals in de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel uiteen is gezet, kan op basis van de Elektriciteitswet 1998 geen fysieke
levering vanuit een leverancier plaatsvinden. Om deze reden is het tweede deel van
de definitie van directe lijn die in de richtlijn is opgenomen, niet overgenomen.
Gelet op de signalen die ik heb ontvangen van Tata Steel, maar recent ook van andere
partijen, stel ik voor de komende maanden een nieuwe analyse maken van de reikwijdte
van het begrip «directe lijn» en te bezien of er aanleiding is de toepassing van dit
begrip te verruimen, zonder dat dit ten koste gaat van de publieke belangen en uitgangspunten
zoals de waarborg van toegang tot de netten, leveringszekerheid, veiligheid en redelijke,
transparante en kostengebaseerde tarieven. Op basis van de nu beschikbare kennis en
inzichten acht ik het niet verantwoord op deze analyse vooruit te lopen. Indien nader
onderzoek aanleiding geeft tot een verruiming van de definitie in de Elektriciteitswet
1998 en Gaswet, zou deze verruiming kunnen worden meegenomen in het kader van de wetgevingsagenda
STROOM.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen