Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32814 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32814 nr. 3 |
Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van twee richtlijnen van de Europese Unie die onderdeel uitmaken van het zogenoemde derde energiepakket. Het betreft richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (hierna: derde elektriciteitsrichtlijn) en richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (hierna: derde gasrichtlijn)1. Implementatie vindt plaats in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Dit wetsvoorstel voorziet tevens in de noodzakelijke aanpassingen die volgen uit een drietal verordeningen die ook onderdeel uitmaken van het derde energiepakket:
(1) verordening EG nr. 713/2009 van het Europees Parlement de Raad tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (Pb EU 2009, L 211) (hierna: verordening 713/2009),
(2) verordening EG nr. 714/2009 van het Europees Parlement de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (Pb EU 2009, L 211) (hierna: verordening 714/2009), en
(3) verordening EG nr. 715/2009 van het Europees Parlement de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (Pb EU 2009, L 211) (hierna: verordening 715/2009).
Het derde energiepakket heeft als doel om verbeteringen aan te brengen in de werking van de Europese interne energiemarkt. Nederland hecht belang aan het goed functioneren van de Europese interne energiemarkt, aangezien deze noodzakelijke waarborgen biedt voor keuzevrijheid aan energiegebruikers, zowel consumenten als ondernemingen, en leidt tot bevordering van grensoverschrijdende handel, efficiëntieverbetering, concurrerende tarieven, betere dienstverlening, leverings -en voorzieningszekerheid en verduurzaming van de energievoorziening. Kortom, een goed werkende interne markt creëert kansen voor economische groei en draagt bij aan een stabiele en duurzame energiehuishouding.
Het derde energiepakket is een vervolg op de eerste en tweede richtlijnen met Europese regelgeving, opgesteld in respectievelijk in 1996/1998 en 2003, waarin belangrijke stappen naar een geliberaliseerde Europese energiemarkt werden gezet. Gebleken is echter dat de huidige regels en voorwaarden onvoldoende kader bieden om de genoemde doelstellingen te kunnen realiseren. In het merendeel van de lidstaten is de nationale markt nog te geconcentreerd, er is nog te weinig grensoverschrijdende handel en in veel lidstaten belemmeren verticaal geïntegreerde energiebedrijven de toegang tot en investeringen in infrastructuur. Om de energiemarkt beter te laten functioneren zijn daarom in het derde energiepakket tussen lidstaten verdergaande afspraken gemaakt.
In het derde energiepakket zijn maatregelen genomen voor een betere scheiding van het eigendom en beheer van transportnetten voor gas en elektriciteit ten opzichte van activiteiten op het gebied van productie en levering. De juridische en functionele ontvlechting van transmissie versus productie en levering, zoals bepaald in de tweede richtlijnen (richtlijn 2003/54/EG en richtlijn 2003/55/EG, Pb EU 2003, L 176), hebben binnen Europa niet altijd geleid tot de noodzakelijk geachte effectieve ontvlechting van het beheer van transportnetten. Het derde energiepakket kent gedetailleerde bepalingen die er voor zorgen dat de ontvlechting van netwerken in verschillende EU-lidstaten meer op een gelijk niveau wordt gebracht. In Nederland zijn de landelijke netbeheerders al onafhankelijk gepositioneerd van productie en levering. Daarmee wordt non-discriminatoire toegang tot de elektriciteits- en gasmarkt verzekerd en wordt afwenteling van commerciële risico’s uit productie en levering op de netwerken voorkomen, hetgeen ook de leveringszekerheid en het investeringsklimaat ten goede komt.
Daarnaast worden in het pakket maatregelen genomen ter harmonisatie van de bevoegdheden en de onafhankelijkheid van de regulerende instanties binnen de Europese Unie. Tot op heden kennen toezicht en handhaving door regulerende instanties binnen de Europese Unie zeer ongelijke niveaus. Er bestaan grote verschillen op het gebied van onafhankelijkheid, taken en bevoegdheden. Nederland beschikt al over één onafhankelijke toezichthouder. Daarom blijft de huidige verdeling van taken en bevoegdheden tussen de toezichthouder, de raad van bestuur van de NMa (hierna: NMa), en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: de minister) in grote lijnen gelijk. Het derde energiepakket zorgt er voor dat de onafhankelijkheid van de toezichthouder nu in alle lidstaten wordt versterkt en er per lidstaat slechts één regulerende instantie toezicht houdt op de elektriciteits- en gasmarkt.
Om harmonisatie op het terrein van regulering binnen de Europese Unie te verbeteren en zo bij te dragen aan een efficiënte werking van de interne markt voor elektriciteit en gas ontstond de behoefte om de bestaande vrijwillige samenwerking in de Europese groep van regulerende instanties voor elektriciteit en gas (ERGEG) te verankeren binnen een communautaire structuur met duidelijke taken en bevoegdheden. Hiertoe is middels verordening 713/2009 een nieuw Agentschap voor samenwerking tussen energietoezichthouders opgericht. Het Agentschap is een communautair orgaan met rechtspersoonlijkheid. Het Agentschap kan advies uitbrengen aan zowel nationale toezichthouders, transmissiesysteembeheerders als aan het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie. Daarnaast is het Agentschap bevoegd te besluiten over de vrijstelling van nieuwe interconnectoren van een aantal verplichtingen uit de derde elektriciteitsrichtlijn indien betrokken nationale regulerende instanties daarover niet tot overeenstemming komen.
Ook bij het beheer van de transmissienetten bestaat de noodzaak tot verdere harmonisatie en samenwerking op regionaal en Europees niveau. Zo is het van belang dat er een uitbreiding komt van grensoverschrijdende verbindingen, dat de mogelijkheden tot marktkoppeling verder worden bevorderd en investeringsplannen op elkaar worden afgestemd. Om dat te bevorderen wordt de al bestaande samenwerking tussen netbeheerders versterkt en zijn er Europese netwerken van transmissiesysteembeheerders (ENTSB) opgericht voor zowel gas als elektriciteit.
Daarnaast bevat het derde energiepakket maatregelen om de kwaliteit van dienstverlening aan consumenten te verbeteren en er voor zorg te dragen dat consumenten kunnen profiteren van een concurrerende markt en wordt de mogelijkheid geboden om beheerders van een «gesloten distributiesysteem» te ontheffen van een aantal verplichtingen. Tot slot creëren de richtlijnen de mogelijkheid voor lidstaten tot het nemen van maatregelen om voor gelijke mededingingsvoorwaarden te zorgen (via de zogenaamde level playing field-clausule) en gelden er strengere onafhankelijkheidseisen voor beheerders van gasopslagen.
Op hoofdlijnen voldoet de Nederlandse wetgeving al aan de gestelde eisen in het derde energiepakket. Het wetsvoorstel beperkt zich tot wijzigingen in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet die noodzakelijk zijn om de bepalingen van het derde energiepakket te implementeren. Met voorliggend wetsvoorstel wordt desondanks een flink aantal wijzigingen van en aanvullingen op wetsbepalingen voorgesteld. In het bijzonder regelt dit wetsvoorstel ter implementatie van het derde energiepakket het volgende:
– aanpassingen naar aanleiding van de nieuwe regels ten aanzien van ontvlechting van transmissienetten;
– aanpassing van de regels met betrekking tot het beheer van interconnectoren;
– het aanwijzen van de NMa als de nationale regulerende instantie (NRI), de overheveling van een aantal taken van de minister naar de NMa en het opnemen van een aantal nieuwe taken voor de NMa in het wetsvoorstel;
– versterking van de consumentenbescherming;
– invoering van de mogelijkheid tot ontheffing voor gesloten distributiesystemen;
– introductie van de level playing field-clausule;
– aangescherpte regels voor het beheer van gasopslagen;
– versterkte Europese en regionale samenwerking.
Deze wijzigingen worden nader toegelicht in paragraaf in paragraaf 2.1 tot en met 2.8.
Enkele elementen uit het derde energiepakket zijn al opgenomen in de recente wetswijziging ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (Stb. 2011, 130). Doel van deze wetswijziging is om ervoor te zorgen dat de kleinverbruiker structureel beter wordt bediend door de energiebedrijven en om de werking van de elektriciteits- en gasmarkt structureel te verbeteren. De inzet van de op afstand uitleesbare meter voor elektriciteit en gas en de beschrijving van daarmee samenhangende taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen vormen een belangrijk onderdeel van deze wet. De wet omvat tevens een reeks van maatregelen ter versterking van de positie van de consument die ook onderdeel uitmaken van de richtlijnen (meer hierover in par. 2.3).
Daarnaast is met een andere wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (Stb. 2010, 810) een pakket van aangepaste en nieuwe regels voor de energiesector geformuleerd om naast het verbeteren van marktwerking met name invulling te geven aan nieuwe beleidswensen op het vlak van onder andere de gasmarkt en voorzieningszekerheid. Deze wet past binnen de kaders van het derde energiepakket en sluit goed aan bij de daarin gestelde doelen.
De nieuwe richtlijnen dragen lidstaten op zorg te dragen voor effectieve ontvlechting van transmissienetten van elektriciteit en gas ten opzichte van de activiteiten productie, levering en handel binnen de energiemarkt. Vertaald naar de Nederlandse situatie gaat het hierbij om ontvlechting van het landelijk hoogspanningsnet, het landelijk gastransportnet en landsgrensoverschrijdende verbindingen. Zonder deze ontvlechting bestaat er een risico van discriminatie bij de exploitatie van de netten en het ontbreken van een stimulans om voldoende te investeren in transmissienetten. De ontvlechtingseisen in de tweede elektriciteitsrichtlijn en tweede gasrichtlijn zijn daarvoor ontoereikend gebleken. De derde richtlijnen kennen drie wijzen waarop de onafhankelijkheid van de netten gewaarborgd kan worden: volledige eigendomsontvlechting, aanwijzing van een onafhankelijke systeembeheerder of aanwijzing van een onafhankelijke transmissiebeheerder. De twee laatste vormen staan toe dat het eigendom van de transmissienetten gehandhaafd blijft binnen een geïntegreerd bedrijf met ook productie-, levering- of handelsactiviteiten. Om de effectiviteit van ontvlechting te waarborgen gelden voor deze twee vormen strenge vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van de preventie van belangenconflicten, het zekerstellen van voldoende investeringen, beperkingen bij benoemingen in het bestuur van ondernemingen, waarborging van mededinging, toegang voor nieuwkomers op de markt en integratie van de markten voor elektriciteit en gas.
In de Nederlandse wetgeving is reeds gekozen voor eigendomsontvlechting van de beheerders van het landelijk hoogspanningsnet en het landelijk gastransportnet. Dit betekent op grond van de derde elektriciteits- en gasrichtlijn dat het transmissienet wordt beheerd door degene die dit net in eigendom heeft. Ook gelden op basis van de richtlijnen bepalingen omtrent onafhankelijkheid.
Op grond van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet is het de groep waartoe de landelijk netbeheerder behoort niet toegestaan activiteiten op het gebied van productie, levering of handel uit te voeren. In het geval van elektriciteit berust het eigendom van het transmissienet in verschillende dochtervennootschappen van de beheerder. In het geval van gas berust het eigendom van het transmissienet bij het moederbedrijf van de beheerder.
Voor elektriciteit geldt dat de ondergrens ten aanzien van het kilovoltage in de definitie van hoogspanningsnet is vastgesteld op 110 kV. De afgelopen jaren heeft een overdracht van hoogspanningsnetten plaatsgevonden in de richting van de beheerder van het landelijk transportnet. Deze overdrachten zijn voor het merendeel reeds afgerond. Voor die delen waar dit nog niet het geval is, komt dit voort uit het feit dat op deze netten Amerikaanse investeerders nog rechten uitoefenen middels zogenaamde cross border lease contracten. In lijn met de reeds geldende bepalingen worden ter implementatie van de derde elektriciteitsrichtlijn deze netten tijdelijk uitgezonderd van de eis dat de eigendom van het net berust bij de netbeheerder of de groep waar deze deel van uitmaakt, in beginsel tot de rechten van de Amerikaanse investeerders zijn beëindigd. Daarna zal overdracht van eigendom aan het concern van de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet kunnen plaatsvinden. Via een overgangsbepaling is hieraan invulling gegeven.
Volgens de bepalingen van de derde elektriciteitsrichtlijn en de derde gasrichtlijn vallen landsgrensoverschrijdende netten – ook wel «interconnectoren» – onder de definitie van een «transmissienet». Dit betekent dat voor beheerders van interconnectoren alle regels gelden die ook voor landelijke netbeheerders gelden. Dit was ook al zo onder de tweede elektriciteits- en gasrichtlijn. Het derde energiepakket kent echter nieuwe voorschriften waaraan landelijk netbeheerders, en dus ook interconnector-beheerders, moeten voldoen. Dit betreft met name de verplichting om te voldoen aan de eisen van één van de drie bovengenoemde wijzen om de onafhankelijkheid van het net te waarborgen: volledige eigendomsontvlechting, aanwijzing van een onafhankelijke systeembeheerder of aanwijzing van een onafhankelijke transmissiebeheerder. Om dit aan te tonen dienen interconnector-beheerders, net als de landelijke netbeheerders, te worden gecertificeerd.
In de Gaswet zijn reeds interconnector-berheerders benoemd. Als gevolg van de implementatie van het derde energiepakket worden enkele aanvullende regels opgenomen voor deze beheerders. In de Elektriciteitswet worden ingevolge dit wetsvoorstel eveneens interconnector-beheerders geïntroduceerd, die door de minister worden aangewezen. Op basis van de huidige Elektriciteitswet 1998 berust het beheer van interconnectoren in alle gevallen bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Dit terwijl de landelijk netbeheerder niet per definitie eigenaar is van de betrokken interconnector. In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt dat gelijkstroominterconnectoren door anderen dan TenneT TSO B.V. kunnen worden beheerd. Deze beheerder zal dan een «transmissiesysteembeheerder» in de zin van de derde elektriciteitsrichtlijn zijn, en gecertificeerd moeten worden. Door deze verruiming van mogelijkheden wordt bijgedragen aan de in Europees verband uitgesproken ambitie om de aanleg en het gebruik van interconnecties uit te breiden.
De tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn bevatten al de verplichting tot het aanwijzen van een toezichthouder. Het doel van de derde richtlijnen is te komen tot daadwerkelijk onafhankelijke toezichthouders in alle lidstaten van de Europese Unie als een noodzakelijke voorwaarde voor het creëren van gelijke mededingingsvoorwaarden. Deze toezichthouders worden in de richtlijnen «nationale regulerende instanties» (NRI) genoemd. Per lidstaat kan maar één regulerende instantie op nationaal niveau toezicht houden over de elektriciteits- en gasmarkt. Nu bestaan in een aantal lidstaten nog verschillende toezichthouders. Daarnaast worden taken en bevoegdheden van toezichthouders versterkt en in de richtlijnen vrij gedetailleerd voorgeschreven.
Voor Nederland brengen deze richtlijnbepalingen met betrekking tot de NRI geen wezenlijke wijzigingen met zich mee. Ons land beschikt met de NMa over een onafhankelijke toezichthouder. Gelet op de status van de NMa als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) wordt in Nederland reeds voldaan aan de eis dat de NRI onafhankelijk en juridisch gescheiden moet zijn van andere publieke en private entiteiten. De Elektriciteitswet 1998 en Gaswet leggen taken en bevoegdheden direct neer bij de raad van bestuur van de NMa. Ook is via de Mededingingswet en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gewaarborgd dat de NMa over adequate personele en financiële middelen beschikt en autonoom handelt bij de uitvoering van haar begroting.
De NRI mag volgens de derde richtlijnen geen directe instructies verlangen of ontvangen bij de uitvoering van haar taken. Het betreft instructies die op een specifieke, individuele zaak betrekking hebben. In dit wetsvoorstel wordt vastgelegd dat de minister dergelijke instructies niet geeft. Dit doet niet af aan de mogelijkheid voor de minister om via regelgeving of beleidsregels op basis van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kaders te stellen betreffende de belangen die de NMa moet meewegen bij de uitvoering van haar taken. Zodoende behoudt de minister de instrumenten om het energiebeleid vorm te geven en daarbij ondermeer belangen op het terrein van betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid in het oog te houden.
Ook doet het geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de minister die het aangaat om gebruik te maken van het instrumentarium zoals neergelegd in hoofdstuk 6A van de Dienstenwet of zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Naleving Europeesrechtelijke verplichtingen publieke entiteiten (Kamerstukken I, 2010–2011, 32 157, A). Dit instrumentarium kan uitsluitend worden ingezet als de autonome bevoegdheid wordt uitgeoefend met voorbijgaan van Europeesrechtelijke verplichtingen. Ook de NMa moet zich immers houden aan de naleving van een Europeesrechtelijke verplichting en het toezicht daarop. Het aangehaalde instrumentarium is uiteraard bedoeld als een ultimum remedium. De kans dat het instrumentarium moet worden ingezet voor het niet naleven door de NMa van de Europeesrechtelijke verplichtingen die de derde richtlijnen voorschrijven moet overigens laag worden ingeschat en zal zich eigenlijk alleen voordoen indien er vanuit de Europese Commissie of de Europese rechtspraak duidelijke aanwijzingen zijn dat de NMa de verplichtingen niet goed is nagekomen, de NMa deze aanwijzingen niet ter harte neemt en andere correctiemechanismen niet of onvoldoende werken.
De taken die door de derde elektriciteits- en gasrichtlijn bij de NMa worden neergelegd, zijn veelsoortig. De belangrijkste taken zijn het toezicht houden op en monitoren van de energiemarkten en het vaststellen van de voorwaarden en tarieven voor het transport. Nieuwe taken betreffen de Europese samenwerking met het nieuwe Agentschap, de Europese Commissie en met toezichthouders in andere lidstaten. In het algemeen leggen de nieuwe taken de nadruk op actie van de NMa vooraf en minder op toezicht achteraf. Een deel van de nieuwe taken is expliciet opgenomen in het voorgestelde gewijzigde artikel 5 Elektriciteitswet 1998 en het voorgestelde artikel 1a van de Gaswet over taken en bevoegdheden van de NMa. Daar waar in de richtlijnen nieuwe toezichthoudende taken voor de NRI zijn opgenomen, is veelal de verplichting waarop toezicht gehouden moet worden opgenomen in de wet. De NMa houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen als onderdeel van haar algemene toezichtstaak. Tot slot zal de NMa aan een aantal van haar nieuwe taken invulling kunnen geven door richtlijnbepalingen op te nemen in haar afwegingskader bij het vaststellen van de codes op basis van artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12f van de Gaswet.
In de tweede elektriciteitsrichtlijn en tweede gasrichtlijn waren al bepalingen opgenomen ter bescherming van consumenten. Consumentenbelangen hebben ook in de derde richtlijnen een centrale plaats. Een hoge kwaliteit van dienstverlening waarborgt dat consumenten in de ruimere context van de Europese Unie profiteren van een concurrerende markt. Het derde energiepakket versterkt de rechten van consumenten door met name eerdere bepalingen aan te vullen of te verbijzonderen. Deze bepalingen richten zich op het vergroten van transparantie voor consumenten, het waarborgen van procedures voor klachtenafhandeling en geschillenbeslechting en het garanderen van energielevering aan kwetsbare afnemers. Daarnaast is een aantal nieuwe bepalingen opgenomen met betrekking tot op afstand uitleesbare meters, verbruiksgegevens en de eindafrekening.
Voor een deel volstaat het bestaande wettelijk kader al in omzetting van de richtlijnen met name waar het bepalingen betreft waarmee grotere transparantie voor consumenten wordt beoogd. Daarnaast zullen ter implementatie van de richtlijnen de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet en de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers worden aangevuld. Tot slot worden de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in voorliggend wetsvoorstel op enkele plekken aangevuld om te voldoen aan nieuwe consumentenbepalingen in de richtlijnen. Voor specifieke uitleg over deze wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Hierbij volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste aanvullende consumentenbepalingen en hoe deze worden geïmplementeerd.
Een nieuw element in de derde richtlijnen betreft de invoering van de op afstand uitleesbare meter. Er moeten metersystemen worden ingevoerd die de actieve participatie van consumenten aan de markt voor levering van elektriciteit ondersteunen. De invoering van deze metersystemen kan worden onderworpen aan een economische evaluatie van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument. Een alternatief hiervoor is een onderzoek ter bepaling van welke vorm van meten economisch haalbaar en kosteneffectief is en welke termijn haalbaar is voor de distributie ervan. Deze evaluatie moet uiterlijk op 3 september 2012 plaatsvinden. Onder voorbehoud van deze evaluatie stellen de lidstaten of de bevoegde autoriteit die zij aanwijzen, een tijdschema op voor de invoering van slimme metersystemen. In de derde elektriciteitsrichtlijn wordt aan dit tijdschema een termijn van maximaal 10 jaar verbonden, in de derde gasrichtlijn staat geen maximale termijn genoemd. In de derde elektriciteitsrichtlijn staat dat wanneer de ingebruikname van slimme meters positief wordt beoordeeld, uiterlijk in 2020 minstens 80% van de consumenten voorzien wordt van deze slimme meetsystemen. De derde gasrichtlijn kent deze bepaling niet. De richtlijnbepalingen met betrekking tot slimme metersystemen worden voldoende afgedekt door het wetsvoorstel Marktmodel. De uitroltermijn en het percentage afnemers dat moet beschikken over een op afstand uitleesbare meter kan, op basis van het wetsvoorstel Marktmodel in combinatie met de aanpassingen daarop die in de novelle zijn voorgesteld, bij algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd. Bij het opstellen van deze algemene maatregel van bestuur, en bij het plannen van de al bij het wetsvoorstel Marktmodel toegezegde evaluatie, zullen de bepalingen uit de derde richtlijnen in acht genomen worden.
De wetswijziging ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (Stb. 2011, 130), de daarin genoemde algemene maatregel van bestuur en de Wet implementatie
EG-richtlijnen energie-efficiency voorzien daarnaast in implementatie van enkele derde richtlijnbepalingen ten aanzien van het voldoende frequent informeren van consumenten, de toegang tot verbruiksgegevens en klachtenbehandeling. Ook de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet en de Informatiecode zullen worden aangevuld om te voldoen aan enkele specifieke richtlijnbepalingen waarin maximale termijnen worden vastgelegd voor de overstap naar een andere leverancier (drie weken) en het ontvangen van een eindafrekening na een overstap (zes weken).
De richtlijnen schrijven daarnaast voor dat lidstaten moeten voorzien in adequate waarborgen voor de bescherming van «kwetsbare afnemers», waarbij de lidstaten de afweging kunnen maken om te kiezen voor specifiek beleid gericht op kwetsbare afnemers in de energiemarkt en/of een geïntegreerde aanpak te volgen in het kader van het algemene sociale zekerheidbeleid van de lidstaat. In Nederland is sectorspecifiek beleid neergelegd in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers. Het uitgangspunt, neergelegd in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, is dat het afsluiten van kleinverbruikers zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dit is ook neergelegd in de vergunningvoorwaarden voor leveranciers. Het beleid richt zich derhalve niet op een specifieke groep consumenten (bijvoorbeeld minima, veteranen, senioren e.d.), maar in het algemeen op consumenten die om wat voor reden dan ook in een situatie zijn gekomen waarin zij dreigen afgesloten te worden. Specifieke groepen worden ondersteund via algemene regelingen in het kader van het sociale zekerheidsstelsel of bijvoorbeeld via maatregelen gericht op energiebesparing. Wel zal in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers worden voorzien in een nadere definiëring van het begrip «kwetsbare afnemers» en zal worden bezien of nog andere aanpassingen wenselijk zijn. Deze regeling is hiervoor de juiste plaats omdat in het kader van het afsluitbeleid wel wordt gerefereerd aan specifieke groepen.
Tot slot moet elke lidstaat ingevolge de derde richtlijnen voorzien in een single-point-of-contact waar de consumenten alle nodige informatie kunnen krijgen over hun rechten en de middelen van geschillenbeslechting en voorzien in een onafhankelijk mechanisme, zoals een ombudsman of consumentenorgaan, voor de efficiënte afhandeling van klachten en buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Nederland voldoet al aan deze richtlijnbepalingen. De signalen van consumenten over problemen die consumenten ervaren zijn voor de toezichthouders van groot belang omdat het hen in staat stelt om problemen aan te pakken die grote groepen consumenten raken. Consuwijzer – ontstaan uit een samenwerking tussen de Consumentenautoriteit, de NMa en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) – vervult een loketfunctie voor consumenten waar zij praktisch advies kunnen krijgen over hun rechten als consument en hun klachten kwijt kunnen. Consumenten die een klacht hebben over een energieleverancier of netbeheerder kunnen daarnaast terecht bij de Geschillencommissie Energie en Water. Uitspraken van deze commissie zijn voor beide partijen bindend. Als consumenten het niet eens zijn met de uitspraak kunnen zij binnen een daarvoor vastgestelde termijn de uitspraak voorleggen aan de burgerlijke rechter. Bovendien kunnen consumenten die een klacht hebben over een netbeheerder en met de netbeheerder niet tot een oplossing komen een geschil conform de Beleidsregel «procedure geschillen energie» voorleggen aan de raad van bestuur van de NMa.
Een belangrijk uitgangspunt in de richtlijnen is dat ieder net beheerd moet worden. Wel bieden de richtlijnen de mogelijkheid om, indien voldaan is aan de daarin gestelde voorwaarden van een zogenaamd «gesloten distributiesysteem», de beheerder van dit systeem te ontheffen van bepaalde verplichtingen. Het voornaamste doel van het creëren van de mogelijkheid tot een gesloten distributiesysteem is te voorkomen dat onnodige (administratieve) lasten worden opgelegd aan beheerders van systemen waar de aard van de relatie tussen deze beheerders en de gebruikers van het systeem zeer verschilt van die bij het openbare net. Daarnaast dienen lidstaten ingevolge de richtlijnen in bepaalde situaties de mogelijkheid te bieden tot levering van elektriciteit of gas via een »directe lijn».
De Nederlandse wetgeving verplicht eigenaren van een net tot het aanwijzen van een netbeheerder. De Elektriciteitswet 1998 (artikel 15, tweede lid) en de Gaswet (artikel 2a) bieden de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een ontheffing te verkrijgen van deze verplichting. Daarnaast bestaat in de Elektriciteitswet 1998 (artikel 15, eerste lid) nog de zogenoemde bagatelbepaling die aangeeft dat de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen niet geldt voor netten met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh per jaar. De ontheffingsmogelijkheid in haar huidige vorm is niet in overeenstemming met het derde energiepakket. Datzelfde geldt voor de bagatelbepaling. De huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet sluiten niet goed aan op het concept van een «gesloten distributiesysteem» en van levering via een «directe lijn» zoals dat in de beide richtlijnen is vastgelegd. Het wetsvoorstel brengt daar verandering in. In het overgangsrecht is daarnaast voorzien in bepalingen om te zorgen dat de huidige situatie, waarin voor meer gevallen dan de derde richtlijnen toestaan ontheffing is verleend, wordt beëindigd en dat een situatie ontstaat die geheel aan de derde richtlijnen voldoet. Onderdeel van dit overgangsrecht is ook het afbouwen van de gedoogsituatie die is ontstaan ten aanzien van de netten met recreatieve doeleinden door voor deze netten een aparte set regels op te stellen, waaraan deze netten vanaf drie jaar na inwerkingtreding moeten voldoen.
De richtlijnen stellen voorwaarden waaraan een gesloten distributiesysteem moet voldoen. Het moet gaan om een systeem dat elektriciteit of gas distribueert binnen een geografisch afgebakende commerciële of industriële locatie of een locatie met gedeelde diensten, dat geen huishoudelijke afnemers van elektriciteit of gas voorziet. Daarbij moet ofwel de exploitatie of het productieproces om technische of veiligheidsredenen zijn geïntegreerd of dit systeem moet primair elektriciteit of gas distribueren aan de eigenaar of beheerder van het systeem of daarmee verwante bedrijven. In de overwegingen bij de richtlijnen worden onder andere spoorwegstations, ziekenhuizen, vliegvelden en chemische industrielocaties als voorbeelden genoemd.
Als verplichtingen waaraan een beheerder van een gesloten distributiesysteem niet behoeft te voldoen, noemen de richtlijnen de verplichting om marktconform energie in te kopen om energieverliezen en reservecapaciteit te dekken en de verplichting om tarieven of de methodes voor berekening daarvan van tevoren te laten goedkeuren. Het doel is de administratieve lasten voor beheerders van een gesloten distributiesysteem te beperken. Dit betekent echter niet dat een «gesloten distributiesysteem» buiten de algemene regels in de richtlijn voor distributiesystemen valt. Deze regels blijven van toepassing, zodat er bijvoorbeeld ook een eis van derdentoegang geldt. Het derde energiepakket is daarover helder: derdentoegang is een vereiste dat geldt voor alle typen netten inclusief het nieuwe gesloten distributiesysteem. In feite is hiermee de uitspraak van het Hof van Justitie in het Citiworks-arrest vastgelegd in Europese regelgeving.
Het voorliggend wetsvoorstel maakt gebruik van de mogelijkheid om een «gesloten distributiesysteem» op te nemen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De NMa krijgt de mogelijkheid om aan eigenaren van deze systemen een ontheffing te verlenen van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. In plaats daarvan wordt ingevolge dit wetsvoorstel de eigenaar van een gesloten distributiesysteem de beheerder van het systeem. Om te waarborgen dat deze taak op juiste wijze wordt ingevuld, wordt een aantal artikelen uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, waarin verplichtingen worden opgelegd aan netbeheerders, van overeenkomstige toepassing verklaard op de eigenaar/beheerder van een gesloten distributiesysteem. Dit zijn de bepalingen die noodzakelijk zijn om voor gesloten distributiesystemen te voldoen aan de Europese regels.
De richtlijnen verplichten lidstaten om in bepaalde situaties de mogelijkheid te bieden tot levering van een directe lijn (elektriciteit) of directe leiding (gas). Deze richtlijnbepaling was al opgenomen in de eerste en tweede elektriciteits- en gasrichtlijnen. Het ontheffingenstelsel van respectievelijk artikel 15, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet beoogt invulling te geven aan deze bepaling. Aangezien dit ontheffingenstelsel niet gehandhaafd kan blijven, moet de mogelijkheid van levering via een directe lijn of directe leiding op een andere wijze in de wetgeving opgenomen worden. Dit gebeurt via opname van een definitie in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die nauw aansluit bij de artikelen uit de richtlijnen. Een directe lijn of leiding is een elektriciteitslijn of een gasleiding die een geïsoleerde producent met een geïsoleerde verbruiker verbindt. Uit de derde richtlijnen volgt dat er ook een «directe lijn» tussen een producent en een leverancier kan liggen. Aangezien in Nederland geen fysieke levering vanuit een leverancier kan plaatsvinden, komt dit element niet terug in de opgenomen definitie. Indien er sprake is van een directe lijn of leiding, is er geen sprake van een net. Voor een directe lijn of leiding gelden dan ook geen voorschriften zoals die wel voor netten gelden. Zo hoeft in het geval van een directe lijn of leiding geen netbeheerder te worden aangewezen en hoeft geen derdentoegang te worden verleend.
De derde richtlijnen creëren de mogelijkheid voor lidstaten tot het nemen van maatregelen om voor gelijke mededingingsvoorwaarden te zorgen, mits deze verenigbaar zijn met het Europese recht. Dit betreft de bepalingen van artikel 43 derde elektriciteitsrichtlijn en artikel 47 derde gasrichtlijn. Indien lidstaten een beroep doen op deze bepaling – ook wel level playing field-clausule genoemd – moeten zij een voorgenomen maatregel door de Commissie laten goedkeuren. In het wetsvoorstel is invulling gegeven aan deze bepaling door opname van een toetsingsmogelijkheid door de minister. In de Elektriciteitswet 1998 wordt opgenomen dat elke wijziging van de zeggenschap in een productie-installatie of in een onderneming die een productie-installatie beheert, door één van de betrokken partijen dient te worden gemeld aan de minister. Deze verplichting geldt alleen ingeval de productie-installatie een vermogen heeft van tenminste 250 MW. In de Gaswet wordt een soortgelijke meldingsplicht opgenomen waar het gaat om wijziging van de zeggenschap in een LNG-installatie of een LNG-bedrijf. Het betreft hier een brede meldingsplicht. Deze keuze vloeit voort uit het vangnetkarakter van deze bepaling. Omdat, zoals hieronder beschreven, op basis van meldingen een oordeel zal worden gevormd over aspecten van openbare veiligheid, leveringszekerheid en voorzieningszekerheid ligt het niet voor de hand de meldingen te beperken tot situaties waarin er een verticaal geïntegreerd bedrijf zeggenschap verwerft in een bedrijf dat voldoet aan de eisen van volledige eigendomsontvlechting. Immers, ook in andere situaties kunnen de hierboven genoemde belangen in het geding zijn.
Met deze meldingsplicht wordt de mogelijkheid geopend voor de minister om in een vroegtijdig stadium een oordeel te vormen over de voorgenomen wijziging in de zeggenschap. Op basis van de melding zullen risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid en leveringszekerheid worden beoordeeld. Indien hiertoe aanleiding is, kunnen nadere eisen worden gesteld aan de voorgenomen wijziging. Bij deze toets zal bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de financiële betrouwbaarheid van de betrokken onderneming, de wijze waarop de onderneming bestuurd en aangestuurd wordt en de mate van transparant handelen. Daarnaast zal gekeken worden naar de staat van dienst van betrokken partij(en) ten aanzien van de waarborging van de veiligheid en hun technische expertise voor het betrouwbaar bedrijven van betreffende activiteiten. Indien besloten wordt om nadere eisen te stellen of anderszins beperkende maatregelen te nemen dan dienen deze maatregelen verenigbaar te zijn met artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dat betekent dat de maatregelen gerechtvaardigd moeten zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, openbare orde, openbare veiligheid, gezondheid en enkele andere rechtvaardigingsgronden.
Bij het toepassen van deze toets speelt het behoud van een open investeringsklimaat een belangrijke rol. Nederland vervult binnen de EU en ook daarbuiten een voortrekkersrol op dit terrein. Met de voorgestelde wijze van implementatie is gekozen voor een sectorspecifieke toets, waarbij de bewijslast om aan te tonen dat openbare veiligheid, leveringszekerheid of voorzieningszekerheid in het geding zijn bij de minister is neergelegd. Indien de minister voornemens is maatregelen te treffen, dienen deze te worden goedgekeurd door de Europese Commissie. Ingeval een maatregel wordt opgelegd, behoeft deze uiteraard een grondige motivering en is het betreffende besluit vatbaar voor bezwaar en beroep.
Hoewel een meldingsplicht wordt opgelegd, is er geen sprake van een goedkeuring door de minister. De minister heeft gedurende een periode van vier maanden de bevoegdheid om nadere eisen op te leggen, maar er is gedurende deze periode geen belemmering voor betrokken investeerders om zeggenschap te verkrijgen dan wel de overname te realiseren. Er is dus geen sprake van een verplichte wachtperiode.
Indien er geen aanleiding bestaat om maatregelen te treffen, zal dit op zo kort mogelijke termijn aan de betrokkenen worden meegedeeld. De toetsing richt zich niet op mededingingsrechtelijke gronden. Dat is voorbehouden aan de Europese Commissie en de NMa. Een melding in het kader van dit artikel ontslaat bedrijven dan ook niet van de verplichting indien relevant voornemens te melden op grond van de Mededingingswet. Procedures op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Mededingingswet kunnen volgtijdelijk of parallel plaatsvinden.
Tot slot is van belang dat deze toets verenigbaar is met de recentelijk in OESO-verband vastgelegde uitgangspunten met betrekking tot het investeringsbeleid van ontvangende landen in relatie tot nationale veiligheid (transparantie, non-discriminatie, proportionaliteit en het afleggen van verantwoording). Indien dit instrument concreet wordt toegepast, zullen deze uitgangspunten goed in ogenschouw worden genomen.
De vraag naar gas wisselt gedurende de dag en met de seizoenen, zeker als dit gas wordt gebruikt voor verwarmingsdoeleinden, zoals over het algemeen het geval is bij huishoudens. Voor leveranciers is het belangrijk dat er middelen zijn om op de kortere en langere termijn in deze wisselende vraag te voorzien: productie, gasopslagen en een liquide gasmarkt. Van deze middelen zal de Nederlandse productie steeds minder in staat zijn om flexibiliteit te leveren en biedt dus geen duurzame oplossing. Productielocaties in andere landen als Noorwegen en Rusland liggen te ver weg van Nederland om tijdig en adequaat te kunnen reageren op wisselingen in de Nederlandse vraag. Flexibiliteit zal op termijn dus vooral moeten komen van een liquide gasmarkt, waarvoor in Nederland de handelsplaats TTF, de gasrotonde en gasopslagen belangrijke complementaire elementen zijn.
In het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw zijn drie gasopslaginstallaties in bedrijf genomen, namelijk de opslagen Norg en Grijpskerk (NAM) en Alkmaar (Taqa). Sinds de met de invoering van de Gaswet in 2000 ingezette liberalisering van de gasmarkt is er door verschillende marktpartijen aanzienlijk geïnvesteerd in additionele opslagen. Essent (in 2005) en Nuon (in 2007) hebben opslagen in zoutcavernes ontwikkeld. Weliswaar liggen deze opslagen in Duitsland maar deze zijn aangesloten op het Nederlandse transportnet en worden ze ingezet ten behoeve van de Nederlandse markt. Verder investeert Taqa in de gasopslag Bergermeer, investeren Gasunie en Nuon in gasopslag in het Groningse Zuidwending (Gasunie heeft daar inmiddels vier zoutcavernes in gebruik genomen) en ontwikkelt Eneco opslag in zoutcavernes in Epe (Duitsland). Door al deze ontwikkelingen is de voor de Nederlandse markt beschikbare opslagcapaciteit fors uitgebreid en zal deze de komende jaren nog verder toenemen. Daarnaast komen door verdergaande Europese marktintegratie ook opslagen die in met name Noord-Duitsland zijn gelegen, in toenemende mate beschikbaar voor de Nederlandse markt.
De Nederlandse handelsplaats TTF heeft zich de laatste jaren snel ontwikkeld als overdrachtspunt van het eigendom van gas, waardoor de liquiditeit op de gasmarkt aanzienlijk is gestegen. Het op de TTF verhandelde volume is tussen 2005 en 2010 bijna vertienvoudigd en het aandeel van de TTF in de gashandelsstroom is in diezelfde periode gestegen van enkele procenten tot boven de 30%. Daarnaast is het aantal typen van producten dat op de TTF wordt verhandeld sterk toegenomen waardoor het mogelijk is om zogenaamde blokken gas te kopen met een leveringsduur van onder meer een jaar, een kwartaal, een maand en een dag. Door stapeling van dergelijke blokken kan een leverancier op de TTF zelf een portfolio samenstellen, die hem in staat stelt te voorzien in een gedurende de dag en per seizoen wisselende vraag naar gas.
Deze mogelijkheden zullen verder worden vergroot nu op 1 april 2011 het nieuwe balanceringsregime in werking is getreden. Als gevolg daarvan zal naar verwachting een intradaymarkt ontstaan waarop uurproducten verhandeld worden. Daarnaast zullen ook de mogelijkheden tot bredere samenstelling van een portfolio verder toenemen als gevolg van recent overleg tussen GasTerra en de NMa. Dit overleg heeft ertoe geleid dat GasTerra zijn producten en diensten verder uitbreidt. Er komen nieuwe geprofileerde jaarproducten, uurproducten en balanceringsproducten. Ook zal GasTerra via een onafhankelijke entiteit een dienst voor seizoensflexibiliteit gaan aanbieden op de TTF. Door deze nieuwe dienst kan een marktpartij tegen een marktconforme vergoeding in de zomer een hoeveelheid gas «inleveren» op de TTF bij de onafhankelijke entiteit en dit gas in de winter op de TTF weer «terugontvangen», zonder dat er sprake is van verkoop en inkoop. De gebruiker van deze dienst verkrijgt de door hem gewenste functionaliteit van een opslagdienst zonder dat van fysieke toegang tot een berging sprake hoeft te zijn.
Ook als er voor de flexibele vraag naar capaciteit voldoende mogelijkheden zijn op de gasmarkt, dan nog zijn investeringen in gasopslag van belang. Niet alleen met het oog op de lange termijn voorzieningszekerheid, maar ook omdat gasopslagen en een liquide gasmarkt in belangrijke mate complementair zijn. De op de gasmarkt verhandelde producten moeten uiteindelijk wel fysiek geleverd worden. Gasopslagen worden gebouwd met een tijdshorizon van vele tientallen jaren en een investeerder heeft dan ook behoefte aan zekerheid en bestendigheid in de regulering betreffende gasopslagen over een langere periode, alvorens hij een investeringsbeslissing neemt. Onzekerheid over regulering van toegangseisen kunnen deze investeringsbeslissingen negatief beïnvloeden. Uitgangspunt bij de implementatie van de derde gasrichtlijn is daarom dat toegangseisen zo beperkt mogelijk worden opgelegd, opdat de commerciële vrijheid van marktpartijen zo min mogelijk wordt ingeperkt.
De derde gasrichtlijn geeft lidstaten voor gasopslagbedrijven die op grond van deze richtlijn toegang moeten verlenen tot hun gasopslaginstallaties, de keuze tussen onderhandelde of gereguleerde toegang. Deze keuze hoeft echter pas te worden gemaakt als is vastgesteld dat de toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers (artikel 33, eerste lid, van de derde gasrichtlijn). Of hiervan sprake is wordt bepaald door het antwoord op de vraag of de toegang tot die specifieke opslaginstallatie objectief onmisbaar is voor de levering van gas aan eindverbruikers en of het waarschijnlijk is dat zonder die toegang de concurrentie op de gasmarkt beperkt wordt. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van meerdere factoren. Te denken valt aan de hoeveelheid reeds beschikbare opslagcapaciteit, de mate waarin deze capaciteit over verschillende aanbieders is verdeeld, de mate waarin vragers naar gas in staat zijn een flexibele portfolio op te bouwen die voldoet aan hun behoefte en het investeringsklimaat in gasopslag. Fysieke toegang tot een bepaalde gasopslaginstallatie zal alleen dan technisch of economisch noodzakelijk zijn wanneer er op de gasmarkt onvoldoende alternatieven bestaan om in de behoefte aan flexibiliteit te voorzien. Naast de van oudsher aanwezige bronnen van flexibiliteit, zoals flexibiliteit afkomstig van productie, leveringscontracten en importen (met inbegrip van LNG), is, zoals hiervoor is aangegeven, de laatste jaren het aanbod van andere flexibiliteitsbronnen sterk toegenomen. Zowel fysiek in de vorm van gasopslagen, als via tal van producten en diensten die worden aangeboden op de TTF. Daarmee zijn er momenteel voldoende alternatieven beschikbaar voor fysieke toegang tot opslaginstallaties, zodat thans in algemene zin niet te verwachten valt dat het in technische of economische zin noodzakelijk zal zijn dat gasopslagbedrijven op grond van de derde gasrichtlijn toegang moeten verlenen tot hun opslaginstallaties. Indien alsnog blijkt dat daar behoefte aan zou bestaan dan kan bij ministeriële regeling nader worden bepaald wat moet worden verstaan onder de technische of economische noodzakelijkheid van toegang tot een gasopslaginstallatie voor een efficiënte toegang tot het systeem voor de levering aan netgebruikers. Voor de situatie dat er toegang zou moeten worden verleend, legt het wetsvoorstel vast dat in dat geval wordt gekozen voor onderhandelde toegang. Daarmee wordt maximale ruimte gegeven aan partijen om zelf te komen tot voorwaarden en tarieven voor de toegang tot de gasopslag in kwestie.
Om de Europese interne markt op energieterrein te versterken en marktintegratie te verdiepen is nauwere Europese samenwerking vereist. Het derde energiepakket geeft op verschillende manieren vorm aan deze samenwerking, met name door de bepalingen die zijn opgenomen in de drie verordeningen van het pakket.
Er wordt een nieuw Agentschap voor samenwerking tussen energietoezichthouders opgericht met als hoofddoelstelling om de verschillen op het terrein van regulering binnen de Europese Unie te beperken en zo bij te dragen aan een efficiënte werking van de interne markt voor elektriciteit en gas. Het Agentschap zal nationale toezichthouders moeten bijstaan bij het op communautair niveau uitoefenen van in de lidstaten vervulde reguleringstaken en zal het optreden van toezichthouders gaan coördineren. Het Agentschap wordt vertegenwoordigd en geleid door een directeur die door een Raad van Toezichthouders wordt bijgestaan, bestaande uit één vertegenwoordiger vanuit elke lidstaat. Een Raad van Bestuur wordt ingesteld om er op toe te zien dat het Agentschap zijn opgedragen werkzaamheden verricht.
De nieuwe verordeningen richten zich verder op versterkte samenwerking en coördinatie tussen de transmissiesysteembeheerders van de lidstaten. Een belangrijk middel hiertoe is de ontwikkeling van netcodes om daadwerkelijke en transparante toegang tot die transmissienetwerken over de grenzen te verwezenlijken. Die netcodes moeten in overeenstemming zijn met de door het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators te formuleren kaderrichtsnoeren.
Teneinde in de Europese Unie een optimaal beheer van het elektriciteit- en gasnet te garanderen, de mogelijkheden tot marktkoppeling verder te bevorderen en investeringsplannen op elkaar af te stemmen worden zowel voor gas als elektriciteit Europese netwerken van transmissiesysteembeheerders opgericht, het ENTSB. De taken en bevoegdheden van de ENTSB’s worden uiteengezet in de verordeningen en behelzen ondermeer het opstellen van de netcodes, het vaststellen van een tienjarig netontwikkelingsplan, het doen van aanbevelingen over samenwerking met derde (niet-EU) landen en het opstellen van een jaarlijks werkprogramma.
Een belangrijke nieuwe taak voor de nationale regulerende instantie betreft het toezicht op de in deze verordeningen neergelegde regels en de op basis van de verordeningen vastgestelde richtsnoeren. De nationale toezichthouders zijn actief betrokken bij de totstandbrenging van zowel deze kaderrichtsnoeren als de genoemde Europese netcodes. Dit proces en de daarbij benodigde samenwerking met het Agentschap en de ENTSB vereisen in de komende jaren een stevige extra inzet van de NMa.
De NMa heeft een uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) uitgevoerd op het wetsvoorstel, conform de afspraken die hierover zijn gemaakt tussen de minister en de Raad van Bestuur van de NMa (UHT wetsvoorstel wijziging Gaswet en Elektriciteitswet 1998, brief aan de minister van 28 oktober 2010). De NMa oordeelt dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. Wel heeft de NMa een aantal inhoudelijke adviezen opgenomen ter verbetering van de werking van het wetsvoorstel. Ten algemene wordt opgemerkt dat waar mogelijk uiteraard de adviezen en opmerkingen in voorliggend wetsvoorstel zijn verwerkt.
De NMa noemt als belangrijkste opmerkingen in de brief 1) het belang van aansluiting bij de definities in het derde energiepakket, 2) de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur van de NMa bij de uitvoering van reguleringstaken, 3) de voorgestelde wijziging van het huidige regime voor gasopslag en 4) de overgangsperiode voor beheerders van recreatienetten. Daarnaast bevat de bijlage bij de brief een aantal inhoudelijke adviezen en opmerkingen.
Uit de UHT blijkt dat de NMa er de voorkeur aan geeft om op nationaal niveau zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de tekst van de richtlijnen. In voorliggend wetsvoorstel is er echter voor gekozen om uitsluitend de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet om te voldoen aan de derde richtlijnen, maar niet een ingrijpende aanpassing van deze wetten voor te stellen teneinde naar de letter aan te sluiten bij de tekst van de te implementeren richtlijnen. Dit geldt des te meer voor die onderdelen van de derde elektriciteits- en gasrichtlijn die onveranderd zijn ten opzichte van de tweede elektriciteits- en gasrichtlijn. Deze benadering past bij het uitgangspunt dat een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat, maar dat nationale instanties de bevoegdheid hebben om vorm en middelen te kiezen. De constatering door de NMa dat hierdoor tussen de verschillende lidstaten verschillen in wetgeving ontstaan die belemmerend kunnen werken voor de integratie van de Europese markt wordt gedeeld. Echter, dit is inherent aan de keuze op Europees niveau om – deels – harmonisatie te bereiken door het opstellen van richtlijnen. Immers, ook al zou de Nederlandse wetgeving zeer nauw bij de formulering van de richtlijnen aansluiten, dan is dit geen waarborg dat hiermee de verschillen tussen de wetgeving in de verschillende lidstaten worden verkleind. Ook gelet op de implementatietermijn is niet voor een dergelijke zeer ingrijpende herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gekozen.
Ten tweede gaat de NMa in op de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur van de NMa bij de uitvoering van de reguleringstaken. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.3 van deze toelichting, is de NMa reeds nu in vergaande mate zelfstandig. De NMa meent dat de mogelijkheid van het uitvaardigen van beleidsregels op basis van artikel 5d van de Mededingingswet, voor zover deze betrekking zouden hebben op reguleringstaken, niet in lijn is met de richtlijnen en beveelt aan de voorgestelde artikelen 6 van de Elektriciteitswet 1998 en 1f van de Gaswet aan te passen. Buiten discussie staat dat de minister zich bij het uitvaardigen van beleidsregels rekenschap zal moeten geven van de derde elektriciteits- en gasrichtlijn. Indien de wens bestaat een beleidsregel uit te vaardigen, zullen daarbij uiteraard de grenzen die de richtlijn stelt aan de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instantie in acht genomen worden. Daarbij zal de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29 juni 2010 (LNJ BM9470) waaraan de NMa refereert, eveneens in acht worden genomen. Het op voorhand uitsluiten van de mogelijkheid een beleidsregel op te stellen over reguleringstaken, is gelet op de derde elektriciteits- en gasrichtlijn echter niet nodig en evenmin gewenst. Uit de uitspraak van het CBB volgt ook niet dat dit noodzakelijk zou zijn.
Ten derde stelt de NMa voor de twee bestaande regimes van onderhandelde toegang te handhaven. Het kabinet deelt met de NMa de visie dat meer toegang tot opslag wenselijk is, maar heeft een andere opvatting ten aanzien van de weg daar naar toe. Gasopslagen worden gebouwd voor vele tientallen jaren en voor een investeerder is het van groot belang dat hij voldoende zekerheid krijgt over de verwachte inkomsten. Het voorgestelde regime op basis van onderhandelde toegang draagt daaraan bij.
In paragraaf 2.7 van deze toelichting wordt dit toegelicht. Daaraan kan gelet op de UHT van de NMa worden toegevoegd dat de bron van flexibiliteit niet alleen het bouwen van gasopslagfaciliteiten in lege gasvelden is. Andere mogelijkheden om flexibiliteit aan te bieden zijn onder andere: het aanpassen van het productieniveau, de handel van blokken gas op TTF, line pack (het tijdelijk verhogen en verlagen van de druk in een pijpleiding), het gebruik van LNG, afschakelbare contracten, zoutcavernes en aquifers. De gasopslagmarkt is derhalve niet synoniem met de flexibiliteitsmarkt. In een korte periode zijn er verder veel meer opslagen in de vorm van ondergrondse bergingen beschikbaar gekomen voor de Nederlandse markt. Ook dit zijn relevante ontwikkelingen. De huidige Nederlandse marktsituatie rechtvaardigt een toegangsregime dat aansluit bij het regime zoals dat op grond van het huidige artikel 18g van de Gaswet geldt. De verwachting is dat de voorgestelde wijzigingen wel degelijk zullen leiden tot meer investeringen in gasopslagen in Nederland.
Ten vierde verzoekt de NMa uit oogpunt van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid een maximale termijn te stellen aan de uitzonderingssituatie voor beheerders van netten met recreatieve doeleinden. In het wetsvoorstel is echter gekozen voor een permanente set regels die voldoet aan het derde energiepakket, waaraan bestaande netten met recreatieve doeleinden moeten voldoen.
Zowel tijdens het Europese onderhandelingsproces over het derde energiepakket als tijdens de implementatiefase heeft afstemming plaatsgevonden met belanghebbenden, te weten de landelijke netbeheerders Tennet en GTS, Netbeheer Nederland, VEMW, VME, EnergieNed, RECRON en de Consumentenbond. Bij de implementatie van enkele onderdelen van de richtlijnen hebben lidstaten enige keuzevrijheid hoe deze bepalingen te implementeren. Met name over de wijze van invulling van deze ruimte heeft geregeld overleg plaatsgevonden met betrokken belanghebbenden.
In de eerste plaats betreft dit de wijze waarop invulling is gegeven aan de door de richtlijnen geboden mogelijkheid om bepaalde systemen aan te wijzen als «gesloten distributiesysteem» en de formulering van overgangsrecht voor netten voor recreatieve doeleinden. Hierover zijn Netbeheer Nederland, VEMW en RECRON geraadpleegd. De betrokkenheid van deze organisaties is van belang geweest om er voor te zorgen dat deze onderdelen van het wetsvoorstel zo goed mogelijk aansluiten op de praktijk. VEMW en RECRON hebben tijdens het overleg zorgen geuit over de toekomstige regulering van respectievelijk de particuliere netten van grootverbruikers (veelal grote industriële netten) en recreatieparken, in het bijzonder ten aanzien van de zwaarte van de verplichtingen die op grond van dit wetsvoorstel aan het beheer van deze netten worden opgelegd.
Deze zorgen kunnen niet volledig worden weggenomen. Naar aanleiding van gesprekken met VEMW is het wetsvoorstel op een aantal punten aangepast om onnodige lastenverzwaring te vermijden. Uitgangspunt van de verplichtingen die straks aan eigenaren van «gesloten distributiesystemen» opgelegd zullen worden, is dat deze noodzakelijk zijn om te voldoen aan het Europese recht. Het betreft bijvoorbeeld voorschriften omtrent derdentoegang en bescherming, garantie en transparantie die aan afnemers moet worden geboden.
Het overgangsrecht voor eigenaren van bestaande recreatieparknetten beoogt een oplossing te bieden voor de in de praktijk ontstane onduidelijke situatie met betrekking tot het beheer van deze netten. Eigenaren van deze netten wordt de mogelijkheid geboden hun net zelf te beheren. Het eigen beheer van deze netten moet – na een periode van drie jaar – wel voldoen aan de eisen die de richtlijnen stellen. Zo moet het net goed onderhouden worden, moet het betrouwbaar en veilig zijn, moeten redelijke en transparante tarieven en voorwaarden worden gesteld en moeten aangeslotenen een vrije leverancierskeuze hebben. Met inachtneming van deze beperkte ruimte is waar mogelijk rekening gehouden met de wens van RECRON om de verhouding tussen zwaarte van de regulering van deze netten en de aard en omvang van deze netten te optimaliseren..
Daarnaast is de wijze van omzetting van de richtlijnonderdelen die betrekking hebben op consumentenbescherming afgestemd met de Consumentenbond. Aandacht ging daarbij in het bijzonder uit naar de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan het concept van kwetsbare afnemers. De daarbij voorgestelde aanpak gericht op herziening van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers wordt door de Consumentenbond gesteund.
Belangenorganisaties in de sector VME, EnergieNed hebben vragen gesteld over diverse onderwerpen. De vragen en opmerkingen van leveranciers hadden bijvoorbeeld betrekking op de nieuwe bevoegdheden van de NMa, het garanderen van vertrouwelijkheid van gevoelige informatie en het voorkomen van onnodige administratieve lasten door een verplichting informatie te verstrekken aan consumenten over hun rechten. VME/EnergieNed hebben zorgen geuit over de instelling van een meldingsplicht en een toets door de minister ingeval van voorgenomen overnames in de energiesector met het oog op mogelijke negatieve gevolgen voor het investeringsklimaat. Opname van deze toets in het wetsvoorstel vloeit voor uit de wens van zowel de Tweede Kamer als de minister om een instrument te creëren teneinde invloed uit te oefenen op ongewenste overnames (de level playing field-clausule). Het behoud van een open investeringsklimaat zal een voorname rol spelen bij de inzet van dit instrument.
Met de landelijk netbeheerders TenneT en GTS is overleg gevoerd met name over de wijze waarop de nieuwe ontvlechtingsvereisten van de derde richtlijnen worden geïmplementeerd, vraagstukken rondom de certificering en het beheer van interconnectoren en in algemene zin de gevolgen voor de landelijk netbeheerders. Waar mogelijk is in het wetsvoorstel rekening gehouden met de opmerkingen van deze partijen.
Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor beheerders/eigenaren van een aantal typen netten waarvoor momenteel geen netbeheerder is aangewezen. Dit zijn de netten die ingevolge het wetsvoorstel vallen binnen de categorie gesloten distributiesysteem (GDS) of binnen de categorie netten voor recreatieve doeleinden. In de huidige situatie moeten deze netten reeds voldoen aan een aantal verplichtingen omtrent het beheer van netten die zijn opgenomen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet voor zover daarvoor geen ontheffing is verleend. In het voorliggende wetsvoorstel wordt voor het beheer van netten voor recreatieve doeleinden een lichter regime geïntroduceerd. Uitgaande van 100% naleving van de huidige regels leidt dit – gelet op de definitie van administratieve lasten – tot een afname van deze lasten. Met het huidige wetsvoorstel komt echter aan de bestaande gedoogsituatie ten aanzien van het beheer van deze netten een einde. Daarom leidt het wetsvoorstel in de praktijk tot een toename van de ervaren administratieve lasten voor deze eigenaren van netten voor recreatieve doeleinden. Waar het gaat om de administratieve lasten voor dit typen netten worden in deze paragraaf dus de ervaren administratieve lasten beschreven.
Ramingen (bron EIM) van de administratieve lastendruk geven aan dat structurele lasten voor bedrijven vanaf inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen toenemen met ca. 142 000 euro per jaar en vanaf het vierde jaar na inwerkingtreding met ca. 1,3 miljoen euro per jaar. Daarnaast zal inwerkingtreding van het wetsvoorstel volgens deze ramingen leiden tot eenmalige lasten voor bedrijven van 198 000 euro. De eenmalige administratieve lasten van 198 000 euro zijn vrijwel geheel toe te schrijven aan de verwachte aanvragen van ontheffing van de verplichting tot aanwijzing van een netbeheerder door eigenaren van een gesloten distributiesysteem, voortvloeiend uit het in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 15 Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet.
De structurele administratieve lasten worden vrijwel geheel veroorzaakt door artikel 15, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998, artikel 2a, zesde lid van de Gaswet en de artikelen XI en XV zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel. In deze onderdelen is neergelegd dat eigenaren van een GDS – indien zij beschikken over een ontheffing – en na drie jaar ook eigenaren van bestaande netten met recreatieve doeleinden verantwoordelijk zijn voor het beheer van hun eigen net en dat daarmee de verplichtingen gelden die voortvloeien uit Europese regelgeving.
Tabel: Ramingen gevolgen voor administratieve lasten (AL) voor bedrijven van de implementatie van het derde EU-energiepakket in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
Elektriciteitswet 1998 |
Gaswet |
Totaal |
||||
---|---|---|---|---|---|---|
Toename AL |
bij inwerkingtreding wetsvoorstel |
vanaf jaar 4 na inwerkingtreding |
bij inwerkingtreding wetsvoorstel |
vanaf jaar 4 na inwerkingtreding |
bij inwerkingtreding wetsvoorstel |
vanaf jaar 4 na inwerkingtreding |
Eenmalige lasten |
€ 117 600 |
geen |
€ 80 360 |
geen |
€ 197 960 |
geen |
Structurele lasten |
€ 9 800 |
€ 678 160 |
€ 132 300 |
€ 665 420 |
€ 142 100 |
€ 1 343 580 |
Totaal |
€ 127 400 |
€ 678 160 |
€ 212 660 |
€ 665 420 |
€ 340 060 |
€ 1 343 580 |
Als uitgangspunt voor deze ramingen geldt dat 250 GDS eigenaren (150 elektriciteit + 100 gas) de ontheffing zullen aanvragen en dat 341 eigenaren van netten met recreatieve doeleinden komen te vallen onder het overgangsrecht van de artikelen X tot en met XVIII. De hier gegeven ramingen zijn gebaseerd op de aanname dat alle netten die in de huidige situatie over een ontheffing beschikken, ook in de nieuwe situatie een GDS- ontheffing zullen aanvragen. Het is echter onzeker of alle bedrijven die thans over een ontheffing beschikken, ook daadwerkelijk een GDS- ontheffing zullen aanvragen, mede gelet op de gewijzigde criteria voor het verkrijgen van een ontheffing.
De structurele administratieve lasten vloeien hoofdzakelijk voort uit de opgenomen verplichting voor GDS-ontheffinghouders en eigenaren van netten met recreatieve doeleinden (na drie jaar) om een afzonderlijke boekhouding te voeren voor het beheer van hun netten. De omvang van deze administratieve last per bedrijf wordt begroot op 1960 € (40 uren * 49 €). Deze verplichting, die ook geldt voor de andere netbeheerders, staat in artikel 43 Elektriciteitswet 1998 en artikel 32 Gaswet. Beide artikelen zijn in de wet opgenomen ter implementatie van opgenomen verplichtingen in de tweede elektriciteits- en gasrichtlijn. De derde elektriciteits- en gasrichtlijn bevatten dezelfde verplichtingen; het bijhouden van een afzonderlijke boekhouding voor het beheer van de netten is derhalve een uit de richtlijnen voortvloeiende verplichting.
Het speciale overgangsrecht voor bestaande netten met recreatieve doeleinden is van belang om ervoor te zorgen dat het beheer van deze netten gaat voldoen aan de eisen van de derde elektriciteits- en gasrichtlijnen, bijvoorbeeld waar het gaat om onderhoud van het net, het niet discrimineren tussen afnemers op het net en het garanderen van vrije leverancierskeuze voor de afnemers.Voor eigenaren van netten met recreatieve doeleinden geldt dat de opgenomen regeling hen de gelegenheid biedt om zich gedurende een periode van drie jaar in te stellen op deze nieuwe eisen.
Wat betreft de eenmalige lasten voortvloeiend uit de verwachte ontheffingsaanvragen voor de GDS eigenaren geldt dat de in het wetsvoorstel opgenomen ontheffingsmogelijkheid (zowel voor elektriciteit als gas) voortvloeit uit de derde elektriciteits- en gasrichtlijnen. In de meeste gevallen zal het hierbij gaan om het omzetten van bestaande ontheffingen die zijn verstrekt op basis van het huidige artikel 15 lid 2 Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet. De grondslag voor de bestaande ontheffingen komt te vervallen omdat de huidige criteria voor het verkrijgen van een ontheffing niet dezelfde zijn als de criteria in de derde elektriciteits- en gasrichtlijn Het is daarom niet mogelijk de bestaande ontheffingen in stand te houden. Hier is gekozen voor de mogelijkheid tot ontheffingverlening in plaats van het alternatief van een vrijstelling in de wet – waarmee deze eenmalige lasten zouden zijn voorkomen – vanwege de duidelijkheid die dit biedt voor de betrokken netten ten aanzien van de op deze netten van toepassing zijnde verplichtingen.
Artikel I
Onderdeel A
Als gevolg van het derde energiepakket is verordening 1228/2003 vervangen door verordening 714/2009. Om deze reden wordt in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, de verwijzing naar verordening 1228/2003 vervangen door de verwijzing naar deze nieuwe verordening. Ook richtlijn 2003/54/EG is vervangen door een nieuwe richtlijn, waardoor artikel 1, eerste lid, onderdeel m, wordt gewijzigd. Tot slot wordt een definitie opgenomen van de nieuwe verordening 713/2009. In verschillende artikelen wordt verwezen naar het Agentschap. Om deze reden is aan het eerste lid van artikel 1 een definitie van Agentschap toegevoegd.
Ook worden in de onderdelen an, ao en ap van het eerste lid drie definities ingevoegd die verband houden met het nieuwe artikel 9 van de derde elektriciteitsrichtlijn in verband met ontvlechting en die verwijzen naar de Gaswet. De reden hiervoor is dat voor de onafhankelijkheid van de landelijk netbeheerder niet alleen naar de elektriciteitssector, maar ook naar de gassector wordt gekeken. Met deze definities wordt de verwijzing hiernaar vereenvoudigd.
In de onderdelen aq en ar worden twee definities ingevoegd die betrekking hebben op de vraag hoe elektriciteitslijnen moeten worden gekwalificeerd, te weten de definities van gesloten distributiesysteem en directe lijn.
Voor de definitie van gesloten distributiesysteem is nauw aangesloten bij de omschrijving hiervan in artikel 28 van de derde elektriciteitsrichtlijn. Overweging 30 bij deze richtlijn geeft meer duidelijkheid aan wat voor situaties moet worden gedacht. Het gaat dan bijvoorbeeld om spoorwegstations, luchthavens of chemische industrielocaties. Van belang bij deze definitie is in de eerste plaats dat er sprake is van een geografisch afgebakende gebied. Dit kan een commerciële locatie zijn, bijvoorbeeld een bedrijventerrein, of een locatie met gedeelde diensten, bijvoorbeeld een winkelcentrum. Ook moet het gaan om een locatie waarop een beperkt aantal afnemers is aangesloten, te weten ten hoogste 500. Dit is niet alleen van belang om de omvang van een gesloten distributiesysteem te beperken, maar ook omdat op deze wijze niet hoeft te worden voldaan aan de ontvlechtingseisen voor distributiesysteembeheerders, zoals opgenomen in artikel 26 van de derde elektriciteitsrichtlijn. Het vierde lid van artikel 26 noemt hiervoor een grens van 100 000 aangeslotenen, maar dit is te ruim in geval van een gesloten distributiesysteem. De grens is daarom bij 500 gelegd. Deze grens is gebaseerd op de ervaring met de ontheffingen op basis van het huidige artikel 15 van de Elektriciteitwet 1998. Bij deze ontheffingen is sprake van maximaal 250 tot 300 aangeslotenen.
Een derde criterium is dat een gesloten distributiesysteem geen elektriciteit mag leveren aan huishoudelijke afnemers, behalve voor zover het gaat om incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke afnemers die werkzaam zijn bij of vergelijkbare betrekkingen hebben met de eigenaar van het gesloten distributiesysteem en die een aansluiting hebben op het gesloten distributiesysteem. Te denken valt hierbij aan de situatie dat er op een bedrijventerrein ook woningen zijn, waar personeel tijdens diensten verblijft.
Indien sprake is van een gesloten distributiesysteem, en er is sprake van een net, niet zijnde een landelijk hoogspanningsnet, kan een ontheffing worden aangevraagd van de plicht een netbeheerder aan te wijzen. Voor een deel van het landelijk hoogspanningsnet zal dus geen ontheffing worden verleend. Immers, voor het gehele landelijk hoogspanningsnet is er één beheerder, TenneT TSO B.V. Dit wil echter niet zeggen dat voor netten boven de 110 kV nooit een ontheffing kan worden verleend. Immers, bij het landelijk hoogspanningsnet gaat het om netten met een landelijke transportfunctie, dus een net dat als onderdeel van het landelijk hoogspanningsnet regionale netten en enkele grote afnemers van elektriciteit voorziet. Hiervan zal bij een gesloten distributiesysteem meestal geen sprake zijn. Zolang voor een gesloten distributiesysteem geen ontheffing is verleend, heeft het zijn van een gesloten distributiesysteem geen gevolgen. Immers, zonder ontheffing gelden voor een gesloten distributiesysteem dezelfde regels als voor alle andere netten, bijvoorbeeld de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen.
Voor de definitie van een directe lijn (artikel 1, eerste lid, onderdeel ar) is nauw aangesloten bij de in artikel 2, punt 15, van de derde elektriciteitsrichtlijn opgenomen definitie. Daar in Nederland geen fysieke levering vanuit een leverancier kan plaatsvinden, komt dit element niet terug in de definitie van directe lijn. Een directe lijn maakt geen deel uit van een net. Om deze reden is de definitie van net in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, aangevuld door te zeggen dat als er een directe lijn is, er geen sprake is van een net. Dit houdt in dat voor een directe lijn geen verdere voorschriften gelden, zoals bijvoorbeeld de verplichting een netbeheerder aan te wijzen of derdentoegang te verlenen. Als er sprake is van een directe lijn, valt deze dus buiten de verdere regulering van de Elektriciteitswet 1998, en is daarmee vergelijkbaar met de situatie waarin sprake is van een installatie, waarvoor ook geen verdere regulering geldt.
In het wetsvoorstel zijn aanvullende regels opgenomen voor landsgrensoverschrijdende netten. De derde elektriciteitsrichtlijn kent het onderscheid tussen distributiesystemen en transmissiesystemen. Onder transmissiesystemen vallen zowel het landelijk hoogspanningsnet als de landsgrensoverschrijdende netten. Distributiesystemen worden niet met zoveel woorden in de Elektriciteitswet 1998 genoemd, maar dit zijn alle andere netten dan het landelijk hoogspanningsnet en landsgrensoverschrijdende netten. Voor de definitie van landsgrensoverschrijdend net (artikel 1, eerste lid, onderdeel as) is nauw aangesloten bij de in artikel 2, eerste lid, van verordening 714/2009 opgenomen definitie van interconnector. Doordat landsgrensoverschrijdende netten tot doel moeten hebben om de systemen van twee landen onderling te koppelen, blijft het mogelijk dat regionale netbeheerders geïsoleerde gebieden kunnen ontsluiten in grensgebieden. In deze gevallen is er wel sprake van een net dat de grens van twee landen overschrijdt, maar niet van een koppeling tussen netten in verschillende landen. De voorwaarde dat een landsgrensoverschrijdend net twee systemen onderling koppelt, betekent in technische zin dat het landsgrensoverschrijdend net in praktijk ten minste 110 kV zal moeten zijn, anders zal er overbelasting ontstaan. Daarnaast is een definitie opgenomen van interconnector-beheerder. Doel van deze definitie is dat alleen voor landsgrensoverschrijdende netten die geen deel uitmaken van het landelijk hoogspanningsnet, zoals omschreven in artikel 10 van de Elektriciteitswet 1998, een beheerder moet worden aangewezen.
Onderdeel C en AA
Algemeen
In verband met een aantal nieuwe bepalingen over de nationale regulerende instanties, opgenomen in de artikelen 35 tot en met 40 van de derde elektriciteitsrichtlijn, zijn de artikelen 5 tot en met 5b van de Elektriciteitswet 1998 vervangen door vijf nieuwe artikelen.
Artikel 5
In de derde elektriciteitsrichtlijn en verordening 714/2009 worden taken opgedragen aan de «regulerende instantie». In het huidige artikel 5, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 is de raad van bestuur van de NMa reeds belast met de taken ter uitvoering van de Elektriciteitswet 1998 en verordening 1228/2003 en het toezicht op de naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de verordening 1228/2003. Dit komt terug in het voorgestelde eerste lid van artikel 5. Aan deze opsomming is ook de verordening 713/2009 inzake de oprichting van het Agentschap opgenomen. Reden hiervoor is dat op basis van deze verordening het Agentschap enkele besluiten kan nemen, waar ook de «regulerende instantie» toezicht op moet kunnen houden.
Overal waar in artikel 37 van de derde elektriciteitsrichtlijn specifieke taken worden opgedragen aan de NMa, is bezien of deze taken al als normen in de Elektriciteitswet 1998 zijn opgenomen. Is dit het geval, dan kan voor de implementatie van de taken uit artikel 37 worden volstaan met het voorgestelde artikel 5, eerste lid, aangezien hier de NMa de algemene bevoegdheid krijgt de Elektriciteitswet 1998 en de verordening 714/2009 uit te voeren en toe te zien op de naleving hiervan. Is dit niet het geval, zijn hiervoor in het wetsvoorstel specifieke bepalingen opgenomen.
In het tweede lid wordt vastgelegd dat de raad van bestuur van de NMa de regulerende instantie is waar de richtlijn en verordening 714/2009 over spreekt. Dit is met name van belang voor de verordening, zodat op basis van de – rechtstreeks werkende – verordening in combinatie met deze bepaling duidelijk is wie bevoegd is.
Het voorgestelde artikel 5, derde lid, draagt de NMa op bij de uitoefening van de toegekende taken en bevoegdheden rekening te houden met artikel 36 van de derde elektriciteitsrichtlijn. In artikel 36 van de richtlijn wordt aan de regulerende instantie de opdracht gegeven om bij de uitvoering van de in de richtlijn omschreven reguleringstaken alle redelijke maatregelen te nemen om de in artikel 36 genoemde doelstellingen te bereiken, binnen het kader van de taken en bevoegdheden van artikel 37 van de richtlijn. In het huidige artikel 5, tweede lid, wordt als belang waar de NMa rekening mee moet houden genoemd de bevordering van een elektriciteitsmarkt die niet-discriminatoir en transparant is en die gekenmerkt wordt door daadwerkelijke mededinging en een doeltreffende marktwerking. Deze belangen worden, in andere bewoordingen, ook genoemd in artikel 36 van de derde elektriciteitsrichtlijn. De doelstellingen van artikel 36 van de derde elektriciteitsrichtlijn zien immers op een goed werkende markt. In artikel 36 worden echter ook andere belangen genoemd, zoals het wegnemen van belemmeringen voor de toegang van hernieuwbare energiebronnen en het bijdragen aan een hoog niveau van universele en openbare dienstverlening en de bescherming van kwetsbare klanten. Door de verwijzing naar artikel 36 van de derde elektriciteitsrichtlijn zal de NMa dus, nog meer dan voorheen, bij besluiten verschillende belangen af moeten wegen. De ruimte voor het kunnen maken van die afweging wordt bepaald door de beschikbare discretionaire ruimte.
Naast de belangenafweging die genoemd is in artikel 5, derde lid, is uiteraard ook van belang de meer algemene belangenafweging zoals onder andere neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Zo moet de NMa bijvoorbeeld rekening houden met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Er moet, kort samengevat, dus evenredigheid zijn tussen doel en middel.
In het vierde en vijfde lid van artikel 5 is de taak van de NMa geformuleerd om samen te werken met collega’s in andere lidstaten en het Agentschap om bij te dragen aan de integratie van de nationale markten op regionaal niveau. Verschillende artikelen in de derde elektriciteitsrichtlijn benadrukken het belang van een goede samenwerking tussen nationale regulerende instanties in de verschillende lidstaten. Dit zijn de artikelen 6, eerste en tweede lid, 37, eerste lid, onderdeel c, en 38, eerste en tweede lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn. artikel 38, tweede lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn legt de nationale regulerende instanties specifiek de taak op samen te werken op regionaal niveau, waarbij regionaal niveau in Europees perspectief moet worden bezien. Om deze reden is in het vierde en vijfde lid verwezen naar de regionale gebieden als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de verordening 714/2009. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid om deze regionale gebieden, waar bijzondere aandacht bestaat voor samenwerking, af te bakenen. Samenwerking zal onder andere kunnen plaatsvinden op het gebied van de toewijzing van grensoverschrijdende capaciteit, het voorzien in een adequaat niveau van interconnectie en de ontwikkeling van gezamenlijke regels. Dit is kort aangeduid als de nationale markten op één of meer niveaus te integreren in het vierde lid van artikel 5.
artikel 37, negende lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn bevat de verplichting voor de regulerende instantie congestiebeheersprocedures goed te keuren. Het betreft hier, gezien de regels die hierover in verordening 714/2009 zijn opgenomen, congestiebeheersprocedures die betrekking hebben op landsgrensoverschrijdende netten. Verordening 714/2009 bevat regels over dit congestiebeheer, en denkbaar is dat in de netcodes die op basis van artikel 6 van deze verordening op kunnen worden gesteld, de verplichting voor transmissiesysteembeheerders wordt opgenomen om congestiebeheersprocedures op te stellen. Tot nu toe maken de congestiebeheersprocedures onderdeel uit van de door de NMa vastgestelde voorwaarden op basis van artikel 36 of 37 van de Elektriciteitswet 1998. Als congestiebeheersprocedures voor landsgrensoverschrijdende netten in deze voorwaarden zijn opgenomen, zijn deze in feite goedgekeurd, want vastgesteld, door de NMa. Er is dan niet een afzonderlijke goedkeuring nodig. Echter, in de situatie dat de Europese netcodes op dit gebied de plaats van nationale netcodes innemen, is een afzonderlijke goedkeuringsbevoegdheid wel noodzakelijk. Om de NMa hiertoe ook de bevoegdheid te geven, is deze bevoegdheid opgenomen in het voorgestelde zesde lid van artikel 5.
Tot slot is, ten opzichte van het huidige artikel 5 van de Elektriciteitswet 1998 een wijziging dat in het voorgestelde artikel 5 geen verwijzingen meer zijn opgenomen naar de gasmarkt. Deze bepalingen zijn nu opgenomen in het voorgestelde artikel 1a van de Gaswet.
Artikel 5a
Dit artikel bevat het huidige artikel 5, derde tot en met zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998. Er zijn in deze leden geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht, maar omwille van de overzichtelijkheid zijn deze bepalingen opnieuw geordend. Ook hier is, in lijn met artikel 5, de verwijzing naar verordening 713/2009 toegevoegd. De verwijzing in artikel 77h, tweede lid, naar de mogelijkheid voor de NMa om bindende aanwijzingen te geven, is aan deze nieuwe ordening aangepast.
Artikel 5b
artikel 5b draagt aan de NMa op een aantal zaken te monitoren. In de eerste plaats wordt, ter implementatie van artikel 36 van de derde elektriciteitsrichtlijn, ten algemene aangegeven dat de NMa volgt in welke mate de elektriciteitsmarkt aan de doelstellingen van artikel 36 voldoet. Deze doelstellingen omvatten de thans in artikel 5, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen doelstellingen, en daarnaast een aantal andere doelstellingen. Daarnaast wordt in artikel 5b een aantal specifieke onderwerpen genoemd die de NMa moet volgen. Deze onderwerpen zijn afkomstig uit artikel 37 van de derde elektriciteitsrichtlijn. artikel 37 somt de taken en bevoegdheden op van de nationale regulerende instantie, in Nederland de NMa. Een aantal taken die in artikel 37 is opgesomd, leidt tot het volgen van bepaalde ontwikkelingen. Deze taken kunnen een veelomvattende inhoud hebben. Een taak als het volgen van het niveau en de doeltreffendheid van openstelling van de markt en de mededinging op groot- en kleinverbruikersniveau (tweede lid, onderdeel c) is ruim geformuleerd en heeft daardoor tevens betrekking op beurzen, tarieven voor huishoudelijke afnemers, inclusief systemen voor vooruitbetaling, overstappercentages, afsluitingspercentages, kosten en uitvoering van onderhoudsdiensten en klachten van huishoudelijke afnemers, alsmede toezicht op vervalsing of beperking van de mededinging.
Artikel 5c
In artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de derde elektriciteitsrichtlijn staat de verplichting voor de NMa een jaarverslag op te stellen over haar activiteiten en de uitvoering van haar taken. Dit verslag wordt opgestuurd naar onder andere de Europese Commissie en het Agentschap. artikel 5c is opgenomen ter implementatie van artikel 37, eerste lid, onderdeel e. In dit verslag kunnen, op basis van artikel 37, eerste lid, onderdeel g, van de derde elektriciteitsrichtlijn, aanbevelingen worden opgenomen over de wijziging van de investeringsplannen van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Immers, in dit jaarverslag beoordeelt de NMa op basis van artikel 37, eerste lid, onderdeel g, de samenhang tussen het investeringsplan van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en het netontwikkelingsplan dat de hele Europese Unie dekt. Op basis van artikel 5g van de Mededingingswet stelt de NMa ook een jaarverslag op. Dit jaarverslag heeft betrekking op de uitvoering van de Mededingingswet en andere wetten, maar behoeft niet te worden opgesteld als in bijvoorbeeld de Elektriciteitswet 1998 voorzien is in een afzonderlijke verplichting tot opstellen van een verslag. Het in artikel 5g van de Mededingingswet genoemde verslag moet dus nog steeds worden gemaakt, maar bevat niet dezelfde informatie als het verslag dat op basis van artikel 5c van de Elektriciteitswet 1998 moet worden opgesteld.
Artikel 6
De derde elektriciteitsrichtlijn stelt eisen aan de onafhankelijkheid van de NMa. Ingevolge hoofdstuk 2 van de Mededingingswet is de NMa een zelfstandig bestuursorgaan. Dit betekent dat de NMa reeds in vergaande mate zelfstandig is ten opzichte van de minister. Uitgangspunt van een zelfstandig bestuursorgaan is dat deze in individuele zaken zelfstandig en zonder directe politieke aansturing besluiten kan nemen.
Eén van de aspecten die de derde elektriciteitsrichtlijn regelt, heeft betrekking op directe instructies. In artikel 35, vierde lid, onderdeel b, ii, staat de onafhankelijkheid van het personeel van de NMa beschreven. Onderdeel van deze onafhankelijkheid is dat het personeel van de NMa bij de uitvoering van haar reguleringstaken geen directe instructies verlangt of ontvangt van regeringen of andere publieke of particuliere entiteiten. Ter implementatie van dit artikel is opgenomen dat de minister zich onthoudt van instructies die op een individuele zaak betrekking hebben. Deze bepaling ziet specifiek op de taken die de NMa uitvoert in het kader van de Elektriciteitswet 1998. Deze bepaling geldt dus naast de algemene regels van de Mededingingswet. Dit betekent dat de minister wel bevoegd is, indien hiertoe aanleiding zou bestaan, beleidsregels vast te stellen op basis van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Zoals blijkt uit de parlementaire behandeling van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn beleidsregels bedoeld als een kader waarbinnen de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan moet plaatsvinden, en kunnen beleidsregels belangrijk zijn om de ministeriële verantwoordelijkheid voor een zelfstandig bestuursorgaan inhoud te kunnen geven. Het gaat dan om de mogelijkheid om vooraf, via algemene regels, aan te geven op welke wijze taakuitoefening plaats moet vinden. Van deze bevoegdheid zal terughoudend gebruik moeten worden gemaakt om te voorkomen dat de zelfstandigheid van het zelfstandig bestuursorgaan te veel wordt ingeperkt (zie Kamerstukken 27 426, nrs. 21 en 57). Beleidsregels bevatten geen directe instructies voor een individuele zaak, maar algemene regels. In de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29 juni 2010 (LNJ BM9470) is geoordeeld dat – kort samengevat – de in discussie zijnde beleidsregel inbreuk maakte op de zelfstandige en onafhankelijke oordeelsvorming van de NMa. In die gevallen is een beleidsregel dus niet mogelijk. Het is niet op voorhand aan te geven in welke concrete gevallen beleidsregels wel mogelijk zijn. Dit zal telkens in het licht van onder meer de derde elektriciteitsrichtlijn moeten worden beoordeeld. Het instrument van beleidsregel kan met name van belang zijn bij de behartiging van algemene belangen waar de minister voor verantwoordelijk is, zoals de leverings- en voorzieningszekerheid, met name daar waar geen kaders zijn neergelegd in wet- en regelgeving en het afwachten van de totstandkoming hiervan vanuit deze algemene belangen onwenselijk is.
Ook het spiegelbeeld van deze bepaling wordt neergelegd: de raad van bestuur en het personeel van de NMa mogen geen instructies ontvangen of verlangen die op een concrete zaak betrekking hebben. Dit laat uiteraard onverlet de interne instructies die binnen de NMa, bijvoorbeeld door de raad van bestuur van de NMa aan medewerkers van de NMa, worden gegeven om tot besluiten in individuele zaken te komen.
Het huidige artikel 5b van de Elektriciteitswet 1998 bevat regels over het handhavingsplan. Voorgesteld wordt dit artikel te laten vervallen. Dit houdt verband met artikel 35, vijfde lid, onderdeel a, van de derde elektriciteitsrichtlijn, waarin in het kader van de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instantie beschreven staat dat deze instantie afzonderlijke jaarlijkse begrotingstoewijzingen ontvangt, waarover zij in autonomie kan beschikken bij de uitvoering van de toegewezen begroting. De verplichting een door de minister goedgekeurd handhavingsplan op te stellen verhoudt zich niet met deze autonomie. De bepalingen met betrekking tot sturing en toezicht, zoals opgenomen in artikel 5d tot en met 5l van de Mededingingswet blijven uiteraard wel van toepassing. Deze bepalingen sturen uitsluitend op hoofdlijnen en dienen onder meer ter vaststelling van de benodigde jaarlijkse budgetten die nodig zijn voor de uitvoering van de taken.
Onderdeel D
artikel 20 van verordening 714/2009 heeft betrekking op informatieverschaffing en vertrouwelijkheid. Op basis van dit artikel moeten lidstaten en regulerende instanties aan de Europese Commissie desgevraagd bepaalde informatie verstrekken. Deze informatie zal vaak afkomstig zijn van bijvoorbeeld netbeheerders. Om elke discussie uit te sluiten of deze informatie inderdaad door bijvoorbeeld netbeheerders of leveranciers aan de NMa moet worden gegeven, is in artikel 7 de verwijzing naar verordening 714/2009 toegevoegd. Dit is in lijn met artikel 34 en 35 van de Gaswet, waar deze verwijzing reeds is opgenomen.
Artikel 38, eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn heeft betrekking op de samenwerking bij grensoverschrijdende kwesties. Belangrijk hierbij is dat tussen de bevoegde instanties in verschillende lidstaten en het Agentschap informatie wordt uitgewisseld. Het vierde lid van artikel 7 van de Elektriciteitswet 1998 maakt de internationale uitwisseling van informatie reeds mogelijk. Aanvullend is nu verwezen naar de derde elektriciteitsrichtlijn en verordening 714/2009. Ook is expliciet bepaald dat met het Agentschap informatie kan worden uitgewisseld.
Onderdeel E
Zowel in de tweede als in de derde elektriciteitsrichtlijn is een artikel opgenomen over de aanbestedingsprocedure voor nieuwe capaciteit. artikel 9a van de Elektriciteitswet 1998 strekt ter implementatie van dit artikel. Inhoudelijk zijn in artikel 8 van de derde elektriciteitsrichtlijn geen wijzigingen aangebracht ten opzichte van artikel 7 van de tweede elektriciteitsrichtlijn. Dit onderdeel strekt er dan ook uitsluitend toe de verwijzing aan te passen.
Onderdeel F
De artikelen 9 en 10 van de derde elektriciteitsrichtlijn zijn, ten opzichte van de tweede elektriciteitsrichtlijn, nieuwe artikelen die betrekking hebben op de ontvlechting van transmissiesystemen en transmissiesysteembeheerders. Vertaald naar de Nederlandse situatie gaan deze artikelen over het landelijk hoogspanningsnet en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, TenneT TSO BV. Deze artikelen noodzaken tot aanpassing van een aantal artikelen in hoofdstuk 3, paragraaf 1, van de Elektriciteitswet 1998, dat betrekking heeft op de aanwijzing van netbeheerders.
Het voorgestelde artikel 10, eerste lid, omschrijft het landelijk hoogspanningsnet. Als gevolg van gewijzigde regels in het derde energiepakket met betrekking tot interconnectoren, is de omschrijving van het landelijk hoogspanningsnet aangepast. Het landelijk hoogspanningsnet wordt beheerd door één beheerder, TenneT TSO B.V. Het landelijk hoogspanningsnet omvat in de eerste plaats, evenals in de huidige Elektriciteitswet 1998, netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 110 kV en hoger. Daarnaast omvat het landelijk hoogspanningsnet landsgrensoverschrijdende netten met wisselstroom. De beperking tot wisselstroom is nieuw. Dit betekent dat gelijkstroominterconnectoren geen deel uitmaken van het landelijk hoogspanningsnet. Reden hiervoor is dat het wenselijk is dat ook andere partijen deze netten kunnen aanleggen en/of beheren. Dit kan zowel in het geval voor deze netten ingevolge artikel 17, eerste lid, van verordening 714/2009 een ontheffing is verleend, als in situaties waarin dit niet het geval is.
De leden twee tot en met acht van artikel 10 beschrijven de procedure voor aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.
In het tweede lid is opgenomen dat, anders dan in de huidige situatie, de minister de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aanwijst. Dit vloeit voort uit artikel 10, tweede lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn, waarin staat dat bedrijven die eigenaar zijn van een transmissiesysteem, door de lidstaten worden aangewezen als transmissiesysteembeheerder. In de huidige situatie wijst degene die het recht van gebruik heeft van meer dan de helft van het landelijk hoogspanningsnet een netbeheerder aan (zie artikel 10, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998). Deze bepaling is echter, gelet op het feit dat eigendom en beheer in één hand moeten zijn, niet langer voor de hand liggend. De periode van 10 jaar, die nu is vastgelegd in artikel 10, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998, is wel gehandhaafd.
In artikel 9, tiende lid, en 10, eerste en tweede lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn is de eis opgenomen dat een transmissiesysteembeheerder gecertificeerd moet zijn voordat deze als zodanig kan worden aangewezen. De procedure voor certificering wordt beschreven in artikel 10, vierde tot en met zesde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn en artikel 3 van verordening 714/2009. Het voorgestelde artikel 10, derde en vierde lid, legt, in aansluiting op deze artikelen, de procedure voor aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de certificering vast. In het vierde lid wordt voor de procedure die de NMa volgt verwezen naar de relevante bepalingen in de derde elektriciteitsrichtlijn en verordening 714/2009. Hierin worden onder meer de termijnen geregeld en de rol van de Europese Commissie bij de certificering. De beoordeling of is voldaan aan de geldende eisen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep openstaat.
In de procedure van certificering van transmissiesysteembeheerders speelt, naast de NMa, ook de Europese Commissie een rol. In het zevende lid van artikel 10 van de derde elektriciteitsrichtlijn krijgen daarom zowel de NMa als de Commissie de bevoegdheid informatie bij Nederlandse bedrijven op te vragen, die zij nodig hebben voor de taken ingevolge de certificering. Voor de NMa is deze bevoegdheid vervat in artikel 7 van de Elektriciteitswet 1998. Voor de Commissie bestaat deze bevoegdheid thans nog niet, en wordt daarom opgenomen in het voorgestelde vijfde en zesde lid van artikel 10.
Indien een transmissiesysteembeheerder is aangewezen, moet deze blijvend voldoen aan de onafhankelijkheidseisen zoals opgenomen in artikel 9 van de derde elektriciteitsrichtlijn. artikel 10, derde en vierde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn zien op deze situatie en zijn geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 10, zevende en achtste lid, van de Elektriciteitswet 1998.
Het negende en tiende lid van het voorgestelde artikel 10 hebben betrekking op de aanwijzing van de regionale netbeheerders. Deze bepalingen, die thans zijn opgenomen in artikel 10, derde en vierde lid, zijn onveranderd.
Onderdeel G, O en AD
Onderdeel G heeft betrekking op landsgrensoverschrijdende netten die geen onderdeel uitmaken van het landelijk hoogspanningsnet. Dit zijn dus landsgrensoverschrijdende netten met gelijkstroom, ongeacht de vraag of voor deze netten een ontheffing is verleend. De landsgrensoverschrijdende netten met wisselstroom maken deel uit van het landelijk hoogspanningsnet, en zijn dus altijd in eigendom en beheer van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De landsgrensoverschrijdende netten die gebruik maken van gelijkstroom kunnen door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of door anderen worden beheerd.
Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een landsgrensoverschrijdend net beheert dat geen deel uitmaakt van het landelijk hoogspanningsnet, dan gelden voor dit net dezelfde regels als voor het landelijk hoogspanningsnet (zie artikel 10Aa, vijfde lid). Dit betekent dat voor de vaststelling van de tarieven het landelijk hoogspanningsnet en het desbetreffende landsgrensoverschrijdende net als één geheel worden beschouwd. Indien voor dit landsgrensoverschrijdende net een ontheffing van bepaalde regels, bijvoorbeeld de tariefregulering, is verleend of voor zover het is toegestaan dat bepaalde kosten uit de veilingopbrengsten worden voldaan, gelden uiteraard niet dezelfde regels, en zullen deze netten niet als één geheel kunnen worden beschouwd. Indien een ander dan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een landsgrensoverschrijdend net beheert, dan is het uitgangspunt dat de derde elektriciteitsrichtlijn wordt geïmplementeerd, zonder aanvullende nationale regels. Op deze wijze wordt zo veel mogelijk flexibiliteit geboden ten opzichte van regels in het andere land dat betrokken is bij dit net.
Een interconnector-beheerder zal op eenzelfde wijze als de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet moeten worden gecertificeerd door de NMa en vervolgens worden aangewezen door de minister. Bij deze aanwijzing zal deskundigheid om de interconnector op een goede wijze te beheren, mede met het oog op de leveringszekerheid, een belangrijke overweging zijn.
Op een aangewezen interconnectorbeheerder zijn verschillende artikelen uit de Elektriciteitswet 1998 van overeenkomstige toepassing. Door de onafhankelijkheidseisen die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld aan interconnector-beheerders (zie het voorgestelde zevende lid), vindt omzetting van ontvlechtingseisen in de derde elektriciteitsrichtlijn ook ten aanzien van landsgrensoverschrijdende netten die geen deel uitmaken van het landelijk hoogspanningsnet plaats. Voor de interconnector-beheerders zijn ook de op basis van artikel 31 vastgestelde voorwaarden van toepassing voor zover uit de tekst van de voorwaarden blijkt dat dit bedoeld is. Te denken valt in de huidige paragrafen 5.6 en 5.7 van de Netcode, die gaan over buitenlandtransporten en capaciteitsberekening.
Het zesde lid van artikel 10Aa houdt verband met artikel 11 van de derde elektriciteitsrichtlijn. Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat een persoon of personen uit een of meer derde landen zeggenschap hebben over een eigenaar van een transmissiesysteem of een transmissiesysteembeheerder. De situatie dat personen uit derde landen zeggenschap krijgen over het landelijk hoogspanningsnet of TenneT TSO B.V. als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan zich in Nederland niet voordoen omdat de eigendom volledig in handen van de Staat berust. Deze situatie kan zich wel voordoen bij een landsgrensoverschrijdend net. Immers, anders dan bij het «gewone» landelijk hoogspanningsnet, kan bij landsgrensoverschrijdende netten de eigendom liggen bij partijen die in private handen zijn.
Ter implementatie van artikel 11 wordt vastgelegd dat indien een persoon uit een derde land zeggenschap heeft over de eigenaar van een landsgrensoverschrijdend net, de NMa in het besluit dat zij moet nemen op basis van het voorgestelde artikel 10, derde lid, tevens moet toetsen of is voldaan aan de eisen van artikel 11 van de derde elektriciteitsrichtlijn. Indien getoetst wordt op de derde-landenclausule van artikel 11 van de derde elektriciteitsrichtlijn, geldt een meer uitgebreide procedure ten opzichte van de «gewone» certificering.
Als gevolg van het voorgestelde artikel 10Aa, moeten drie artikelen worden aangepast. Het huidige artikel 16, vijfde lid, waarin is geregeld dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet altijd landsgrensoverschrijdende netten beheert, vervalt (zie artikel I, onderdeel N). Ook artikel 16a wordt aangepast (zie artikel I, onderdeel O). Tot slot wordt artikel 84 aangepast aan de nieuwe term «interconnector-beheerder» (zie artikel I, onderdeel AD).
Onderdeel H
In de derde elektriciteitsrichtlijn zijn verdergaande eisen neergelegd voor ontvlechting van transmissiesystemen en transmissiesysteembeheerders. Het uitgangspunt dat met betrekking tot het landelijk hoogspanningsnet eigendom en beheer in één hand moeten zijn, is een belangrijk onderdeel van het model «ownership unbundling», waar in Nederland voor wordt gekozen. Dit uitgangspunt is vastgelegd in een nieuw vierde lid van artikel 10a. In artikel 10a wordt reeds vastgelegd dat een regionale netbeheerder beschikt over de economische eigendom van het door hem beheerde net. Aan deze hoofdregel wordt nu toegevoegd dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of een ander onderdeel van de groep waartoe de netbeheerder behoort, beschikt over de (volle) eigendom van dit net. Dat dit ook binnen de groep van de netbeheerder mag liggen, en niet per definitie bij de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder, ligt in het feit dat deze hele groep moet voldoen aan de onafhankelijkheidsvereisten van artikel 9 van de derde elektriciteitsrichtlijn.
Onderdeel I
Artikel 10b van de Elektriciteitswet 1998 bevat het zogenaamde groepsverbod. Dit groepsverbod heeft zowel betrekking op de landelijke netbeheerder als de regionale netbeheerders. Ingevolge artikel 9, derde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn moet dit groepsverbod voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op twee manieren worden uitgebreid. In de eerste plaats door naast de onafhankelijkheid van leveranciers, producenten en handelaren van elektriciteit, ook de onafhankelijkheid van leveranciers, producenten en handelaars van gas vast te leggen. Daarnaast is het groepsverbod op dit moment beperkt tot Nederland, waar de derde elektriciteitsrichtlijn deze beperking niet kent. Deze twee elementen zijn neergelegd in het voorgestelde vierde lid, onderdeel a en b, van artikel 10b.
Naast het groepsverbod kent artikel 9 van de derde elektriciteitsrichtlijn ook nog andere vormen van directe of indirecte zeggenschap die een netbeheerder kan uitoefenen over een producent of een leverancier van elektriciteit of gas. Volgens artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de derde elektriciteitsrichtlijn mag geen directe of indirecte zeggenschap worden uitgeoefend door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet over een bedrijf dat elektriciteit of gas produceert of levert. In het voorgestelde vierde lid, onderdeel c, is dit geïmplementeerd. Onder deze directe of indirecte zeggenschap valt dan ook het in het onderdeel c van artikel 9, eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn genoemde recht om leden aan te wijzen van de raad van toezicht, raad van bestuur of organen die het bedrijf juridisch vertegenwoordigen. Om deze reden is dit, anders dan in de richtlijn, niet apart genoemd.
Het voorgestelde vijfde lid van artikel 10b biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur ter implementatie van artikel 9 van de derde elektriciteitsrichtlijn nadere eisen te stellen aan de onafhankelijkheid van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De delegatiegrondslag is beperkt tot hetgeen voortvloeit uit de implementatie van artikel 9 van de derde elektriciteitsrichtlijn.
artikel 16, eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn schrijft voor dat om volledige inachtneming van regels betreffende de ontvlechting van informatie te verzekeren, de eigenaar van een transmissiesysteem en de overige onderdelen van het bedrijf als uitgangspunt geen gebruik maken van gezamenlijke diensten. Hoewel dit artikel formeel ook ziet op de situatie dat er sprake is van volledige ontvlechting zoals neergelegd in het voorgestelde artikel 10, is het, gelet op het doel van dit artikel, niet nodig dit artikel te implementeren. Immers, in de situatie dat zowel de eigenaar van een transmissienet als de groep waartoe hij behoort aan dezelfde, strenge, onafhankelijkheidseisen voldoet, zijn verdere regels over de organisatie binnen deze groep om de vertrouwelijkheid van gegevens te waarborgen, overbodig.
Onderdeel J, K en L
Deze onderdelen strekken tot aanpassing van de artikelen 12, 13 en 14. Vanwege de gewijzigde procedure voor aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, worden artikel 12 en 14 technisch aangepast. Eveneens in verband hiermee is artikel 13, eerste lid, beperkt tot de regionale netbeheerders. artikel 13 voorziet – kort samengevat – in de mogelijkheid voor de minister om, indien er geen netbeheerder is aangewezen of indien een netbeheerder zijn taken ernstig verwaarloost, een andere netbeheerder aan te wijzen. In dit artikel is geen rekening gehouden met de situatie dat er – wellicht al enige tijd – ten onrechte geen netbeheerder is aangewezen, of met de situatie dat er vanuit een situatie van een ontheffing of een vrijstelling op basis van het huidige artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998, als gevolg van wijziging van dit artikel, ten onrechte geen netbeheerder wordt aangewezen. Met enkele kleine aanpassingen in dit artikel is het voor de minister mogelijk om ook in deze situaties een netbeheerder aan te wijzen indien de neteigenaar, die wellicht eerder over een vrijstelling of ontheffing voor het aanwijzen van een netbeheerder beschikte, hier niet in voorziet.
Om te voorkomen dat de aanwijzing door de minister van een andere netbeheerder leidt tot een patstelling bij de overdracht van de economische eigendom omdat er geen geldende tarieven in de afgelopen vijf jaren zijn op basis waarvan de waarde van de economische eigendom kan worden bepaald, is in het nieuwe achtste lid de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur regels vast te stellen op basis waarvan de waarde wordt bepaald.
Onderdeel M
In de voorgestelde wijziging van artikel 1 is een definitie opgenomen van een gesloten distributiesysteem. Indien aan de eisen van deze definitie is voldaan, en aan de eisen genoemd in 15, eerste lid, kan er een ontheffing worden verleend. De ontheffing ziet op de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. Op deze manier wordt voorkomen dat er verwarring bestaat tussen een «gewone» netbeheerder, waarvoor een uitgebreide set eisen geldt, onder andere op het gebied van de organisatie, en de eigenaar/beheerder van een gesloten distributiesysteem, waarvoor minder eisen gelden.
Ontheffingen betreffen vaak technisch complexe verzoeken, waarvan de beoordeling de benodigde tijd vraagt. Om deze reden is in het tweede lid een beslistermijn van zes maanden opgenomen, die eenmaal kan worden verlengd. Voor deze termijn is aangesloten bij de termijn, genoemd in artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien het mogelijk is sneller een besluit te nemen, zal dit uiteraard de voorkeur verdienen. Om bijtijds duidelijkheid te krijgen over de vraag of er in een specifieke situatie sprake zal zijn van een gesloten distributiesysteem dat in aanmerking komt voor een ontheffing, kan het raadzaam zijn over een voornemen een net aan te leggen waarvoor ontheffing voor een gesloten distributiesysteem wenselijk is, met de NMa contact op te nemen.
Aan de ontheffing kunnen door de NMa voorschriften worden verbonden, die op de specifieke situatie toegesneden zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan aanvullende voorschriften om aangeslotenen op het gesloten distributiesysteem te beschermen, om het beheer op een goede wijze plaats te laten vinden of aanvullende eisen met betrekking tot de meting van het verbruik.Ook kan de NMa op deze wijze onderdelen van de op basis van artikel 36 of 37 en artikel 55 van de Elektriciteitswet 1998 vastgestelde voorwaarden van toepassing verklaren bijvoorbeeld waar dit wenselijk is met het oog op de praktische vormgeving van de derdentoegang. Daarnaast is in dit artikel een aantal eisen vastgelegd waar de eigenaar van een gesloten distributiesysteem aan moet voldoen. De eerste eis is dat de eigenaar van een gesloten distributiesysteem, beheerder is van het gesloten distributiesysteem. De eigenaar van een gesloten distributiesysteem kan dit beheer zelf ter hand nemen, maar kan dit ook uitbesteden. In geval van uitbesteding zal de beheerder zelf verantwoordelijk en aanspreekbaar zijn en blijven. Daarnaast zijn de artikelen van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing verklaard die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de Europese regels met betrekking tot het beheer van het net. Artikelen die zich richten op de bescherming van kleinverbruikers zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard omdat op een gesloten distributiesysteem als uitgangspunt geen huishoudelijke afnemers zijn aangesloten.
artikel 28 van de derde elektriciteitsrichtlijn geeft in het tweede lid twee gronden waarvan ontheffing kan worden verleend. Dit zijn de verplichting om elektriciteit in te kopen volgens transparante, niet-discriminerende en op de markt gebaseerde procedures en de verplichting dat de tarieven vooraf worden vastgesteld door de nationale regulerende instantie.
Om deze situatie te bereiken, wordt een aantal artikelen van de Elektriciteitswet 1998 van overeenkomstige toepassing verklaard op de eigenaar/beheerder van een gesloten distributiesysteem. Aan deze artikelen moet hij dus wel voldoen. Eén van de artikelen die wel geldt voor een beheerder van een gesloten distributiesysteem, is de aansluitplicht. De aansluitplicht geldt ingevolge het zesde lid van artikel 15 niet onverkort. Indien iemand buiten het gebied van een gesloten distributiesysteem een aansluiting vraagt op het gesloten distributiesysteem, geldt geen aansluitplicht. Ook geldt geen aansluitplicht indien een aansluiting niet past bij de aard van het gesloten distributiesysteem. Er zal in het algemeen een specifieke reden zijn om een gesloten distributiesysteem aan te leggen, bijvoorbeeld afwijkende technische eisen waaraan een net voor bepaalde industrieën moet voldoen. Indien het hele net zou moeten worden aangepast omdat op het terrein van het gesloten distributiesysteem één bedrijf is dat een aansluiting op een net met «normale» technische specificaties nodig heeft, behoeft geen aansluiting te worden aangeboden.
De eigenaar van een gesloten distributiesysteem moet vooraf tarieven bekend maken, en deze tarieven objectief, transparant en non-discriminatoir toepassen. Wat echter niet hoeft, is dat deze tarieven vooraf door de NMa worden vastgesteld. In artikel 28, derde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn is echter de mogelijkheid opgenomen dat tarieven of de methode voor berekening hiervan toch door de nationale regulerende instantie worden goedgekeurd indien een gebruiker van een gesloten distributiesysteem hierom verzoekt. Dit is geïmplementeerd in het zevende lid. Dit betekent dat de NMa op verzoek een methode voor de berekening van de tarieven voor een gesloten distributiesysteem goed kan keuren. Het gaat dan om de actueel door de beheerder van het gesloten distributiesysteem gehanteerde methode. Bij deze goedkeuring moet, naast de eisen die voortvloeien uit de Europese regelgeving, rekening worden gehouden met de eisen van artikel 28 en 29 van de Elektriciteitswet 1998, waarin de basisregels voor de tarieven zijn vastgelegd. Belangrijk verschil tussen de tarieven voor de gesloten distributiesystemen en de regionale netbeheerders, is dat er in het geval van gesloten distributiesystemen belangrijke kwaliteitsverschillen bestaan tussen de verschillende systemen. Het net van samenwerkende chemiebedrijven zal bijvoorbeeld een andere kostenstructuur kunnen veroorzaken dan een net van samenwerkende ICT-bedrijven. In de door de NMa op verzoek vast te stellen methode kan hiermee rekening worden gehouden, en indien gewenst kunnen er ook verschillende methodes worden vastgesteld.
Onderdeel N
In artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 worden de taken van de netbeheerders genoemd. Ingevolge de derde elektriciteitsrichtlijn worden deze taken op enkele punten aangepast.
Artikel 25 van de derde elektriciteitsrichtlijn is grotendeels gelijk aan artikel 14 van de tweede elektriciteitsrichtlijn. Aan de informatie die netbeheerders moeten verstrekken is echter in artikel 25, derde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn een element toegevoegd. Het betreft de verplichting niet alleen informatie te verstrekken die van belang is voor de toegang tot het net, maar ook informatie voor gebruik van het net. Hiermee is artikel 16, eerste lid, onderdeel l, dan ook aangevuld.
Artikel 6 van de derde elektriciteitsrichtlijn heeft betrekking op regionale samenwerking. Ook hier moet regionale samenwerking op een Europees niveau worden gezien, dus samenwerking van netbeheerders uit verschillende lidstaten in een regio die meerdere lidstaten bestrijkt. Deze regio’s worden vastgesteld op basis van verordening 714/2009. Twee elementen uit dit artikel behoeven implementatie. Artikel 6, eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn heeft onder andere betrekking op de samenwerking van transmissiesysteembeheerders op regionaal niveau. Dit is als onderdeel h toegevoegd aan artikel 16, tweede lid. Daarnaast betreft het de verplichting, opgenomen in artikel 6, derde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn, voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te beschikken over een net op regionaal niveau waarbij meerdere lidstaten samenwerken bij het beheer van dit net. Dit is van belang voor een betere marktkoppeling en de waarborging van de leveringszekerheid. Deze verplichting is als onderdeel i toegevoegd aan het tweede lid van artikel 16, waarin de taken specifiek voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden genoemd.
In artikel 16, tweede lid, onderdeel j, is ter implementatie van artikel 12, onderdeel h, van de derde elektriciteitsrichtlijn, de taak voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet opgenomen om congestielasten te innen. Het systeem hiervoor is uitgewerkt in artikel 13 van verordening 714/2009.
In aanvulling op de informatie die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan andere netbeheerders bekend moet maken, regelt artikel 16, derde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn welke informatie de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet algemeen beschikbaar moet stellen. Dit is informatie die nodig is voor doeltreffende mededinging en efficiënte werking van de markt. Het betreft hier informatie waar de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet over beschikt bij de uitvoering van haar taken. Met het oog op deze taak behoeft dus geen nieuwe informatie te worden verzameld. Deze bepaling is geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 16, tweede lid, onderdeel k.
In het voorstelde tweede lid, onderdeel l, is ten algemene vastgelegd dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet taken uit moet voeren die voortvloeien uit verordening 714/2009. Hoewel de verordening rechtstreekse werking heeft, is het van belang ook op nationaal niveau vast te leggen dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet deze taak heeft, mede gelet op de strikte taakomschrijving van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 waarin staat op welke wijze de kosten voor de in de wet genoemde taken van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden vergoed. Voor de dekking van de kosten voortkomend uit de taken genoemd in artikel 16, tweede lid, het systeemdienstentarief, bestaat één reguleringsmethode die door de NMa wordt vastgesteld op basis van artikel 41e van de Elektriciteitswet 1998.
Het voorgestelde tweede lid, onderdeel m, is opgenomen ter implementatie van artikel 6, tweede lid, van de derde gasrichtlijn. Hierin is opgenomen dat het Agentschap niet alleen samenwerkt met de nationale regulerende instanties, maar ook met de transmissiessyteembeheerders. Dit onderdeel is in het voorgestelde artikel 10Aa, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard voor interconnector-beheerders.
Het vijfde lid van artikel 16 vervalt. Dit hangt samen met een wijziging op het gebied van enerzijds de reikwijdte van het landelijk hoogspanningsnet (zie het voorgestelde artikel 10, eerste lid) en de wijzigingen met betrekking tot de regels voor interconnectoren die niet behoren tot het landelijk hoogspanningsnet (zie het voorgestelde artikel 10Aa). Zie voor een nadere toelichting op de wijziging van het vijfde lid van artikel 16, de toelichting op onderdeel G, O en AD.
Het zesde lid van artikel 16 heeft betrekking op de situatie dat een netbeheerder elektriciteit inkoopt. artikel 25, vijfde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn schrijft voor dat als een netbeheerder elektriciteit inkoopt om energieverliezen te dekken en in reservecapaciteit te voorzien, dit moet geschieden op basis van transparante, niet-discriminatoire en marktconforme procedures. Het huidige artikel 16, zesde lid, richt zich enkel tot de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Omdat niet is uitgesloten dat ook regionale netbeheerders elektriciteit inkopen, wordt de reikwijdte van dit artikellid verruimd tot alle netbeheerders.
In het kader van de regionale samenwerking bestaat de mogelijkheid dat landelijk netbeheerders uit verschillende landen een zogenaamde gemeenschappelijke onderneming oprichten. Deze onderneming heeft als taken marktkoppeling te faciliteiten, verdere marktintegratie te bevorderen en de veiligheid van het net te waarborgen. Indien aan deze onderneming ook verticaal geïntegreerde netbeheerders deelnemen, dan is het van belang dat er via deze gemeenschappelijke onderneming geen sprake is van discriminerend of marktverstorend gedrag. Hiertoe moet een nalevingsprogramma door deze gemeenschappelijke onderneming worden opgesteld, dat door het Agentschap moet worden goedgekeurd. Dit nalevingsprogramma moet worden gezien in het licht van de ontvlechtingseisen die worden gesteld aan de transmissiesysteembeheerders. Het nalevingsprogramma moet verplichtingen en voorschriften bevatten voor werknemers van een gemeenschappelijke onderneming teneinde discriminerend en concurrentieverstorend gedrag uit te sluiten. Aangezien het belangrijk is dat dit nalevingsprogramma er daadwerkelijk komt, is aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, welke uiteraard geen verticaal geïntegreerde netbeheerder is, in het nieuwe veertiende lid van artikel 16 de plicht opgelegd er zorg voor te dragen dat er een nalevingsprogramma komt indien andere deelnemers aan deze gemeenschappelijke onderneming wel verticaal zijn geïntegreerd. Dit programma zal de specifieke verplichtingen bevatten van de werknemers om te voorkomen dat er sprake is van discriminerend en concurrentieverstorend gedrag. Het programma moet, ingevolge artikel 6, vierde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn, door het Agentschap worden goedgekeurd. Verticaal geïntegreerde netbeheerders moeten beschikken over een nalevingsfunctionaris, die ook zal toezien op het door de gemeenschappelijke onderneming opgestelde nalevingsprogramma.
Tot slot is aan artikel 16 de verplichting toegevoegd voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet om, indien deze congestiebeheersprocedures hanteert voor landsgrensoverschrijdende netten, deze goed te laten keuren door de NMa. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel C, artikel 5, zesde lid.
Onderdeel P en T
artikel 37, eerste lid, onderdeel a, en 37, zesde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn hebben betrekking op de vaststelling van de transporttarieven. Deze artikelen leggen de taak om de transmissie- of distributietarieven of de berekeningsmethoden hiervoor vast te stellen bij de nationale regulerende instantie, in Nederland de NMa. In artikel 29, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 is op één onderdeel de taak de berekeningsmethode voor het transporttarief vast te stellen, bij de minister gelegd. Dit past niet in de taak van de NMa om als enige de transporttarieven of de berekeningswijze hiervan vast te stellen. Om deze reden wordt in artikel 29, derde lid, de bevoegdheid van de minister op dit punt beëindigd. Dit laat uiteraard onverlet dat belangrijke keuzes met betrekking tot de tarieven op politiek niveau gemaakt blijven worden. Als voorbeeld valt hierbij te denken aan het uitgangspunt dat het tarief onafhankelijk is van de plaats waar elektriciteit wordt ingevoed of afgenomen (artikel 29, eerste lid) en dat het tarief wordt betaald door iedereen die een aansluiting heeft op het net dat wordt beheerd door een netbeheerder (artikel 29, tweede lid). artikel 16b wordt aangepast aan de wijziging van artikel 26, derde lid.
Onderdeel Q
Artikel 24b geeft een basis voor regels waaraan netbeheerders moeten voldoen bijvoorbeeld bij wisseling van leverancier. Dit artikel is in artikel 15 van overeenkomstige toepassing verklaard voor houders van een ontheffing van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. Vanwege een andere omvang en technische kenmerken van de netten die deze ontheffinghouders beheren, kan het wenselijk zijn om voor deze beheerders afwijkende procedures vast te stellen in de situatie dat een afnemer wisselt van leverancier. De voorgestelde wijziging biedt hiervoor de ruimte.
Onderdeel R
Artikel 4, derde lid, van de richtlijn 2005/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen (PbEU 2006 L33) bepaalt dat wanneer lidstaten maatregelen als bedoeld in artikel 6 van verordening 1228/2003 treffen, zij geen onderscheid maken tussen grensoverschrijdende en nationale contracten. Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 25, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Nu artikel 6 van de verordening 1228/2003 is vernummerd tot artikel 16, en artikel 24 van de tweede elektriciteitsrichtlijn is opgenomen als artikel 42 in de derde elektriciteitsrichtlijn, worden deze verwijzingen in artikel 25, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 aangepast.
Onderdeel S, U en V
Nieuw in artikel 8, eerste en tweede lid, van verordening 714/2009 is de bevoegdheid voor het ENTSB voor elektriciteit om netcodes op te stellen. De verordening beschrijft de mogelijke inhoud van de netcodes en de procedure voor het tot stand komen en wijzigen van deze netcodes. De Europese netcodes hebben betrekking op grensoverschrijdende aangelegenheden, en kunnen rekening houden met specifieke regionale kenmerken. De verwachting is dat de Europese netcodes stapsgewijs tot stand zullen komen en in de loop van de jaren nader uitgewerkt zullen worden. De tot stand gekomen Europese netcodes werken rechtstreeks.
Uit de verordening 714/2009 blijkt dat naast deze netcodes ook nationale netcodes mogelijk zijn. In aanvulling op de Europese netcodes kunnen deze nationale netcodes enerzijds betrekking hebben op niet-grensoverschrijdende aangelegenheden, en anderzijds een meer gedetailleerde invulling geven van de Europese netcodes. Echter, de effectieve werking van de verordening 714/2009, inclusief de netcodes, mag door deze nationale netcodes niet worden belemmerd. Als gevolg van de hierboven beschreven uitgangspunten worden verschillende wijzigingen doorgevoerd in de artikelen 27, 31 en 31a van de Elektriciteitswet 1998.
In de Elektriciteitswet 1998 ligt de basis voor deze nationale codes in de artikelen 27 en 31. Om ook op nationaal niveau te verzekeren dat bij het opstellen van de nationale netcodes voldoende rekenschap wordt gegeven van de Europese netcodes, is hiernaar een verwijzing opgenomen in de aanhef van artikel 27 en 31. Omdat, zoals hierboven aangegeven, de verwachting is dat de Europese netcodes zich in de loop van de tijd zullen ontwikkelen, is er sprake van maatwerk in de nationale codes. Steeds zal aan de hand van de Europese ontwikkelingen moeten worden bezien in hoeverre de nationale codes aanpassing behoeven.
Ook in de Elektriciteitswet 1998 zelf staan enkele bepalingen die kunnen raken aan de inhoud van de Europese netcodes. Het betreft hier het vierde tot en met het zevende lid van artikel 31 en artikel 31a. Het vierde tot en met het zevende lid van artikel 31 bevatten bepalingen over de toewijzing van capaciteit voor het transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten. Deze leden hebben betrekking op de toedeling van capaciteit en de bestemming van de opbrengsten die verkregen zijn met het op marktconforme toewijzen van capaciteit. Deze onderwerpen worden ook geregeld in artikel 16 van verordening 714/2009. Ook kunnen op basis van artikel 8, zesde lid, van de verordening, hierover netcodes worden opgesteld. Om de situatie te voorkomen dat het vijfde tot en met het zevende lid overlappen met of afwijken van de verordening en met name de nog vast te stellen Europese netcodes, is aan artikel 31 een lid toegevoegd om mogelijk te maken dat deze leden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen vervallen. Het vierde lid is, om een mogelijk met de Europese netcodes tegenstrijdige opdracht aan de NMa te voorkomen, facultatief gemaakt.
artikel 31a bevat bepalingen over de transportcapaciteit op landsgrensoverschrijdende netten. Ook dit onderwerp kan onderdeel uitmaken van de Europese netcodes. Om deze reden vervalt ook dit artikel. Via de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kan het juiste tijdstip van het vervallen van dit artikel worden vastgesteld.
Onderdeel W en X
Verordening 714/2009 en de derde elektriciteitsrichtlijn kennen verschillende bepalingen die van invloed kunnen zijn op de door de NMa vastgestelde tariefstructuren en voorwaarden. Om buiten twijfel te stellen dat door de NMa aan de derde elektriciteitsrichtlijn en verordening 714/2009 kan toetsen bij de vaststelling van de tariefstructuren en voorwaarden, is in artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 een verwijzing naar de derde elektriciteitsrichtlijn en verordening 714/2009 opgenomen in het rijtje van elementen waar de NMa aan toetst bij de vasttelling van deze tariefstructuren en voorwaarden. Een voorbeeld van een bepaling uit de verordening die van invloed kan zijn op de tariefstructuren is artikel 14 van de verordening over de tarieven voor de toegang tot netwerken. Met betrekking tot de derde elektriciteitsrichtlijn is van belang om op te merken dat de richtlijn uiteraard zal worden omgezet in nationale wet- en regelgeving, en dat voor deze onderwerpen niet direct aan de richtlijn behoeft te worden getoetst. Echter, op enkele punten wordt de derde elektriciteitsrichtlijn ook (mede) geïmplementeerd via de door de NMa vastgestelde tariefstructuren en voorwaarden. Als voorbeeld van regels uit de derde elektriciteitsrichtlijn die van invloed zijn op de inhoud van de tariefstructuren en voorwaarden, kan artikel 15, tweede lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn worden genoemd. Dit artikel heeft betrekking op de inschakeling van stroomproductie-eenheden en het gebruik van interconnectoren door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bij zijn taak het net in balans te houden.
Verder is in de artikelen 36 en 37 van de derde elektriciteitsrichtlijn een aantal bepalingen opgenomen die van belang zijn bij het vaststellen van de codes. Specifiek valt hierbij te denken aan 37, eerste lid, onderdeel d, h en l, n en u en achtste lid van de derde elektriciteitsrichtlijn.
De verwijzingen in het derde en het vierde lid van artikel 36 zijn aangepast aan de toevoeging in het eerste lid. Ook vinden in artikel 37a enkele technische aanpassingen plaats in verband met de wijzigingen in artikel 36.
Onderdeel Y
In dit onderdeel wordt een nieuw artikel toegevoegd. Dit artikel heeft tot doel dat, in een situatie dat een netbeheerder een net voor recreatieve doeleinden beheert (hetzij omdat hij dit net in eigendom heeft, hetzij omdat hij door de minister is aangewezen om dit net te beheren), hij extra kosten die niet in de normale tariefregulering zijn meegenomen, vergoed krijgt. Op deze wijze wordt voorkomen dat een netbeheerder er financieel op achteruit gaat als hij een recreatienet (doelmatig) gaat beheren. De wijze waarop dit is vormgegeven, is een afzonderlijk voorstel dat een netbeheerder kan doen bij de jaarlijkse tariefvaststelling met betrekking tot deze kosten. De NMa zal allereerst beoordelen of er inderdaad sprake is van extra kosten die niet zijn of worden meegenomen in de normale tariefregulering en daarnaast uiteraard de doelmatigheid van deze kosten beoordelen. Als kosten inderdaad doelmatig zijn en niet zijn of worden meegenomen in de normale tariefregulering, kunnen deze worden meegewogen bij de vaststelling van de tarieven. In dat geval zal de NMa bij die vaststelling tevens de verwachte opbrengsten uit dat net in mindering dienen te brengen op die extra kosten. Die opbrengsten bestaan immers tevens uit opbrengsten uit het maatstaftarief waarop een tariefsverhoging betrekking heeft.
Onderdeel Z
Artikel 3, vierde lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn legt aan lidstaten de plicht op er voor te zorgen dat alle afnemers aanspraak hebben op elektriciteitsvoorziening door een leverancier, ongeacht de lidstaat waar de leverancier is geregistreerd. Dit artikel houdt verband met artikel 33 van de derde elektriciteitsrichtlijn, waarin het schema staat voor openstelling van de markt voor levering van elektriciteit, gecombineerd met een reciprociteitsclausule. Dit artikel 33 is de facto uitgewerkt, nu sinds 1 juli 2007 alle afnemers in de Europese Unie de mogelijkheid hebben elektriciteit te kopen bij een leverancier van hun keuze.
De artikelen 44 tot en met 50 van de Elektriciteitswet 1998 strekken ter implementatie van het artikel inzake openstelling van de markt en wederkerigheid (artikel 33 in de derde elektriciteitsrichtlijn, artikel 21 in de tweede elektriciteitsrichtlijn). Omdat deze artikelen geen praktische betekenis meer hebben, en, indien zij zouden worden gehandhaafd, moeten worden geactualiseerd in het licht van de gewijzigde omstandigheden en de derde elektriciteitsrichtlijn, wordt voorgesteld deze artikelen te laten vervallen.
Onderdeel AB
In dit onderdeel wordt artikel 77i aangepast. In artikel 77i is aangegeven voor overtreding van welke artikelen in de Elektriciteitswet 1998 een boete kan worden opgelegd. Hoofdlijn is dat artikelen die meer administratieve- of meldingsverplichtingen bevatten, opgenomen zijn in het eerste lid onderdeel a (boete van maximaal € 450 000 of 1% van de omzet). De belangrijke inhoudelijke verplichtingen zijn opgenomen in de opsomming van artikel 1, onderdeel b (boete van maximaal 10% van de omzet).
Onderdeel AC
Naast artikel 7 van de Elektriciteitswet 1998, waarin aan de NMa de bevoegdheid wordt gegeven informatie op te vragen, bevat artikel 78 van de Elektriciteitswet 1998 de bevoegdheid voor de minister om informatie op te vragen. artikel 78 wordt op een vergelijkbare wijze aangepast als artikel 7. Dit is in lijn met de huidige tekst van artikel 34 van de Gaswet. Met deze wijziging wordt buiten twijfel gesteld dat ook de minister de voor verordening 714/2009 benodigde informatie op kan vragen.
Onderdeel AE
Artikel 85 heeft betrekking op de door marktpartijen aan de minister verschuldigde bedragen voor bepaalde besluiten van de minister. In de huidige situatie worden ontheffingen op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 afgegeven door de minister, en wordt hiervoor op basis van artikel 85 een bedrag in rekening gebracht. Uit de derde elektriciteitsrichtlijn vloeit voort dat ontheffingen voor gesloten distributiesystemen worden afgegeven door de NMa. Om deze reden is de verwijzing naar artikel 15 in artikel 85 geschrapt.
Onderdeel AF
Artikel 40 van de derde elektriciteitsrichtlijn heeft betrekking op het bijhouden van gegevens door de leveranciers. In dit artikel is aangegeven welke gegevens een leverancier moet bewaren en hoe lang. Ook is aangegeven aan wie deze gegevens ter beschikking moeten worden gesteld. Ter implementatie van dit artikel worden aan artikel 86 van de Elektriciteitswet 1998 twee leden toegevoegd. Dit artikel heeft betrekking op zowel de boekhouding van leveranciers als van producenten. Door de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 43, zevende lid, in het tweede lid van artikel 86, bestaat de mogelijkheid om de gedetailleerde voorschriften uit artikel 40 van de derde elektriciteitsrichtlijn, die aangeven wat de boekhouding precies moet omvatten, bij ministeriële regeling vast te leggen. De openbaarmaking ingevolge het aan artikel 86 toegevoegde vijfde lid, is geen openbaarmaking in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur, aangezien het hier een specifieke, uit de derde elektriciteitsrichtlijn voortvloeiende procedure betreft.
Onderdeel AG en AI
Artikel 8 van verordening 713/2009 is de bevoegdheid opgenomen van het Agentschap om, in een beperkt aantal situaties, besluiten te nemen over grensoverschrijdende infrastructuur. Als hoofdregel is de NMa bevoegd om voor alle infrastructuur, dus ook voor grensoverschrijdende infrastructuur, besluiten te nemen in verband met bijvoorbeeld het toegangsregime en de tarieven. Indien echter voor grensoverschrijdende infrastructuur de regulerende instanties in twee of meer lidstaten niet tot overeenstemming kunnen komen over de benodigde besluiten over reguleringskwesties of indien de betrokken regulerende instanties hierom verzoeken, kunnen de nodige besluiten door het Agentschap worden genomen. Dit in aanvulling op de bepalingen van artikel 37 van de derde elektriciteitsrichtlijn, waarin onder andere is opgenomen dat regulerende instanties nauw samenwerken met betrekking tot grensoverschrijdende kwesties. Om te voorkomen dat op nationaal niveau zowel de NMa als het Agentschap formeel bevoegd zijn in bepaalde situaties besluiten te nemen, is in het voorgestelde artikel 86ca vastgelegd dat als het Agentschap bevoegd is, de NMa niet bevoegd is. Aan deze aanvulling is ook het opschrift van hoofdstuk 6, paragraaf 9, aangepast.
Onderdeel AH
Artikel 17 van verordening 714/2009 heeft betrekking op de ontheffing voor nieuwe interconnectoren. Dit onderwerp was in verordening 1228/2003 opgenomen in artikel 7. Dit artikel geeft de gronden aan om ontheffing te verlenen, de artikelen waarvan ontheffing kan worden verleend en de procedure. In artikel 17, vierde lid, van verordening 714/2009 is bepaald dat het besluit over een ontheffing wordt genomen door de nationale regulerende instantie, in Nederland de raad van bestuur van de NMa (zie de voorgestelde wijziging van artikel 5 van de Elektriciteitswet 1998). In het vijfde lid wordt een aantal situaties beschreven waarin het Agentschap een besluit kan nemen. Dit is – kort samengevat – als de betrokken regulerende instanties niet binnen zes maanden overeenstemming bereiken over de ontheffing of op verzoek van de betrokken regulerende instanties.
Het zesde lid van artikel 17 bepaalt dat de lidstaten er ook voor kunnen kiezen om de nationale regulerende instantie of het Agentschap niet te laten beslissen over ontheffing, maar het «bevoegde orgaan». De regulerende instantie of het Agentschap krijgen dan een adviesrol. Van deze mogelijkheid is, in lijn met de huidige situatie, gebruik gemaakt door in artikel 86c aan de minister de taak op te dragen te beslissen over de ontheffingen. De minister is hiermee het «bevoegde orgaan» in de zin van artikel 17, zesde lid, van de verordening.
In verband met de verordening zijn in artikel 86c twee aanpassingen aangebracht. In de eerste plaats wordt de verwijzing naar artikel 7 van Verordening 1228/2003 vervangen door de verwijzing naar artikel 17 van verordening 714/2009. In de tweede plaats wordt in dit artikel door het benoemen van de adviserende rol van het Agentschap, er rekening mee gehouden dat niet in alle gevallen de NMa zal adviseren, maar dat dit, als dit uit verordening 714/2009 voortvloeit, in plaats van de raad van bestuur van de NMa het Agentschap kan zijn.
Onderdeel AJ
Dit onderdeel strekt ter implementatie van artikel 43 van de derde elektriciteitsrichtlijn. Blijkens overweging 22 bij de derde elektriciteitsrichtlijn hangt dit artikel 43 samen met het feit dat er verschillende types van marktorganisatie bestaan. Zo zijn er lidstaten die voor een volledige eigendomsontvlechting hebben gekozen, en andere lidstaten die kiezen voor een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder als bedoeld in hoofdstuk V van de derde elektriciteitsrichtlijn. Deze bepaling is bedoeld als een vangnet voor ongewenste situaties, en het voorgestelde artikel 86f is dan ook beperkt tot de hoofdlijnen.
In het eerste lid wordt een meldingsplicht aan de minister opgenomen voor elke voorgenomen wijziging van de zeggenschap in een productie-installatie of in een onderneming die een productie-installatie beheert. De term «zeggenschap» in de zin van artikel 26 Mededingingswet impliceert dat er sprake is van een «beslissende invloed». Deze meldingsplicht geldt voor één van de betrokken partijen. Terwijl het wellicht voor de hand ligt om deze verplichting neer te leggen bij de «verkrijgende partij» is hier gekozen voor de formulering «één van de betrokken partijen» aangezien niet in alle gevallen evident is wie de «verkrijgende partij» is, bijvoorbeeld in het geval van een fusie. Een melding van één van de betrokken partijen ontslaat de andere partijen van hun meldingsplicht. Gelet op doel en achtergrond van deze bepaling is het weinig zinvol om deze verplichting op te leggen aan relatief kleine partijen. De meldingsplicht geldt daarom alleen voor productie-installaties die minimaal 250 MW produceren.
In het tweede lid is aangegeven op welke gronden de minister voorschriften kan verbinden aan het uitoefenen van de zeggenschap. Dit zijn de, nauw met elkaar samenhangende, gronden van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid en leveringszekerheid. In artikel 43, eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn wordt aangegeven dat de maatregelen verenigbaar moeten zijn met artikel 30 van het EG-verdrag (thans artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). De gronden openbare veiligheid, voorzieningszekerheid en leveringszekerheid zijn een selectie van de in verband met de elektriciteitssector relevante overwegingen die op grond van artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bij deze maatregelen een rol mogen spelen.
In het derde lid wordt bepaald dat een wijziging in de zeggenschap die niet wordtgemeld ingevolge het eerste lid door een rechterlijke uitspraak vernietigbaar is. Hierdoor is de melding niet vrijblijvend, en kan het niet melden ingrijpende gevolgen hebben. Zowel de minister als andere partijen kunnen voor de rechter een beroep doen op deze vernietigbaarheid. Artikel 49 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek geeft voor de vernietiging van rechtshandelingen de keuze tussen een buitengerechtelijke verklaring of een rechterlijke uitspraak. In het derde lid is vastgelegd dat vernietigbaarheid door een rechtelijke uitspraak geschiedt en niet door een buitengerechtelijke verklaren omdat op deze wijze duidelijkheid bestaat over de vraag of de wijziging in zeggenschap in stand kan blijven. Dit is van belang omdat verschillende partijen bij deze transactie betrokken zijn en het onwenselijk is dat één of meer van deze partijen in onzekerheid zouden verkeren over de status van hun afspraken. Door vast te leggen dat vernietiging altijd geschiedt door een rechtelijke uitspraak, wordt deze onzekerheid voorkomen. Het is voor alle betrokkenen belangrijk om helder te hebben welke procedures moeten worden gevolgd bij de melding. Op basis van het vierde lid zal daarom een ministeriële regeling worden opgesteld met betrekking tot de melding. Onderwerpen die in deze ministeriële regeling aan de orde zullen komen zijn bijvoorbeeld op welke wijze een melding moet geschieden en aan welke eisen de melding moet voldoen, bijvoorbeeld welke informatie moet worden verstrekt. In deze regeling zal ook worden ingegaan op de termijn waarbinnen gemeld moet worden. Te denken valt daarbij aan een voorschrift dat de voorgenomen wijziging vier maanden van tevoren aan de minister moet worden gemeld. Deze vier maanden zijn nodig omdat, mocht de minister maatregelen willen treffen naar aanleiding van de melding, deze maatregelen aan de Europese Commissie moeten worden voorgelegd. De Commissie kan dan binnen twee maanden reageren. Als de Commissie niet binnen twee maanden reageert, betekent dit dat de maatregelen door de minister getroffen kunnen worden. Mocht de minister binnen vier maanden niet reageren, betekent dit dan een voorgenomen overname doorgang kan vinden. Indien geen aanleiding bestaat om tot maatregelen over te gaan, zal de minister dit uiteraard op zo kort mogelijke temrijn aan betrokkenen laten weten.
De in dit artikel beschreven procedure heeft raakvlakken met het mededingingsrecht, en meer in het bijzonder de concentratietoets op basis van Verordening nr. 139/2004 van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEU 2004, L24) (hierna: Concentratieverordening). Op basis van artikel 21, vierde lid, van de Concentratieverordening worden overnames met een communautaire dimensie op mededingingsaspecten beoordeeld door de Europese Commissie. De in dit wetsvoorstel opgenomen meldingsplicht en de procedure van artikel 21, vierde lid, van de Concentratieverordening moeten apart worden bezien. Deze twee procedures zijn wel compatibel met elkaar gelet op het toezicht door de Europese Commissie, de belangen die kunnen worden ingeroepen en het oogmerk van de procedures. Dit is vanuit Europeesrechtelijk kader ook juist: immers beide richtlijnen bieden een apart en zelfstandig kader dat specifiek geldt voor elektriciteit en gas naast het kader dat door de Concentratieverordening, in het bijzonder artikel 21, vierde lid wordt gesteld. De Concentratieverordening staat niet hiërarchisch boven beide richtlijnen. De voorgestelde bepaling is dan ook niet strijdig met het kader van artikel 21, vierde lid, van de Concentratieverordening: de minister kan alleen ingrijpen op grond van openbare orde en openbare veiligheid (waaronder ook de leveringszekerheid valt, zie arrest Campus Oil en eerder genoemd arrest Commissie/België) en dat zijn de reeds bij voorbaat erkende belangen als genoemd in artikel 21, vierde lid, tweede zin. Bij het in dit onderdeel voorgestelde artikel en artikel 43 van de derde elektriciteitsrichtlijn gaat het om de bescherming van de publieke belangen, terwijl de Concentratieverordening gaat over beoordeling van concentraties en overnames vanuit mededingingsoogpunt. De Concentratieverordening verzet zich niet tegen het beschermen van publieke belangen door middel van andere instrumenten dan de Concentratieverordening (zie aanhef artikel 21, vierde lid, Concentratieverordening).
Onderdeel AK
Artikel 37, eerste lid, onderdeel o, van de derde elektriciteitsrichtlijn draagt aan de nationale regulerende instantie als taak op om jaarlijks een rapportage te publiceren over de conformiteit van de leveringsprijzen aan artikel 3 van deze richtlijn. Artikel 3 van de derde elektriciteitsrichtlijn heeft betrekking op de openbare dienstverplichting en de bescherming van de afnemer. Op basis van artikel 95b, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 ontvangt de NMa jaarlijks en ook bij wijziging van de leveringsprijzen voor kleinverbruikers een opgave hiervan. Indien de NMa van oordeel is dat de leveringsprijzen onredelijk zijn, kan de NMa op basis van het derde lid van artikel 95b een maximum vaststellen. De analyse die gevraagd wordt op basis van artikel 37, eerste lid, onderdeel o, van de derde elektriciteitsrichtlijn wordt in feite al door de NMa verricht. In het voorgestelde twaalfde lid van artikel 95b wordt, in lijn met artikel 37, eerste lid, onderdeel o, van de derde elektriciteitsrichtlijn ook aan de NMa gevraagd hierover jaarlijks te publiceren.
Onderdeel AL
Artikel 95k heeft betrekking op de zogenaamde stroometikettering, waarover voor de eerste maal voorschriften zijn opgenomen in de tweede elektriciteitsrichtlijn. In artikel 3, negende lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn worden de regels voor stroometikettering aangescherpt en uitgebreid. Nieuw zijn de eisen over de wijze waarop de gegevens moeten worden vermeld. Kernelementen zijn hierbij begrijpelijk en vergelijkbaar. Deze twee elementen zijn, ter implementatie van artikel 3, negende lid, onderdeel a, van de derde elektriciteitsrichtlijn opgenomen in de aanhef van het eerste lid van artikel 95k. Ook nieuw is de bepaling dat eindafnemers in kennis moeten worden gesteld van informatie over de procedures voor geschillenbeslechting (artikel 3, negende lid, onderdeel c). Dit is toegevoegd in een nieuw zevende lid van artikel 95k.
Onderdeel AM
In artikel 3 lid 16 van de derde elektriciteitsrichtlijn staat dat de Europese Commissie een checklist opstelt voor energiegebruikers. Deze checklist moet energiegebruikers voorzien van praktische informatie inzake de rechten van energiegebruikers. Vervolgens moet deze checklist aan afnemers ter beschikking worden gesteld. De richtlijn biedt de keuze dit te laten doen door leveranciers of netbeheerders. Gelet op de centrale positie van de leverancier bij contacten met afnemers, ligt het voor de hand dat de leverancier verantwoordelijk is voor deze, door de Europese Commissie opgestelde, checklist. Via de in dit onderdeel voorgestelde aanvulling van artikel 95m van de Elektriciteitswet 1998 wordt dit aangevuld. Leveranciers kunnen in de meeste gevallen aan het voorschrift in dit artikel voldoen indien zij in hun contacten met afnemers verwijzen naar een vindplaats van deze checklist (bijvoorbeeld op hun eigen internetsite of eventueel via ConsuWijzer).
Artikel II
Onderdeel A
In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, is een definitie van «gas» opgenomen, die wordt herzien. De voorgestelde definitie sluit aan bij artikel 1, tweede lid, van de derde gasrichtlijn. Hierin wordt duidelijk dat deze richtlijn enerzijds betrekking heeft op aardgas, en anderzijds betrekking heeft op biogas voor zover dit in het netwerk kan worden vervoerd. Met de toenemende initiatieven op het gebied van biogas, is het belangrijk de reikwijdte van de Gaswet duidelijk te maken waar het biogas betreft. In de voorgestelde definitie van biogas wordt, in aansluiting op de derde gasrichtlijn, het onderscheid gemaakt tussen aardgas en biogas. Biogas moet dan wel bepaalde, met aardgas vergelijkbare eigenschappen hebben en het moet mogelijk en veilig zijn dit biogas te transporteren in het «gewone» netwerk. Netwerken waar bijvoorbeeld ruw biogas in worden getransporteerd dat nog moet worden opgewerkt tot «aardgas-kwaliteit» vallen buiten de reikwijdte van deze definitie. In verband met deze definitie is in onderdeel ao ook een definitie opgenomen van hernieuwbare energiebronnen, onder verwijzing naar de richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Voor biogas relevante hernieuwbare bronnen zijn bijvoorbeeld biomassa, stortgas of gas van rioolzuiveringsinstallaties.
Als gevolg van het derde energiepakket zijn de tweede gasrichtlijn en verordening 1775/2005 vervangen door de derde gasrichtlijn en een nieuwe verordening. Om deze reden worden in artikel 1, onderdeel q en v, de verwijzingen naar de oude richtlijn en verordening vervangen door de verwijzing naar de nieuwe richtlijn en verordening.
Voor de overige aanvullingen van artikel 1 van de Gaswet wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel A, waar soortgelijke toevoegingen hebben plaatsgevonden.
Onderdeel B
Algemeen
Evenals de derde elektriciteitsrichtlijn, stelt de derde gasrichtlijn in de artikelen 39 tot en met 44 regels over de nationale regulerende instanties. Deze regels zijn grotendeels gelijk aan de regels hieromtrent in de artikelen 35 tot en met 40 van de derde elektriciteitsrichtlijn. Anders dan in de Elektriciteitswet 1998 ontbreekt in de Gaswet een afzonderlijke paragraaf over uitvoering en toezicht. Omwille van de inzichtelijkheid wordt voorgesteld in de Gaswet wel een dergelijke paragraaf op te nemen als paragraaf 1.1a. Artikelen die op verschillende plaatsen in de Gaswet staan en betrekking hebben op uitvoering en toezicht, zijn in deze paragraaf samengebracht.
Artikel 1a
artikel 1a is grotendeels gelijkluidend aan het voorgestelde artikel 5 van de Elektriciteitswet 1998. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5 in artikel I, onderdeel C.
Artikel 1b
artikel 1b is grotendeels gelijkluidend aan het voorgestelde artikel 5a van de Elektriciteitswet 1998. Voor een toelichting op dit artikel wordt dan ook verwezen naar een toelichting op artikel 5a in artikel I, onderdeel C.
Uitgangspunt is dat de NMa is belast met de uitvoering en het toezicht op de naleving van de Gaswet en verordening 715/2009. Hierop zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft de artikelen 54 tot en met 57 van de Gaswet. Deze artikelen hebben betrekking op het kleine-veldenbeleid. De minister is en blijft belast met het toezicht hierop, en kan ambtenaren aanwijzen voor het toezicht op de naleving. Het kleineveldenbeleid en de balansrol die het Groningenveld daarbij speelt zijn van belang voor het duurzaam beheren van de Nederlandse gasvoorkomens en dragen bij aan het betrouwbaar en doelmatig functioneren van de Nederlandse en Europese gasvoorziening. Toezicht op dit beleid ligt gelet op de publieke belangen primair bij de nationale overheid en is derhalve niet direct opgedragen aan de NMa.
In de tweede plaats betreft het de artikelen 8 en 35a van de Gaswet. Hierbij wordt opgemerkt dat die delen van het kwaliteits- en capaciteitsdocument die betrekking hebben op investeringen, wel onder het toezicht van de NMa vallen. Dit vloeit voort uit artikel 41, eerste lid, onderdeel g, van de derde garichtlijn. In dit artikel staat dat de nationale regulerende instantie toezicht houdt op de investeringsplannen van de transmissiesysteembeheerders. In de Nederlandse situatie wordt het onderdeel van het kwaliteits- en capaciteitsdocument dat betrekking heeft op investeringen beschouwd als «nationaal investeringsplan» in de zin van de richtlijn. Voor het overige hebben de artikelen 8 en 35a betrekking op de kwaliteit en veiligheid van netwerken. Naast de NMa speelt hier ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) een rol. In de huidige situatie heeft de minister voor het toezicht op de naleving naast de NMa ook de inspecteur-generaal der mijnen en de onder hem vallende inspectieambtenaren een rol gegeven bij het toezicht op de naleving. Om deze reden is het toezicht op de naleving van deze artikelen niet rechtstreeks aan de NMa opgedragen.
In vergelijking met de huidige situatie zijn de volgende artikelen voor het eerst rechtstreeks aan de NMa opgedragen: paragraaf 1.2 (aanwijzing van netbeheerders) met uitzondering van artikel 8, en de artikelen 72, 73, en 80 tot en met 85a.
Artikel 1c
In artikel 1c worden de taken die ingevolge artikel 1b niet bij de NMa berusten, aan de minister opgedragen. De minister zal de taken opdragen aan aangewezen ambtenaren. In het derde lid van artikel 1c wordt artikel 1b, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat de minister voor de artikelen 8, 35a en 54 tot en met 57 de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren bekend maakt door een mededeling in de Staatscourant en dat de minister een bindende aanwijzing kan geven in verband met de naleving van deze artikelen. Ook van deze bindende aanwijzing moet mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
Artikel 1d, 1e en 1f
De artikelen 1d, 1e en 1f zijn inhoudelijk grotendeels gelijk aan de voorgestelde artikelen 5b, 5c en 6 van de Elektriciteitswet 1998. Er wordt voor een toelichting dan ook verwezen naar de toelichting op deze artikelen in artikel I, onderdeel C. In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat twee taken, genoemd in artikel 5b van de Elektriciteitswet 1998, niet voorkomen in artikel 1d van de Gaswet. Het betreft het volgen van de productiecapaciteit met het oog op de continuïteit van de voorziening en het volgen van de technische samenwerking tussen netbeheerders van landelijke netten. Reden dat deze twee taken niet in artikel 1d voorkomen is dat deze twee taken wel opgenomen zijn in artikel 37 van de derde elektriciteitsrichtlijn, maar vergelijkbare taken niet voorkomen in artikel 41 van de derde gasrichtlijn.
Artikel 1g en 1h
artikel 1g heeft eenzelfde strekking als artikel 7 van de Elektriciteitswet 1998. De inhoud van artikel 1g is thans opgenomen in artikel 34 en 35 van de Gaswet. Omwille van de duidelijkheid vervallen deze artikelen (zie artikel II, onderdeel AG), en komt de inhoud van deze artikelen terug in artikel 1g en 1h. Artikel 1h is daarbij opgenomen omdat ingevolge artikel 1c, aan de minister enkel taken zijn opgedragen. De inhoudelijke aanpassingen zijn vergelijkbaar met de aanpassingen in artikel 7 van de Elektriciteitswet 1998, en kortheidshalve wordt, in aanvulling op bovenstaande toelichting verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel D.
Onderdeel C
De voorgestelde wijziging van artikel 2 heeft eenzelfde achtergrond als het in artikel I, onderdeel F voorgestelde artikel 10. Kortheidshalve wordt voor een toelichting op de artikelen 2 verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel F.
Onderdeel D
De in artikel 2a opgenomen bepalingen hebben betrekking op de mogelijkheid voor een ontheffing te verlenen van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen voor een gesloten distributiesysteem. Dit artikel is opgesteld langs dezelfde lijnen als het vergelijkbare artikel voor elektriciteit (artikel 15, zie artikel I, onderdeel M). Kortheidshalve wordt naar de toelichting op dit artikel verwezen.
Onderdeel E
Artikel 2b van de Gaswet heeft betrekking op interconnector-beheerders. De derde gasrichtlijn kent, evenals de derde elektriciteitsrichtlijn, enkele aanvullende voorschriften voor interconnector-beheerders. Eén van de voornaamste wijzigingen is dat een interconnector-beheerder moet worden aangewezen door de minister en, voorafgaand aan deze aanwijzing, gecertificeerd moet worden door de NMa. Ook gelden aanvullende voorschriften indien een persoon uit een derde land zeggenschap heeft over een eigenaar van een landsgrensoverschrijdend net of een interconnector-beheerder. De voorgestelde wijziging van artikel 2b van de Gaswet past artikel 2b aan naar aanleiding van deze wijzigingen. Dezelfde elementen zijn ook opgenomen in artikel 10Aa van de Elektriciteitswet 1998. Voor een nadere toelichting wordt dan ook kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel G.
Onderdeel F
In artikel 2c van de Gaswet is het zogenaamde groepsverbod opgenomen. Aan dit artikel worden twee leden toegevoegd, die vergelijkbaar zijn met de in artikel I, onderdeel I, aan artikel 10b van de Elektriciteitswet 1998 toegevoegde leden. Kortheidshalve wordt dan ook verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel I.
Onderdeel G, H, I, J en L
Deze onderdelen strekken tot aanpassing van de artikelen 3b, 4, 5, 6 en 9a van de Gaswet in verband met andere voorgestelde wijzigingen in de Gaswet. De voorgestelde wijziging van artikel 3b van de Gaswet is vergelijkbaar met de wijziging van artikel 10a van de Elektriciteitswet 1998. Voor een toelichting hierop wordt dan ook verwezen naar artikel I, onderdeel H. De wijziging van de onderdelen H, I en J is vergelijkbaar met de wijziging van artikel I, onderdeel J, K en L. Voor een nadere toelichting wordt kortheidshalve naar de toelichting op deze onderdelen verwezen. De wijziging van onderdeel L betreft een aanpassing van de verwijzing naar een artikel in de Gaswet.
Onderdeel K
Door de wijzigingen in artikel 9 van de derde gasrichtlijn ten opzichte van artikel 9 van de tweede gasrichtlijn, is de bepaling waarnaar in artikel 7 wordt verwezen, vervallen. Om deze reden kan deze zin vervallen in artikel 7.
Onderdeel M
Nieuw in de derde gasrichtlijn zijn de in artikel 15 neergelegde eisen voor de onafhankelijkheid van een opslagsysteembeheerder, in de terminologie van de Gaswet een gasopslagbedrijf. Deze eisen in de derde gasrichtlijn voor onafhankelijkheid gelden alleen als aan twee voorwaarden is voldaan: er moet sprake zijn van een gasopslagbedrijf dat deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf en de toegang tot de gasopslaginstallatie moet in technische of economische zin noodzakelijk zijn voor een efficiënte toegang tot het systeem voor de levering aan netgebruikers. Het gaat, kort samengevat, om verticaal geïntegreerde gasopslagbedrijven waarop de verplichting te onderhandelen, opgenomen in artikel 18g, eerste lid, rust.
In artikel 15, tweede lid, van de derde gasrichtlijn is een nadere uitwerking opgenomen van deze onafhankelijkheid van een gasopslagbedrijf. Ook kan de Europese Commissie hier een nadere uitwerking aan geven in richtsnoeren. Voorgesteld wordt de eisen uit het tweede lid en, indien deze tot stand komen, de richtsnoeren, te implementeren via een algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur strekt uitsluitend ter implementatie van de richtlijn en de eventuele richtsnoeren. Reden voor een algemene maatregel van bestuur is dat deze meer flexibiliteit biedt om de richtsnoeren van de Commissie, die anders dan de naam doet vermoeden wel bindend zijn, te implementeren.
Onderdeel N
Artikel 16 van de derde gasrichtlijn stelt regels voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, gasopslagbedrijven en LNG-bedrijven over het omgaan met informatie. Naast enkele regels over de vertrouwelijkheid van informatie, die zijn geïmplementeerd in artikel 37 van de Gaswet, kent dit artikel ook een bepaling over het openbaar maken van informatie. Deze nieuwe bepaling, die tot doel heeft bij te dragen aan het goed functioneren van de interne markt voor gas, is een taak voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, de gasopslagbedrijven en de LNG-bedrijven en is daarom toegevoegd aan artikel 10 van de Gaswet, waar ook andere taken staan beschreven. Deze toevoeging is in lijn met de toevoeging aan artikel 16, tweede lid, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998 (zie artikel I, onderdeel N).
Onderdeel O
Artikel 10a van de Gaswet noemt de taken die specifiek aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zijn opgedragen. Aan deze taken worden vijf taken toegevoegd.
artikel 7 van de derde gasrichtlijn heeft betrekking op de regionale samenwerking. Zowel lidstaten als nationale regulerende instanties als transmissiesysteembeheerders moeten ingevolge het eerste lid van artikel 7 samenwerken om te komen tot een concurrerende interne markt voor aardgas. Voor deze regionale samenwerking kunnen op basis van artikel 12, derde lid, van verordening 715/2009 gebieden worden vastgesteld. De taken van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet worden nu aangevuld met de taak regionaal samen te werken.
Een ander element van artikel 7 van de derde gasrichtlijn dat implementatie behoeft, is de verplichting voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zorg te dragen voor één of meer geïntegreerde netten op regionaal niveau waarbij meerdere lidstaten samenwerken bij het beheer van dit net (artikel 7, derde lid). Deze verplichting wordt eveneens toegevoegd aan het eerste lid van artikel 10a van de Gaswet. Ten behoeve van deze samenwerking kan afstemming van regelgeving tussen lidstaten gewenst zijn.
Artikel 13, tweede lid, van de derde gasrichtlijn heeft betrekking op de taak van transmissiesysteembeheerders voldoende grensoverschrijdende capaciteit te bouwen onder bepaalde economische voorwaarden. Juist bij het bouwen van grensoverschrijdende capaciteit is afstemming tussen beheerders van de betrokken lidstaten van belang. artikel 13, tweede lid, draagt daar aan bij door alle transmissiesysteembeheerders de verplichting op te leggen voldoende grensoverschrijdende capaciteit te bouwen. Daarbij dient de netbeheerder rekening te houden met alle economisch redelijke en technisch haalbare vraag naar capaciteit, rekening houdend met de leverings- en voorzieningszekerheid van gas. Deze taak is eveneens toegevoegd aan artikel 10a, eerste lid.
Als vierde taak is toegevoegd het uitvoeren van de taken uit verordening 715/2009. Voor een toelichting op dit onderdeel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel 16, tweede lid, onderdeel l (zie artikel I, onderdeel N).
Als vijfde taak wordt toegevoegd de samenwerking met het Agentschap. Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 16, tweede lid, onderdeel m (zie artikel I, onderdeel N).
Ook in het kader van de regionale samenwerking bestaat de mogelijkheid dat landelijk netbeheerders uit verschillende landen een zogenaamde gemeenschappelijke onderneming oprichten. Deze mogelijkheid is zowel in de derde elektriciteitsrichtlijn als in de derde gasrichtlijn opgenomen en is nader toegelicht in artikel I, onderdeel N. Voor de toevoeging van een nieuw zevende en achtste lid aan artikel 10 wordt eveneens verwezen naar deze toelichting.
Onderdeel P en Q
De wijzigingen in deze onderdelen zijn vergelijkbaar met de wijzigingen in de onderdelen S, U en V van artikel I. Voor een toelichting wordt hiernaar dan ook verwezen. In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat, anders dan in artikel 31 en 31a van de Elektriciteitswet 1998, in artikel 12b van de Gaswet geen inhoudelijke bepalingen zijn opgenomen. Om deze reden vervallen geen onderdelen van artikel 12b van de Gaswet, maar wordt volstaan de opdracht in artikel 12b, tweede lid, om bepaalde zaken in de codes te regelen, te wijzigen in de mogelijkheid deze onderwerpen in de codes te regelen. Op deze wijze wordt een mogelijk met de Europese netcodes tegenstrijdige opdracht aan de NMa voorkomen.
Onderdeel R
De wijzigingen die ingevolge dit onderdeel worden aangebracht in artikel 12f van de Gaswet, dat betrekking heeft op het vaststellen van de zogenaamde codes, zijn vergelijkbaar met de wijzigingen die worden voorgesteld voor artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998. Verschil is dat in artikel 12f van de Gaswet reeds naar de verordening wordt verwezen, waar dit bij de Elektriciteitswet 1998 nog niet het geval is. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 36, opgenomen in artikel I, onderdeel W.
Onderdeel S
Artikel 6 van tweede gasrichtlijn en artikel 8 van de derde gasrichtlijn hebben betrekking op technische voorschriften over de minimumeisen waaraan moet worden voldaan voor aansluiting op het systeem van LNG-installaties, opslaginstallaties en andere transmissie- of distributiesystemen. In artikel 12i, vierde lid, van Gaswet staat dat de voorwaarden die op basis van artikel 12b van de Gaswet worden vastgesteld, deze technische voorschriften bevatten. artikel 8 van de derde gasrichtlijn is inhoudelijk gelijk aan artikel 6 van de tweede gasrichtlijn. Om deze reden kan worden volstaan met een aanpassing van de verwijzing.
Onderdeel T en U
Deze twee onderdelen betreffen aanpassingen van verwijzingen naar verordening 715/2009 en de derde gasrichtlijn in de artikelen 15 en 16 van de Gaswet.
Onderdeel V
artikel 5, vierde lid, van verordening 1775/2005 stelt – kort samengevat – regels hoe te handelen in geval van een situatie van ongebruikte transportcapaciteit en contractuele congestie. Indien door toepassing van deze regels inbreuk wordt gemaakt op bestaande transportcontracten, overleggen transmissiesysteembeheerders en netgebruikers hoe de ongebruikte capaciteit op de secundaire markt te gebruiken. In dit geval moet er ook overleg met «de bevoegde instanties» worden gevoerd. artikel 16a van de Gaswet bepaalt dat deze bevoegde instantie de raad van bestuur van de NMa is. In verordening 715/2009 komt de inhoud van artikel 5 lid 4 van verordening 1775/2005 in gewijzigde vorm terug in artikel 16 lid 4. Hierin wordt bepaald dat in geval van fysieke congestie door de transmissiesysteembeheerder of de regulerende instanties niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie worden toegepast. Wie de regulerende instantie is, is ten algemene geregeld in het voorgestelde artikel 1a van de Gaswet. Om deze reden kan artikel 16a vervallen.
Onderdeel W
De aanpassing in artikel 17a, eerste lid, is vergelijkbaar met de aanpassing van artikel 24b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op deze wijziging van artikel I, onderdeel Q.
Onderdeel X, Y, Z, AA en AD
artikel 33 van de derde gasrichtlijn – dat betrekking heeft op de toegang tot opslag – maakt onderscheid tussen een systeem voor onderhandelde toegang en voor gereguleerde toegang. De huidige Gaswet bevat – ter implementatie van eerdere gasrichtlijnen – in de artikelen 18 tot en met 18f een specifieke vorm van gereguleerde toegang die van toepassing is op gasopslagbedrijven met een economische machtspositie. Voor gasopslagbedrijven die geen economische machtspositie hebben, geldt een systeem van onderhandelde toegang dat in het huidige artikel 18g is vastgelegd. De reden om voor gereguleerde toegang te kiezen, was dat er destijds weinig alternatieven voorhanden waren om in de behoefte aan flexibiliteit te voorzien. Bij afhankelijkheid van een beperkt aantal opslagen moet regulering de betaalbaarheid en kwaliteit waarborgen. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting, zijn in de huidige marktsituatie voor gasopslagen reeds veel alternatieven aanwezig. Een systeem van onderhandelde toegang dat voor alle gasopslagbedrijven geldt, sluit daarom beter aan bij de ontwikkelingen van de gasmarkt. Om deze reden zijn in onderdeel Y de artikelen 18 tot en met 18f vervallen.
artikel 18g strekt tot het systeem van onderhandelde toegang, genoemd in artikel 33, derde lid, van de derde gasrichtlijn. Met het voorgestelde artikel 18g is zo nauw mogelijk aangesloten bij de tekst van de richtlijn. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.7 van het algemeen deel van de toelichting is dit wenselijk om de commerciële vrijheid van gasopslagbedrijven zo min mogelijk te beperken. Met het oog hierop is het eerste lid gewijzigd. In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling nader invulling te geven aan de situaties waarin de verplichting tot onderhandelen over toegang geldt. Het kan bijvoorbeeld wenselijk zijn van deze mogelijkheid gebruik te maken indien hierover onduidelijkheid zou ontstaan of marktomstandigheden daartoe aanleiding zouden geven. In het derde lid is expliciet neergelegd dat de verplichtingen ten aanzien van overleg over en publicatie van tarieven en voorwaarden, uitsluitend gelden indien er sprake is van de verplichting tot onderhandelen. Het vierde en vijfde lid zijn inhoudelijk gelijk aan het huidige artikel 18g, derde en vierde lid. Het zesde lid is nieuw en heeft betrekking op het voeren van overleg met representatieve organisaties van netgebruikers. Dit vloeit voort uit een wijziging in de derde gasrichtlijn ten opzichte van de tweede gasrichtlijn.
Na artikel 18g wordt in onderdeel AA een nieuw artikel ingevoegd. Het voorgestelde artikel 18ga bepaalt wanneer een gasopslagbedrijf, dat ingevolge artikel 18g, eerste lid, valt onder een regime van onderhandelde toegang, kan weigeren de opslag van gas of ondersteunende diensten te verrichten. De weigeringsgrond komt vrijwel overeen met het huidige artikel 18d, eerste lid, onderdeel a, dat op grond van onderdeel Y vervalt. In artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, is thans de mogelijkheid opgenomen te weigeren opslag te verrichten indien hierdoor een aantal wettelijke taken niet goed zou kunnen worden uitgevoerd. Deze weigeringsgrond behoeft niet terug te komen in het voorgestelde artikel 18ga, omdat deze uitzondering in feite ook reeds besloten ligt in de definitie van gasopslaginstallatie (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Gaswet).
Het aangepaste artikel 18g en het voorgestelde artikel 18ga laten onverlet dat bijvoorbeeld ook artikel 19 over geschillenbeslechting van toepassing is (onderdeel AD). Nadere regels op grond van de gasverordening zijn uiteraard ook van toepassing op gasopslagbedrijven. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de voorwaarden waaronder de opslagdienst wordt aangeboden.
Onderdeel AC
Dit onderdeel is vergelijkbaar met artikel I, onderdeel AI. Voor een toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel AI.
Onderdeel AD
Dit onderdeel bepaalt dat artikel 19 van de Gaswet dat betrekking heeft op geschillenbeslechting tevens gaat gelden voor geschillen met een gasopslagbedrijf. Daarmee wordt ook voor gasopslagbedrijven voldaan aan artikel 41, elfde lid, van de derde gasrichtlijn. Voor gasopslagbedrijven met een economische machtspositie geldt in artikel 18e van de huidige Gaswet reeds een specifiek artikel met betrekking tot geschillenbeslechting. Op grond van onderdeel X zal dit artikel vervallen.
Onderdeel AE
Als gevolg van de uitbreiding van de toepasselijkheid van artikel 19 van de Gaswet tot gasopslagbedrijven, is ook een wijziging van artikel 20 noodzakelijk. Dit artikel bakent de bevoegdheid van de NMa af voor landsgrensoverschrijdende geschillen. Ook bij gasopslag is niet volledig uit te sluiten dat dit zich kan voordoen.
Onderdeel AF
De toevoeging van twee leden aan artikel 32 van de Gaswet strekt ter implementatie van artikel 44 van de derde gasrichtlijn. Deze wijziging is vergelijkbaar met de wijziging van artikel 86 van de Elektriciteitswet 1998, welke wordt toegelicht in artikel I, onderdeel AF. Kortheidshalve wordt voor een verdere toelichting hiernaar verwezen.
Onderdeel AG en AL
In de nieuwe paragraaf 1.1a is een aantal bepalingen opgenomen over het toezicht op en de uitvoering van de Gaswet. Overeenkomstig de derde gasrichtlijn wordt met deze artikelen de belangrijke rol van de NMa benadrukt. In aansluiting op de structuur zoals die is gekozen bij de Elektriciteitswet 1998 wordt als sluitstuk van deze bepalingen de bevoegdheid geregeld alle benodigde informatie op te vragen. Deze bevoegdheid is thans geregeld in de artikelen 34 en 35 van de Gaswet. Mede met het oog op de derde gasrichtlijn, behoeven deze artikelen aanpassing en stroomlijning. Van de gelegenheid is gelijk gebruik gemaakt deze artikelen te verplaatsen naar de nieuwe paragraaf 1.1a. Als gevolg van deze verplaatsing moet in artikel 52a een verwijzing worden aangepast (zie onderdeel AL)
Onderdeel AH
Artikel 6 van verordening 1775/2005 heeft betrekking op transparantie-eisen voor transmissiesysteembeheerders. In het vierde lid van dit artikel is opgenomen dat de relevante punten van het transmissiesysteem waarover informatie moet worden gepubliceerd, door «de bevoegde instantie» moet worden goedgekeurd. Als bevoegde instantie is in artikel 38, eerste lid, van de Gaswet de raad van bestuur van de NMa aangewezen. Ook ingeval van het al dan niet publiceren van vertrouwelijke informatie kent artikel 6, vijfde lid, van Verordening 1775/2005 een rol voor «de bevoegde instantie». In verordening 715/2009 zijn de transparantie-eisen in artikel 18 opgenomen. Dit artikel heeft een vergelijkbare strekking als artikel 6 van verordening 1775/2005. Nu in het algemeen de NMa in artikel 1a, tweede lid, als bevoegde instantie in de zin van verordening 715/2009 is aangemerkt, kunnen het eerste en tweede lid vervallen.
Het derde lid van artikel 38 Gaswet is gebaseerd op richtsnoer 3.3, onderdeel 8, van verordening 715/2009. Omdat in dit onderdeel wordt gesproken over «relevante nationale instanties» is het nog steeds van belang dat deze wordt aangewezen. Om deze reden wordt het derde lid gehandhaafd.
Onderdeel AI
Artikel 38a strekt ter uitvoering van artikel 8 van verordening 1775/2005. Dit artikel 8 is in verordening 715/2009 vervangen door artikel 22, en ook inhoudelijk gewijzigd. De belangrijkste inhoudelijke wijziging is dat dit artikel zich niet alleen richt tot transmissiesysteembeheerders, maar ook tot opslag- en LNG-systeembeheerders. Zowel artikel 8 van verordening 1775/2005 als artikel 22 van verordening 715/2009 kennen een verplichting om van bepaalde contracten en procedures kennis te geven aan de regulerende instantie. Nu in artikel 1a ten algemene is vastgelegd dat de raad van bestuur van de NMa de regulerende instantie is in de zin van de verordening, kan dit artikel vervallen.
Onderdeel AJ
Dit onderdeel betreft een aanpassing van de verwijzing naar twee artikelen van de verordening.
Onderdeel AK
Dit onderdeel heeft eenzelfde strekking als artikel I, onderdeel AK. Voor een toelichting wordt kortheidshalve naar dit onderdeel verwezen.
Onderdeel AM
De in dit onderdeel voorgestelde aanvulling van artikel 52b heeft dezelfde strekking als de in artikel I, onderdeel AM, opgenomen aanvulling van artikel 95m van de Elektriciteitswet 1998. Kortheidshalve wordt dan ook naar deze toelichting verwezen.
Onderdeel AN en AO
In lijn met de Elektriciteitswet 1998 wordt ingevolge dit wetsvoorstel in een nieuwe paragraaf 1.1a een aantal artikelen ingevoegd over de uitvoering van en het toezicht op de Gaswet. In deze artikelen is mede de inhoud van de artikelen 59 en 60 van de Gaswet opgenomen. Om deze reden kan paragraaf 5.5, welke bestaat uit de artikelen 59 en 60, vervallen. De verwijzing in artikel 60ac naar artikel 60 is aan deze wijziging aangepast.
Onderdeel AP
Het artikel met betrekking tot bestuurlijke boetes in de Gaswet, artikel 60ad, wordt langs dezelfde lijnen aangepast als het artikel met betrekking tot de bestuurlijke boeten in de Elektriciteitswet 1998 (artikel 77i). Voor een toelichting op dit onderdeel wordt dan ook kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel AB.
Onderdeel AQ
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op de vergelijkbare wijziging van artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 (artikel I, onderdeel AE).
Onderdeel AR
Het voorgestelde artikel 66e strekt ter implementatie van artikel 47 van de derde gasrichtlijn. Deze bepaling heeft dezelfde strekking als het in artikel I, onderdeel AJ, opgenomen artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op dit onderdeel. In aanvulling op deze toelichting wordt opgemerkt dat de meldingsplicht van artikel 66e zich alleen richt op wijzigingen met betrekking tot zeggenschap in een LNG-installatie of degene die een LNG-installatie beheert (een LNG-bedrijf). Voor gasproductie-installaties, gasopslaginstallaties en gasopslagbedrijven geldt dat de minister al een vergelijkbare toets uitvoert bij het toekennen van een opsporingsvergunning, winningsvergunning of opslagvergunning op grond van de Mijnbouwwet. Om deze reden vallen gasproductie-installaties, gasopslaginstallaties en gasopslagbedrijven niet onder de reikwijdte van de in artikel 66e opgenomen meldingsplicht. De toetsing in het kader van de Mijnbouwwet is dus geen maatregel die voortvloeit uit de level playing field clausule, en vergunningen die op basis van de Mijnbouwwet worden verleend, hoeven dan ook niet ter goedkeuring te worden gemeld aan de Europese Commissie in het kader van deze clausule.
Onderdeel AS
Dit onderdeel heeft een vergelijkbare strekking als artikel I, onderdeel Y. Kortheidshalve wordt naar de toelichting op dit onderdeel verwezen.
Onderdeel AT
Artikel 12b, tweede lid, onderdeel b, van de Gaswet, biedt de mogelijkheid om capaciteit toe te delen door middel van een veiling of een andere marktconforme methode. Daaraan bestaat in het bijzonder behoefte ten aanzien van capaciteit die de landsgrens overschrijdt. De huidige Gaswet voorziet niet in de mogelijkheid voor de NMa om opbrengsten hieruit te betrekken in de methode van regulering die zij op grond van artikel 82 van de Gaswet vaststelt. Met de voorgestelde toevoeging van een tiende en elfde lid aan dit artikel wordt bereikt dat deze opbrengsten worden betrokken bij de reguleringsmethode en tariefvaststelling door de NMa. De NMa zal daardoor in de reguleringsmethode nadere regels dienen op te nemen die tot doel hebben de effecten van fluctuerende opbrengsten te verdisconteren in de gereguleerde transporttarieven. Bij de berekening van de tarieven van het transport van gas kan dan rekening worden gehouden met verschillen tussen geschatte en gerealiseerde opbrengsten als gevolg van de veiling van capaciteit. Dit voorkomt dat de netbeheerder wanneer er gekozen wordt voor veilingen per saldo meer of minder ontvangt dan bij toepassing van een vooraf vastgesteld tarief. Om de voorspelbaarheid van de opbrengst van veilingen te vergroten kunnen ook minimumprijzen worden vastgesteld, indien de gasvoorwaarden daarin voorzien. Op deze wijze worden ook betere mogelijkheden gegeven voor de toepassing van artikel 13 van verordening 715/2009. Dat artikel heeft betrekking op tariefregulering, ook in het geval een marktconforme methode wordt gebruikt.
Artikel III
Artikel 35 lid 5 van de derde elektriciteitsrichtlijn en artikel 39 lid 5 van de derde gasrichtlijn bepalen met betrekking tot de leden van de raad van bestuur van de NMa dat deze leden moeten worden benoemd voor termijn van vijf tot zeven jaar, die eenmaal verlengd kan worden. Volgens artikel 3, derde lid, van de Mededingingswet wordt de voorzitter benoemd voor zes jaar en worden de leden voor ten hoogste vier jaar benoemd. Met dit artikel wordt in de Mededingingswet de benoemingstermijn van de leden aangepast om aan deze eis te voldoen. Om te voldoen aan de eis dat er sprake moet zijn van een rouleringsschema, wordt ook de benoemingstermijn van de voorzitter aangepast. Hiermee wordt voorkomen dat de voorzitter en de leden tegelijkertijd aftreden.
Artikel IV
Artikel 47, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag verwijst voor de vraag wat onder een distributienet moet worden verstaan onder andere naar artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. In dit wetsvoorstel wordt artikel 15, eerste lid, zodanig aangepast dat de inhoud van dit lid niet meer overeen stemt met de bedoeling van deze verwijzing. Om deze reden wordt in dit artikel de verwijzing vervangen door de materiële inhoud van het huidige artikel 15, eerste lid. Hiermee wordt wat betreft de energiebelasting de bestaande situatie bij de zogenaamde bagatelnetten gehandhaafd.
Artikel V en VI
Deze twee artikelen regelen het overgangsrecht in verband met de gesloten distributiesystemen. In artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 en 2a van de Gaswet is thans de mogelijkheid opgenomen voor de neteigenaar vrijgesteld dan wel ontheven te worden van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. Deze mogelijkheid vervalt, maar wordt vervangen door de mogelijkheid voor een eigenaar van een gesloten distributiesysteemontheffing te verkrijgen van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. De eigenaar die ontheffing heeft verkregen heeft vervolgens belangrijke verantwoordelijkheden voor het beheer van het gesloten distributiesysteem.
De vrijstellingen en ontheffingen op basis van de huidige artikelen zijn voor onbepaalde tijd verleend. Het is echter niet mogelijk deze vrijstellingen en ontheffingen in stand te laten, omdat zij niet in alle gevallen voldoen aan de derde elektriciteits- en gasrichtlijn. Doel van het overgangsrecht is daarom te beoordelen of de huidige vrijstellingen en ontheffingen omgezet kunnen worden in ontheffingen die wel aan de derde elektriciteits- en gasrichtlijn voldoen, of dat de ontheffingen op afzienbare termijn moeten vervallen. Houder van een ontheffing krijgen daarom de mogelijkheid om aan de NMa te verzoeken te besluiten of de huidige vrijstelling of ontheffing kan worden vervangen door een nieuwe ontheffing. Dit verzoek moet binnen vier maanden worden gedaan. Wordt dit verzoek niet binnen vier maanden gedaan, vervalt de ontheffing een jaar na inwerkingtreding van de nieuwe artikelen met betrekking tot ontheffing.
Als wel binnen vier maanden een verzoek bij de NMa wordt ingediend, heeft de NMa vervolgens een termijn van 10 maanden dit verzoek te beoordelen. Een positief besluit leidt tot een nieuwe ontheffing. Dit betekent dat de eigenaar van het gesloten distributiesysteem aan de eisen moet voldoen die gelden bij deze ontheffing horen. Deze eisen zijn opgenomen in artikel I, onderdeel M en artikel II, onderdeel D. Eén van de belangrijkste eisen is dat de eigenaar van een gesloten distributiesysteem verantwoordelijk is voor het beheer hiervan.
Een negatief besluit leidt tot het vervallen van de huidige vrijstelling of ontheffing vier maanden nadat het besluit van de NMa onherroepelijk is geworden. Dit houdt in dat gedurende eventuele bezwaar- en beroepsprocedures de huidige ontheffing in stand blijft.
Als een huidige vrijstelling of ontheffing niet kan worden omgezet naar een nieuwe ontheffing, dient de eigenaar van dit net een netbeheerder aan te wijzen. Partijen hebben dan vervolgens vier maanden om hiervoor de noodzakelijke stappen te zetten.
Artikel VII
In de Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met andere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614, hierna: WON) is bepaald dat het landelijk hoogspanningsnet netten omvat met een spanningsniveau van 110 kV of hoger. Eerder was dit 220 kV of hoger. Als gevolg van deze wijziging moest het beheer van deze netten overgedragen worden aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Omdat op een zeer beperkt aantal van deze netten die moesten worden overgedragen aan TenneT zogenaamde cross border lease contracten (hierna: CBL’s) rusten, is in de artikelen V tot en met VID van de WON overgangsrecht getroffen dat kort samengevat tot doel had te voorkomen de CBL’s die zijn gesloten voor 14 juli 2004 als gevolg van de WON zouden worden doorkruist.
Op dit moment zijn er nog enkele netten waarop CBL’s rusten. De meeste CBL’s zijn inmiddels met de overdracht van de 110–150 kV-netten aan TenneT beëindigd. Echter, waar dit niet het geval is, voorziet dit artikel in een tijdelijk overgangsrecht met het oog op de eis die is voorgesteld in artikel 10a, vierde lid, dat de eigendom van het net rust bij de netbeheerder of de groep waar deze deel van uitmaakt.
Het overgangsrecht volgt op hoofdlijnen het overgangsrecht van de artikelen VIA van de WON. In het eerste lid is ten algemene het principe vastgelegd dat dit wetsvoorstel niet de rechten van derden die voortvloeien uit cross border lease overeenkomsten doorkruist. In het tweede lid wordt meer specifiek ingegaan op de situatie dat het eigendom van bepaalde 110–150 kV-netten nog niet aan TenneT is overgedragen, maar dat TenneT wel deze netten beheert. Het tweede lid maakt deze situatie mogelijk zolang er sprake is van CBL’s. Na afloop van een dergelijke overeenkomst, geldt de hoofdregel van artikel 10a, vierde lid, weer onverkort. Het desbetreffende net dient dan in eigendom te zijn van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of van een vennootschap van de groep waarvan hij deel uitmaakt.
De derde elektriciteitsrichtlijn voorziet niet specifiek in de mogelijkheid om bovenbeschreven overgangsrecht te treffen. Het overgangsrecht voorkomt dat rechten van wederpartijen bij CBL’s zouden worden aangetast of bijzondere goedkeuringen nodig zijn wanneer het beheer van een hoogspanningsnet overgaat op de landelijk netbeheerder. Indien de rechten van wederpartijen bij CBL’s zouden worden doorkruist, zou dit er toe kunnen leiden dat de belangen van zowel de bedrijven die, ver voor de derde elektriciteitsrichtlijn, CBL’s hebben afgesloten als de Staat in het geding zijn. Omdat het hier een tijdelijke situatie betreft voor een klein deel van de netten, en de eindsituatie geheel voldoet aan de derde elektriciteitsrichtlijn, is overgangsrecht dat aansluit bij het reeds bestaande overgangsrecht van de WON, opgenomen.
Artikel VIII en IX
Nieuw in het derde energiepakket zijn bepalingen met betrekking tot de certificering van de landelijk netbeheerders voor elektriciteit en gas en voor de interconnector-beheerders. In deze artikelen wordt, afzonderlijk voor de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, voorzien in de situatie dat er nu al wel beheerders van landelijke netten en interconnector-beheerders zijn, maar dat deze niet zijn gecertificeerd. Voor beide artikelen gelden dezelfde stappen:
1. de beheerder verzoekt binnen 2 maanden na de inwerkingtreding van de verplichting om gecertificeerd te zijn, de NMa om certificering;
2. de NMa volgt hiervoor de in het derde energiepakket voorgeschreven procedure. Gedurende deze tijd geldt de verplichting om gecertificeerd te zijn, niet;
3. als de NMa vaststelt dat de beheerder aan alle in het kader van certificering relevante eisen voldoet, dan behoeft de beheerder niet opnieuw te worden aangewezen als netbeheerder;
4. als de NMa vaststelt dat de beheerder niet aan alle in het kader van certificering relevante eisen voldoet, dan vervalt de aanwijzing als netbeheerder één jaar na het besluit van de NMa omtrent niet certificeren. In dit jaar bestaat dan de gelegenheid alsnog aan de eisen te gaan voldoen, dan wel een andere beheerder voor certificering voor te dragen.
De richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid om certificering en aanwijzing af te ronden uiterlijk 3 maart 2012. De in deze artikelen aangegeven procedure is er op gericht deze termijn te halen.
Artikel X tot en met XVIII
De artikelen X tot en met XVIII hebben betrekking op een specifieke categorie netten. Het betreft netten die zijn aangelegd voor recreatieve doeleinden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie dat op een bungalowpark (gedeeltelijk) sprake is van grond in eigendom van de eigenaren van recreatiebungalows, en niet in eigendom van de eigenaar van dit recreatiepark. In dat geval kan er sprake zijn van een net in de zin van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet, dat echter vaak aan andere technische en beheersmatige eisen voldoet. In een aantal gevallen is op basis van het huidige artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2a van de Gaswet in deze situatie een ontheffing verleend van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen. In andere situaties is geen ontheffing verleend, maar is in de praktijk ook geen netbeheerder aangewezen. Deze situatie is veelal gedoogd.
Bij de artikelen met betrekking tot netten voor recreatieve doeleinden is een evenwicht gezocht tussen de noodzaak op zo kort mogelijke termijn te voldoen aan de eisen van de derde elektriciteits- en gasrichtlijn, bijvoorbeeld waar het gaat om derdentoegang en gereguleerde tarieven, en de belangen en verwachtingen van de eigenaren van deze netten. Dit heeft op hoofdlijnen tot de volgende aanpak geleid.
– Voor netten die voor recreatieve doeleinden bestemd zijn en die na inwerkingtreding van deze artikelen worden aangelegd, gelden alle regels van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet. Deze netten kennen, evenals in de huidige situatie, geen bijzondere juridische positie. Netten die voor de inwerkingtreding van dit artikel zijn aangelegd, dat wil zeggen netten die voor deze datum zijn opgeleverd aan de eigenaar, vallen onder het overgangsrecht.
– Voor bestaande netten voor recreatieve doeleinden, ongeacht of hiervoor een ontheffing op basis van het huidige artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2a van de Gaswet is verleend, geldt een bijzonder regime. Dit regime kent twee fasen.
– De eerste drie jaar zijn bedoeld om te gaan voldoen aan de basisregels uit de derde elektriciteits- en gasrichtlijn, zoals derdentoegang en gereguleerde tarieven. Gedurende deze drie jaar geldt voor de eigenaar van een net op een recreatiepark ook niet het verbod om zonder vergunning elektriciteit te leveren aan kleinverbruikers.
– Na deze drie jaar gelden voor bestaande netten voor recreatieve doeleinden die regels die voortvloeien uit de derde elektriciteits- en gasrichtlijn. Ook gelden de voorwaarden die op basis van artikel 36 of 37 en 55 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 12f of 12g en 23 van de Gaswet specifiek voor deze netten zijn vastgesteld. Als het om deze specifieke voorschriften gaat, neemt een representatieve vertegenwoordiging van eigenaren van deze netten deel aan het overleg tussen de netbeheerders over de voorstellen voor deze voorwaarden. De representatieve vertegenwoordiging van deze eigenaren maakt dan deel uit van wat de «gezamenlijke netbeheerders» wordt genoemd.
De eigenaar van een net voor recreatieve doeleinden is gedurende de overgangsperiode altijd zelf verantwoordelijk voor het beheer. Uiteraard laat dit de mogelijkheid open dat het beheer kan worden uitbesteed aan een ander. Echter, dit doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de eigenaar.
De eigenaar van een net voor recreatieve doeleinden kan zijn net verkopen aan een andere private partij of een regionale netbeheerder. Ook indien een net wordt verkocht, blijven dezelfde regels gelden voor wat de technische en beheersmatige aspecten betreft. Voor tarieven zijn er twee verschillende situaties. Indien het net in eigendom en beheer is bij een private eigenaar, geldt een specifiek hiervoor door de NMa opgestelde methode van regulering. Voor zover een net in eigendom en/of beheer is bij een regionale netbeheerder, gelden de algemene regels omtrent tarieven. Wel zal bij het vaststellen van de tarieven van de netbeheerder rekening worden gehouden met deze netten. Het kan zijn dat een netbeheerder rond de overname van een net aanzienlijke kosten maakt. Dit kan verband houden met de verwerving van het net of de kosten kunnen veroorzaakt worden omdat het nodig is investeringen in netten te plegen om aan de eisen van het overgangsregime te voldoen. Om het mogelijk te maken dat deze kosten meewegen in de tarieven die de NMa vaststelt, is in de Elektriciteitswet 1998 en in de Gaswet een aanvullend artikel opgenomen (zie artikel I, onderdeel Y en artikel II, onderdeel AS).
Door de verantwoordelijkheid voor het beheer van netten voor recreatieve doeleinden bij de eigenaar van een dergelijk net te leggen, is er bij de handhaving van deze artikelen door de NMa altijd een duidelijk aanspreekpunt in geval van problemen bij het beheer. In de komende tijd zullen de eigenaren van netten voor recreatieve doeleinden belangrijke stappen moeten zetten om de netten te laten voldoen aan de eisen van de derde elektriciteits- en gasrichtlijn. Die tijd is nodig om aan deze eisen te kunnen voldoen, zoals de tijd die gemoeid is met het verbeteren van de technische staat van de bestaande netten en de daarvoor benodigde investeringen. Verder dient bijvoorbeeld rekening te worden gehouden met de tijd die nodig is voor de overdracht van een net, indien daaraan als gevolg van dit wetsvoorstel behoefte bestaat. Ook de nieuwe eigenaar dient daarna nog voldoende gelegenheid te hebben aan de eisen van de derde elektriciteits- en gasrichtlijn te kunnen voldoen. Het is feitelijk voor de eigenaren en hun eventuele rechtsopvolgers niet mogelijk om al deze acties voor de bestaande netten uit te voeren zonder dat daarvoor een redelijke overgangstermijn wordt aangehouden. Als gevolg daarvan valt de overgangstermijn van drie jaar die hiervoor is vastgesteld niet samen met de uiterste implementatiedatum. De NMa zal hier ook op toezien. Waar nodig beschikt de NMa over de mogelijkheid een bindende aanwijzing of een last onder dwangsom op te leggen. Echter, indien deze instrumenten niet leiden tot een verantwoord beheer van het net, bestaat als ultimum remedium de mogelijkheid voor de minister om een netbeheerder aan te wijzen voor het desbetreffende net. Deze mogelijkheid is vergelijkbaar met de reeds in artikel 13 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 5 van de Gaswet opgenomen mogelijkheid voor de minister om een netbeheerder aan te wijzen, maar toegesneden op de situatie van de netten voor recreatieve doeleinden. Voor nieuw aan te leggen netten voor recreatieve doeleinden geldt tot slot geen enkel overgangsregime, zodat de implementatie daarvoor gelijk oploopt met die van andere netten.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen netten voor recreatieve doeleinden die over een ontheffing beschikken, en netten die hier niet over beschikken. Om deze reden is er voor gekozen, in afwijking van de algemene aanpak voor de op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet verleende ontheffingen, om ontheffingen, bij inwerkingtreding van bovenbeschreven artikelen te laten vervallen. Hiermee komen alle eigenaren van deze netten in eenzelfde positie.
Artikel XIX
ZEBRA Gasnetwerk B.V. draagt zorg voor het beheer en de exploitatie van een hoge druk gastransportleiding welke is aangelegd in 1998 en waarop in 2002 een uitbreiding heeft plaatsgevonden. Door deze gastransportleiding wordt hoog calorisch gas getransporteerd, wat in het importstation te Sas van Gent wordt ingenomen vanuit het gastransportnet van Fluxys.
Dit gas wordt getransporteerd naar de diverse aangesloten grootverbruikers. Op basis van de definities zoals opgenomen in de Gaswet is niet duidelijk welke regels voor dit netwerk gelden. Ook uit de uitspraak van het CBB van 20 juli 2009 (AWB 07/519, 07/519 en 07/520) blijkt niet duidelijk welke regels voor dit netwerk gelden, maar vooralsnog lijkt een kwalificatie als distributiesysteem juridisch verdedigbaar zoals ook door Zebra Gasnetwerk B.V. zelf wordt betoogd. Om, indien bij rechterlijke uitspraak blijkt dat dit netwerk toch als transmissiesysteem moet worden gekwalificeerd, snel aan deze uitspraak te kunnen voldoen, is in dit artikel opgenomen dat voor dit specifieke deel van het net de regels gelden zoals deze voor landsgrensoverschrijdende netten gelden. Ook landsgrensoverschrijdende netten moeten voldoen aan de regels van transmissiesystemen uit de derde gasrichtlijn, maar hoeven niet te voldoen aan alle regels die nationaal gelden voor het landelijk hoogspanningsnet.
Artikel XX
De ontvlechtingseisen in artikel 9 van de derde gasrichtlijn worden voor interconnector-beheerders opgenomen in een algemene maatregel van bestuur (zie het voorgestelde artikel 2b, zesde lid, van de Gaswet). Deze eisen gelden ook voor interconnector-beheerders die al voor de inwerkingtreding van dit artikel waren aangewezen. Voor deze interconnector-beheerders geldt het overgangsrecht zoals opgenomen in artikel XIX. De interconnector-beheerders zullen dus binnen twee maanden na inwerkingtreding van de certificeringseis moeten verzoeken om certificering. Het is dan voor de bestaande interconnector-beheerders dan ook van belang om zo spoedig mogelijk vast te stellen of aan de nieuwe eisen kan worden voldaan en, indien dit tot problemen leidt, de in dit artikel beschreven procedure te volgen. De reeds aangewezen interconnector-beheerders zullen vanuit een bestaande situatie dienen na te gaan of aan de ontvlechtingseisen is voldaan. Indien dat niet het geval is, zullen zij in voorkomend geval afhankelijk zijn van de medewerking van de ondernemingen die in hen deelnemen om aan deze eisen te kunnen voldoen. Deze deelnemende ondernemingen kunnen in het binnen- of buitenland gevestigd zijn, en de wijze van deelneming kan variëren. Het eerste tot en met vierde lid hebben tot doel te voorkomen dat deelnemende ondernemingen de interconnector-beheerder kunnen verhinderen aan de algemene maatregel van bestuur te voldoen door hun medewerking te weigeren of daaraan onredelijke voorwaarden te verbinden. Deze leden hebben ook betrekking op een gebrek aan medewerking van een onderneming die verbonden is met de onderneming die in de interconnector-beheerder deelneemt. Daarvan is bijvoorbeeld sprake bij een moedermaatschappij die een vennootschap controleert, die zelf weer deelneemt in de interconnector-beheerder. In welke gevallen een gebrek aan directe of indirecte medewerking zich voordoet, zal van de omstandigheden van het geval afhangen. Dit hangt af van de vormen tot medewerking waarmee aan de ontvlechtingseisen op een zo min mogelijk ingrijpende wijze kan worden voldaan, daarbij rekening houdend met de belangen van de betrokken partijen. In geval van een deelneming door een (verbonden) onderneming in een interconnector-beheerder, kan zeggenschap bijvoorbeeld (mede) worden beïnvloed door middel van overdracht van aandelen in een administratiekantoor met daaraan gekoppeld certificering.
Het vijfde tot en met zevende lid hebben betrekking op een andere situatie. Het gaat om het geval dat de interconnector-beheerder zijn verplichting aan de eisen in de algemene maatregel van bestuur te voldoen aangrijpt om van ondernemingen die in hem deelnemen zodanige medewerking te eisen dat dit tot onevenredig zware gevolgen voor die ondernemingen leidt, terwijl minder belastende alternatieven voorhanden zijn. Ook in dat geval zal een belangenafweging dienen plaats te vinden. Het negende lid biedt tot slot de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de mogelijkheid zo nodig een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen, zodat de uitvoering van een besluit en daarmee de naleving van de ontvlechtingseisen gewaarborgd kan worden.
Artikel XXI
Op basis van het huidige artikel 86c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 18h van de Gaswet zijn ontheffingen verleend voor onder andere landsgrensoverschrijdende netten. Deze ontheffingen zijn vooral belangrijk omdat voor deze netten niet behoeft te worden voldaan aan regels met betrekking tot gereguleerde tarieven en voorwaarden. Reden voor de ontheffing is het kunnen afsluiten van langetermijncontracten, hetgeen slechts haalbaar is tegen voor lange tijd vaststaande voorwaarden en tarieven. Het is derhalve ongewenst als gedurende de looptijd van deze ontheffingen de regels veranderen, bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe Europese voorschriften op het gebied van het beheer van landsgrensoverschrijdende netten. Immers, de reeds genomen investeringsbeslissingen kunnen hierdoor in een ander licht komen te staan. Om deze reden is in dit artikel vastgelegd dat reeds verleende ontheffingen niet worden aangetast door dit wetsvoorstel. Ingevolge de artikelen VIII en IX moeten de beheerders van de landsgrensoverschrijdende netten waarvoor reeds een ontheffing is verleend, wel worden gecertificeerd, maar niet op basis van de nieuwe eisen. Dit is in lijn met overweging 23 bij verordening 713/2009 en overweging 35 bij de derde gasrichtlijn.
Artikel XXII
Dit artikel voorziet in inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Als uitgangspunt zal uiteraard dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking moeten treden om aan de implementatieverplichtingen te voldoen. Echter, voor een aantal artikelen is onmiddellijke inwerkingtreding niet noodzakelijk vanuit het oogpunt van tijdige implementatie. Om deze reden wordt een gedifferentieerde inwerkingtreding voorgesteld.
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft (Elektriciteitswet 1998, tenzij anders aangegeven) |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 2 |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 3 |
|||
Eerste lid |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Tweede lid |
Reeds geïmplementeerd (artikelen 95a-95i) |
Mogelijkheid om universele dienstverplichting op te leggen |
Van deze optie gebruik gemaakt in artikel 95b |
Derde lid |
Reeds geïmplementeerd (artikelen 23, 31 en 95b) |
Keuze om de universele dienstverlening ook beschikbaar te stellen voor kleine bedrijven |
Van deze optie is gebruik gemaakt door de omschrijving van kleinverbruikers in artikel 95a |
Vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
Vijfde lid |
Onderdeel a: aanpassing van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet nodig. Onderdeel b: reeds geïmplementeerd in de artikelen 95lb en 95lc. |
Geen |
|
Zesde lid |
Niet van toepassing op situatie in Nederland, heeft betrekking op financiële compensatie voor de universele dienstverlening |
Geen |
|
Zevende lid |
Zal worden geïmplementeerd in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers |
Geen |
|
Achtste lid |
Reeds geïmplementeerd, betreft reeds bestaande maatregelen op andere gebieden, o.a. gebied sociale zekerheid |
Geen |
|
Negende lid |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (artikel 95j tot artikel 95l en artikel 13 Regeling afnemers en monitoring elektriciteit en gas, voor het overige artikel I, onderdeel AL (artikel 95k) |
Geen |
|
Tiende lid |
Reeds geïmplementeerd, betreft reeds bestaande maatregelen op andere gebieden |
Geen |
|
Elfde lid |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, gaat om feitelijk handelen (aanbevelingen lidstaten aan elektriciteitsbedrijven) |
Geen |
|
Twaalfde lid |
Behoeft geen implementatie, deze rol wordt reeds vervuld |
Geen |
|
Dertiende lid |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
Veertiende lid |
Behoeft geen implementatie |
Optie om bepaalde verplichtingen voor elektriciteitsbedrijven niet te laten gelden |
Nederland maakt geen gebruik van deze optie |
Vijftiende lid |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Zestiende lid |
Artikel I, onderdeel AM (artikel 95m, lid 10) |
De richtlijn biedt de keuze of leveranciers of netbeheerders de in artikel 3, zestiende lid, genoemde checklist verspreiden |
Omdat de leverancier het voornaamste aanspreekpunt is voor de kleinverbruiker, wordt aan leveranciers de taak opgelegd de checklist te verspreiden |
Artikel 4 |
Reeds geïmplementeerd (artikelen 4a, 21, 22, 78 en 79) |
||
Artikel 5 |
Reeds geïmplementeerd (artikel 38 lid 4) |
Geen |
|
Artikel 6 |
|||
Eerste lid |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 4) en artikel I, onderdeel N (artikel 16, lid 2, onderdeel h) |
Geen |
|
Tweede lid |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 4) en artikel I, onderdeel N (artikel 16, lid 2, onderdeel m) |
Geen |
|
Derde lid |
Artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 2, onderdeel i) |
Geen |
|
Vierde lid |
Artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 5) |
Geen |
|
Artikel 7 |
Reeds geïmplementeerd (Wet milieubeheer, Wet ruimtelijke ordening) |
In het derde lid, tweede alinea, wordt de mogelijkheid geboden om richtsnoeren vast te stellen voor deze specifieke vergunningsprocedures |
In Nederland geen gebruik gemaakt van deze optie |
Artikel 8 |
Reeds geïmplementeerd (artikel 9a) |
Geen |
|
Artikel 9 |
|||
Eerste lid |
|||
Onderdeel a |
Artikel I, onderdeel H (artikel 10a lid 4) |
Geen |
|
Onderdeel b |
Artikel I, onderdeel I (artikel 10b lid 4) |
Geen |
|
Onderdeel c |
Artikel I, onderdeel I (artikel 10b lid 4) |
Geen |
|
Onderdeel d |
Artikel I, onderdeel I(artikel 10b lid 4) |
Geen |
|
Tweede lid |
Zal worden geïmplementeerd in de amvb op basis van artikel I, onderdeel I (artikel 10b lid 5) |
Geen |
|
Derde lid |
artikel I, onderdeel I (artikel 10b lid 4) |
Geen |
|
Vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
Keuze om verdergaande afwijkingen toe te staan van artikel 9, eerste lid, onderdeel b en c, van de richtlijn mits de transmissiesysteembeheerder geen onderdeel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid. Zie verder paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting |
Vijfde lid |
Zal worden geïmplementeerd in de amvb op basis van artikel I, onderdeel I (artikel 10b lid 5) |
Geen |
|
Zesde lid |
Zal worden geïmplementeerd in de amvb op basis van artikel I, onderdeel I (artikel 10b, lid 5) |
Geen |
|
Zevende lid |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
Achtste en negende lid |
Behoeft geen implementatie |
Leden bieden, als alternatief voor ontvlechting, drie opties voor de positionering van de transmissiesysteembeheerder. De keuze is alleen mogelijk indien op 3 september 2009 de transmissiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
Omdat TenneT op 3 september 2009 geen deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, heeft Nederland niet de keuze tussen de in dit lid genoemde opties |
Tiende lid |
Artikel I, onderdeel F (artikel 10) |
Geen |
|
Elfde lid |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
Twaalfde lid |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
artikel 10 |
|||
Eerste lid tot en met zevende lid |
Artikel I, onderdeel F (artikel 10) |
Geen |
|
Achtste lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 7) |
Geen |
|
Artikel 11 |
Artikel I, onderdeel G (artikel 10Aa lid 6) |
Geen |
|
Artikel 12 |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd, zie voor implementatie van onderdeel h artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 2, onderdeel j) |
Geen |
|
Artikel 13–14 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn |
Geen |
|
artikel 15 |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 16) |
Geen |
|
artikel 16 |
|||
Eerste lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 79) en bepalingen m.b.t. netbeheerders (o.a. art. 10b) |
Geen |
|
Tweede lid |
Reeds geïmplementeerd via bepalingen m.b.t. netbeheerders (o.a. art. 10b) |
Geen |
|
Derde lid |
Artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 2 onderdeel k) |
Geen |
|
Artikel 17–23 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 24 |
Reeds geïmplementeerd, in wetsvoorstel nu opgenomen in artikel I, onderdeel F (artikel 10) |
Geen |
|
Artikel 25 |
|||
Eerste lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 16 lid 1) |
Geen |
|
Tweede lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 18, 23 en 24) |
Geen |
|
Derde lid |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (artikel 16 lid 1), voor het overige artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 1 onderdeel l) |
Geen |
|
Vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid om bij het opregelen voorrang te geven aan elektriciteit uit bepaalde bronnen |
Nederland maakt geen gebruik van deze optie. Voor het opregelen van elektriciteit is gekozen voor een marktgebaseerd systeem |
Vijfde lid |
Artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 6) |
Geen |
|
Zesde lid |
Artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 6) |
Geen |
|
Zevende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 16 lid 1 onderdeel c) |
Geen |
|
Artikel 26 |
Behoeft geen implementatie |
Artikelen zijn van toepassing indien een distributiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
In Nederland maken de netbeheerders geen deel uit van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
Artikel 27 |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 79) |
Geen |
|
Artikel 28 |
Artikel I, onderdeel M(artikel 15) |
Het introduceren van een ontheffingsmogelijkheid is niet verplicht |
Onder meer om administratieve lasten te beperken, is er wel voor gekozen gebruik te maken van ontheffingsmogelijkheid |
Artikel 29 |
Behoeft geen implementatie |
artikel is van toepassing indien er sprake is van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen |
In Nederland is geen sprake van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen |
Artikel 30 |
Reeds geïmplementeerd (artikel 7 en 78 en artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Artikel 31 |
Reeds geïmplementeerd (artikel 43 en 86) |
Geen |
|
Artikel 32 |
Reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 3, paragraaf 5 en 6) |
||
Artikel 33 |
Behoeft geen implementatie, zie artikel I, onderdeel Z (vervallen artikel 44 tot en met 50) |
Geen |
|
Artikel 34 |
Artikel I, onderdeel A (artikel 1) |
||
Artikel 35 |
|||
Eerste lid |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 2) |
Keuze wie aan te wijzen als nationale regulerende instantie |
In aansluiting op huidige situatie gekozen voor NMa |
Tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid om op regionaal niveau meerdere regulerende instanties aan te wijzen |
In Nederland is geen sprake van toezichthouders op regionaal niveau |
Derde lid |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid om voor geografisch afgezonderde netten een andere regulerende instantie aan te wijzen |
In Nederland is geen sprake van geografisch afgezonderde netten |
Vierde lid |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 2 Mededingingswet) voor het overige artikel I, onderdeel C (artikel 6 en vervallen huidig artikel 5b) |
Geen |
|
Vijfde lid |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 2 Mededingingswet), voor het overige artikel III (artikel 3 lid 3 Mededingingswet) |
||
Artikel 36 |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 3 en artikel 5b) |
Geen |
|
Artikel 37 |
Geen |
||
Eerste lid |
|||
Onderdeel a |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (hoofd stuk 3, paragraaf 5 en 6), voor het overige artikel I, onderdeel T (artikel 29 lid 3) |
Geen |
|
Onderdeel b |
Is reeds geïmplementeerd (zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5)) |
Geen |
|
Onderdeel c |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 4) |
Geen |
|
Onderdeel d |
Reeds geïmplementeerd (zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5)) |
Geen |
|
Onderdeel e |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5c) |
Geen |
|
Onderdeel f |
Behoeft geen implementatie, door overige bepalingen kan kruissubsidie niet plaatsvinden |
||
Onderdeel g |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5b onderdeel a) |
Geen |
|
Onderdeel h |
Reeds geïmplementeerd (zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5)) |
Geen |
|
Onderdeel i |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5b onderdeel b) |
Geen |
|
Onderdeel j |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5b onderdeel c) |
Geen |
|
Onderdeel k |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5b onderdeel d) |
Geen |
|
Onderdeel l |
Behoeft geen implementatie, gaat om respecteren contractsvrijheid, welke is neergelegd in het Burgerlijk Wetboek |
Geen |
|
Onderdeel m |
Reeds geïmplementeerd (zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5)) |
Geen |
|
Onderdeel n |
Reeds geïmplementeerd (zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5)) |
Geen |
|
Onderdeel o |
artikel I, onderdeel AK (artikel 95b lid 12) |
Geen |
|
Onderdeel p |
Deels reeds geïmplementeerd (artikel 95lb), voor het overige zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5) |
Geen |
|
Onderdeel q |
Reeds geïmplementeerd (zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5)) |
Geen |
|
Onderdeel r |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5b onderdeel e) |
Geen |
|
Onderdeel s |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5b onderdeel f) |
Geen |
|
Onderdeel t |
Reeds geïmplementeerd (zie nieuwe tekst artikel I, onderdeel C (artikel 5)) |
Geen |
|
Onderdeel u |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 5) |
Geen |
|
Tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid om vast te leggen dat toezichtstaken onder verantwoordelijkheid van de regulerende instantie door anderen uit worden gevoerd |
In Nederland wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt |
Derde lid |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn |
Geen |
|
Vierde lid |
Reeds geïmplementeerd, zie artikel I, onderdeel C (artikel 5a) en hoofdstuk 5A |
Geen |
|
Vijfde lid |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid van de richtlijn |
Geen |
|
Zesde lid |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 3, paragraaf 5 en 6), voor het overige artikel I, onderdeel T (artikel 29 lid 3) |
Geen |
|
Zevende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 42) |
Geen |
|
Achtste lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 40–43) |
Geen |
|
Negende lid |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 6), artikel I, onderdeel G (artikel 10Aa lid 3) en artikel I, onderdeel N (artikel 16 lid 15) |
Geen |
|
Tiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 41c) |
Geen |
|
Elfde lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 51) |
Geen |
|
Twaalfde lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 82, Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Dertiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (Mededingingswet) |
Geen |
|
Veertiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 77i) |
Geen |
|
Vijftiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 82, Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Zestiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (3:46–3:50 Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Zeventiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 82, Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Artikel 38 |
|||
Eerste lid |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 4) en artikel I, onderdeel D (artikel 7 lid 4 onderdeel c) |
Geen |
|
Tweede lid |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 4) |
Geen |
|
Derde lid |
Behoeft geen implementatie, mogelijk om regelingen aan te gaan behoeft geen wettelijke grondslag |
Geen |
|
Vierde lid |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 4) |
Geen |
|
Vijfde lid |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 39 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 40 |
Artikel I, onderdeel AF (artikel 86) |
Geen |
|
Artikel 41 |
Reeds geïmplementeerd (o.a. art. 16 en hoofdstuk 8, paragraaf 1c) |
Geen |
|
Artikel 42 |
Artikel I, onderdeel R (artikel 25) |
Mogelijkheid voor lidstaten om in geval van crisis op de energiemark, veiligheid of systeemintegriteit beschermingsmaatregelen te treffen. |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door te bepalen dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet indien aan bepaalde eisen is voldaan en binnen bepaalde randvoorwaarden de beschermingsmaatregelen kan treffen |
Artikel 43 |
Artikel I, onderdeel AJ (artikel 86f) |
Mogelijkheid om te kiezen voor maatregelen in verband met gelijke mededingingsvoorwaarden |
Nederland kiest voor implementatie van deze bepaling via meldingsplicht |
Artikel 44 |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid voor ontheffingen in verband met kleine, geïsoleerde systemen |
artikel is niet van toepassing op situatie in Nederland |
Artikel 45 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft herzieningsprocedure van de richtlijn |
N.v.t. |
|
Artikel 46 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft instelling Comité. |
N.v.t. |
|
Artikel 47 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft verslaglegging door de Europese Commissie |
N.v.t. |
|
Artikel 48 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft intrekking van richtlijn 2003/54/EG |
N.v.t. |
|
Artikel 49 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft implementatietermijn van de richtlijn |
N.v.t. |
|
Artikel 50 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft inwerkingtreding van de richtlijn |
N.v.t. |
|
Artikel 51 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft adressaten van de richtlijn |
N.v.t. |
|
Bijlage 1 |
Reeds geïmplementeerd (met name artikel 95j tot 95m) |
Geen |
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft (Elektriciteitswet 1998, tenzij anders aangegeven) |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering, betreft onderwerp en werkingssfeer verordening |
Geen |
|
Artikel 2 |
Behoeft grotendeels uit de aard van deze bepaling geen uitvoering (definities die in de verordening worden gebruikt, wel is in artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 2) de NMa ook voor de verordening als regulerende instantie en bevoegde autoriteit aangewezen |
Geen |
|
Artikel 3 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (procedure voor Europese Commissie) |
Geen |
|
Artikel 4 |
Artikel I, onderdeel F (artikel 10 lid 4, 5 en 6) |
Geen |
|
Artikel 5 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (oprichting ENTSB voor elektriciteit) |
Geen |
|
Artikel 6 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (procedure vaststellen netcodes) |
Geen |
|
Artikel 7 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (procedure wijzigen netcodes) |
Geen |
|
Artikel 8 |
Behoeft grotendeels naar de aard van deze bepaling geen uitvoering, voor uitvoering van het zevende lid zie artikel I, onderdeel U (artikel 31 lid 14) |
Geen |
|
Artikel 9 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (toezicht door Agentschap) |
Geen |
|
Artikel 10 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (raadplegingen betrokkenen) |
Geen |
|
Artikel 11 |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 40 v.) |
Geen |
|
Artikel 12 |
Behoeft geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 13 |
Behoeft geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 14 |
Behoeft geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 15 |
Behoeft geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 16 |
Artikel I, onderdeel R (artikel 25) |
Geen |
|
Artikel 17 |
Artikel I, onderdeel AH (artikel 86c lid 1) |
Keuze om ontheffing voor nieuwe interconnectoren te laten verlenen door de nationale regulerende instantie of door een ander bevoegd orgaan in een lidstaat |
Gekozen is om de ontheffing voor nieuwe interconnectoren, evenals in de huidige situatie, te laten verlenen door de minister. |
Artikel 18 |
Behoeft geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 19 |
Artikel I, onderdeel C (artikel 5 lid 2) |
Geen |
|
Artikel 20 |
Artikel I, onderdeel D, (artikel 7 lid 1 en 3) |
Geen |
|
Artikel 21 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering |
Betreft mogelijkheid om meer gedetailleerde maatregelen te treffen |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in de op basis van artikel 31 opgestelde voorwaarden |
Artikel 22 |
Is reeds uitgevoerd (hoofdstuk 5A) |
Geen |
|
Artikel 23 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (instellen Comité) |
Geen |
|
Artikel 24 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (verslag Commissie) |
Geen |
|
Artikel 25 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (intrekking verordening 1228/2003) |
Geen |
|
Artikel 26 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering (inwerkingtreding verordening) |
Geen |
|
Bijlage I |
Behoeft geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft (Gaswet, tenzij anders aangegeven) |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 2 |
Behoeft geen implementatie, waar nodig opgenomen in artikel 1 |
Geen |
|
Artikel 3 |
|||
Eerste lid |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Tweede lid |
Reeds geïmplementeerd (artikelen 43–52d) |
Mogelijkheid om universele dienstverplichting op te leggen |
Van deze optie is gebruik gemaakt in artikel 44 |
Derde lid |
Zal worden geïmplementeerd in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers. |
Geen |
|
Vierde lid |
Reeds geïmplementeerd, betreft reeds bestaande maatregelen op andere gebieden, o.a. gebied sociale zekerheid |
Geen |
|
Vijfde lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 44) |
Geen |
|
Zesde lid |
Onderdeel a: aanpassing van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet nodig. Onderdeel b: reeds geïmplementeerd in de artikelen 42b en 42c |
Geen |
|
Zevende lid |
Reeds geïmplementeerd, betreft reeds bestaande maatregelen op andere gebieden |
Geen |
|
Achtste lid |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie, gaat om feitelijk handelen (aanbevelingen lidstaten aan elektriciteitsbedrijven) |
Geen |
|
Negende lid |
Behoeft geen implementatie, deze rol wordt reeds vervuld |
Geen |
|
Tiende lid |
Behoeft geen implementatie |
Optie om bepaalde verplichtingen voor gasbedrijven niet te laten gelden |
Nederland maakt geen gebruik van deze optie |
Elfde lid |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
Twaalfde lid |
Artikel II, onderdeel AM (artikel 52b lid 10) |
De richtlijn biedt de keuze of leveranciers of netbeheerders de in artikel 3 lid 12 genoemde checklist verspreiden |
Omdat de leverancier het voornaamste aanspreekpunt is voor kleinverbruikers, wordt aan de leverancier de taak opgelegd de checklist te verspreiden |
Artikel 4 |
Reeds geïmplementeerd (Mijnbouwwet, Wet milieubeheer, Wet op de ruimtelijke ordening) |
Geen |
|
Artikel 5 |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (artikel 8, 8a, 52a, voor het overige artikel II, onderdeel B (artikel 1g en 1h) |
Geen |
|
Artikel 6 |
Behoeft geen implementatie, wordt ingevuld via verschillende overlegstructuren |
Geen |
|
Artikel 7 |
|||
Eerste lid |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 4) en artikel II, onderdeel O (artikel 10a, lid 1, onderdeel h) |
Geen |
|
Tweede lid |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 4) en artikel II, onderdeel O (artikel 10a lid 1 onderdeel l) |
Geen |
|
Derde lid |
Artikel II, onderdeel O (artikel 10a lid 1 onderdeel i) |
Geen |
|
Vierde lid |
Artikel II, onderdeel O (artikel 10a lid 7) |
Geen |
|
Artikel 8 |
Artikel II, onderdeel S (artikel 12i lid 4) |
Geen |
|
Artikel 9 |
|||
Eerste lid |
|||
Onderdeel a |
Artikel II, onderdeel G (artikel 3b lid 4) |
Geen |
|
Onderdeel b–d |
Artikel II, onderdeel F (artikel 2c lid 4) |
Geen |
|
Tweede lid |
Artikel II, onderdeel F (artikel 2c lid 5) |
Geen |
|
Derde lid |
Artikel II, onderdeel F (artikel 2c lid 4) |
Geen |
|
Vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
Keuze om verdergaande afwijkingen toe te staan van artikel 9, eerste lid, onderdeel b en c mits de transmissiesysteembeheer-der geen onderdeel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
Van deze keuze wordt in Nederland geen gebruik gemaakt |
Vijfde lid |
Artikel II, onderdeel F (artikel 2c lid 5) |
Geen |
|
Zesde lid |
Artikel II, onderdeel F (artikel 2c lid 5) |
Geen |
|
Zevende lid |
Behoeft geen implementatie. Dit gaat over de situatie dat de transmissiesysteembeheerder deel heeft uigemaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, hetgeen in het geval van GTS niet aan de orde is. |
Geen |
|
Achtste lid |
Behoeft geen implementatie. |
Lid biedt, als alternatief voor ontvlechting, twee opties voor de positionering van de transmissiesysteembeheerder. De keuze is alleen mogelijk indien op 3 september 2009 de transmissiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
Omdat GTS op 3 september 2009 geen deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, heeft Nederland niet de keuze tussen de in dit lid genoemde opties |
Negende lid |
Behoeft geen implementatie |
Lid biedt, als alternatief voor ontvlechting, nog een derde optie voor de positionering van de transmissiesysteembeheerder. Keuze is alleen mogelijk indien op 3 september 2009 de transmissiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
Omdat GTS op 3 september 2009 geen deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, kan Nederland niet kiezen voor de in dit lid genoemde optie |
Tiende lid |
Behoeft geen implementatie (zie negende lid) |
Geen |
|
Elfde lid |
Behoeft geen implementatie, situatie doet zich niet voor in Nederland |
Geen |
|
Twaalfde lid |
Behoeft geen implementatie, dit wordt geregeld door implementatie van de richtlijn in andere lidstaten |
Geen |
|
Artikel 10 |
|||
Eerste lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2) |
Geen |
|
Tweede lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2). Laatste volzin heeft betrekking op de mededeling van de aanwijzing van de transmissieysteembeheerder aan de Commissie. Dit gedeelte behoeft geen implementatie omdat dit een verplichting is voor de lidstaat |
Geen |
|
Derde lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2) |
Geen |
|
Vierde lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2) |
Geen |
|
Vijfde lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2) |
Geen |
|
Zesde lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2) |
Geen |
|
Zevende lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2) |
Geen |
|
Achtste lid |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2) |
Geen |
|
Artikel 11 |
Artikel II, onderdeel E (artikel 2b) |
Geen |
|
Artikel 12 |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 9a) |
Geen |
|
Artikel 13 |
|||
Eerste lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 10 en 10a) |
Geen |
|
Tweede lid |
Artikel II, onderdeel O (artikel 10a lid 1 onderdeel j) |
Geen |
|
Derde lid |
Artikel II, onderdeel R (artikel 12f lid 1 onderdeel i) |
Geen |
|
Vierde lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 8a) |
Geen |
|
Vijfde lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 10a lid 2) |
Geen |
|
Artikel 14 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 15 |
|||
Eerste lid |
Behoeft m.b.t. eigenaars van transmissiesystemen geen implementatie, in Nederland zijn voor dezen deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn. Voor eigenaars van opslagsysteembeheerders zie artikel II, onderdeel M (artikel 9b lid 1) |
Geen |
|
Tweede lid |
Behoeft m.b.t. eigenaars van transmissiesystemen geen implementatie, in Nederland zijn voor dezen deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn. Voor eigenaars van opslagsysteembeheerders zie artikel II, onderdeel M (artikel 9b lid 2) |
Geen |
|
Derde lid |
Behoeft geen implementatie, betreft mogelijkheid van de Commissie om richtsnoeren vast te stellen. |
Geen |
|
Artikel 16 |
|||
Eerste lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 37) |
Geen |
|
Tweede lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 37 lid 3) |
Geen |
|
Derde lid |
Artikel II, onderdeel N (artikel 10 lid 7) |
Geen |
|
Artikel 17 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 18 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 19 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 20 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 21 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 22 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 23 |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9 lid 8 van de richtlijn |
Geen |
|
Artikel 24 |
Reeds geïmplementeerd, in wetsvoorstel nu opgenomen in artikel II, onderdeel C (artikel 2 lid 8) |
Geen |
|
Artikel 25 |
|||
Eerste lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 10) |
Geen |
|
Tweede lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 10 lid 4) |
Geen |
|
Derde lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 10 lid 2) |
Geen |
|
Vierde lid |
Reeds geïmplementeerd (artikel 10 lid 2) |
Geen |
|
Vijfde lid |
Behoeft geen implementatie |
Artikel is alleen van toepassing indien distributiesysteembeheerders een taak hebben op het gebied van balanceren |
In Nederland hebben distributiesysteembeheerders geen taken op het gebied van balanceren |
Artikel 26 |
Behoeft geen implementatie |
Artikelen zijn van toepassing indien een distributiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
In Nederland maken de regionale netbeheerders geen deel uit van een verticaal geïntegreerd bedrijf |
Artikel 27 |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 37) |
||
Artikel 28 |
Artikel II, onderdeel A (artikel 1 lid 1 onderdeel am) en onderdeel D (artikel 2a) |
Richtlijn biedt de keuze voor ontheffingen voor gesloten distributiesystemen |
Het is wenselijk om van deze mogelijkheid gebruik te maken, o.a. om onnodige administratieve lasten te voorkomen |
Artikel 29 |
Behoeft geen implementatie |
Artikel is van toepassing indien er sprake is van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen |
In Nederland is geen sprake van gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen |
Artikel 30 |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1g), voor het overige artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht |
Geen |
|
Artikel 31 |
Reeds geïmplementeerd (artikel 32) |
Geen |
|
Artikel 32 |
Reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 2, paragraaf 2.2) |
Geen |
|
Artikel 33 |
Artikel II, onderdelen Y, Z en AA |
Richtlijn biedt keuze tussen onderhandelde of gereguleerde toegang |
Er is gekozen voor onderhandelde toegang |
Artikel 34 |
Reeds geïmplementeerd (art. 17 Gaswet) |
Geen |
|
Artikel 35 |
Reeds geïmplementeerd (artikel 15) |
Tweede lid biedt optie om bij gebrek aan capaciteit uitbreidingen te verplichten indien dit economisch rendabel is of indien afnemer bereid is hiervoor te betalen |
Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, er zijn reeds voldoende instrumenten om tijdige uitbreidingen te stimuleren (o.a. kwaliteits- en capaciteitsdocument) |
Artikel 36 |
Artikel II, onderdeel AB (artikel 18h) |
Keuze of besluit over ontheffing bij minister of NMa ligt |
In lijn met huidige situatie wordt ontheffing door minister verleend |
Artikel 37 |
Behoeft geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 38 |
Artikel II, onderdeel A (artikel 1, onderdeel d en an) |
Geen |
|
Artikel 39 |
|||
Eerste lid |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 2) |
Keuze wie aan te wijzen als nationale regulerende instantie |
In aansluiting op huidige situatie gekozen voor NMa |
Tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid om op regionaal niveau meerdere regulerende instanteis aan te wijzen |
In Nederland is geen sprake van toezichthouders op regionaal niveau |
Derde lid |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid om voor geografisch afgezonderde netten een andere regulerende instantie aan te wijzen |
In Nederland is geen sprake van geografisch afgezonderde netten |
Vierde lid |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 2 Mededingingswet), voor het overige artikel II, onderdeel B (artikel 1f) |
||
Vijfde lid |
Gedeeltelijk reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 2 Mededingingswet), voor het overige artikel III (artikel 3 lid 3 Mededingingswet) |
||
Artikel 40 |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 3 en artikel 1d) |
Geen |
|
Artikel 41 |
|||
Eerste lid |
|||
Onderdeel a |
Reeds geïmplementeerd (hoofdstuk 2 en hoofdstuk 7) |
Geen |
|
Onderdeel b |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel c |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 4) |
Geen |
|
Onderdeel d |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel e |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1e) |
Geen |
|
Onderdeel f |
Behoeft geen implementatie, door overige bepalingen kan kruissubsidie niet plaatsvinden |
Geen |
|
Onderdeel g |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1d onderdeel a) |
Geen |
|
Onderdeel h |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel i |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1d onderdeel b) |
Geen |
|
Onderdeel j |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1d onderdeel c) |
Geen |
|
Onderdeel k |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1d onderdeel d) |
Geen |
|
Onderdeel l |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel m |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel n |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel o |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel p |
Artikel II, onderdeel AK (artikel 44 lid 11) |
Geen |
|
Onderdeel q |
Deels geïmplementeerd (artikel 42b), voor het overige artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel r |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel s |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel t |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Onderdeel u |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 5) |
Geen |
|
Tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid om vast te leggen dat toezichtstaken onder verantwoordelijkheid van de regulerende instantie door anderen worden uitgevoerd |
In Nederland wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt |
Derde lid |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid, van de richtlijn |
Geen |
|
Vierde lid |
Reeds geïmplementeerd, opnieuw opgenomen in artikel II, onderdeel B (artikel 1a, 1b en 1g) en paragraaf 5.5a |
Geen |
|
Vijfde lid |
Behoeft geen implementatie, in Nederland zijn deze bepalingen niet van toepassing. Zie ook artikel 9, achtste lid, van de richtlijn |
Geen |
|
Zesde lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 12v. en artikel 80v.) |
Geen |
|
Zevende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 12i en 81d) |
||
Achtste lid |
Is reeds geïmplementeerd (art. 80v.) |
Geen |
|
Negende lid |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 6), artikel II, onderdeel E (artikel 2b lid 4) en artikel II, onderdeel O (artikel 10a lid 8) |
Geen |
|
Tiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 81c) |
Geen |
|
Elfde lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 19) |
Geen |
|
Twaalfde lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 61, Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Dertiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (Mededingingswet) |
Geen |
|
Veertiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 60ac en ad) |
Geen |
|
Vijftiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 61, artikel 6:7 en 6:16 Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Zestiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (art. 3:46–3:50 Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Zeventiende lid |
Is reeds geïmplementeerd (artikel 61, hoofdstuk 6 Algemene wet bestuursrecht) |
Geen |
|
Artikel 42 |
|||
Eerste lid |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 4 en 1g lid 4) |
Geen |
|
Tweede lid |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 4) |
Geen |
|
Derde lid |
Behoeft geen implementatie, mogelijk om regelingen aan te gaan behoeft geen wettelijke grondslag |
Geen |
|
Vierde lid |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 4) |
Geen |
|
Vijfde lid |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 43 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 44 |
Artikel II, onderdeel AF (artikel 32 lid 12 en 13) |
Geen |
|
Artikel 45 |
Reeds geïmplementeerd (o.a. artikel 10, paragraaf 5.3a) |
Geen |
|
Artikel 46 |
Reeds geïmplementeerd (noodwetgeving, m.n. Distributiewet) |
Geen |
|
Artikel 47 |
Artikel II, onderdeel AR (artikel 66e) |
Mogelijkheid om te kiezen voor maatregelen in verband met gelijke mededingingsvoorwaarden |
Nederland kiest voor implementatie van deze bepaling via meldingsplicht |
Artikel 48 |
Artikel II, onderdeel U (artikel 16) |
Mogelijkheid voor ontheffingen in verband met take-or-pay-verbintenissen |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt |
Artikel 49 |
Behoeft geen implementatie |
Mogelijkheid voor ontheffingen in verband met kleine, geïsoleerde systemen |
|
Artikel 50 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
N.v.t. |
|
Artikel 51 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
N.v.t. |
|
Artikel 52 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
N.v.t. |
|
Artikel 53 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
N.v.t. |
|
Artikel 54 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
N.v.t. |
|
Artikel 55 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
N.v.t. |
|
Artikel 56 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
N.v.t. |
|
Bijlage 1 |
Reeds geïmplementeerd (met name artikel 52b en 52c) |
Geen |
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft (Elektriciteitswet, tenzij anders aangegeven) |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering |
Geen |
|
Artikel 2 |
Behoeft grotendeels uit de aard van deze bepaling geen uitvoering (definities die in de verordening worden gebruikt), wel is in artikel II, onderdeel B (artikel 1a) de NMa ook voor de verordening als regulerende instantie en bevoegde autoriteit aangemerkt |
Geen |
|
Artikel 3 |
Artikel II, onderdeel C (artikel 2 lid 3, 4 en 5) |
Geen |
|
Artikel 4 |
Behoeft geen uitvoering in verband met rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 5–7 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering |
Geen |
|
Artikel 8 |
Behoeft grotendeels naar de aard van deze bepaling geen uitvoering, zie voor uitvoering van het zevende lid artikel II, onderdeel Q (artikel 12b lid 2) |
Geen |
|
Artikel 9–10 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering |
Geen |
|
Artikel 11 |
Artikel II, onderdeel O (artikel 10a lid 1 onderdeel k) |
Geen |
|
Artikel 12–15 |
Behoeft geen uitvoering in verband met rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 16 |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 2), behoeft voor het overige geen uitvoering in verband met rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 17 |
Behoeft geen uitvoering in verband met rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 18 |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 2) |
Geen |
|
Artikel 19–21 |
Behoeft geen uitvoering in verband met rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 22 |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a lid 2) |
Geen |
|
Artikel 23 |
Behoeft geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 24 |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1a en 1b) |
Geen |
|
Artikel 25 |
Artikel II, onderdeel B (artikel 1g lid 1 en 2) en artikel II, onderdeel AJ (artikel 38b) |
Geen |
|
Artikel 26 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering |
Betreft mogelijkheid om meer gedetailleerde maatregelen te treffen |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in de op basis van artikel 12b opgestelde voorwaarden |
Artikel 27 |
Is reeds uitgevoerd (paragraaf 5.5) |
Geen |
|
Artikel 28–29 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering |
Geen |
|
Artikel 30 |
Behoeft geen uitvoering in verband met rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Artikel 31 -32 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen uitvoering |
Geen |
|
Bijlage I |
Behoeft grotendeels geen uitvoering in verband met de rechtstreekse werking van de verordening, voor punt 3.3, onderdeel 8 zie artikel II, onderdeel AH (artikel 38) |
Geen |
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1–7 |
Behoeft naar de aard van deze bepalingen geen uitvoering |
Geen |
|
Artikel 8 |
|||
Eerste lid |
Artikel I, onderdeel AI (artikel 86ca) en artikel II, onderdeel AC (artikel 18i), behoeft voor het overige geen uitvoering in verband met rechtstreekse werking van de verordening |
Geen |
|
Tweede lid t/m vijfde lid |
Behoeft geen uitvoering i.v.m. rechtstreekse werking verordening |
Geen |
|
Artikel 9–35 |
Behoeft naar de aard van deze bepalingen geen uitvoering |
Geen |
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen
Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (Pb EU 2009, L 211) en richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (Pb EU 2009, L 211). Beide richtlijnen moeten uiterlijk 3 maart 2011 zijn geïmplementeerd. Een implementatietabel is opgenomen in paragraaf III van de memorie van toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32814-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.