32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 935 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2021

In het tweeminutendebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving op 23 november jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 25, Tweeminutendebat over het Klimaatakkoord gebouwde omgeving) zijn door de leden Van Haga (Groep Van Haga), Van der Plas (BBB) en Beckerman (SP) vier moties ingediend die nog geen appreciatie van het kabinet hebben gekregen, omdat de moties inhoudelijk betrekking hebben op het beleidsterrein van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. Deze appreciaties geef ik u, in afstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, onderstaand.

Motie met Kamerstuk 32 813, nr. 926 inzake behouden aardgasinfrastructuur

Ik interpreteer de motie in die zin dat wordt opgeroepen dat netbeheerders zelf mogen afwegen of het in stand houden van de gasinfrastructuur wenselijk is met het oog op toekomstig hergebruik en indien dit niet ten koste gaat van de veiligheid. De motie is conform de huidige praktijk, daarom laat ik de motie aan het oordeel van uw Kamer.

Motie met Kamerstuk 32 813, nr. 927 inzake wachten op volgende generatie warmtepompen

De motie is strijdig met de op 28 oktober jl. aan uw Kamer verzonden brief over het stimuleren van de hybride warmtepomp (Kamerstuk 32 813, nr. 904), waarin in lijn met de wens van de meerderheid van de Kamer juist wordt ingezet op extra stimulering van (hybride) warmtepompen. Toepassing van de huidige generatie warmtepompen zorgt nu al voor een flinke verlaging van de CO2-uitstoot doordat die warmtepompen gemiddeld gesproken met één eenheid elektriciteit vier tot vijf eenheden warmte produceren. Deze warmtepompen zijn inderdaad alleen geschikt voor woningen die in voldoende mate geïsoleerd zijn. Veel bestaande woningen zijn al geschikt voor toepassing van een dergelijke warmtepomp en mede door het Kabinetsbeleid gericht op het stimuleren van isolatiemaatregelen zal dat aantal steeds meer toenemen.

Het rendement van warmtepompen die warmte op relatief lage temperatuur produceren is hoger dan warmtepompen die hoge temperaturen produceren. Dat betekent dat deze warmtepompen minder CO2-uitstoot veroorzaken, een lagere belasting voor de elektriciteitsnetten kennen en resulteren in een lagere energierekening voor bewoners. Het omgekeerde geldt voor warmtepompen die warmte op relatief hoge temperatuur produceren. Het zou daarom onverstandig zijn alleen dit type warmtepomp te stimuleren en te stoppen met subsidiëring van warmtepompen op lagere temperatuur produceren, terwijl een toenemend aantal woningen geschikt is en wordt voor warmte op een lagere temperatuur. Door innovatie zal het rendement naar verwachting nog verder verbeteren, maar dat is geen reden om de huidige generatie warmtepompen niet te stimuleren. Daarom ontraad ik deze motie.

Motie met Kamerstuk 32 813, nr. 928 inzake expertise faciliteren vergunningverlening waterstof

Via verschillende routes wordt onderzocht welke kennis nodig is voor vergunningverlening door decentrale overheden. Dit geldt in bredere zin voor (pilot)projecten met waterstof en niet alleen voor de agrosector. In het kader van het Nationaal Waterstof Programma wordt met de sector uitgewerkt welke kennis nodig is en welke partijen daarbij een rol kunnen nemen. De OESO is bezig met een onderzoek naar goede voorbeelden van vergunningverlening voor waterstof. Daarnaast zijn er al meerdere organisaties die decentrale overheden ondersteunen, zoals de Expertise Centrum Warmte, het Instituut voor Fysieke Veiligheid en het Informatiepunt Leefomgeving. Het is de vraag of het efficiënt is om voor dit specifieke onderwerp één specifiek kenniscentrum in te richten en daarom ontraad ik deze motie.

Motie met Kamerstuk 32 813, nr. 929 inzake een maximumtarief voor warmte

Met de invoering van de nieuwe warmtewet worden regels gesteld aan het rendement dat warmtebedrijven mogen behalen. Daarnaast heeft de ACM recent de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van een individueel warmtebedrijf. ACM kan het toekomstige gereguleerde tarief voor een individueel warmtebedrijf corrigeren indien blijkt dat een warmtebedrijf een hoger dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement heeft behaald. De ACM is op dit moment conform de betreffende bepalingen bezig om een beleidsregel op te stellen, waarmee genoemde bevoegdheid nader wordt ingevuld. De motie is daarmee in lijn met het (voorgenomen) beleid van het kabinet en daarom laat ik deze motie aan het oordeel van uw Kamer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven