Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 mei 2019
In de regeling van werkzaamheden op 4 april jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 71, item 6) heeft het lid Klaver verzocht om een verslag van een bijeenkomst bij VNO-NCW en
het openbaar maken van een notitie over een CO2-heffing, waarover de NRC op 4 april jl. heeft bericht. In deze brief reageer ik op
deze verzoeken.
In reactie op een eerder verzoek van het lid Klaver heb ik op 4 april jl. per brief
(Kamerstuk 32 813, nr. 317) aangegeven dat het kabinet werkt aan een voorstel voor een verstandige en objectieve
CO2-heffing. Ik heb daarbij nog eens de randvoorwaarden herhaald die het kabinet bij
de uitwerking hanteert, zoals ook geschetst in de brief van het kabinet van 13 maart
jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307).
Met de brief van 13 maart jl. heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de eerste
reactie op de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord door de planbureaus. Vervolgens
heb ik aan verschillende betrokken organisaties en NGO’s een toelichting gegeven op
de in de brief aangekondigde maatregelen. Zo heb ik in een bijeenkomst van VNO-NCW
een toelichting gegeven op de brief aan vertegenwoordigers van industriële bedrijven
die vallen onder ETS. Noch ik, noch de betrokken medewerkers beschikken over een verslag
van deze bijeenkomst. Ik heb het verzoek van uw Kamer om een eventueel verslag van
de bijeenkomst ter beschikking te stellen aan VNO-NCW overgebracht. Mocht VNO-NCW
bereid zijn om een eventueel verslag beschikbaar te stellen, dan zal ik het in het
kader van de toezegging aan de Eerste Kamer naar aanleiding van de motie Van Hattem
cs. na vaststelling van een Klimaatakkoord openbaar maken samen met de verslagen van
de klimaattafels en het klimaatberaad (Kamerstuk 34 902, nr. H).
Het kabinet voert momenteel verkennende gesprekken met verschillende betrokken organisaties
en NGO’s over de uitwerking van een CO2-heffing. Hiervoor zijn verschillende uitvoeringsvormen en componenten denkbaar. In
het kader van die verkennende gesprekken is ambtelijk een notitie gedeeld voor een
mogelijke uitwerking. Deze notitie is besproken met vertegenwoordigers van de industrie
en van de Groene Coalitie. Naar aanleiding van deze gesprekken vindt nu verdere uitwerking
plaats. Ik begrijp de wens van uw Kamer om informatie, maar acht het niet opportuun
om een ambtelijk discussiestuk met mogelijke uitwerkingen, opgesteld ten behoeve van
verkennende ambtelijke gesprekken, naar uw Kamer te sturen. Wel kan ik u inlichtingen
over de inhoud van de notitie geven.
De notitie beschrijft de uitgangspunten voor de vormgeving van de heffing zoals ook
benoemd in de brief van het kabinet van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307). De notitie gaat in op de economische theorie over het beprijzen van CO2, de verschillen tussen een heffing over de gehele grondslag versus een heffing over
alleen de te reduceren tonnen en de uitwerking van deze twee basisvarianten op keuzes
en investeringsbeslissingen van bedrijven. Verder benoemt de notitie een aantal aspecten
voor de vormgeving van de heffing zoals het afbakenen van de doelgroep van industriële
emissies, de hoogte van de heffing en terugsluis van de heffingsopbrengst. Ook wordt
ingegaan op het benutten van ETS-benchmarks om reductiepaden te bepalen en de mogelijkheid
van ruil van vrijgestelde emissieruimte. Ten slotte gaat de notitie in op de uitgangspunten
voor de uitwerking van een begrenzing op CCS.
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 317), wacht het kabinet de (definitieve) doorrekening van de planbureaus van de voorstellen
van GroenLinks en van de PvdA voor een CO2-heffing af, zodat het deze inzichten kan meenemen bij de afweging en besluitvorming.
Het kabinet zal bij de aanbieding van het Klimaatakkoord aan uw Kamer, de Kamer informeren
over de manier en het moment waarop zal worden vastgesteld of de doelen worden gehaald.
Ook zal ik daarbij aandacht besteden aan een beoordeling van een CO2-heffing.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes