32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens

Nr. 47 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 april 2013

Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken, de reactie toekomen op het bericht «Internetgiganten misbruiken Nederlandse privacywet» op nu.nl.

Het bericht is gebaseerd op een onderzoek van Bits of Freedom (BoF) naar de toepassing van Nederlandse privacyregels bij diverse grote internetbedrijven, zoals Facebook, Google en Linkedin («A Loophole in dataprocessing; Why the «legitimate interests» test fails to protect the interest of users and the Regulation needs to be amended»).

BoF concludeert dat er in de praktijk nogal wat schort aan de naleving van de privacyregels. BoF wijt dat aan de te ruime omschrijvingen in de Europese en de Nederlandse wetgeving. Zo bestaat er een bepaling waardoor bedrijven bij «gerechtvaardigd belang» zonder duidelijke toestemming gegevens mogen verzamelen en verwerken. Er moet dan een afweging worden gemaakt tussen de rechten van gebruikers en de belangen van het bedrijf, maar volgens BoF laten de partijen hun eigen belangen vaak ten onrechte voorgaan.

In reactie hierop merk ik op dat het «gerechtvaardigd belang» een «restcategorie» van gegevensverwerkingen betreft (zie artikel 8, onder f, Wet bescherming persoonsgegevens) (hierna: Wbp), die niet onder een van de andere in artikel 8 genoemde gronden valt. De toepassing van deze grond vergt een dubbele toetsing: in de eerste plaats moet sprake zijn van een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke dat de gegevensverwerking noodzakelijk maakt, bijv. in het kader van zijn reguliere bedrijfsactiviteiten. Ter zake van deze eerste afweging worden mogelijk de belangen van de betrokkene als onderdeel van een veelheid van belangen reeds onder ogen gezien. De tweede toets vergt een nadere afweging, waarbij de belangen van de betrokkene een zelfstandig gewicht in de schaal leggen tegenover het belang van de verantwoordelijke. De Wbp bevat, evenals de concept EU-verordening algemene gegevensbescherming, een absoluut recht van verzet voor de individuele betrokkene indien hij van mening is dat de verantwoordelijke zijn eigen belangen ten onrechte heeft laten prevaleren (art. 40 en 41 Wbp resp. artikel 19 concept EU-verordening).

Het nationaal toezicht op de naleving van de privacywetgeving, inclusief het toezicht op de naleving van artikel 8, onder f, Wbp, is opgedragen aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Ik merk op dat het Cbp met enige regelmaat optreedt tegen internetbedrijven (zoals recentelijk tegen Google, WhatsApp).

Uit het toezicht door het Cbp blijkt bij herhaling dat bedrijven onvoldoende hebben nagedacht over de grondslag waarop zij de verwerking van persoonsgegevens baseren. Regelmatig doen bedrijven, als het CBP hen vraagt op welke wettelijke grondslag zij de verwerking doen, een beroep op de grondslag «noodzakelijk voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang» van artikel 8 onder f van de Wbp. Uit een aantal onderzoeken van het CBP is gebleken dat er meer waarborgen nodig waren om het gerechtvaardigd belang van het bedrijf te kunnen laten prevaleren boven het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. Een dergelijke waarborg is bijvoorbeeld het aanbieden van een algemene opt-out mogelijkheid. Dit was het geval in het onderzoek naar de verwerking van Wifi-gegevens door Google.

Voor zover BoF met het onderzoek oproept om op Europees niveau naar een betere bescherming van persoonsgegevens te streven, verwijs ik voor de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de EU-verordening naar het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1372) en naar mijn driemaandelijkse rapportages aan de Tweede Kamer over het verloop van de onderhandelingen over de EU-verordening in de raadswerkgroep (Kamerstuk 32 761, nrs. 34, 44 en 46).

Daarnaast zal door de minister van Economische Zaken binnenkort de Kabinetsvisie op e-privacy, en de bescherming van burgers op het internet aan uw Kamer worden aangeboden waarin het kabinet tevens antwoord geeft op de motie van de leden Gesthuizen en Verhoeven (Kamerstuk 24 095, nr. 294).

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven