32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 146 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 november 2015

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 12 juni 2015 inzake Beleidsdoorlichting mensenrechtenbeleid in de periode 2008–2013 (Kamerstuk 32 735, nr. 143).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 november 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Vraag 1

Hoe is de verdeling van middelen onder de negen in de evaluatie bestudeerde landen tot stand gekomen?

Vraag 41

Hoe hoog is het totale budget voor dit beleidsonderwerp? Hoe wordt dit budget verdeeld over de verschillende landen waar het Nederlandse mensenrechtenbeleid wordt uitgevoerd? Waarom is het budget voor Zimbabwe zoveel hoger dan voor Sri Lanka of Rusland?

Antwoord op vragen 1 en 41:

Voor de periode 2008–2013 zijn de uitgaven voor projecten voor de bevordering en bescherming van mensenrechten in totaal 324 miljoen Euro. Dit bedrag betreft zowel projecten uit het mensenrechtenfonds (beleidsartikel 1) als projecten die via andere begrotingsartikelen zijn gefinancierd. Voor 2015 bedraagt het totale budget voor het mensenrechtenfonds EUR 35,4 miljoen. Hiervan is EUR 8,2 miljoen non-ODA en EUR 27,2 miljoen ODA. Ongeveer twee-derde van het budget wordt gedelegeerd aan ambassades. Bij de toekenning van fondsen per land wordt gekeken naar de ernst van de mensenrechtensituatie in relatie tot de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten en de effectiviteit van de beoogde inzet. Hierbij wordt rekening gehouden met de meerwaarde en impact van eventuele Nederlandse inzet. Ook wordt gekeken naar een zekere regionale en thematische spreiding. Verschil in hoogte van de landenbudgetten kan verklaard worden door de mogelijkheden in het betrokken land, zoals de aanwezigheid van geschikte partnerorganisaties, en de vorm van de gekozen activiteiten. Dit geldt ook voor de verdeling van middelen in de negen in de evaluatie bestudeerde landen. In het kader van de flexibeler inzet van het mensenrechtenfonds zullen de verschillende landenallocaties opnieuw getoetst worden.

Vraag 2

Hoeveel mensenrechtenverdedigers zijn effectief beschermd door Nederland gedurende de periode die de beleidsevaluatie beslaat?

Antwoord:

In de periode 2008–2013 heeft Nederland op meerdere manieren bijgedragen aan de effectieve bescherming van mensenrechtenverdedigers: via de projecten uit het Mensenrechtenfonds, via diplomatieke inzet op bilateraal en multilateraal niveau, via de Mensenrechtentulp en via incidentele tijdelijke bescherming in Nederland van mensenrechtenverdedigers. Met uitzondering van het Shelter City programma (2013 was het eerste jaar dat vier personen tijdelijke bescherming kregen in Nederland) is het niet mogelijk te kwantificeren hoeveel mensenrechtenverdedigers effectief beschermd zijn door alle bovengenoemde Nederlandse interventies in de betreffende periode.

Vraag 3

Hoeveel voorlichtingsbijeenkomsten over LHBT’s zijn georganiseerd in Nigeria gedurende de periode 2008–2013?

Antwoord:

Nederland steunde een project gericht op voorlichting over rechtshulp ten behoeve van LHBTs in Nigeria, uitgevoerd door de ngo Global Rights (april 2009-april 2012). In deze periode zijn vier trainingen voor LHBT-activisten verzorgd (69 deelnemers; 2 trainingen voor journalisten en 1 workshop «training van trainers» (33 deelnemers). Het aantal overige, niet met Nederlandse steun gefinancierde bijeenkomsten, is onbekend.

Vraag 4

Bij hoeveel gesprekken met overheidsfunctionarissen is de mensenrechtensituatie actief onder de aandacht gebracht gedurende de periode 2008–2013?

Antwoord:

Mensenrechten vormen integraal onderdeel van de politieke dialoog van Nederland met andere landen. In alle bilaterale gesprekken worden mensenrechten besproken indien dit effectief en opportuun geacht wordt.

Vraag 5

Hoeveel VN-resoluties zijn in de geëvalueerde periode aangenomen om de internationale rechtsorde op het gebied van mensenrechten te verbeteren? Was dat meer dan de jaren daarvoor en wat waren de kwaliteit en de effecten daarvan?

Antwoord:

In de jaren 2008 – 2013 zijn op het terrein van mensenrechten VN-resoluties aangenomen overwegend in de Mensenrechtenraad en de derde Commissie van de Algemene Vergadering (zie voor een volledig overzicht de websites www.yourhrc.org, www.ohchr.org en www.un.org). Het aantal resoluties in beide fora is in de afgelopen jaren toegenomen. Gezien het grote aantal en de diversiteit van de onderwerpen is het niet goed mogelijk om een oordeel te geven over de kwaliteit en de effecten van deze resoluties. In algemene zin kan wel gezegd worden dat het moeilijker lijkt te worden om vooruitgang te boeken via resoluties. Desalniettemin zijn er concrete positieve voorbeelden. Zo werd in de resolutie over Sri Lanka (25ste Mensenrechtenraad) de OHCHR opgedragen onderzoek te doen naar oorlogsmisdaden en andere wandaden die door beide partijen gedurende de burgeroorlog in Sri Lanka zijn gepleegd. De vroegere Sri Lankaanse regering heeft dit initiatief altijd bestreden. De huidige Sri Lankaanse regering is een andere koers ingeslagen en stemt in met een berechting met een internationale dimensie.

Een ander positief voorbeeld is de unanieme aanname van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights door de VN-Mensenrechtenraad in juni 2011. Deze nieuwe internationale standaard heeft in Nederland geleid tot de vaststelling door het kabinet van het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten in december 2013. Alle EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd aan de ontwikkeling van een dergelijk Actieplan.

In een nieuwe resolutie van juni 2014 riep de Mensenrechtenraad alle VN-lidstaten op een Nationaal Actieplan aan te nemen om de Guiding Principles te implementeren. Steeds meer landen geven gehoor aan die oproep, waaronder de Verenigde Staten, Colombia, Brazilië, Chili, Ghana, Tanzania en Birma.

Vraag 6

IOB concludeert dat het verkleinen van de landenlijst niet heeft geleid tot een grotere effectiviteit van de projecten. Hoe is deze conclusie tot stand gekomen? Is deze conclusie gebaseerd op meer dan slechts interviews en ook gestaafd met hard bewijs? Zo ja, waaruit bestaat dat bewijs? Acht u deze conclusie voldoende bewezen? Bent u voornemens om de landenlijst uit te breiden – zoals IOB aanbeveelt – en daarmee op dit punt af te wijken van het kabinetsbeleid? Graag een toelichting.

Vraag 13

Kunt u aannemelijk maken dat de beperking van het aantal landen dat een beroep kan doen op het mensenrechtenfonds heeft geleid tot een grotere effectiviteit van de projecten? Zo nee, bent u van plan hier onderzoek naar uit te laten voeren?

Vraag 27/42

Is aangetoond dat het uitbreiden van de landenlijst van het Mensenrechtenfonds daadwerkelijk leidt tot een effectiever en efficiënter mensenrechtenbeleid? Zo ja, waaruit blijkt dit?

Vraag 90

Gaat u in het kader van uw streven het Mensenrechtenfonds flexibeler en strategischer in te zetten de landenlijst voor het mensenrechtenfonds weer uitbreiden aangezien de IOB constateert dat een kortere landenlijst niet heeft geleid tot meer effectiviteit?

Antwoord op vragen 6, 13, 27/42, 90:

De landenlijst is in 2011 op verzoek van de Kamer verkleind. Deze beslissing is genomen in de veronderstelling dat selectiviteit meer focus en daarmee meer effectiviteit van de projecten zou opleveren. IOB stelt dat deze veronderstelling niet is bewezen en niet aannemelijk kan worden gemaakt. Voorts wijst IOB op de nadelen van het verkleinen van de lijst, zoals het feit dat ambassades minder contact hebben met ngo’s en daardoor minder informatie krijgen over mensenrechten (IOB Beleidsdoorlichting, p. 107).

In de beleidsreactie geeft het kabinet aan het Mensenrechtenfonds een zeer waardevol instrument te vinden om tastbare resultaten te behalen en voornemens te zijn het Mensenrechtenfonds flexibeler en strategischer in te zetten. Criteria daarbij zijn de mensenrechtensituatie in een land en de bijdrage die Nederland kan leveren met ondersteuning van bepaalde activiteiten. Naar aanleiding van het notaoverleg mensenrechten op 15 juni jl. werd de motie Servaes/Sjoerdsma aangenomen en het kabinet gevraagd om «de mogelijkheden te onderzoeken om het budget van het Mensenrechtenfonds te verhogen en flexibeler in te zetten» (Kamerstuk 32 735, nr. 131).

Om het Mensenrechtenfonds flexibeler in te zetten zal in 2016 niet langer met de huidige lijst van landen worden gewerkt als criterium voor toekenning van middelen aan posten. Beslissend voor een bijdrage uit het MRF zal zijn of aan de criteria uit de Mensenrechtenbrief wordt voldaan: «Bij de toekenning van fondsen per land wordt gekeken naar de ernst van de mensenrechtensituatie in relatie tot de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten en de effectiviteit van de beoogde inzet.» Gevolg van loslaten van de landenlijst Het loslaten van de landenlijst wil overigens niet zeggen dat alleen maar in meer landen mensenrechtenprojecten gefinancierd zullen worden. Ook zullen landen kunnen afvallen als niet langer aan bovengenoemde criteria wordt voldaan.

Vraag 7

IOB concludeert dat mensenrechten in de regeringsperiode 2010–2012 aan gewicht verloren en dat dit de geloofwaardigheid van het mensenrechtenbeleid niet ten goede is gekomen. Is deze conclusie gebaseerd op meer dan slechts interviews – waarin geen concrete voorbeelden zijn genoemd – en ook gestaafd met harde bewijzen? Zo ja, waaruit bestaat dat bewijs? Acht u deze conclusie voldoende bewezen? Graag een toelichting.

Vraag 9

Hoeveel respondenten hebben gemeld dat Nederland in de afgelopen jaren minder actief is geworden op het terrein van de mensenrechten?

Vraag 10

Hoe verhoudt het beeld van deze respondenten zich met de impuls die sinds 2012 is gegeven aan het mensenrechtenbeleid van Nederland? Bent u het eens met het oordeel van deze respondenten?

Vraag 24

Is de relatie tussen minder personele capaciteit op ambassades en minder effectief mensenrechtenbeleid, zoals IOB concludeert, daadwerkelijk aangetoond? Waaruit blijkt die relatie precies? Kunt u voorbeelden geven waar minder personele capaciteit tot minder actieve inzet op mensenrechtenbeleid heeft geleid, buiten het in de doorlichting genoemde voorbeeld van Guatemala?

Vraag 62

Hoeveel respondenten hebben gemeld dat Nederland in de afgelopen jaren minder actief is geworden op het terrein van de mensenrechten?

Vraag 63

Hoe verhoudt het beeld van deze respondenten zich met de impuls die sinds 2012 is gegeven aan het mensenrechtenbeleid van Nederland?

Vraag 95

Kunt u inzicht geven in de gevolgen van de conclusie van IOB dat mensenrechten in de regeringsperiode 2010–2012 aan gewicht verloren ten opzichte van het bevorderen van economische belangen van Nederland in het buitenland waardoor de geloofwaardigheid van het mensenrechtenbeleid in het geding kwam?

Antwoord op vragen 7, 9, 10, 24, 62, 63, en 95:

De exacte formulering in de IOB-studie luidt dat mensenrechten iets aan gewicht verloren zouden hebben te midden van andere prioriteiten («lost some of its importance among other priorities»). Deze bevinding is gestoeld op informatie van respondenten, zoals IOB zelf ook vermeldt in de beleidsdoorlichting (IOB Beleidsdoorlichting, p.83/84). Het betreft negen respondenten met verschillende achtergronden: twee vertegenwoordigers van andere landen, een EDEO-functionaris, twee vertegenwoordigers van internationale en vier vertegenwoordigers van Nederlandse ngo’s. Daarbij dient te worden opgemerkt dat aan de vertegenwoordigers van andere landen, aan de EDEO-respondent en aan beide vertegenwoordigers van internationale ngo’s uitsluitend de vraag is gesteld hoe Nederland zich ten opzichte van andere landen opstelde in mensenrechtenkwesties. Deze respondenten antwoordden uit eigen beweging dat sprake was van «een wat minder hoog profiel dan vroeger». Voorts gaven de respondenten aan dat Nederland nog steeds een zeer hoog profiel had; de observatie dat dit iets aan belang had ingeboet, betekent dus niet dat Nederland een laag profiel had gekregen.

Vertegenwoordigers van Nederlandse ngo’s zagen een duidelijk verschil tussen de periode 2010–2011 en de periode vanaf 2012. Volgens hen straalt de mensenrechtennota van 2013 meer ambitie uit en geeft exacter aan waar Nederland op inzet dan de nota van 2011. Ook de AIV bevestigt dit beeld (zie ook de AIV-reactie op mensenrechtennota 2013 «Met kracht vooruit»).

Overige respondenten wezen op minder capaciteit als mogelijke verklaring. Naast Guatemala is ook m.b.t. Rusland en Nigeria melding gemaakt van minder capaciteit. Dit heeft bijvoorbeeld tot de keuze geleid om minder projecten van kleinere omvang te starten.

Vraag 8

Kunt u toelichten welke twee projecten gericht op handel en mensenrechten voldoende effectief waren en welk project in hoge mate effectief was?

Antwoord:

Bij de beoordeling van projecten is het schema gehanteerd dat in hoofdstuk 1 van de beleidsdoorlichting staat (IOB Beleidsdoorlichting, p. 24). Daarbij heeft IOB de keuze gemaakt om een project dat de beoogde resultaten op outputniveau heeft gerealiseerd en minimaal één van de gestelde doelen op outcome niveau heeft gerealiseerd, als voldoende effectief te beoordelen. Als de meeste doelen op outcome niveau zijn bereikt, wordt het project als in hoge mate effectief beoordeeld.

Inzake handel en mensenrechten zijn er drie projecten geëvalueerd. Een project dat diverse landen bestrijkt en zich op ketenverantwoordelijkheid in industriële bedrijven in Oost-Afrika en Noord-Afrika richt, kreeg de score «in hoge mate effectief». Binnen dit project is de beoogde output in termen van trainingen en capaciteitsopbouw vrijwel volledig gerealiseerd en is de outcome in termen van overeenkomsten gesloten door bedrijven en adviesaanvragen van bedrijven eveneens goeddeels gerealiseerd.

Een project in Rusland dat gericht was op aandacht voor MVO in een business school is als «voldoende effectief» beoordeeld. De output in termen van voorlichtingssessies is vrijwel geheel bereikt. De integratie van MVO in het onderwijs is slechts gedeeltelijk tot stand gekomen: er is een virtueel netwerk opgericht. MVO is geen vast onderdeel van het curriculum geworden.

Bij een project gericht op corruptiebestrijding in de private sector in Nigeria is de output in termen van ontwikkeling en verspreiding van richtlijnen voor de private sector geheel gerealiseerd. Tevens is een klachtenmechanisme ingesteld (een geplande outcome), maar bleek het niet mogelijk na te gaan in hoeverre dit functioneerde. Door toedoen van het project zijn bedrijven zelf verder gegaan met het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten. Het project is als «voldoende effectief» beoordeeld (één van de doelen is gerealiseerd).

Vraag 9

Zie antwoord op vraag 7

Vraag 10

Zie antwoord op vraag 7

Vraag 11

Bent u van plan activiteiten te ondernemen om de beeldvorming te verbeteren? Zo ja, welke activiteiten? Zo nee, waarom niet?

Vraag 64

Bent u het eens met het oordeel van deze respondenten?

Vraag 65

Bent u van plan activiteiten te ondernemen om de beeldvorming te verbeteren? Zo ja, welke activiteiten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen 11, 64 en 65:

De mensenrechtenbrief 2013 wordt gezien als een ambitieuze beleidsbrief. Informatie uit de beleidsdoorlichting geeft geen directe aanleiding om activiteiten te ondernemen om de beeldvorming te verbeteren. Desalniettemin worden verschillende activiteiten ondernomen om het Nederlandse buitenlandse mensenrechtenbeleid uit te dragen (Kamerstuk 32 735, nr. 78). Zo heeft de Mensenrechtenambassadeur veelvuldig publieks- en mediaoptredens. Ook medewerkers van het ministerie verzorgen regelmatig presentaties en nemen deel aan debatten over mensenrechten. Internationaal blijft Nederland consequent concreet invulling geven aan mensenrechten als een van de prioriteiten van het buitenlands beleid. Deze inzet voor mensenrechten en steun aan individuele activisten en organisaties heeft ook een positief effect op de beeldvorming.

Vraag 12

Kunt u uitleggen waarom er in de beleidsdoorlichting wordt aangegeven dat een oordeel over effectiviteit, door allerlei factoren, vaak alleen in termen van «bijdragen aan» kan worden verwoord, terwijl bij de resultaten (met name in hoofdstuk 4) gekozen is om sterkere bewoordingen te gebruiken?

Vraag 52

Hoe kunnen de effecten van «silent diplomacy» gemeten worden? Hoe gaat een Nederlandse ambassade om met de resultaten van deze meting?

Vraag 86

Op welke wijze gaat u de effectiviteit van publieke en stille diplomatie meten en wanneer bent u voornemens dit inzichtelijk te maken?

Antwoord op vragen 12, 52 en 86:

IOB beschrijft de inzet van Nederland in de VN, de EU en bilateraal. De resultaten van deze zowel publieke als stille diplomatieke inspanningen worden verwoord in termen van «bijdragen aan». Het bereiken van resultaten wordt immers door diverse factoren bepaald, zoals de binnenlandse politieke situatie en regionale politieke, veiligheids- en macro-economische ontwikkelingen. Deze factoren liggen goeddeels buiten de invloedsfeer van Nederland. Het is daarom niet mogelijk vast te stellen wat precies het gevolg van de Nederlandse inzet is geweest. Specifiek voor stille diplomatie geldt nog dat rapportage over resultaten moeilijk is, omdat publiciteit schadelijk kan zijn en de effectiviteit daardoor in het geding kan komen.

Ook bij projecten speelt dat de resultaten afhankelijk zijn van vele factoren waar Nederland geen invloed op heeft. Echter, wel kan meestal vastgesteld worden of de resultaten op het niveau van de output en outcome het gevolg zijn van projectinterventies. Dan kan er sprake zijn van een directer verband tussen inzet en resultaat, en heeft IOB de beoordeling in meer stellige termen verwoord.

Zoals ook vermeld in de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting zal in de jaarlijkse mensenrechtenrapportage – voor zover mogelijk – informatie worden verstrekt over resultaten van Nederlandse interventies.

Vraag 13

Zie antwoord op vraag 6

Vraag 14

Bent u van plan om additionele informatie te verstrekken over, of additioneel onderzoek te laten uitvoeren naar, de doelmatigheid van het mensenrechtenbeleid?

Vraag 15

Kunt u toezeggen in het vervolg, bij het ontwerp of de daadwerkelijke uitvoering van beleidsdoorlichtingen, meer de nadruk te leggen op informatie die inzicht kan bieden in de doelmatigheid van het gevoerde beleid? Zo ja, op welke wijze gaat u dat waarborgen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 38

Kunt u gedetailleerde financiële informatie leveren van het gevoerde beleid zodat de doelmatigheid kan worden vastgesteld?

Vraag 68

Kunt u toelichten hoe «efficiënter werken» concreet kan leiden tot betere resultaten?

Antwoord op vragen 14, 15, 38 en 68:

IOB tracht zich uit te spreken over doelmatigheid, maar laat dit achterwege als zulks op basis van bevindingen niet mogelijk is. Bij mensenrechten gaat het om projecten die verschillende thema’s behandelen en in een steeds verschillende context worden uitgevoerd. Dit beperkt de mogelijkheid tot vergelijking en daarmee de mogelijkheid om de doelmatigheid te beoordelen. Dit laat onverlet dat IOB zich wel uitspreekt als iets evident niet doelmatig is geweest. Een voorbeeld is een project in Nigeria, waarvoor het aantal geholpen slachtoffers in verhouding tot de beschikbare middelen laag was (IOB Beleidsevaluatie 2012 Nederlandse steun aan mensenrechtenprojecten in de periode 2008–2011, Kamerstuk 32 735, nr. 75, p. 73).

Bij de beoordeling van projectaanvragen wordt gewoonlijk meegewogen in hoeverre de voorgestelde kosten realistisch zijn in relatie tot de geplande activiteiten.

In het kader van de modernisering van de diplomatie wordt ingezet op efficiënter werken om daarmee onder andere meer en betere resultaten te behalen. Dat geldt ook voor het beleidsterrein mensenrechten.

Vraag 16

Kunt u aangeven welke overwegingen ertoe hebben geleid om de periode 2006–2007 niet mee te nemen in de voorliggende beleidsdoorlichting?

Vraag 37

Waarom is er gekozen om de periode van 2006–2007 buiten de reikwijdte van het onderzoek te houden?

Antwoord op vragen 16 en 37:

De keuze van IOB om 2008 als eerste jaar van evaluatie te nemen is gebaseerd op twee overwegingen. In de eerste plaats markeert 2008 de start van de implementatie van de eind 2007 uitgebrachte mensenrechtenstrategie. In de tweede plaats berust een aantal uitspraken mede op informatie uit interviews met diplomaten. Het is lastig om betrouwbare herinneringen aan te reiken uit een periode die meer dan zes jaar geleden is. Dit geldt temeer voor diplomaten die gewoonlijk niet langer dan vier of vijf jaar op een post werken.

Vraag 17

Kunt u in algemene termen aangeven hoe de bevindingen voor de periode 2008–2013 zich volgens u verhouden tot de periode 2006–2007?

Vraag 18

Kunt u in algemene termen aangeven hoe, naar uw mening, de conclusies voor de vijf onderzochte prioriteiten uit de notitie uit 2013 zich verhouden tot de drie prioriteiten die niet geëvalueerd zijn: ernstige schendingen, vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; en mensenrechten en ontwikkeling?

Vraag 22

Kunt u iets zeggen over de mate waarin de resultaten van de onderzochte activiteiten en projecten gelden voor de activiteiten en projecten die niet zijn onderzocht?

Vraag 39

Zijn de bevindingen in de negen onderzochte landen representatief voor alle landen waarin Nederland actief geweest op het vlak van mensenrechtenbeleid?

Vraag 60

In welke mate gelden de algemene conclusies ook voor de niet-onderzochte thema’s?

Antwoord op vragen 17, 18, 39 en 60:

IOB stelt dat de bevindingen een goede illustratie vormen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid in de buitenlandse betrekkingen. De vragen over de mogelijkheid om op basis van de bevindingen uitspraken over een eerdere periode, over andere landen, over andere projecten of over andere thema’s kunnen volgens IOB slechts in termen van plausibiliteit worden beantwoord. Het terrein van de mensenrechten en de situatie in landen is zo uiteenlopend dat geen steekproeven van interventies dan wel projecten genomen kunnen worden die geëxtrapoleerd kunnen worden.

IOB gaat ervan uit dat de bevindingen over de diplomatieke inzet in de periode van 2006–2007 waarschijnlijk niet sterk afwijken van die uit de periode daarna. Voor de bevindingen over de projecten zijn afwijkingen waarschijnlijker. De mensenrechtenstrategie uit 2007 had een thematische focus en dit geldt deels ook voor het mensenrechtenfonds. In de periode daarvoor was dit niet het geval.

Met betrekking tot de thematische prioriteiten geldt dat in de projectenevaluatie van 2012 drie projecten zijn opgenomen inzake de preventie en bestrijding van marteling (ernstige schendingen). De aard van de activiteiten en de beoogde resultaten van deze projecten wijken niet sterk af van die van de projecten voor mensenrechtenverdedigers. De bevindingen over projecten inzake godsdienstvrijheid zullen waarschijnlijkheid niet sterk afwijken van die over de vrijheid van meningsuiting. Een van de projecten in Kazachstan betrof beide thema’s en werd als voldoende effectief beoordeeld. Voor interventies en projecten met betrekking tot mensenrechten en ontwikkeling geldt dat er geen vergelijkbaar thema in de beleidsdoorlichting wordt behandeld.

Vraag 19

Bent u bereid in het vervolg meer informatie te verstrekken over de betrokkenheid van externe experts bij beleidsdoorlichtingen die worden uitgevoerd door IOB? Zo nee, waarom niet?

Vraag 20

Bent u voornemens toekomstige beleidsdoorlichtingen in hun geheel te laten beoordelen door externe experts om zo de betrouwbaarheid en onafhankelijk van het onderzoek te optimaliseren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen 19 en 20:

IOB heeft er voor gekozen om bij de beleidsdoorlichting gebruik te maken van externe expertise. Zes van de negen landenstudies zijn goeddeels door externe deskundigen uitgevoerd. Het betreft de twee landenstudies die onderdeel vormen van de beleidsdoorlichting Latijns-Amerika (Colombia, Guatemala) en vier landenstudies die zijn opgenomen in de projectenevaluatie 2012. IOB heeft met betrekking tot deze zes landen aanvullend dossieronderzoek gedaan. Twee andere landenstudies (Marokko, Rusland) heeft IOB uitgevoerd in samenwerking met externe deskundigen. De namen staan vermeld in de desbetreffende publicaties. Eén landenstudie (Nigeria) heeft IOB zonder externe experts uitgevoerd. Voorts zaten vier externe deskundigen in de IOB-referentiegroep. Binnen IOB wordt de uitvoering van elke doorlichting kritisch gevolgd door meelezers (peer reviewers). Daarnaast is aan elke beleidsdoorlichting een referentiegroep verbonden, bestaande uit methodologische en thematische externe deskundigen Directeur IOB stelt het rapport vast na overleg met de referentiegroep en meelezers.

Vraag 21

Kunt u toelichten wat de rol van de 91 gehouden interviews is geweest in deze beleidsdoorlichting? Welk gedeelte van de beleidsdoorlichting is gebaseerd op deze interviews?

Antwoord:

Uitspraken in de beleidsdoorlichting berusten op een combinatie van informatie uit documenten en informatie van respondenten, tenzij anders vermeld.

Vraag 22

Zie antwoord op vraag 17

Vraag 23

Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen op het gebied van strategisch denken en innovatieve benaderingen bij het mensenrechtenbeleid? Zo ja, op welke manier zal dit gebeuren?

Antwoord:

Ja, via de jaarlijkse mensenrechtenrapportage zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.

Vraag 24

Zie antwoord op vraag 7

Vraag 25

In twintig landen ging de EU tot publicatie van EU-mensenrechtenstrategieën over. Welke stappen heeft het kabinet ondernomen om publicatie in meer landen mogelijk te maken?

Vraag 77

Gaat u in navolging van uw inspanningen EU strategieën te publiceren, blijven aandringen op het publiceren van de overige strategieën?

Antwoord op vragen 25 en 77:

Nederland heeft bij het formuleren van het nieuwe EU-Actieplan voor Mensenrechten en Democratie opnieuw sterk ingezet op lokale mensenrechten strategieën waarin doelen en prioriteiten voor individuele landen worden vastgesteld. Ook spant Nederland zich in Brussel samen met enkele andere lidstaten regelmatig in voor de publicatie van (delen van) deze strategieën, voor zover het de situatie van mensenrechtenverdedigers of -organisaties niet in gevaar brengt. Mede door die inspanning kunnen EU-delegaties, in samenspraak met ambassades van lidstaten, informatie delen ten aanzien van de in de strategieën opgenomen prioriteiten. Op landenniveau wordt door Nederlandse ambassades aangedrongen op publicatie en publiek debat over mensenrechtenprioriteiten, en ook in Brussel blijft Nederland het nut van het openbaar maken van (delen van) deze strategieën bepleiten.

Vraag 26

Waarop baseert u zich als u afstand neemt van de overtuiging van alle mensenrechtenorganisaties dat aandacht voor LGBT-onderwerpen er voor kunnen zorgen dat andere prioriteiten overschaduwd worden?

Vraag 53

Hoe probeert Nederland in Rusland te voorkomen dat de nadruk op LHBT-rechten niet andere mensenrechten overschaduwt en beschadigt?

Antwoord op vragen 26 en 53:

Alle mensenrechtenorganisaties die door IOB zijn geïnterviewd wezen op het risico dat andere mensenrechtenthema's overschaduwd kunnen worden door de grote aandacht voor LHBT. Vooralsnog is dit niet gebeurd en het is niet de verwachting dat dit gaat gebeuren; niet in Rusland, noch elders. Nederland opereert voorzichtig, met oog voor de lokale context, en in nauw overleg met de LHBT-gemeenschap ter plekke. Daarbij zet Nederland consequent in op gezamenlijk met andere – ook liefst niet-westerse – landen optrekken, en stimuleert hen actiever en zichtbaarder te worden op dit dossier.

Vraag 27

Zie antwoord op vraag 6

Vraag 28

Bent u van plan projecten gefinancierd uit het Mensenrechtenfonds meer te richten op mensenrechtenbescherming in plaats van mensenrechtenbewustwording?

Vraag 36

Bent u voornemens de relatief grote focus op bewustwording conform de aanbeveling van IOB meer in balans te brengen door meer in te zetten op de bescherming van slachtoffers mensenrechtenschendingen en de vervolging van mensenrechtenschenders?

Antwoord op vragen 28 en 36:

IOB constateert dat de nadruk bij projecten veelal op bewustwording ligt en er meer aandacht voor mensenrechtenbescherming zou mogen zijn. Deze constatering zal als aandachtspunt worden meegenomen bij de beoordeling van projectvoorstellen. Bij besluitvorming over de toekenning van fondsen wordt telkens rekening gehouden met de meerwaarde en impact die de Nederlandse inzet kan hebben.

Vraag 29

Hoe wilt u het Mensenrechtenfonds verbeteren door betere en realistischere middellange termijn doelen te formuleren?

Vraag 30

Hoe verhoudt de kritische noot van IOB, dat het Mensenrechtenfonds kan worden verbeterd door betere en realistischere middellange termijn doelen voor projecten te formuleren, zich volgens u tot de conclusie dat de projecten die in deze beleidsdoorlichting zijn betrokken volledig of nagenoeg volledig hun doelen hebben behaald?

Vraag 31

Waren de doelen van de in deze doorlichting betrokken projecten wel helder en realistisch geformuleerd?

Antwoord op vragen 29, 30 en 31:

De wijze waarop de projecten zijn geëvalueerd, staat vermeld in de bijlage bij de projectenevaluatie uit 2012 (IOB Beleidsevaluatie 2012 Kamerstuk 32 735, nr. 75, p. 110–112). Op p. 24 van de beleidsdoorlichting 2014 is het beoordelingsschema opgenomen. Voorts wordt verwezen naar de projectenevaluatie 2012.

De mate waarin voor een project realistische doelen zijn geformuleerd varieert. Indien binnen het project geen realistische doelen op het niveau van de uitkomsten zijn geformuleerd, hebben de evaluatoren de doelen en de indicatoren om de doelbereiking te meten gereconstrueerd op basis van documentatie. Deze zijn voorts via interviews geverifieerd.

Vraag 32

Welke landen belemmeren financiering van hun ngo’s middels het Nederlandse Mensenrechtenfonds?

Antwoord:

Er zijn, steeds meer, landen die een restrictief beleid voeren ten aanzien van de financiering van ngo’s vanuit buitenlandse en binnenlandse bronnen. Dit heeft ook effect op financiering vanuit het Mensenrechtenfonds. Uitgangspunt is dat Nederland vindt dat financiering van ngo’s die zich inzetten voor mensenrechten mogelijk moet zijn.

In het belang van de financiering van deze ngo’s worden geen uitspraken over specifieke landen gedaan.

Vraag 33

Kunt u de bevinding van IOB dat er sinds 2006 weinig vooruitgang is geboekt met het integreren van het mensenrechtenbeleid met het internationaal economisch beleid weerleggen?

Vraag 47

Kunt u de bevinding van IOB bevestigen dat er sinds 2006 weinig vooruitgang is geboekt met het integreren van het mensenrechtenbeleid met het internationaal economisch beleid? Zo neen, waarom niet?

Antwoord op vragen 33 en 47:

Het kabinet onderschrijft deze bevinding maar ten dele. De IOB-evaluatie ziet op het tijdvak 2008–2013, sindsdien is de Nederlandse inzet op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), en in het bijzonder mensenrechten en bedrijfsleven, stevig geïntensiveerd. Zo is in december 2013 het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten vastgesteld en wordt sindsdien gewerkt aan de implementatie daarvan. Bovendien werkt het kabinet sinds 2013 aan de uitvoering van «Wat de wereld verdient: een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen».

In de beleidsreactie op de IOB-evaluatie is al een groot aantal voorbeelden genoemd van de manier waarop het kabinet mensenrechten integreert in het economisch beleid. De inspanningen die Nederland het afgelopen voorjaar pleegde bij de onderhandelingen over een nieuw EU-actieplan voor Mensenrechten en Democratie vormen een aanvullend voorbeeld. Nederland zette met succes in op enkele sterke actiepunten op het vlak van mensenrechten en bedrijfsleven, zoals het zekerstellen van een focus op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights in de nieuwe MVO-strategie die de Europese Commissie op dit moment ontwikkelt. Daarnaast zette Nederland met succes in op een actiepunt dat de Commissie ertoe aanzet de effecten van handels- en investeringsverdragen op mensenrechten beter in kaart te brengen.

Voor meer details over de inzet van het kabinet op mensenrechten en bedrijfsleven wordt verwezen naar de Mensenrechtenrapportages over 2013 en 2014.

Vraag 34

Bent u van plan uitvoering te geven aan het advies van IOB om alle overheidsdienaren die een buitenlandse dienstreis maken te informeren welke mensenrechtenonderwerpen ze op hun beleidsterrein aan de orde kunnen stellen?

Antwoord:

IOB adviseert om «travelling members of the government» van adequate informatie te voorzien over mensenrechtenonderwerpen die zij tijdens hun reizen kunnen opbrengen. De bevordering en bescherming van mensenrechten in het buitenland is een taak voor het hele kabinet. De leden van het kabinet schenken bij hun reizen naar het buitenland aandacht aan de mensenrechtensituatie van het betreffende land. Het advies van IOB wordt dan ook als een aansporing gezien om te blijven zoeken naar de meest opportune en effectieve wijze om mensenrechten op te brengen gegeven de context. Ook (hoog) ambtelijke delegaties worden vooraf dan wel ter plaatse door de ambassade geïnformeerd over de mensenrechtensituatie in een land.

Vraag 35

Kunt u toelichten hoe u uitvoering geeft aan de aanbevelingen om de geloofwaardigheid van het buitenlandse mensenrechtenbeleid niet te ondermijnen door binnenlandse mensenrechtenissues? Hoe vindt de beoordeling van deze aanbevelingen op hun merites plaats?

Vraag 66

Wat kan worden verstaan onder de geloofwaardigheid van het mensenrechtenbeleid? Wanneer voldoet mensenrechtenbeleid aan het vereiste van geloofwaardigheid?

Vraag 97

Kunt u aangeven hoe u voorkomt dat het mensenrechtenbeleid in Nederland de geloofwaardigheid van de inspanningen in het buitenland op het spel zet, zoals IOB waarschuwt?

Antwoord op vragen 35, 66 en 97:

Het buitenlands mensenrechtenbeleid is alleen geloofwaardig als het binnenlandse mensenrechtenbeleid in overeenstemming is met internationale mensenrechtenstandaarden. Daarom worden de aanbevelingen van internationale organisaties serieus genomen en op hun merites beoordeeld. Met de opstelling van het Nationaal Actieplan Mensenrechten en monitoring door het College voor de Rechten van de Mens is de laatste paar jaar de binnenlandse discussie over mensenrechtenissues versterkt. Juist door te laten zien dat in Nederland openlijk debat plaatsvindt over mensenrechten, versterkt dat de geloofwaardigheid van het buitenlandse mensenrechtenbeleid. Het is in Nederland in laatste instantie aan de rechter om vast te stellen of in een specifieke situatie sprake is van een mensenrechtenschending of niet.

Vraag 36

Zie antwoord op vraag 28

Vraag 37

Zie antwoord op vraag 16

Vraag 38

Zie antwoord op vraag 14

Vraag 39

Zie antwoord op vraag 17

Vraag 40

Met welke beleidsinstrumenten wordt het Nederlandse mensenrechtenbeleid concreet uitgedragen?

Antwoord:

Hoofdstuk 4 van de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» gaat in op de fora en instrumenten die Nederland inzet om het mensenrechtenbeleid uit te dragen. Zo werkt Nederland in multilateraal kader bijvoorbeeld via de Europese Unie, in de Verenigde Naties en de Raad van Europa en wordt het mensenrechtenbeleid bilateraal onder meer uitgedragen tijdens bilaterale dialogen, door inzet van de ambassades en de mensenrechtenambassadeur en door steun aan activiteiten via het mensenrechtenfonds.

Vraag 41

Zie antwoord op vraag 1

Vraag 42

Zie antwoord op vraag 6

Vraag 43

Hoeveel Nederlandse experts werken bij de Raad van Europa en de Europese Unie aan de mensenrechtenthematiek?

Antwoord:

Bij de Raad van Europa waren eind 2014 16 Nederlanders werkzaam in een beleidsfunctie bij het Secretariaat van de Raad, waarvan 11 op het gebied van de mensenrechten. Voorts is er een Nederlander gedetacheerd bij de unit die zich met LHBT-rechten bezighoudt.

Binnen de EU werkt een klein aantal Nederlanders op het terrein van de mensenrechtenthematiek bij de Europese Dienst voor Extern Optreden, de Europese Commissie, het Europees Agentschap voor Fundamentele Rechten en het secretariaat van het Europees parlement. Onder deze Nederlanders bevinden zich enkele gedetacheerde Nederlandse ambtenaren die zich mede bezighouden met mensenrechten.

Vraag 44

Hoeveel experts van buiten het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn geraadpleegd of gevraagd om advies te geven wanneer er zich nieuwe ontwikkelingen voordeden op het gebied van de (Nederlandse) mensenrechtenstrategie? Aan welke organisaties zijn deze verbonden?

Antwoord:

Het ministerie staat in constant contact met vele zowel Nederlandse als buitenlandse experts over ontwikkelingen op mensenrechtengebied. Het betreft zowel academici als medewerkers bij ngo’s en kennisinstellingen. De Commissie Mensenrechten van de AIV en het Breed Mensenrechtenoverleg van samenwerkende ngo’s zijn hiervan goede voorbeelden. Daarnaast is bij de opstelling van de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» gebruik gemaakt van de online tool Debategraph om input van externen te vergaren.

Vraag 45

Welke concrete actiepunten vloeien er voort uit het Nationale Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten?

Antwoord:

Zie hiervoor het Nationale Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten, pp. 43–44 (Kamerstuk 26 485 nr. 174).

Vraag 46

Zijn er richtlijnen over de wisselwerking tussen het Nederlandse internationaal economische beleid en het mensenrechtenbeleid voor Nederlandse ambassades, Nederlandse multinationals en Nederlandse ngo’s die in het buitenland functioneren? Wat is de verhouding hiervan tot het nationale actieplan?

Antwoord:

Voor medewerkers van ambassades en andere Rijksambtenaren die betrokken zijn bij ondersteuning van Nederlandse bedrijven in het buitenland zijn het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten en de beleidsbrief «MVO loont» (Kamerstuk 26 485 nr. 164) leidend. Zij kunnen daarbij gebruik maken van hulpmiddelen zoals het «MVO-paspoort». Ook worden Nederlandse ambtenaren regelmatig getraind over de dilemma’s die gepaard gaan met mensenrechten in relatie tot het bedrijfsleven. Dit gebeurt onder meer tijdens de jaarlijkse mensenrechtencursus die het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert voor medewerkers, en op 10 september jl. tijdens een workshop voor Rijksambtenaren verzorgd door kenniscentrum Shift. Voor overheidsinkopers is de online MVO-risicochecker beschikbaar. Het kabinet werkt voorts aan een e-learningcursus voor Rijksambtenaren.

Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet, in lijn met het Nationaal Actieplan, dat ze handelen conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Wanneer bedrijven deelnemen aan handelsmissies van de overheid of aanspraak maken op exportkredietverzekering moeten zij zich ook expliciet committeren aan de OESO-richtlijnen. Ook voor bedrijven organiseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig trainingen over de omgang met MVO-dilemma’s, waaronder op het gebied van mensenrechten. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de gesprekken met Nederlandse sectoren inzake IMVO-convenanten (zie ook Kamerstuk 26 485 nr. 212). Daarnaast is ook voor bedrijven de online MVO-risicochecker voorhanden.

Het kabinet hanteert geen specifieke richtlijnen voor Nederlandse ngo’s die in het buitenland werkzaam zijn.

Vraag 47

Zie antwoord op vraag 33

Vraag 48

Wat was de reactie van de betreffende landen toen Nederland aankondigde bilaterale onderhandelingen met hen te gaan voeren? In hoe verre is er op latere termijn rekening gehouden met deze reactie?

Antwoord:

Het is niet duidelijke over welke «betreffende» landen het gaat

Vraag 49

Ligt de focus van Nederland op het gebied van bescherming en promotie van mensenrechten meer op de Europese onderhandelingen of op bilaterale onderhandelingen? Waarom wordt daarop de focus gelegd?

Antwoord:

Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid wordt voor een groot deel in EU-verband uitgevoerd, zowel multilateraal als op landenniveau. Samenwerken in EU-kader heeft als voordeel dat de stem van 28 landen sterker is dan die van één. In eerste instantie wordt gekeken of in EU-verband kan worden opgetreden. Indien consensus niet mogelijk is, wordt bilateraal – of eventueel in kleinere coalities van (EU-)landen – gewerkt. EU- en bilaterale kanalen worden zoveel mogelijk complementair ingezet voor de bevordering en bescherming van mensenrechten. De keuze van kanalen hangt van het betreffende geval af.

Vraag 50

Hoe gaat Nederland nu en in de toekomst om met de groter wordende invloed op het gebied van mensenrechten van nieuwe economieën?

Antwoord:

De huidige internationale ontwikkelingen waaronder ook de toegenomen invloed van opkomende economieën vragen om aandacht voor de manier waarop het buitenlands mensenrechtenbeleid wordt uitgevoerd. Mensenrechten worden veelal als een westers concept gezien en de universaliteit van mensenrechten staat onder druk. Naast het aanspreken van landen op naleving van mensenrechten zoeken we ook naar manieren om een effectieve dialoog over mensenrechten te voeren. Een instrument daarvoor is de trilaterale samenwerking waarbij d.m.v. een derde partij (land, ngo of kennisinstelling) uit de regio het gesprek wordt aangegaan en de samenwerking wordt gezocht. Deze derde partijen bevinden zich daarvoor in een goede positie gezien hun kennis, ervaring en contacten in de betreffende regio.

Vraag 51

Waarom is er geen strategie opgesteld over de toepassing van Nederlandse beleidsinstrumenten bij multilaterale fora en bij toepassing van het Nederlandse mensenrechtenbeleid op nationale niveaus?

Antwoord

Nederland heeft een mensenrechtenstrategie op gesteld in 2013, de brief «Respect en recht voor ieder mens», die ingaat op zowel de bilaterale als de multilaterale inzet van Nederland op het gebied van mensenrechten. IOB stelt voor meer strategisch denken te ontwikkelen om de nieuwe uitdagingen op mensenrechtenterrein te adresseren. Het kabinet neemt deze aanbeveling over en blijft streven naar een meer strategische inzet van het mensenrechteninstrumentarium. Zo zal in 2016 het Mensenrechtenfonds flexibeler ingezet worden en niet langer werken met een landenlijst. Ook wordt ingezet op het uitbreiden van trilaterale samenwerking. Voorbeeld hiervan is de international LHBTI-conferentie die Nederland met Uruguay zal organiseren in april 2016.

Vraag 52

Zie antwoord op vraag 12

Vraag 53

Zie antwoord op vraag 26

Vraag 54

Hoe tracht Nederland de «civil society» van de landen waarmee bilaterale onderhandelingen worden gedaan te bereiken en daarbij de mensenrechten te promoten?

Antwoord:

Bij bilaterale mensenrechtendialogen wil Nederland altijd het maatschappelijk middenveld van de betreffende landen betrekken. Daarom zijn ambassades constant in contact met mensenrechtenverdedigers en ngo's. De mensenrechtenambassadeur maar ook andere vertegenwoordigers van het ministerie spreken met mensenrechtenvertegenwoordigers en ngo’s tijdens hun reizen. Daarnaast ze worden deze mensenrechtenvertegenwoordigers en ngo’s op het ministerie in Den Haag ontvangen. Ook via activiteiten uit het Mensenrechtenfonds worden ngo’s bij de bilaterale dialogen betrokken.

Vraag 55

Waarom zijn niet alle aanbevelingen van de «Universal Periodic Review», het onderzoek uitgevoerd namens de Verenigde Naties (VN), aangenomen? Kunt u aangeven wanneer dit wel het geval zal zijn?

Antwoord:

Het laatste «landenexamen» van Nederland vond plaats in mei 2012. In september 2012 is een reactie gegeven op alle aanbevelingen die Nederland in het kader van dit landenexamen heeft ontvangen. In deze reactie is aangegeven dat Nederland een aantal aanbevelingen niet overneemt. Dit betreft bijvoorbeeld de aanbeveling om partij te worden bij het VN verdrag inzake de rechten van migranten. Alleen landen van waaruit werknemers migreren zijn partij bij dit verdrag en vooralsnog geen landen waar deze werknemers naar toe migreren. Voor wat betreft de aanbevelingen die wel zijn overgenomen is in de tussenrapportage van 2014 een stand van zaken per aanbeveling gegeven. Deze tussenrapportage, die Nederland op vrijwillige basis heeft opgesteld, is in november 2014 toegegaan aan de VN. Een afschrift van deze rapportage werd op 2 december 2014 toegezonden aan uw Kamer (kamerstuk 26 150, nr. 142).

Vraag 56

Wat gaat u eraan doen om de Nederlandse positie op het gebied van mensenrechten vast te houden in landen waar de Nederlandse ambassade is of wordt gesloten, zoals in Guatemala het geval is?

Antwoord:

Daar waar de Nederlandse ambassade gesloten is of zal worden, wordt de mensenrechteninzet uitgevoerd via de EU-delegatie of via de Nederlandse ambassade in wiens ambtsgebied het betreffende land ligt of komt te liggen. Specifiek voor Guatemala geldt dat het ministerie een medewerker bij het EDEO-kantoor in Guatemala-stad heeft gedetacheerd. Voorts worden bilaterale mensenprojecten vanuit de ambassade in Costa Rica beheerd.

Vraag 57

Hoe gaat u ervoor zorgen dat er op elke ambassade genoeg staf werkt om de Nederlandse doelstellingen van het mensenrechtenbeleid te behalen vanaf 2013?

Antwoord:

Om aan de Nederlandse ambities te voldoen wordt ingezet op zowel efficiënter werken als meer samenwerking in EU-verband. Tevens wordt ter versterking van het mensenrechtenbeleid op zowel posten als het departement een aantal fte's gefinancierd uit de middelen die het ministerie heeft verkregen op basis van de motie van Ojik.

Vraag 58

Kunt u aangeven hoeveel FTE’s er beschikbaar zijn specifiek op mensenrechten, zowel op het departement als op de posten?

Antwoord:

Op het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd de afgelopen jaren gemiddeld 12 FTE ingezet specifiek voor het mensenrechtenbeleid. In 2016 zal dit 13 FTE zijn. Het mensenrechtenbeleid per land wordt uitgevoerd door de landenmedewerkers bij regiodirecties en door medewerkers van ambassades. Bij piekbelasting wordt extra capaciteit ingezet. Daarnaast worden medewerkers van permanente vertegenwoordigingen ingezet voor het mensenrechtenbeleid op multilateraal niveau.

Vraag 59

Wat gaat u eraan doen om het mensenrechtenbeleid meer transparant te maken?

Vraag 81

Kan preciezer worden toegelicht hoe meer informatie over interventies gegeven kan worden en waarom dat niet eerder is gebeurd?

Vraag 82

Bent u bereid om in toekomstige rapportages in ieder geval het aantal démarches op te nemen zoals IOB in punt 8 (p. 19) aanbeveelt?

Antwoord op vragen 59, 81 en 82:

Voor zover mogelijk zal meer informatie worden verstrekt over Nederlandse interventies in toekomstige mensenrechtenrapportage. Zo zal in de jaarlijkse mensenrechtenrapportages waar mogelijk informatie worden opgenomen over demarches die zijn uitgevoerd. Gezien het feit dat mensenrechten onderdeel zijn van de constante politieke dialoog met andere landen is exacte informatie over alle interventies niet mogelijk. Bovendien geldt specifiek voor stille diplomatie nog dat publiciteit schadelijk kan zijn en de effectiviteit in de betreffende zaak in het geding kan komen.

Vraag 60

Zie antwoord op vraag 17

Vraag 61

Aan welke (innovatieve) benaderingen denkt u en welke mogelijke deskundigen of deskundige organisaties wilt u hierbij betrekken?

Antwoord:

De huidige internationale ontwikkelingen vragen onze aandacht voor de manier waarop het mensenrechtenbeleid wordt uitgevoerd. Om de nieuwe uitdagingen aan te gaan moeten mensenrechteninstrumenten op strategische wijze worden ingezet. Een eerste concreet voorbeeld hiervan is de flexibilisering van het mensenrechtenfonds. Verder wordt ingezet op het versterken van de trilaterale samenwerking met partners in andere regio’s om zo meer dialoog en samenwerking op het gebied van mensenrechten mogelijk te maken. Zo wordt in april 2016 samen met Uruguay een internationale LHBTI-conferentie georganiseerd in Montevideo. Voorts wordt gekeken naar mogelijke andere innovatieve wijzen om het mensenrechtenbeleid uit te voeren. Daarbij wordt overlegd met partners (ngo’s, kennisinstellingen, andere landen, internationale organisaties, etc.) met wie het ministerie nauw samenwerkt.

Vraag 62

Zie antwoord op vraag 7

Vraag 63

Zie antwoord op vraag 7

Vraag 64

Zie antwoord op vraag 11

Vraag 65

Zie antwoord op vraag 11

Vraag 66

Zie antwoord op vraag 35

Vraag 67

Wat wordt bedoeld met de «neerwaartse spiraal»? Kan dit nader worden gespecificeerd?

Antwoord:

De «neerwaartse spiraal» betreft de verslechterende staat van de mensenrechten in delen van de wereld. Niet eerder zijn zoveel mensen geraakt door extreem gewelddadige oorlogen zoals in de MENA-regio. In andere regio’s worden op groter wordende schaal fundamentele vrijheden beperkt en mensenrechten geschonden door niet-democratisch opererende regimes.

Vraag 68

Zie antwoord op vraag 14

Vraag 69

Klopt het dat de EU-India-dialoog in 2014 niet is doorgegaan en wat is hiervan de reden?

Antwoord:

Het klopt dat het EU-India mensenrechtendialoog in 2014 niet is doorgegaan. Het mensenrechtendialoog vond tot 2011 jaarlijks plaats. In 2012 ging deze voor het eerst niet door, na verschillende malen te zijn uitgesteld op verzoek van India. Ook in 2013 bleek het erg moeilijk om de dialoog te houden. Na verschillende malen uitstel vond deze op 27 november 2013 uiteindelijk plaats. In 2014 bleek het niet mogelijk om tot overeenstemming over het houden van de dialoog te komen. Dit komt mede doordat India de inmenging van buitenlandse actoren in haar eigen binnenlandse beleid niet waardeert. Dat geldt voor mensenrechten als ook voor andere beleidsterreinen.

Vraag 70

Klopt het dat de terugkoppeling van de dialoog met Indonesië niet heeft plaatsgevonden en wat is hiervan de reden?

Antwoord:

Nee, dat klopt niet. Op 12 november 2014 vond de EU-Indonesië mensenrechtendialoog plaats in Jakarta. De EU-lidstaten werden over de bijeenkomst en de resultaten vertrouwelijk geïnformeerd op 25 november 2014.

Vraag 71

Klopt het dat de EU-dialoog met China al ongeveer 30 jaar op dezelfde wijze plaatsvindt? Bent u bereid om u in EU-verband in te zetten om (een delegatie van) het maatschappelijk middenveld de eerste 30 minuten tot de EU-China-dialoog toe te laten zoals ook het geval is bij dialogen met Latijns-Amerika?

Antwoord:

De EU-China mensenrechtendialoog is een belangrijk element van het Europese mensenrechtenbeleid op China. Het maatschappelijk middenveld levert een belangrijke bijdrage aan deze dialoog. Zo heeft tijdens de laatste EU-China mensenrechtendialoog in december 2014 een drie uur durend seminar over huiselijk geweld plaatsgevonden samen met experts uit het maatschappelijk middenveld. Evenals bij de recente bilaterale mensenrechtenconsultaties tussen Nederland en China in oktober 2015 (zie voor meer informatie over deze consultaties de Kamerbrief die u hier over toegaat), worden bij veldbezoeken tijdens de EU dialoog doorgaans organisaties uit het maatschappelijk middenveld betrokken. Het maatschappelijk middenveld heeft ook een belangrijke rol in de voorbereidingen van beide dialogen.

Voorafgaand aan de laatste EU-China mensenrechtendialoog hebben China en de EU gesproken hoe de dialoog in de toekomst vorm te geven. In deze nog voortdurende discussie, zet Nederland zich samen met gelijkgezinde landen binnen de EU actief in voor een effectievere dialoog. Daarbij wordt ook bekeken hoe de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld kan worden vergroot.

Vraag 72

Op welke wijze worden de resultaten (outcomes) van de verschillende dialogen opgevolgd?

Antwoord:

Conform EU beleid worden mensenrechten in een breed scala aan dialogen geagendeerd: mensenrechtendialogen, politieke dialogen, Artikel 8 dialogen, dialogen i.k.v. Associatie Akkoorden, FTA’s, etc. In voorbereiding op deze dialogen worden verschillende stakeholders geconsulteerd. De opvolging van de dialogen gebeurt in thematische en geografische Raadswerkgroepen. Daarnaast worden de uitkomsten van de dialogen teruggekoppeld naar geconsulteerde stakeholders en worden de resultaten geïntegreerd in diverse strategieën en beleidsdocumenten.

Nederlands zet zich over de volle breedte in voor een goede follow-up. Dit gebeurt in Brussel door agendering in de raadswerkgroepen en het proactief aanspreken van EDEO en de Commissie. Medewerkers op posten spelen op lokaal niveau een actieve rol in het kader van de follow-up.

Vraag 73

Op welke manier wordt werken in kleine coalities in de praktijk gebracht?

Antwoord:

Nederland werkt in multilateraal kader op verschillende onderwerpen samen in zogenoemde «core groups», bijvoorbeeld ten aanzien van gelijke rechten voor LHBTI, het tegengaan van kindhuwelijken en het bevorderen van politieke participatie van vrouwen. In deze core groups zijn landen vertegenwoordigd uit verschillende regio’s. Met de landen die in deze core groups zijn vertegenwoordigd, werkt Nederland in New York en in Geneve samen bij het bevorderen van deze rechten of het tegengaan van schendingen, onder andere in de onderhandelingen over resoluties over deze onderwerpen in de Mensenrechtenraad of de Derde Commissie van de AVVN.

Vraag 74

Zet Nederland ook in op het formuleren van Nederlandse mensenrechtenstrategieën?

Antwoord:

Nederland zet in op het formuleren van solide EU-landenstrategieën op het gebied van mensenrechten. In plaats van het formuleren van aanvullende specifiek Nederlandse strategieën is de aandacht gericht op de implementatie van de EU-landenstrategieën en wordt zoveel mogelijk contact met lokale mensenrechtenorganisaties onderhouden.

Vraag 75

Is overwogen in de periode 2008–2013 in te zetten op het uitdragen van de Nederlandse mensenrechten zoals geformuleerd in de Nederlandse Grondwet? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Nederland gaat uit van de universaliteit van mensenrechten. De mensenrechten zoals die in de Nederlandse Grondwet zijn neergelegd zijn in de genoemde periode als onderdeel van het Nederlandse buitenlandse mensenrechtenbeleid uitgedragen (zie ook de beleidsnota’s «Naar een menswaardig bestaan», «Verantwoordelijk voor vrijheid» en «Respect en recht voor ieder mens»).

Vraag 76

Kan exact worden aangegeven welk deel van de extra middelen die het ministerie op basis van de motie Van Ojik ter beschikking heeft gekregen om het mensenrechtenbeleid te versterken zal worden ingezet op diplomatieke posten in Algiers, Ankara, Rabat, Ramallah en Teheran?

Antwoord:

Zoals geschreven in de Kamerbrief «Versterking diplomatie» worden de posten in de zuidflank van Europa, waaronder Algiers, Ankara, Rabat, Ramallah en Teheran, versterkt. Deze personele versterking uit de motie Van Ojik is de facto een vermindering van reeds ingezette bezuinigingen. Voor de kosten van ingezette FTE’s geldt een normbedrag van € 225.000,– per uitgezonden FTE. De daadwerkelijke kosten van FTE’s in het buitenland kunnen variëren afhankelijk van de lokale context.

Vraag 77

Zie antwoord op vraag 25

Vraag 78

Blijft Nederland in navolging met de aanbevelingen van de IOB bilaterale veroordelingen van mensenrechtenschendingen als complementair zien aan EU-veroordelingen en niet als elkaar uitsluitend?

Antwoord:

Nederland streeft ernaar in eerste instantie in EU-verband zich uit te spreken over specifieke mensenrechtensituaties. Indien het niet mogelijk is om tot een EU-verklaring te komen, kan Nederland waar opportuun besluiten tot bilaterale actie. Ook kan Nederland in aanvulling op EU-actie bilateraal optreden.

Vraag 79

Begrijpt u de kritiek van sommige mensenrechtenverdedigers in Rusland dat de wijze waarop Nederland aandacht vroeg voor LHBT een negatieve uitwerking had op de meningsvorming in Rusland op dit thema? Deelt u deze kritiek? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De IOB stelt in haar evaluatie dat sommige mensenrechtenorganisaties vraagtekens hadden bij de nadrukkelijke focus van Nederland op gelijke rechten voor LHBT’s in Rusland, maar dat parlement, media en samenleving druk uitoefenden op het kabinet om zich publiekelijk hierover uit te spreken. Het is achteraf moeilijk vast te stellen wat de uitwerking van de specifieke Nederlandse inzet was op de meningsvorming in Rusland op dit thema. In het algemeen geldt dat, bij het aandacht vragen voor gelijke rechten van LHBT’s, het van groot belang is om een balans te vinden tussen het zich openlijk uitspreken en achter de schermen werken om te voorkomen dat de inzet negatief terugslaat op de LHBT-gemeenschap ter plekke.

Vraag 80

Waarom is in het geval van Rusland afgeweken van de voorzichtige benadering met betrekking tot het thema LHBT?

Antwoord:

Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld. Nederland heeft zowel voor als na de aanname van de anti-homopropagandawetgeving zorgvuldig en in nauw overleg met Nederlandse en Russische mensenrechtenorganisaties geopereerd.

Vraag 81

Zie antwoord op vraag 59

Vraag 82

Zie antwoord op vraag 59

Vraag 83

Bent u bereid om in voorkomende gevallen informatie uit stille diplomatie te delen met organisaties die zich met eenzelfde specifieke zaak bezighouden?

Antwoord:

Ja, het kabinet is daartoe bereid indien de inschatting is dat het in de betreffende zaak de effectiviteit ten goede komt en mits de vertrouwelijkheid gewaarborgd is. Dit gebeurt overigens reeds in voorkomende gevallen.

Vraag 84

De evaluatie van de beleidsdoorlichting van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland richt zich op negen landen, waaronder Rusland, Marokko en de Palestijnse Gebieden. In het IOB-rapport valt te lezen dat Nederland zich nadrukkelijk over de homorechten in Rusland heeft uitgesproken. Heeft Nederland zich ook nadrukkelijk uitgesproken over homorechten in Marokko en de Palestijnse Gebieden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

In zowel Marokko, de Palestijnse Gebieden als Rusland is het onderwerp van gelijke rechten voor LHBT’s gevoelig en controversieel. In Marokko en delen van de Palestijnse Gebieden is homoseksualiteit nog altijd strafbaar. Veel LHBT-organisaties moeten onder de radar opereren, en de mogelijkheden voor Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen zijn daardoor beperkt. Publieke steun kan zelfs schadelijk en contraproductief zijn voor de lokale LHBT-gemeenschap. Het kabinet kan derhalve geen uitspraken doen over de concrete inzet voor gelijke rechten voor LHBT’s in Marokko en de Palestijnse Gebieden.

Vraag 85

Op welke mondiale ontwikkelingen wordt gedoeld, waar wordt gemeld dat Nederland zich afgelopen jaren heeft ingezet voor het dossier gelijke rechten van LHBT?

Antwoord:

De afgelopen jaren zijn gelijke rechten van LHBTI’s steeds prominenter op de internationale agenda gekomen. Sinds 2011 zijn er door de VN-Mensenrechtenraad twee resoluties aangenomen die geweld en discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit veroordelen. Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-moon heeft zich de afgelopen jaren regelmatig in stevige bewoordingen uitgesproken tegen mensenrechtenschendingen van LHBT’s. LHBT-organisaties overal ter wereld laten steeds vaker van zich horen, en een toenemend aantal landen heeft het huwelijk opengesteld voor paren van gelijk geslacht.

Tegelijkertijd is ook de tegenbeweging steeds sterker geworden. Aangescherpte of nieuwe wetgeving in onder meer Nigeria en Rusland is hiervan een voorbeeld. In minstens 75 landen is homoseksualiteit nog altijd strafbaar, en in 5 landen staat er de doodstraf op. Geweld en discriminatie jegens LHBT’s is in veel landen helaas aan de orde van de dag. Veel slachtoffers durven niet naar de politie te stappen, waardoor deze schendingen vaak niet goed gedocumenteerd zijn.

In het licht van deze ontwikkelingen heeft Nederland zich de afgelopen jaren actief op dit dossier ingezet, en daarbij nauw opgetrokken met zuidelijke partners.

Vraag 86

Zie antwoord op vraag 12

Vraag 87

Kan een overzicht worden gegeven van de landen waar Nederland door middel van financiering een aantoonbare bijdrage heeft geleverd aan de mensenrechtensituatie en waaruit de daadwerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie dan bestond? Hebben die verbeteringen ook stand gehouden tot de dag van vandaag?

Antwoord:

In de jaarlijkse mensenrechtenrapportage wordt informatie verstrekt over de bijdragen van Nederlandse projecten aan de mensenrechtensituaties in landen. Verschillende IOB-beleidsdoorlichtingen gaan daar ook op in (zie voor een overzicht p. 12 van de Beleidsdoorlichting mensenrechtenbeleid 2008–2013). Wat betreft de negen landen die in deze beleidsdoorlichting zijn geëvalueerd concludeert IOB dat door het Mensenrechtenfonds gefinancierde projecten in de meeste gevallen effectief waren. Dat wil zeggen dat bij een project vrijwel alle resultaten op output niveau zijn behaald en minimaal enkele resultaten op outcome niveau. Bij de beslissing over de financiering van projecten wordt de duurzaamheid van de resultaten meegewogen. De mensenrechtensituatie inclusief de duurzaamheid van behaalde resultaten is mede afhankelijk van een veelheid aan externe factoren waar Nederland geen invloed op heeft (zie ook beantwoording vraag 12).

Vraag 88

Ziet u mogelijkheden conform de IOB-aanbeveling meer in te zetten op het ondersteunen van projecten van kleinere, lokale ngo’s?

Antwoord:

Projecten van kleinere, lokale ngo’s kunnen een daadwerkelijk verschil maken en een bijdrage leveren aan de implementatie van mensenrechtenverplichtingen die een land is aangegaan of aan de dialoog over mensenrechten in een land. Vanuit het Mensenrechtenfonds zullen dergelijke projecten gefinancierd blijven worden.

Vraag 89

Gaat u de afstemming met andere donoren van het mensenrechtenbeleid verbeteren gezien de kritiek van de IOB dat dit nauwelijks gebeurt?

Antwoord:

IOB heeft geen kritiek op de afstemming met andere donoren van het mensenrechtenbeleid. Wel constateert IOB dat de coördinatie met andere donoren over de thema’s van de projecten beter kan. Deze constatering wordt ter harte genomen. Afstemming met andere donoren m.b.t. projecten is van groot belang. Zowel op het departement als op ambassades blijft Nederland inzetten op donor coördinatie.

Vraag 90

Zie antwoord op vraag 6

Vraag 91

Kunt u voorbeelden noemen waarbij economische belangen een nadrukkelijke inzet op mensenrechten verhinderden?

Vraag 96

Op welke wijze pakt u de conclusie van IOB op dat economische belangen een nadrukkelijke inzet op mensenrechten in sommige gevallen verhinderden, waarbij nadrukkelijk niet wordt gedoeld op IMVO-beleid, maar op de afweging tussen de economische relatie met een land en het bevorderen van mensenrechten aldaar?

Antwoord op vragen 91 en 96:

De mensenrechtendialoog wordt niet geïsoleerd gevoerd, maar is onderdeel van de bredere politieke dialoog met landen. Wanneer en de manier waarop mensenrechten in de bilaterale relatie worden besproken is afhankelijk van de opportuniteit op dat moment. Daarbij geldt dat de versterking van de bilaterale relatie in den brede (politiek, economisch, cultureel etc.) bijdraagt aan de mogelijkheid om een effectievere dialoog over mensenrechten te voeren. Het kan derhalve voorkomen dat de mensenrechten publiek minder nadruk krijgen. Dat betekent echter niet dat de inzet op mensenrechten- een van de drie pijlers van het Nederlandse buitenlandsbeleid – minder nadruk krijgt in de afweging van belangen op de lange termijn.

Vraag 92

Kunt u nader ingaan op de wijze waarop u tijdens het voorzitterschap aandacht aan de thema's «mensenrechten en bedrijfsleven» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» zult besteden?

Antwoord:

Nederland organiseert op 7 december 2015 een multistakeholdersconferentie over deze thema’s. De conferentie is gericht op verduurzaming van mondiale waardeketens door een betere en coherentere inzet van handels- en ontwikkelingsinstrumenten van de EU met focus op MVO. Tijdens het voorzitterschap organiseert Nederland tevens een aaneengesloten informele Raad voor Handels- en Ontwikkelingssamenwerkingsministers om de conclusies van de conferentie verder te ontwikkelen en om te zetten in concrete acties voor de EU.

Over specifiekere invulling van het thema mensenrechten en bedrijfsleven tijdens het voorzitterschap zijn consultaties nog gaande, maar in elk geval zal Nederland inzetten op EU-Raadsconclusies over kinderarbeid en over de resultaten van vijf jaar UN Guiding Principles on Business and Human Rights.

Vraag 93

Op welke manier zoekt de MR-ambassadeur het publiek op en op welke wijze wil hij zijn zichtbaarheid in de toekomst verbeteren?

Antwoord:

De mensenrechtenambassadeur is zowel in het binnen- als het buitenland publiek actief. Hij neemt deel aan (openbare) debatten, geeft gastcolleges aan universiteiten en geeft interviews in de media. Door het gebruik van social media houdt hij daarnaast het publiek op de hoogte van zijn reizen en binnenlandse optredens. Tijdens zijn reizen heeft hij ontmoetingen met zowel regeringsvertegenwoordigers en overheidsinstanties als met het maatschappelijk middenveld in de betreffende landen. Ter voorbereiding van zijn reizen heeft hij overleg met het Nederlands maatschappelijk middenveld.

Vraag 94

Wat zijn de jaarlijkse kosten voor het in stand houden van de functie van mensenrechtenambassadeur?

Antwoord:

De jaarlijkse kosten bedragen 1FTE plus de reis-en verblijfkosten.

Vraag 95

Zie antwoord op vraag 7

Vraag 96

Zie antwoord op vraag 91

Vraag 97

Zie antwoord op vraag 35

Vraag 98

Waar denkt u concreet aan betreffende interne-externe coherentie en op welke manieren en op welke momenten gaat Nederland hier tijdens het voorzitterschap aandacht voor vragen? Agendeert u onder dit punt ook het ontwikkelen van een interne EU-mensenrechtenstrategie, waaraan in de Mensenrechtenrapportage 2014 wordt gerefereerd?

Antwoord:

Het kabinet zet zich in voor het stapsgewijs toewerken naar een interne EU-mensenrechtenstrategie. Het EU-voorzitterschap biedt een goede mogelijkheid om het draagvlak voor een dergelijke wens en mogelijke stappen in die richting beter in kaart te brengen. Vooralsnog lijkt er nog maar weinig actieve steun te zijn onder de lidstaten. Het versterken van de coherentie tussen intern- en extern EU mensenrechtenbeleid sluit aan bij de wens voor een interne EU-mensenrechtenstrategie en is een horizontaal aandachtspunt tijdens het voorzitterschap. Het vergroten van coherentie zal worden geagendeerd voor een gezamenlijke bijeenkomst tussen de raadswerkgroepen FREMP (fundamentele vrijheden binnen EU) en COHOM (extern mensenrechtenbeleid) en worden betrokken in gerelateerde discussies. Bovendien past het binnen de bredere inzet van Nederland om de rechtsstaat en de bescherming van fundamentele rechten in de lidstaten te versterken. De naleving van deze gemeenschappelijke waarden worden onder de aandacht gebracht in de rechtsstatelijkheidsdialoog in de Raad Algemene Zaken, een seminar over Europese uitdagingen op het terrein van de rechtsstaat en een seminar over de praktische beleidstoepassing van het EU Handvest voor de grondrechten.

Vraag 99

Wat zijn de jaarlijkse kosten voor het in stand houden van het College voor de Rechten van de Mens?

Antwoord:

Het budget van het College voor de Rechten van de Mens bedroeg in 2014 circa EUR 5.761.000,–. Voor het grootste deel komt dit budget ten laste van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft van 2012 t/m 2014 € 100.000,– per jaar bijgedragen.

Naar boven