32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

31 271 Beleidsdoorlichting Buitenlandse Zaken

Nr. 143 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juni 2015

Hierbij heb ik het genoegen u, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, het rapport «Navigating a sea of interests – Policy evaluation of Dutch foreign human rights policy (2008–2013)» en de beleidsreactie daarop aan te bieden1. Het rapport betreft een beleidsdoorlichting van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland in de periode 2008–2013, uitgevoerd door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de betreffende periode van zes jaar hebben drie regeringen elkaar opgevolgd met allen een eigen mensenrechtenbeleidsnotitie (2008: «Naar een menswaardig bestaan», 2011: «Verantwoordelijk voor vrijheid», 2013: «Respect en Recht voor Ieder Mens»).

Het doel van deze beleidsdoorlichting is tweeledig: het afleggen van verantwoording over de uitvoering van het beleid en het identificeren van aandachtspunten voor toekomstige beleidsvorming. Kernvraag is in hoeverre de Nederlandse inzet heeft bijgedragen aan de promotie en bescherming van mensenrechten. De evaluatie richt zich in het bijzonder op vijf thema’s (mensenrechtenverdedigers, gelijke rechten voor vrouwen, gelijke rechten voor LHBT, vrijheid van meningsuiting inclusief internetvrijheid, en bedrijfsleven en mensenrechten) en negen landen (Colombia, Guatemala, Kazakhstan, Marokko, Nigeria, Palestijnse Gebieden, Rusland, Sri Lanka en Zimbabwe).

De beleidsdoorlichting geeft een goed beeld van de Nederlandse inspanningen en resultaten op genoemde thema’s in multilaterale fora (met name VN en EU) en op bilateraal niveau in de betrokken negen landen. De hoofdconclusie van IOB is dat Nederland heeft bijgedragen aan de bevordering van mensenrechten. Nederland is een belangrijke speler op het gebied van mensenrechten in multilaterale fora. Op landenniveau wisselt de rol die Nederland speelt (van hoofdrol tot een meer bescheiden rol).

Het kabinet verwelkomt zowel de positieve als kritische bevindingen en aandachtspunten van het rapport, en acht ze waardevol voor de ontwikkeling en verdere uitvoering van beleid. Hieronder wordt nader op verschillende bevindingen en aanbevelingen ingegaan.

1. Mensenrechtenbeleid en strategie

In 2013 heeft het kabinet de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» opgesteld, die de uitdagingen erkent die de nieuwe internationale context en spelers met zich meebrengen voor het mensenrechtendebat (Kamerstuk 32 735, nr. 8). IOB adviseert om bij de uitvoering van het kabinetsbeleid meer aandacht te geven wanneer en hoe innovatieve instrumenten en benaderingen (bijvoorbeeld trilaterale samenwerking en ontwikkeling van internet applicaties) ingezet kunnen worden. Voorgesteld wordt om – eventueel met expertise van buiten het Ministerie – meer strategisch denken te ontwikkelen over hoe om te gaan met de nieuwe uitdagingen op het mensenrechtenterrein.

Het kabinet meent dat mensenrechten in de besproken periode een fundamenteel en constant onderdeel van het buitenlands beleid zijn geweest. Het kabinet onderschrijft ten zeerste dat de huidige internationale ontwikkelingen onze aandacht vragen voor de manier waarop ons mensenrechtenbeleid wordt uitgevoerd. Enkele positieve uitzonderingen daargelaten gaat het slecht met de staat van mensenrechten. Ik verwijs hierbij naar mijn speech tijdens de VN Mensenrechtenraad op 2 maart 2015. De neerwaartse spiraal moet gestopt worden. Het bevorderen van mensenrechten mag geen rituele dans zijn. Het moet daadwerkelijk ten goede komen aan de slachtoffers van mensenrechtenschendingen overal ter wereld. Mensenrechten zijn universeel, maar worden op lokaal niveau ingevuld. Door middel van betere dialoog en meer samenwerking met alle stakeholders op zowel internationaal, nationaal als lokaal niveau moeten we tot beter begrip van universaliteit en naleving van mensenrechten komen. Hoe kan in de praktijk vorm gegeven worden aan deze dialoog en samenwerking? Dat vergt analyse van en strategische keuzes over hoe we onze mensenrechteninstrumenten inzetten zoals trilaterale samenwerking, de mensenrechtenambassadeur, het mensenrechtenfonds, maar ook de EU-kanalen en de VN Mensenrechtenraad. Het kabinet neemt de aanbeveling dan ook over en zal mogelijk ook advies van externe deskundigen inwinnen over de nieuwe uitdagingen in het mensenrechtendebat, dat wil zeggen welke innovatieve benaderingen gekozen kunnen worden ter bevordering van de effectiviteit van het mensenrechtenbeleid.

2. Nederlands profiel

Nederland is volgens IOB een belangrijke speler op mensenrechtengebied op multilateraal niveau. Nederland staat bekend als betrokken en professioneel. Op landenniveau wisselt de reputatie van Nederland. In vier van de negen case-studies was Nederland een prominente speler (Guatemala tot sluiting post in 2013, Kazachstan, Rusland en Zimbabwe), zowel in het nemen van initiatief in EU-verband als in de bilaterale relaties. Volgens IOB maakt personele inkrimping op ambassades het echter moeilijk om alle Nederlandse ambities waar te maken. IOB stelt dat voldoende capaciteit op ambassades essentieel is om effectief te kunnen zijn.

Het kabinet is het gedeeltelijk met deze visie eens. Nederland heeft de ambitie om daadwerkelijk een verschil te maken door het steunen van mensenrechtenverdedigers en het opkomen voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen. Daartoe voeren ambassades een politieke dialoog met de autoriteiten, rapporteren over de mensenrechtensituatie, onderhouden contacten met ngo’s, internationale organisaties en ander (EU-)landen, ondersteunen en financieren projecten, en leveren informatie voor VN-resoluties en Universal Periodic Reviews. Ook op het departement is voldoende capaciteit nodig om ten volle gebruik te maken van het Nederlandse lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad (2015–2018) en om sterk in te zetten op de uitvoering van het nieuwe EU-Actieplan voor mensenrechten (2015–2020).

Om aan de Nederlandse ambities te voldoen wordt ingezet op zowel efficiënter werken als meer samenwerking in EU-verband. Tevens wordt bekeken in hoeverre een gedeelte van de extra middelen die het ministerie op basis van de motie Van Ojik ter beschikking heeft gekregen, het mensenrechtenbeleid kan versterken.

3. EU

IOB stelt vast dat de formele rol van de EU bij de uitvoering van mensenrechtenbeleid sinds het Verdrag van Lissabon aanzienlijk is toegenomen. Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid wordt nu voor een groot deel in EU-verband uitgevoerd, zowel multilateraal als op landenniveau. In Brussel is Nederland een actieve deelnemer in EU werkgroepen waar mensenrechten worden besproken en acties voorbereid. In de negen landen van de evaluatie is er maar in beperkte mate sprake van gezamenlijke EU-actie. Dit is het gevolg van verschillende belangen en het daarmee gepaard gaande gebrek aan consensus op mensenrechtendossiers. IOB constateert dat de werkverdeling tussen EU-lidstaten goed werkt in VN-kader, maar minder voortvarend loopt op landenniveau. Aanbevolen wordt om in Brussel (Council Working Group on Human Rights/COHOM) op een thematische werkverdeling in te zetten en om soms in kleinere coalities samen te werken als consensus niet mogelijk is. Tevens zet IOB vraagtekens bij de effectiviteit van de op hoog niveau gevoerde bilaterale mensenrechtendialogen en stelt voor dat Nederland zich in EU-kader sterk maakt voor een strategischer gebruik van dit instrument.

Met IOB deelt het kabinet de analyse dat samenwerken in EU-kader duidelijk voordeel oplevert: de stem van 28 landen is sterker dan die van één. De aanbevelingen over het inzetten op een thematische werkverdeling en het werken in kleinere coalities indien consensus niet mogelijk is, worden al in praktijk gebracht. Ook wordt aandacht gegeven aan de manier waarop mensenrechtendialogen van de EU met derde landen worden gevoerd. In 2014 hield de EU dialogen met onder meer China, Rusland, Kazachstan, India, Indonesië en de Afrikaanse Unie. Nederland maakt zich sterk voor een duidelijker stem van het maatschappelijk middenveld in deze dialogen. Ngo’s worden lokaal en in Brussel betrokken bij het vormgeven van de agenda en zij krijgen achteraf een terugkoppeling van de EDEO. Verder zet Nederland sterk in op het formuleren van EU-mensenrechtenstrategieën waarin doelen en prioriteiten voor individuele landen worden vastgesteld. In 2014 waren er mensenrechtenstrategieën voor 132 landen. De strategieën leveren een belangrijke bijdrage aan de effectiviteit van het EU-mensenrechtenbeleid en aan een betere werkverdeling tussen lidstaten. Deze strategieën zijn vertrouwelijk. Nederland heeft zich met enkele andere lidstaten ingespannen voor de publicatie van deze strategieën. Publicatie is een manier om de samenwerking met het maatschappelijk middenveld te bestendigen en meer inzicht te geven hoe de EU ngo’s en mensenrechtenverdedigers kan bijstaan. In 2014 wierpen deze inspanningen van Nederland en anderen vruchten af. EU ambassades kunnen nu gezamenlijk besluiten een deel van de strategieën te publiceren. In twintig landen ging de EU al tot publicatie over.

Nederland schreef in 2013 en 2014 actief mee aan de nieuwe EU-richtsnoeren voor de vrijheid van meningsuiting online en offline. Deze richtsnoeren werden in mei 2014 aangenomen en zijn een advies aan EU-delegaties en ambassades van EU-lidstaten over hoe zij zich in kunnen zetten voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Nederland heeft zich in het bijzonder sterk gemaakt voor aandacht voor de veiligheid van journalisten en de bescherming van privacy in deze richtsnoeren.

4. Bilaterale relaties: publieke vs stille diplomatie

Op bilateraal niveau worden door Nederland zorgen over mensenrechtensituaties aangekaart, zowel publiekelijk als door middel van stille diplomatie. Volgens IOB is het moeilijk de effectiviteit van deze inspanningen te meten, omdat er weinig informatie beschikbaar is over de gevolgen van deze inspanningen. Het blijft ook moeilijk aan te geven in hoeverre gevolgen aan Nederlandse interventies zijn toe te schrijven. Dit geldt vooral voor stille diplomatie waarover nauwelijks informatie over de interventies zelf beschikbaar is. Rapportage over diplomatieke interventies is moeilijk, omdat publiciteit schadelijk kan zijn. Desondanks stelt IOB voor toch te proberen meer informatie publiekelijk te delen en zo transparantie over mensenrechtenbeleid te bevorderen.

Het kabinet kan zich deels in deze aanbeveling vinden. Ook al kan rapportage niet altijd heel specifiek zijn, toch kan getracht worden meer zichtbaar te maken wat we doen. Het kabinet denkt daarbij aan verschillende instrumenten die op landenniveau – zowel in EU-kader als bilateraal – worden ingezet, zoals démarches, publieke verklaringen, dialogen en stille diplomatie. Ook worden mensenrechtensituaties besproken tijdens bezoeken van ministers, van de mensenrechtenambassadeur, en van hoge ambtelijke en handelsmissies. Vanzelfsprekend behoren het financieren van projecten, het voeren van gesprekken met overheidsvertegenwoordigers en ngo’s, het bijwonen van juridische processen en het organiseren van evenementen in het kader van publieksdiplomatie ook tot mogelijke activiteiten ter uitvoering van het mensenrechtenbeleid. Voor rapportage hierover dient wel voorop te staan dat de effectiviteit van de acties daarmee niet in het geding komt, zoals dat veelal wel het geval is bij stille diplomatie. Bij toekomstige mensenrechtenrapportages zal waar mogelijk meer informatie over onze interventies geven worden.

5. LHBT

IOB constateert dat Nederland leiderschap heeft getoond op het thema van gelijke rechten voor LHBT en daarmee op internationaal niveau zowel zichtbaarheid als inhoudelijke aandacht voor deze zaak heeft verkregen. Op landenniveau wordt de context-sensitieve benadering van Nederland gewaardeerd, omdat publieke uitspraken soms ook contraproductief kunnen zijn. Rusland vormt hierop een uitzondering. Het rapport stelt dat mede door druk van de media en het parlement Nederland zich zo nadrukkelijk over homorechten in Rusland heeft uitgesproken. De meningen van mensenrechtenorganisaties over de effectiviteit daarvan waren gemengd. IOB stelt dat het sterke profiel op dit thema als risico met zich meebrengt dat andere mensenrechtenthema’s overschaduwd worden.

Nederland heeft een brede mensenrechtenagenda met meerdere prioriteiten, waaronder gelijke rechten van LHBT. De afgelopen jaren heeft Nederland zich bilateraal en multilateraal actief ingezet voor dit dossier mede gezien mondiale ontwikkelingen. De daarmee gepaard gaande zichtbaarheid heeft vooralsnog niet tot overschaduwing van andere prioriteiten geleid. Het kabinet voorziet ook niet dat dit in de toekomst zal gebeuren, aangezien Nederland telkens met andere – ook liefst niet westerse – landen optrekt en hen stimuleert actiever en zichtbaarder op dit dossier te worden. De meest recente resolutie in de Mensenrechtenraad, die door Brazilië, Chili, Colombia en Uruguay werd getrokken, is daarvan een goed voorbeeld. Inzet is en blijft echter nodig omdat er op dit thema nog zeer veel te verbeteren is en passend omdat Nederland op dit dossier qua aanpak toonaangevend is. De combinatie van nauw optrekken met zuidelijke landen, dialoog en samenwerken met partners in het veld, en actieve inzet van het postennet en het Mensenrechtenfonds blijkt in de praktijk effectief en wordt door LHBT-organisaties wereldwijd gewaardeerd. De aanpak is innovatief en draagt bij tot concrete verbeteringen voor LHBT-personen. Ook binnen de Nederlandse samenleving is er veel aandacht voor dit thema.

6. Mensenrechtenfonds (MRF)

Volgens IOB is het steunen van het maatschappelijk middenveld op landenniveau een belangrijk instrument voor het bevorderen en beschermen van mensenrechten. IOB concludeert dat door het Mensenrechtenfonds gefinancierde projecten bijna altijd effectief waren: de meeste projecten die zijn geëvalueerd, hebben (bijna) alle beoogde resultaten behaald. De coördinatie met andere donoren kan wel beter. Bij de projecten ligt de nadruk veelal op bewustwording. Meer aandacht zou uit mogen gaan naar mensenrechtenbescherming. Volgens IOB is zorgelijk dat de landenlijst van het Mensenrechtenfonds beperkt is en sommige regio’s ondervertegenwoordigd zijn. De landenlijst is in 2011 verkleind in de veronderstelling dat selectiviteit meer focus en daarmee meer effectiviteit van de projecten zou opleveren. IOB heeft daar echter geen bewijs voor gevonden. Bovendien levert projectfinanciering naast de projectresultaten en -doeleinden ook nuttige contacten met mensenrechtenorganisaties op waarmee waardevolle informatie wordt verkregen. IOB beveelt daarom aan om de landenlijst uit te breiden.

IOB merkt verder op dat de begroting van het MRF zelf niet minder is geworden, maar wel andere middelen voor de bevordering van mensenrechten. Dat betreft vooral de vermindering van programma’s ter bevordering van de rechtsstaat in partnerlanden. Daarbij komt dat als gevolg van de bezuinigingen ambassades minder medewerkers hebben. Om die reden worden vaker grote projecten met internationale ngo’s of internationale organisaties gefinancierd. IOB beveelt aan meer oog te hebben voor de meest dringende noden, en dus ook projecten van kleinere nationale ngo’s te (blijven) financieren ondanks beperkte capaciteit op ambassades.

Het kabinet kan zich vinden in deze constateringen. Het MRF is een zeer waardevol instrument als Nederland meer wil doen dan alleen mensenrechten op rituele wijze te verkondigen en tastbare resultaten wil behalen. Het kabinet streeft naar een flexibeler en strategischer gebruik van het MRF waarbij de inzet van het MRF gericht wordt op die landen waar de mensenrechtensituatie slecht is en waar Nederland daadwerkelijk met financiering en samenwerking een bijdrage kan leveren en een verschil kan maken. Door het versterken van de capaciteit van ngo’s en mensenrechtenverdedigers ter plaatse dragen de projecten concreet bij aan de implementatie van mensenrechtenverplichtingen die een land al is aangegaan of aan de dialoog over mensenrechten in een land. Het zijn deze ngo’s en mensenrechtenverdedigers die uiteindelijk als change agents een duurzame positieve verandering te weeg kunnen brengen. Bij de toekenning van fondsen wordt specifiek gekeken naar de ernst van de mensenrechtensituatie in relatie tot de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten en de effectiviteit van de beoogde inzet. Voor de visie van het kabinet op de reductie van de capaciteit op ambassades verwijs ik u naar de reactie in sectie 2 (Nederlands profiel) van deze brief.

7. Coherentie

Het IOB-rapport stelt dat Nederland mensenrechten in zijn internationale economische beleid tracht te integreren, maar dat in de praktijk nauwelijks vorderingen op dit terrein zijn gemaakt sinds de laatste evaluatie in 2006. Er is volgens IOB geen strategie hoe deze beleidsterreinen elkaar wederzijds kunnen versterken of hoe om te gaan met conflicterende belangen. Wel zijn in 2011 de UN Guiding Principles on Business and Human Rights aangenomen en is vervolgens in 2013 het Nationale Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten door het kabinet gepresenteerd. Als eerste stap naar betere integratie van de twee terreinen wordt voorgesteld het rapporteren van bedrijven over de uitvoering van de OESO-richtlijnen te verbeteren.

Het kabinet kan zich slechts deels vinden in de conclusies van IOB. Juist de laatste jaren speelt zowel de Nederlandse overheid als het Nederlandse bedrijfsleven een internationale voortrekkersrol in het (stimuleren van) maatschappelijk verantwoord ondernemen. De verbeterde rapportage van bedrijven over uitvoering van de OESO-richtlijnen, gesuggereerd door de IOB, kreeg in 2014 gestalte met de vaststelling van een nieuwe EU-richtlijn. Deze verplicht Nederlands grootste bedrijven tot jaarlijkse rapportage over maatschappelijke effecten van hun ondernemingen, inclusief de effecten op mensenrechten.

In 2014 is voortvarend begonnen met de implementatie van het Nationale Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten dat in 2013 is aangenomen. Zo besloot het kabinet in 2014 om de «internationale sociale voorwaarden» van het duurzame inkoopbeleid beter in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. De praktische uitvoering daarvan wordt nu uitgewerkt. Met de Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-Sectorrisicoanalyse is een innovatief proces op gang gebracht om het bedrijfsleven beter in staat te stellen zijn verantwoordelijkheid te nemen. Het kabinet heeft de ambitie uitgesproken dat in 2016 tien sectoren een IMVO-convenant afsluiten. Hierin kunnen de bedrijfssectoren samen met het maatschappelijk middenveld en gefaciliteerd door de overheid afspraken maken om concrete problemen sector-breed en structureel aan te pakken.

In 2014 heeft Nederland in het bijzonder ingezet op de versterking van mensenrechten in internationale textielketens. In Bangladesh steunde Nederland de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) bij de implementatie van de hervormde arbeidswet, gepaard met capaciteitsopbouw van de arbeidsinspectie. Verder heeft Nederland in december 2014 een «Buyers Forum» in Pakistan opgericht. Dit is een samenwerkingsverband van internationale modemerken die inkopen in Pakistan. Via het Buyers Forum zullen de modemerken de naleving van arbeidsrechten bevorderen. Daarnaast steunt Nederland het Better Work programma van de ILO, dat ook gericht is op naleving van arbeidsrechten, in Bangladesh, Vietnam, Indonesië, Cambodja en Birma/Myanmar. Ook draagt Nederland via het Initiatief Duurzame Handel (IDH) bij aan het nieuwe Race to the Top Initiative Vietnam, gericht op verduurzaming van de gehele textielsector van Vietnam.

De thema’s «mensenrechten en bedrijfsleven» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» zijn geïdentificeerd als prioriteiten voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016. In de Raad van Europa zit Nederland een werkgroep voor die een aanbeveling voorbereidt inzake mensenrechten en bedrijfsleven, met een speciale nadruk op de toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers. Ook binnen de ILO is Nederland actief bij het ontwikkelen van nieuw beleid op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven. Zo wordt een onderzoek gefinancierd naar de behoeften van het bedrijfsleven naar begeleiding door de ILO op het gebied van IMVO.

Nederland heeft in 2014 ook veel geïnvesteerd in het delen van de geleerde lessen van zijn Nationaal Actieplan met andere landen. Zo is o.a. aan Brazilië, Chili, de Verenigde Staten, Indonesië, Zuid-Afrika, Duitsland en Ierland advies gegeven of aangeboden over het ontwikkelen van een Nationaal Actieplan.

Mensenrechten vormen een integraal onderdeel van handelsmissies. Zo sprak de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens de missie naar China in oktober 2014 over de naleving van MVO-standaarden met viceminister Zhong Shan, met bedrijven en met het maatschappelijk middenveld. Bedrijven worden vooraf geïnformeerd over de mensenrechtenrisico’s bij het zakendoen in het betreffende land. Deelnemende bedrijven moeten een verklaring ondertekenen waarin staat dat ze de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen zullen respecteren. Tijdens de missies zelf worden mensenrechtenexperts of ngo’s betrokken bij briefings en MVO-seminars met het bedrijfsleven. De Kamer wordt via periodieke rapportages geïnformeerd over de economische missies van het kabinet. Sinds 2014 wordt in deze rapportages ook nadrukkelijker aandacht besteed aan de manier waarop mensenrechten naar voren zijn gekomen in de missies.

8. Geloofwaardigheid

Nederland heeft kritiek van de VN en Raad van Europa over de mensenrechtensituatie in Nederland ontvangen, met name ten aanzien van migranten, asielzoekers en mensen zonder geldige verblijfspapieren. Volgens IOB zijn de reacties hierop wisselend geweest. Positief gevolg werd bijvoorbeeld gegeven door de instelling van het College voor de Rechten van de Mens en een nationale Kinderombudsman. Maar in andere gevallen waren de reacties erg algemeen of beperkt tot verklaringen dat aanbevelingen reeds uitgevoerd werden. IOB stelt dat de geloofwaardigheid van het buitenlands mensenrechtenbeleid in het geding kan komen door gebrek aan Nederlandse reactie op internationale aanbevelingen. De mensenrechtenambassadeur zou volgens IOB meer aan informatievoorziening aan het Nederlandse publiek kunnen doen over de link tussen nationaal en buitenlands mensenrechtenbeleid.

Het kabinet onderschrijft dat voor het voeren van een effectief buitenlands mensenrechtenbeleid onze geloofwaardigheid in de internationale arena van groot belang is. Nederland heeft een open houding ten aanzien van kritische opmerkingen en aanbevelingen van internationale organisaties met betrekking tot de naleving van internationale mensenrechtenverplichtingen en streeft ernaar om in samenwerking met internationale organisaties te komen tot effectieve mensenrechtenbescherming in binnen- en buitenland. Dit past ook in de Nederlandse traditie om de internationale rechtsorde te ontwikkelen en bevorderen. De aanbevelingen worden telkens serieus genomen en op hun merites beoordeeld. In overeenstemming met de aanbeveling zoekt de mensenrechtenambassadeur actief het Nederlandse publiek op, en werkt samen met organisaties en kennisinstellingen die zich op het terrein van mensenrechtenthema’s in Nederland begeven, zoals bijvoorbeeld het College voor de Rechten van de Mens.

Overigens zet Nederland ook in op verbetering van de coherentie tussen het interne en externe mensenrechtenbeleid van de EU. Als de EU met autoriteit op mensenrechtendossiers wil opereren, zal ook kritisch gekeken moeten worden naar de mensenrechtensituatie in de EU-lidstaten. Nederland wil tijdens het EU-voorzitterschap bijzondere aandacht schenken aan interne-externe coherentie.

Vervolg

Het IOB-rapport geeft een positief beeld van de Nederlandse inzet en bijdrage aan de bevordering van mensenrechten in 2008–2013. Daarbij worden ook bevindingen en aanbevelingen gegeven ter verbetering. In grote lijnen onderschrijft het kabinet die. Verschillende aanbevelingen zijn het afgelopen jaar ook al in de praktijk gebracht. Voor wat betreft de overige aanbevelingen heeft het kabinet het voornemen om:

  • het beschikbare mensenrechteninstrumentarium strategischer in te zetten bij de bevordering van mensenrechten in een veranderende internationale context. Inzet is wereldwijde committering aan de universele mensenrechten en voorkomen dat discussies over mensenrechten slechts een ritueel zijn.

  • in te zetten op voldoende capaciteit om mensenrechtenbeleid uit te voeren (binnen de bestaande middelen);

  • voor zover mogelijk meer informatie te verstrekken over Nederlandse interventies; en

  • een flexibelere benadering ten aanzien van de landen waarin het MRF wordt ingezet, zodat in meer landen ondersteuning van ngo’s op landenniveau mogelijk wordt.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven