26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 212 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2015

Hierbij vindt u de stand van zaken over de gesprekken met Nederlandse sectoren over IMVO-convenanten, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg IMVO op 25 februari 2015.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

1. Inleiding

In opdracht van het kabinet is onderzoek gedaan naar IMVO risico’s in sectoren van de Nederlandse economie. Doel van deze IMVO Sector Risico Analyse (SRA) was het verkrijgen van inzicht in bedrijfssectoren die een verhoogd MVO-risicoprofiel hebben, per sector de belangrijkste risico’s te identificeren en zichtbaar te maken in welke mate de sectoren al invulling geven aan hun verantwoordelijkheid om deze risico’s weg te nemen. Er zijn dertien sectoren met verhoogde risico’s geïdentificeerd. Dit zijn de bouw, chemie, detailhandel, energie, financiële sector, groothandel, hout en papier, land- en tuinbouw, metaal en elektronica, olie en gas, textiel & kleding en voedingsmiddelen. De SRA is op 19 november 2014 uw Kamer toegestuurd, samen met de kabinetsreactie op het SER-advies IMVO-convenanten1. Het kabinet acht het SER-advies richtinggevend voor het proces volgend op de SRA en onderschrijft de kernelementen voor effectieve convenanten uit het SER-advies.

Zoals het SER-advies stelt is van belang dat het initiatief om te komen tot afspraken over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen bij het bedrijfsleven begint. In relatie tot sectorconvenanten verwijzen wij u ook naar de Kamerbrief over het rapport «Tussenbalans Groene Groei»2.

Er zijn binnen de sectoren door diverse brancheorganisaties activiteiten in gang gezet die moeten leiden tot IMVO-convenanten. Het is positief dat de meerderheid van de sectoren het initiatief heeft genomen om het eigen IMVO beleid te inventariseren om vervolgstappen te kunnen zetten waarbij de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) in acht worden genomen. Een kleine groep sectoren heeft nog geen initiatief genomen en bij een aantal sectoren verloopt het voorbereidingsproces langzaam.

Het kabinet is positief over de stappen die zijn gezet door de meeste sectoren, maar het tempo moet worden opgevoerd. Op 30 juni jl. is dit van de zijde van de overheid ook gesteld in een door VNO-NCW georganiseerd IMVO-convenantenoverleg met diverse brancheorganisaties.

2. Voortgang

In het onderstaande overzicht vindt u een toelichting op de ontwikkelingen per sector. De textiel en bancaire sector zijn de koplopers binnen het MVO-convenantentraject. Deze twee sectoren zijn als eerste rond de tafel gaan zitten om een convenant te sluiten:

  • Binnen de financiële sector heeft de bancaire sector aangegeven een MVO-convenant voor te bereiden over de invulling van de verantwoordelijkheid van banken om mensenrechten te respecteren. Op verzoek van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft de SER verkend of zij het opstellen van het IMVO-convenant voor de bancaire sector kan begeleiden. Vervolgens heeft op 22 juni jl. bij de SER een terugkoppelingsbijeenkomst plaatsgevonden en zijn de eerste procedurele stappen genomen om de onderhandelingen over een convenant in gang te zetten.

  • De textielsector had de wil om tot een convenant te komen al uitgesproken in haar eigen Plan van aanpak Verduurzaming Nederlandse textiel- en kledingsector uit 2013. Na enkele verkennende gesprekken over het convenant in het najaar van 2014 hebben de drie Nederlandse brancheorganisaties op het gebied van textiel en kleding – Inretail, Modint en VGT – de SER benaderd met de vraag of deze organisatie daarbij een rol kan spelen. De SER heeft na een verkenning op 18 mei jl. richting alle stakeholders aangegeven de rol van convenor, mediator en penvoerder te willen spelen, inclusief het leveren en ondersteunen van een externe voorzitter.

Een aantal sectoren heeft een multi-stakeholderdialoog opgezet en onderzoekt hoe bestaande duurzaamheidsafspraken een vervolg kunnen krijgen in de vorm van een convenant, of welke stappen moeten worden genomen om tot een convenant te komen:

  • Onder leiding van de Raad Nederlandse Detailhandel wordt in samenwerking met individuele winkelbedrijven, stakeholders en MVO-Nederland een verdere verdiepingsslag gemaakt van IMVO-uitdagingen en -kansen in de detailhandel. Deze verdiepingsslag samen met een nadere uitwerking van zes onderzochte detailhandelssectoren, zoals beschreven in de SRA, moet leiden tot actie binnen de individuele specifieke productketen(s). Het is vervolgens aan detailhandelsbranches, producenten, importeurs en merkhouders in die ketens om hun verantwoordelijkheid op te pakken om met stakeholders afspraken te maken.

  • De verzekeringssector onderzoekt hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en de UNGP’s en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen.

  • De houtsector beziet of bestaande afspraken ten aanzien van duurzaam bosbeheer invulling kunnen geven aan de in de SRA geconstateerde risico’s voor de houtsector. Daarbij worden onder meer in ogenschouw genomen: het EU FLEGT actieplan, waaronder de EU Houtverordening en de vrijwillige partnerschapovereenkomsten met producentenlanden, de European Sustainable Tropical Timber Coalition en de Green Deal duurzaam hout. Door aan te sluiten bij bestaande afspraken en initiatieven kan efficiënter worden ingespeeld op IMVO-risico’s en blijft de administratieve lastendruk voor bedrijven beperkt.

  • Binnen de land- en tuinbouw heeft de sierteeltsector in 2013 een internationaal multi-stakeholder initiatief opgezet met als doelstelling toe te werken naar een duurzame toeleveringsketen in 2020. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Floriculture Sustainability Initiative (FSI) hebben afspraken gemaakt om te bepalen of de ambitie en het stappenplan naar 2020 zou kunnen dienen als basis voor een convenant.

  • Op 9 juni jl. werd de nationale rondetafel over goud georganiseerd. Meer dan honderd deelnemers, van juweliers tot de financiële sector en van ngo’s en vakbonden tot organisaties uit de elektronicasector, namen deel. De oproep de dialoog over verantwoord goud voort te zetten om tot een sectorconvenant te komen heeft bijval gekregen. Als eerste stap zal de betrokkenheid van de verschillende stakeholders in kaart worden gebracht, zoals de elektronicasector, de juweliers, de goudsmeden, de financiële sector en de vakbonden. Tijdens deze bijeenkomst is een aantal thema’s benoemd waarop het convenant zich kan richten, waaronder de goudmijnbouw in Colombia en het versterken van urban gold mining. Deze thema's zullen met de stakeholders nader worden uitgewerkt. Het streven is om deze afspraken eind 2015 vast te leggen in een convenant.

  • De voedingsmiddelenindustrie en -handel onderzoeken de mogelijkheden om, aanvullend op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in de sector, in samenwerking met het IDH en in dialoog met relevante stakeholders, overkoepelend convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt.

Andere sectoren zijn nog in een verkennende fase:

  • De bouwsector heeft zich nu actief verdiept in eigen ketenproblematiek. De sector zal deelnemen aan de door met de SER georganiseerde kennisondersteuning (zie onder paragraaf 3).

  • De chemiesector werkt aan een duurzaamheidsagenda waar ketentransparantie onderdeel van uitmaakt en de sector heeft een multi-stakeholderdialoog over ketentransparantie opgezet.

  • Binnen de energiesector wordt in deze fase eveneens ingezet op de bewustwording ten aanzien van IMVO-risico’s en ketenverantwoordelijkheid, onder andere door middel van workshops. In november 2014 sloten de Nederlandse energieproducenten die gebruik maken van steenkool een convenant waarin afspraken vastliggen met betrekking tot transparantie, groepsaanspreekbaarheid en een klachtenmechanisme. Hierover bent u op 25 juni jl. separaat geïnformeerd.

  • Binnen de sector groothandel wordt met medewerking van MVO-Nederland een plan ontwikkeld voor de nationale duurzaamheidsaanpak. Tevens wordt de internationale handel in kaart gebracht om een beter inzicht te krijgen hoe IMVO-risico’s in de productenketens te verminderen en welke rol de groothandel daarbij kan spelen. Ook zal deelgenomen worden aan de ondersteuning via de SER.

  • Binnen de metaalsector wordt ingezet op verdere capaciteitsopbouw ten aanzien van ketenverantwoordelijkheid. In januari jl. vond onder begeleiding van MVO Nederland hiervoor een werkbijeenkomst plaats voor de leden van branchevereniging VNMI (Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie). In juli is een vervolgbijeenkomst gepland, dan wordt voortgebouwd op de ervaringen die de branche opdeed in de SER workshop. VNMI vertegenwoordigt 80% van de in Nederlandse producenten van tien metaalsoorten, uiteenlopend van staal, tin en aluminium tot edelmetaal. De elektronicasector wordt in de SRA samen met de metaalsector besproken. FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie, heeft aangegeven in de tweede helft van 2015 verdere IMVO-initiatieven te gaan ontplooien.

Drie sectoren hebben op dit moment nog geen initiatief genomen tot verdere verkenning:

  • Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd met het doel na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig richting een convenant zouden kunnen worden gezet.

  • De land- en tuinbouwsector werkt aan verschillende duurzaamheidsinitiatieven die belangrijke sociale en ecologische thema's adresseren, zoals het Floriculture Sustainability Initiative en Responsibly Produced Peat. De overkoepelende Land en Tuinbouw Organisatie (LTO) neemt in deze verkennende fase een afwachtende houding aan, omdat onduidelijkheid is ontstaan vanwege het spanningsveld tussen duurzaamheid en mededinging en de recente uitspraken van de ACM daarover. Zoals met uw Kamer gedeeld heeft dit vraagstuk de aandacht van het kabinet en stuurden wij hierover onlangs een brief aan Commissaris Vestager.

  • Binnen de olie- en gassector heeft de brancheorganisatie voor tankopslag eerst behoefte aan kennisopbouw. Verder heerst binnen de olie- en gassector de mening dat IMVO-risico's voldoende zijn ondervangen door MVO-beleid op bedrijfsniveau.

Naast de dertien sectoren die zijn geïdentificeerd in de SRA, zijn er ook andere sectoren die het initiatief hebben genomen om aan te sluiten bij het convenantentraject:

  • De scheepsbouwsector heeft in samenwerking met MVO Nederland onder meer een initiatief in voorbereiding om de scheepsbouw van bouw tot ontmanteling van schepen volledig te verduurzamen en hiertoe een convenanttraject te volgen.

  • De toerismesector ontwikkelt een methodologie voor een impactassessment in een drietal landen. Deze impact assessments zullen met medewerking van de Posten worden uitgevoerd. Vervolgens zal de sector, in multi-stakeholder verband, onderzoeken hoe de OESO-richtlijnen en de UNGP’s in praktijk kunnen worden gebracht.

Voor het maken van afspraken binnen een convenant geldt dat ze moeten voldoen aan het SER-advies IMVO-convenanten. Dat stelt dat afspraken zoveel mogelijk SMART (specifiek, meetbaar, ambitieus, realistisch en tijdgebonden) en gericht op resultaat moeten zijn. Volgens datzelfde advies wordt bij de totstandkoming van een convenant ook aangesloten bij en voortgebouwd op bestaande (inter)nationale sectorinitiatieven. Hieruit vloeit voort dat in het proces om te komen tot convenanten per sector onder meer zelfcertificeringsinitiatieven worden geïnventariseerd.

3. Rol van de overheid

De overheid vervult uiteenlopende rollen: in de ene sector worden bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld, vakbonden en stakeholders met elkaar in gesprek gebracht door partijen aan een rondetafel te nodigen. In andere sectoren is de aandacht gericht op het ontwikkelen van kennis over IMVO, bijvoorbeeld door ondersteuning van door de SER georganiseerde workshops over het identificeren en aanpakken van sectorbrede IMVO-risico’s. Deze workshops helpen brancheverenigingen en stakeholders strategieën te ontwikkelen om met MVO-risico’s om te gaan, kennis te nemen van internationale richtlijnen en het opzetten van multi-stakeholderdialogen. De sectoren bouw, kleding, voedingsmiddelen, toerisme, de bancaire sector en de metaalindustrie hebben eind mei aan dergelijke workshops deelgenomen. Deze workshops zijn onderdeel van een langer lopende serie bijeenkomsten die aan het Nederlands bedrijfsleven wordt aangeboden en door het expertisecentrum voor de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Shift, worden verzorgd. Voor de kennisopbouw binnen de rijksoverheid verzorgt Shift in september een workshop voor ambtenaren die betrokken zijn bij IMVO.

Naast het faciliteren van stakeholderdialogen en het bijdragen aan kennisopbouw over IMVO en convenanten gaan wij ook direct met sectoren in dialoog over ketenverantwoordelijkheid. Zo zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bijvoorbeeld met de Koninklijke BAM Groep spreken over MVO in internationaal perspectief. Een onderwerp dat daarbij aan de orde zal komen is de problematiek van werkmigranten bij bouwprojecten in het Midden-Oosten. Daarnaast wordt met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en met de Nederlandse vertegenwoordiging in de Golfregio onderzocht wat samen met de bouwsector kan worden bijgedragen aan verbetering van arbeidsomstandigheden en welke afspraken daarover gemaakt kunnen worden. Uitgangspunt in deze gesprekken is dat de sectoren zelf in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van de aanpak van risico’s in de keten.

De overheid zet zich in om de notie van IMVO-convenanten over de grens uit te dragen, mede om een internationaal gelijk speelveld voor bedrijven na te streven. Zo is begin juni tijdens de door Nederland voorgezeten Ministeriële bijeenkomst van de OESO aandacht gevraagd voor een brede implementatie van de OESO-richtlijnen. In aanloop naar en tijdens het EU-voorzitterschap wordt ingezet op opschaling van een aantal initiatieven zoals rond textiel en palmolie. Dit in de context van de Nederlandse inzet op versterking van het EU-beleid inzake verduurzaming van mondiale waardeketens en IMVO-beleid.

4. Betrokkenheid van stakeholders

Het IMVO-convenantentraject is een multi-stakeholderproces, waarbij breed draagvlak wordt gezocht. Maatschappelijke organisaties, vakbonden, VNO-NCW, de SER, kennisinstellingen, adviesbureaus, en ambassades leveren een actieve bijdrage:

  • Met het maatschappelijk organisaties vindt regelmatig overleg plaats. In eerste plaats via een brede stakeholderbijeenkomst waarbij ieder kwartaal ervaringen uit de sectordialogen worden gedeeld, kennis en informatie wordt uitgewisseld en participatie in multi-stakeholderdialogen wordt gestimuleerd. In de tweede plaats zijn verschillende maatschappelijke organisaties gevraagd om vanuit hun expertise advies uit te brengen over sectoroverstijgende thema’s te weten landrechten, vrouwenrechten, kinderarbeid en arbeidsomstandigheden en de rol van de vakbonden.

  • Vakbonden FNV en CNV geven advies op het gebied van arbeids- en vakbondsrechten, die in de SRA aangemerkt zijn als sectoroverstijgende risico’s. Ook wordt er regelmatig overleg gevoerd over de voortgang en in diverse sectoren zijn ze betrokken bij gesprekken over de ontwikkeling van een convenant.

  • Er wordt overleg gepleegd met VNO-NCW. VNO-NCW vormt als ondernemingsorganisatie een belangrijke schakel tussen de verschillende sectoren die betrokken zijn bij het convenantenproces. Samen met MKB-Nederland heeft VNO-NCW een projectgroep opgericht om uitwisseling tussen de verschillende sectoren over dit proces te faciliteren, de eerste bijeenkomst van de projectgroep vond plaats op 30 juni jl.

  • De SER is een belangrijke partner binnen het convenantentraject. Het advies dat de IMVO-commissie van de SER in opdracht van het kabinet heeft opgesteld is de leidraad bij het proces. De SER faciliteert aan de ene kant de kennisopbouw bij de verschillende sectoren, onder andere door middel van het organiseren van workshops. Zo vond afgelopen mei de eerste van een serie workshops voor brancheverenigingen plaats. In september volgt de tweede ronde. Aan de andere kant neemt de SER de rol van begeleider van het proces om te komen tot een convenant op zich, zoals in de bancaire en textielsector.

  • Kennisinstellingen als MVO Nederland, Initiatief Duurzame Handel (IDH), Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) en De Groene Zaak dragen bij aan verdere kennisopbouw en nemen als kennispartner deel aan de dialogen in de verschillende sectoren. Onder meer het Koninklijk Instituut voor de Tropen, het Afrika Studie Centrum en het Kadaster nemen deel aan de Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue.

5. Tot slot

Het proces om te komen tot IMVO-convenanten is learning by doing. In de meeste trajecten met bedrijfssectoren om tot convenanten te komen zijn positieve ontwikkelingen gaande. Betrokkenen leveren een actieve bijdrage aan de doelstelling om voor 2017 tien IMVO-convenanten met het Nederlands bedrijfsleven te hebben afgesloten. Het tempo moet echter omhoog om genoemde doelstelling te kunnen halen.


X Noot
1

Kamerstuk 26 485, nr. 197

X Noot
2

Kamerstuk 33 043, nr. 42,

Naar boven