32 733 Beleidsbrief Defensie

Nr. 87 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

Inleiding

In de motie Knops c.s. (Kamerstuk 32 733, nr. 74) heeft de Kamer gevraagd «om de gemeente Weert en de provincie Limburg een extra periode van drie maanden de gelegenheid te geven voor een nadere uitwerking van het businessplan, waarbij concrete, te valideren bedragen moeten worden gekoppeld aan de plannen voor vermaatschappelijking, economisch medegebruik en verduurzaming». Negenentwintig oktober jl. heeft een delegatie van de gemeente en de provincie het Businessplan KMS 2020 Kazerne van de Toekomst.Versie 2.0 gepresenteerd *). Ik geef u hierbij enkele eerste bevindingen over dit plan.

Waardering voor inspanningen

In de eerste plaats past waardering voor de inspanningen van de gemeente en de provincie om de Koninklijke Militaire School (KMS) voor Weert te behouden en in te bedden in een breder onderwijskundig samenwerkingsverband. Deze inspanningen onderstrepen niet alleen de behoefte om hoogwaardige werkgelegenheid vast te houden, ze geven ook aan dat de KMS een eigen plaats heeft in de plaatselijke samenleving en in het onderwijsveld van Weert. Waar Defensie niet kan bestaan zonder maatschappelijk draagvlak, is dat een belangrijke positieve kanttekening bij het businessplan.

In de tweede plaats verhogen de gemeente en de provincie de eerder toegezegde investering voor verduurzaming nu tot € 3 miljoen. In het besef dat ook gemeenten en provincies zich gesteld zien voor zware financiële opgaven, waardeer ik deze inspanning des te meer als een tastbare bijdrage om de KMS voor Weert te behouden.

Het brede, civiel-militaire onderwijskundig samenwerkingsverband dat KMS 2020 schetst onder de noemer «vermaatschappelijking», kan voordelen bieden in termen van synergie en doelmatigheid. Defensie heeft daar overigens ervaring mee, omdat er in werkelijkheid tussen de civiele en de militaire onderwijswereld al veel contacten zijn en vaak intensief wordt samengewerkt. Maar het businessplan vermeldt vervolgens niet welke «concrete, te valideren bedragen» Defensie door deze samenwerking tegemoet kan zien.

Overige kanttekeningen

Dit nieuwe businessplan bouwt voort op het plan dat in mei 2012 is gepresenteerd. Er staan dan ook voorstellen in waarvan ik in mijn brief van 8 juni jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 68) al afstand heb genomen. Dat betreft in het bijzonder de integratie van onderofficiersopleidingen van de defensie-onderdelen in Weert en de sterke vermindering van het aantal opleidingen «Veiligheid en Vakmanschap» aan de ROC’a waarmee Defensie samenwerkt. Volgens het businessplan biedt de huidige opzet van de Veva-opleidingen onvoldoende rendement. Maar nergens wordt verklaard waarom een halvering van deze opleidingen ertoe zou leiden dat per opleiding meer leerlingen voor Defensie zullen kiezen. Door deze voor Defensie ongewenste maatregel ontvangt Defensie geen extra geld, maar zou het ministerie geplande uitgaven kunnen schrappen – mits Defensie in deze maatregel mee zou gaan.

Hetzelfde doet zich voor met betrekking tot beveiligingsuitgaven. Omdat in het plan van gemeente en provincie civiel en militair onderwijs bij elkaar worden geplaatst en veel opleidingen een gemengd civiel en militair publiek kennen, wordt beveiliging praktisch ondoenlijk en dus geschrapt. Het plan gaat er voetstoots vanuit dat voor Defensie de KMS en de Van Hornekazerne een open school en een voor publiek toegankelijk terrein kunnen worden. Ook hier geldt dat hiermee geen geld aan de defensiebegroting wordt toegevoegd, maar dat Defensie geplande uitgaven zou kunnen schrappen – mits Defensie in deze maatregel mee zou gaan.

Het civiel medegebruik van het kazerneterrein leidt niet tot noemenswaardige inkomsten voor Defensie. Tegenover het civiel medegebruik staat namelijk dat Defensie op haar beurt medegebruik zou kunnen maken van civiele voorzieningen elders in de stad. Omdat een en ander in dit plan niet concreet en gedetailleerd wordt uitgewerkt, is hiervan geen business case te maken. Dit betekent ook dat de stelling dat het Opleidingscentrum voor Initiële Opleidingen zonder nieuwbouw en dus zonder extra investeringen in Weert met de KMS kan fuseren door Defensie vooralsnog niet kan worden bevestigd. Ook is er in het plan van gemeente en provincie geen sprake van civiele onderwijsinstellingen die hebben besloten zich te vestigen op het terrein van de Van Hornekazerne, zodat daaruit een medegebruiksvergoeding voor Defensie zou resulteren.

Voorlopige conclusie

Het Businessplan KMS 2020 komt weliswaar uit op een op termijn te bereiken structurele, dus jaarlijkse besparing van € 4,6 miljoen, maar hiervan is slechts een kleine € 700 000 te herleiden tot bijdragen vanuit de regio: de eenmalige investering ten behoeve van duurzaamheidsmaatregelen en vergoedingen voor medegebruik. De berekeningen die hieraan ten grondslag liggen, zijn nog niet gevalideerd. De overige besparingen berusten op voornemens die door Defensie niet worden onderschreven. Het plan voorziet dan ook niet in een substantiële compensatie voor de structurele besparing van € 4,2 miljoen die Defensie zou mislopen door de KMS in Weert te laten.

Omdat de aanbieding van dit plan bijna samenvalt met het op korte termijn te verwachten aantreden van het nieuwe kabinet, laat ik het eindoordeel over het businessplan en het besluit over het al dan niet verhuizen van de KMS over aan de volgende minister van Defensie.

Aanbesteding Ermelo

In de brief van 8 juni jl. is gemeld dat de KMS nieuwe stijl in Ermelo zou leiden tot een doelmatigheidswinst in de personele en materiële exploitatie. Deze feitelijke bezuiniging dreigt nu ten minste te worden vertraagd, doordat de besluitvorming over de KMS al een aantal maanden wordt opgehouden. Indien de KMS toch naar Ermelo gaat, is het om onderwijskundige en financiële redenen van belang dat het geplande nieuwe lesgebouw daar op tijd, dat wil zeggen in mei 2014, wordt opgeleverd. Daarom zal nu – vooruitlopend op de besluitvorming over de KMS – de ontwikkeling van een lesgebouw worden aanbesteed. Hiermee is een bedrag van ongeveer € 300 000 gemoeid.

De minister van Defensie, J. S. J. Hillen

*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven