32 715 Taakuitvoering bijzondere opsporingsdiensten

Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 maart 2011

Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de staatssecretaris van Financiën de beleidsbrief over de taakuitvoering door de bijzondere opsporingsdiensten (verder: BOD-en).

De BOD-en hebben tot taak een bijdrage te leveren aan de strafrechtelijke handhaving van de (ordenings)wetgeving, waarvoor de minister verantwoordelijk is onder wie zij ressorteren. Zij doen dat onder gezag van het Functioneel Parket. Deze wetgeving is van bijzonder gewicht voor het functioneren van de samenleving en de noodzaak tot handhaving is dan ook onomstreden. Voor een effectieve handhaving wordt de geïntegreerde aanpak voorgestaan, waarbij een combinatie van verschillende handhavingsmogelijkheden wordt ingezet die elkaar aanvullen en versterken. Om de naleving van regels die de samenleving ordenen te bevorderen zijn spelen in eerste aanleg preventief handhaven en nalevingstoezicht een aangewezen rol. In dit voorveld van handhaving opereren met name de betreffende departementen, de inspecties en de autoriteiten/toezichthouders. Er wordt in de regel pas voor een strafrechtelijke aanpak gekozen wanneer andere vormen van stimulering en bestuursrechtelijke sanctionering om regelnaleving af te dwingen niet doeltreffend zijn gebleken of indien de ernst van het feit daartoe noopt. Het is bij de strafrechtelijke aanpak waar de BOD-en en het Functioneel Parket een essentiële rol spelen.

De Wet op de bijzondere opsporingsdiensten schrijft voor dat de betrokken vakministers en de minister van Veiligheid en Justitie, gehoord het College van procureurs-generaal, periodiek de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de taakuitoefening door de bijzondere opsporingsdiensten vaststellen. Deze hoofdlijnen van het beleid vormen het politiek strategisch kader waarbinnen de bijzondere opsporingsdiensten hun taken uitvoeren. De hoofdlijnen van beleid worden op grond van de genoemde wet periodiek vastgesteld. Hierdoor is het mogelijk een besluit te nemen op het ogenblik dat een herbezinning of bijsturing op politiek bestuurlijk niveau wenselijk is. De aanvang van de huidige regeerperiode is aanleiding voor een nieuwe beleidsbrief die aansluit bij de doelstellingen uit het regeerakkoord. De thema’s uit deze beleidsbrief zullen verder worden geconcretiseerd in de verschillende handhavingarrangementen die het openbaar ministerie jaarlijks in overleg met het verantwoordelijke departement en de desbetreffende BOD opstelt. Hierbij is het belangrijk dat jaarlijks inzicht wordt gegeven in de resultaten die in het voorafgaande jaar zijn behaald met de verwezenlijking van de hoofdlijnen van beleid en de afspraken uit de handhavingsarrangementen. In paragraaf 5 van deze brief zal worden toegelicht hoe de verantwoording is ingericht.

Leeswijzer

De opbouw van de brief is als volgt:

  • 1. Beleidsprioriteiten BOD-en

  • 2. Geïntegreerde aanpak

  • 3. Samenwerking tussen de bijzondere opsporingsdiensten

  • 4. Internationale context

  • 5. Verantwoording.

1. Beleidsprioriteiten BOD-en

Grenzen stellen en handhaven is één van de drie ambities van dit kabinet voor een sterker, veiliger en welvarender Nederland. De BOD-en voorzien in een specifieke behoefte vanwege de aanwezigheid van inhoudelijke deskundigheid en kennis op onder meer het terrein van arbeidsmarktfraude, milieu, product- en voedselveiligheid, dierenmisbruik en financieel-economische criminaliteit. De BOD-en kunnen hun capaciteit volledig inzetten op het beleidsterrein waarvoor de betreffende minister verantwoordelijk is. Bovendien bestaat een intensieve relatie tussen het toezicht en de opsporing waarbij, binnen de wettelijke kaders, actief informatie wordt uitgewisseld.

Het kabinet zet de komende jaren in op de krachtige bestrijding van ondermijnende criminaliteit, zoals onder andere mensenhandel, fraude, witwassen, milieucriminaliteit, dierenleed, illegale handel in dieren en het afpakken van crimineel vermogen. De BOD-en hebben een belangrijke taak in het totale domein van de opsporing van deze vormen van criminaliteit. In bijlage II1 staat een overzicht van de afzonderlijke prioriteiten van de BOD-en voor de komende kabinetsperiode. Deze prioriteiten zijn voortgekomen uit de eigen taakaccenten.

Vanuit deze eigen taakaccenten zullen de BOD-en gezamenlijk vanuit het kabinetsbeleid extra aandacht besteden aan de volgende thema’s:

  • 1. het afnemen van het criminele vermogen,

  • 2. de aanpak van facilitators voor georganiseerde criminaliteit,

  • 3. het tegengaan van misbruik van uitgaande financiële stromen op het publieke terrein en

  • 4. de aanpak van integriteitsschendingen en het bevorderen van de veiligheidscultuur.

Ad. 1

Bij iedere zaak wordt door de BOD-en aandacht besteed aan de mogelijkheid crimineel verkregen vermogen af te pakken. Daarnaast zal de mogelijkheid crimineel vermogen af te nemen zwaar moeten wegen in de keuzes welke zaken op te pakken. Het afnemen van crimineel vermogen moet breed worden gezien. Onder afnemen worden in dit verband zowel de strafrechtelijke ontnemingsmaatregel, schadevergoedingen aan slachtoffers, boetes als inbeslagnames verstaan als ook het in de belastingheffing betrekken van de crimineel verkregen inkomsten.

Ad. 2

Het kabinet heeft ook de aanpak van criminele facilitators op de agenda staan. Criminele facilitators vormen de schakel tussen de illegale en de legale praktijk en stellen fraudeurs in staat de illegale activiteiten op te zetten en voort te zetten. De BOD-en zullen hier extra aandacht aan besteden.

Ad. 3

Ten derde besteedt het kabinet extra aandacht aan uitgaande financiële stromen op het publieke terrein. Fraudes met deze financiële geldstromen, zoals subsidies en toeslagen, zullen stevig worden aangepakt. Het kabinet wil tevens fraude op het terrein van de sociale zekerheid stevig aanpakken, onder meer door verhoging van de boetes. Alle BOD-en, maar vooral de FIOD en de SIOD, hebben hierin een belangrijke taak en zullen extra investeren in de aanpak van deze fraudevormen.

Ad. 4

Inspectiediensten en toezichthouders kunnen in het kader van hun controle tegen gevallen van integriteitsschendingen aanlopen zoals (vermoedens van) verduistering in dienstbetrekking, fraude met aanbestedingen of contracten of frauduleuze besteding van gelden. Ook kunnen lopende opsporingsonderzoeken door BOD-en relevante signalen opleveren. Daarnaast kunnen BOD-en beschikken over aanwijzingen dat binnen bepaalde sectoren, bijvoorbeeld bedrijfstakken waarbij grote veiligheidsrisico’s spelen, veiligheidsmaatregelen worden veronachtzaamd of opzettelijk omzeild. Dit kan gepaard gaan met vervalsing van documenten, zoals veiligheidscertificaten. Ook binnen andere stelsels en domeinen kan dit verschijnsel optreden, bijvoorbeeld fraude met waarborgen. Daarmee staat de integriteit en betrouwbaarheid van zowel overheids- als private organisaties onder druk.

Integriteitsschendingen dienen niet alleen te worden aangepakt via de overtreder van de norm. Ook personen die vanwege hun ambt of vanwege hun betrekking meewerken aan dergelijke integriteitschendingen en deze faciliteren dienen te worden aangepakt. Het betreft beroepsgroepen die een cruciale (vertrouwens)functie bekleden in maatschappij en economie. Het aanpakken van dit probleem levert een belangrijke bijdrage aan het waarborgen van de integriteit van deze sectoren op. De bijzondere opsporingsdiensten vervullen de komende periode hierin een belangrijke rol.

2. Geïntegreerde aanpak

Om de overheid effectief te laten zijn in de bestrijding van criminaliteit en in het beperken van de manoeuvreerruimte van criminelen zet dit kabinet in op de geïntegreerde aanpak. De geïntegreerde aanpak zal door de BOD-en worden gebruikt om de geformuleerde doelstellingen te realiseren.

De geïntegreerde aanpak voorziet in een combinatie van verschillende handhavingmogelijkheden die elkaar aanvullen en versterken. Voorwaarde hierbij is een goede samenwerking tussen alle betrokken organisaties. Er dient aandacht te zijn voor zowel preventie, toezicht als voor bestuurlijke- en strafrechtelijke handhaving. Iedere partner vormt een onmisbare schakel in de handhavingsketen en partners stemmen de aanpak met elkaar af, zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van elkaars capaciteit, informatie, deskundigheid en bevoegdheden.

Doordat preventief en repressief optreden en bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving elkaar aanvullen en versterken, kan criminaliteit effectiever worden bestreden. Daarnaast is een actieve uitwisseling van informatie nodig tussen beleid, regelgeving en handhaving en dient overheidshandelen op elkaar afgestemd te worden. Aangezien georganiseerde misdaad vaak wortels heeft op lokaal niveau, dient op lokaal niveau gebruik te worden gemaakt van de bestuurlijke aanpak. Door de BOD-en zal worden samengewerkt met de zogenaamde Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIECs). Hiermee wordt een intensievere informatie-uitwisseling tussen alle samenwerkende partners gerealiseerd.

Leerpunten en informatie uit de praktijk moeten terugvloeien naar de bestuurlijk verantwoordelijken. Op die manier kunnen barrières worden opgeworpen in beleid, regelgeving en toezicht, waardoor gelegenheidsstructuren worden weggenomen.

Handhavingstrategie

Om de bestrijding van criminaliteit zo effectief mogelijk te organiseren is het van essentieel belang dat duidelijk is hoe de verantwoordelijkheden onder de betrokkenen zijn verdeeld en welke verwachtingen op basis van deze verantwoordelijkheden kunnen worden waargemaakt.

Op dit moment ontwikkelen verschillende private en overheidsinstanties een eigen aanpak van criminaliteit. Daarnaast is de afgelopen jaren een ontwikkeling gaande dat in toenemende mate wordt samengewerkt tussen bestuurlijke, strafrechtelijke en private organisaties. Op vele terreinen werken nu reeds rijksinspecties samen.

De overheid dient hierin de verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen dat een coherente handhavingstrategie wordt uitgewerkt en toegepast, in nauwe samenwerking met de bestaande publieke en private initiatieven. Hiervoor is een kader ontwikkeld dat elkaars reeds bestaande taken en verantwoordelijkheden helder maakt (zie tevens bijlage 1)1.

Het kader moet van toepassing zijn op de diversiteit aan verschijningsvormen van (fraudegerelateerde) criminaliteit en aan instanties die hiermee geconfronteerd worden.

De strafrechtelijke handhaving door de BOD-en staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een totaalpakket. Het handhavingskader maakt inzichtelijk dat bij de aanpak van criminaliteit de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijfsleven en bestuursorganen scherp dient te worden gemarkeerd en gemobiliseerd, zodat het adagium strafrecht als ultimum remedium kan worden waargemaakt.

Het handhavingskader wordt vormgegeven aan de hand van twee dimensies, gelegenheidsbeperking en impact op de samenleving. Met impact wordt bedoeld in welke mate (ernstige) schade wordt toegebracht aan de maatschappij. Door deze uitgangspunten in een afwegingskader te plaatsen kan zichtbaar worden gemaakt welke interventie het meest effectief zal zijn. Inzet van het strafrecht zal in principe alleen aan de orde zijn wanneer de opgeworpen barrières adequaat zijn en de impact op de samenleving groot. Alleen dan wordt het strafrecht gericht ingezet.

Tenslotte is in de handhavingstrategie specifieke aandacht voor het lerende vermogen van de aanpak. Een effectieve aanpak van fraude zal uitsluitend kunnen worden geborgd indien de betrokken partijen leren van bevindingen van andere actoren, elkaar doorlopend voeden met informatie en daarover concrete afspraken maken. Hiermee wordt het bestuurlijke domein meer in verbinding gebracht met het strafrechtelijke domein. Daarvoor is belangrijk dat de BOD-en vlakbij het toezicht zijn gepositioneerd.

Programmatische aanpak

Binnen de geïntegreerde aanpak is één van de instrumenten de programmatische aanpak. Hierbij staat een criminologisch fenomeen centraal, waarbij alle beschikbare informatie over een criminaliteitsvorm door verschillende bestuurlijke en strafrechtelijke partners wordt gedeeld.

Een goed voorbeeld daarvan is de aanpak van mensenhandel. Bij de aanpak van mensenhandel worden burgers uit bronlanden met folders, via internet en televisie geïnformeerd op de rechten en plichten die zij in Nederland hebben als werknemer. Tevens wordt geattendeerd op de gevaren die zij lopen om door malafide werkgevers uitgebuit te worden. Vanuit de opsporing wordt bovendien samengewerkt met toezichthouders. Zo worden inspectieresultaten gebundeld om sneller tot signalen van mensenhandel te komen. Bestuurlijke informatie aan de voorkant wordt benut voor het opstarten van strafrechtelijke onderzoeken en toezichthouders krijgen informatie uit opsporingsonderzoeken aan de hand waarvan bestuurlijk kan worden opgetreden. Daarnaast worden bestuurlijke rapportages gemaakt waarmee aanbevelingen worden gedaan aan het bestuur en aan private partijen waardoor barrières tegen mensenhandel kunnen worden opgeworpen. Hierbij wordt gekozen voor een slachtoffergerichte aanpak met een focus op facilitators en op het afpakken van financieel gewin.

Dadergerichte aanpak

Een ander instrument in de geïntegreerde aanpak is de dadergerichte aanpak, waarbij de handhaving gericht wordt op specifieke daders. De gedachte achter de dadergerichte aanpak is dat een enkele kleine strafbare gedraging, zonder grote impact op de samenleving, geen strafzaak zal worden tegen een dader. Maar dat een aantal kleinere strafbare gedragingen wel impact op de samenleving hebben en tot een strafzaak kunnen leiden.

Deze dadergerichte aanpak richt zich bijvoorbeeld op de zogenoemde facilitators en notoire fraudeurs. Bij facilitators moet gedacht worden aan alle soorten dienstverleners die door hun specifieke taak faciliterend kunnen zijn voor de (georganiseerde) misdaad. Ook blijken bepaalde facilitators een rol te spelen bij frauduleuze handelingen met allerlei waarborgen in administratieve of technische processen, zoals veiligheidscertificaten en akkoordverklaringen. Deze facilitators maken het criminelen mogelijk hun activiteiten op te zetten of voort te zetten en daarmee buiten het zicht van de handhaving te blijven. Naast de facilitators kan de dadergerichte aanpak zich ook richten op notoire fraudeurs. Uit ervaring blijkt dat fraudeurs zich niet beperken tot een specifiek domein maar dat frauduleuze activiteiten op verschillende domeinen worden ingezet. Zo kan het zijn dat eenzelfde persoon bij verschillende instanties bekend is als (kleinere) fraudeur. Voor een effectieve handhaving is het daarom noodzakelijk actief informatie uit te wisselen met betrekking tot notoire fraudeurs. Daarbij is handhavingcommunicatie essentieel voor het realiseren van het beoogde effect.

3. Samenwerking tussen de (bijzondere) opsporingsdiensten

De samenwerking tussen FIOD, VROM-IOD, SIOD en nVWA-IOD krijgt vorm in het Platform Bijzondere Opsporingdiensten (Platform BOD-en). Dit Platform bestaat sinds 1987 als samenwerkingsverband, met als doelstelling het bevorderen van de strategische, tactische en operationele samenwerking, zowel onderling als met ketenpartners. Deze samenwerking richt zich op onder meer de kwaliteit van de opsporing, het uitwisselen van informatie en het gemeenschappelijke beheer. De BOD-en zijn zich ervan bewust dat de doelmatigheid en effectiviteit kan worden vergroot door krachten te bundelen. Criminaliteitsbestrijding wordt door de BOD-en gezien als een gezamenlijke opgave, waarbij zoveel als mogelijk gebruik moet worden gemaakt van elkaars instrumenten en mogelijkheden. Dit heeft ertoe geleid dat er in de afgelopen periode veel is gerealiseerd in de onderlinge samenwerking en de samenwerking met ketenpartners. Zo is in Platform-verband onder andere bereikt dat de gegevensuitwisseling tussen Politie en BOD-en wordt gestroomlijnd. Voorts wordt gewerkt aan uniforme informatiebeveiliging tussen BOD-en en FP, worden Intelligence-agenda’s op elkaar afgestemd en vervult het Platform een faciliterende rol bij het thema «afnemen».

De samenwerking tussen BOD-en zal verder geïntensiveerd worden. Zo zal nog beter gebruik worden gemaakt van elkaars capaciteit, informatie en deskundigheid. Op deze manier kan meer slagkracht worden gegenereerd om criminaliteit op een effectieve manier te bestrijden. De komende jaren wordt met de ketenpartners beoogd de samenhang en kwaliteit in de opsporing te bevorderen. Het platform BOD-en geeft in de jaarplannen weer hoe deze samenwerking wordt vormgegeven.

Voor de opsporingsdiensten is een goede informatiepositie is noodzaak. De komende periode zal in het teken staan van het realiseren van een «free flow» van informatie met de bestuurlijke en opsporingspartners, onder meer door het in gebruik nemen van een generieke opsporingsapplicatie voor de opsporingsdiensten. De bijzondere opsporingsdiensten en de politie zullen de samenwerking intensiveren om informatie met elkaar te kunnen delen. Onderzocht zal worden of een gezamenlijk informatieplatform opgezet kan worden voor het gehele opsporingsdomein. Juist door een goede informatie-uitwisseling en betere afstemming tussen de verschillende bestuurlijke en strafrechtelijke partners ontstaat een beter criminaliteitsbeeld en kan een bijdrage worden geleverd aan het bestrijden van fraude en andere vormen van criminaliteit. Hierbij zal ook moeten worden bekeken of de huidige barrières die actieve uitwisseling van informatie tussen ketenpartners belemmeren kunnen worden weggenomen, binnen de huidige wet- en regelgeving.

In het regeerakkoord is aangegeven dat er een integrale aanpak zal komen van cybercrime. Bij brief van 22 februari 2011 (TK 26 643, nr. 174) heb ik u de Nationale Cyber Security Strategie aangeboden, een integrale aanpak voor de veiligheid van een open en vrije digitale samenleving. De BOD-en dienen aan te (blijven) sluiten bij de ontwikkelingen bij de rest van de opsporing en vervolgingsdiensten. De opsporingsdiensten en ook het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht die belast zijn met de bestrijding van cybercrime dienen te beschikken over voldoende specialisten. Doel is dat de aangiftebereidheid en de pakkans stijgen en dat overtreders steviger worden aangepakt.

Vanuit het belang van de samenwerking tussen de BOD-en en de politieorganisatie is het ook belangrijk om te wijzen op een andere prioriteit van het kabinet, namelijk de invoering van een nationale politie. Hierover heb ik u geïnformeerd bij brief van 14 december 2010 (TK 29 628, nr. 231) en bij brief van 18 februari jl. (TK 30 880, nr. 237). De invoering ervan moet leiden tot meer ruimte voor de professional, minder bureaucratie en een effectievere opsporing. Ik werk op dit moment aan de uitwerking hiervan. Dit zal uiteraard ook veranderingen met zich meebrengen voor de samenwerking tussen de BOD-en en de politie. Het kabinet is er voorstander van dat de rechtshandhaving op de meest efficiënte wijze georganiseerd wordt. Dit betekent de versterking en het waarborgen van de samenhang en consistentie tussen de politie en de bijzondere opsporingsdiensten in de strafrechtelijke rechtshandhaving. De totstandkoming van een nationale politie zal hier zeker toe bijdragen.

Met betrekking tot de taakuitvoering van de nVWA-IOD is het daarnaast van belang om in deze brief te melden dat de invoering van de dierenpolitie momenteel door mij, in nauwe samenwerking met de staatssecretaris van EL&I, wordt voorbereid. Uw Kamer zal door mij en mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dit voorjaar separaat worden geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden van de dierenpolitie. Daarbij zal ook worden ingegaan op de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de dierenpolitie en de nVWA.

4. Internationale context

Door de toenemende internationalisering en de open grenzen worden fraude en andere vormen van criminaliteit over de grenzen heen gepleegd. Dit betekent dat de grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse bijstand in de aanpak van criminaliteit zal toenemen. Daarnaast zal het vaker voorkomen dat een bijdrage wordt gevraagd van de BOD-en bij de uitvoering van Europese wet- en regelgeving, bijvoorbeeld als het gaat om de uitwerking van het Stockholm-programma.

De BOD-en werken op operationeel niveau al veel samen met uitvoeringsorganisaties op Europees niveau zoals OLAF, Frontex en Europol. Daarnaast wordt op mondiaal niveau samengewerkt met organisaties als Interpol, World Customs Organization (WCO), de Verenigde Naties (bv UNEP) en diverse vaak aan het vakdepartement gerelateerde internationale buitenlandse overheidsdiensten, zoals inspectiediensten.

Echter, ook voor de BOD-en is een verbetering van de internationale samenwerking in het kader van de criminaliteitsbestrijding gewenst om fraudeurs en criminele samenwerkingsverbanden effectiever te kunnen aanpakken en te vervolgen. Dit vereist naast operationele samenwerking ook een versterking van de strategische internationale oriëntatie en beleidsvorming. Daarbij blijkt de samenwerking met inhoudelijk aansluitende diensten, die vergelijkbare beleidsterreinen als de verschillende BOD-en beslaan, een grote meerwaarde te hebben. Door de directe contacten ontstaat een beter beeld van de criminele mogelijkheden die in bepaalde sectoren aanwezig zijn. Door de specifieke kennis die binnen de BOD-en aanwezig is, kunnen deze eerder worden herkend. De betrokkenheid van de BOD-en bij internationale ontwikkelingen zal verder worden uitgebreid.

Het platform BOD-en zal een plan opstellen waarbinnen het platform antwoord geeft op de vraag hoe de internationale samenwerking door de verschillende bijzondere opsporingsdiensten kan worden verbeterd. Hierbinnen dient aandacht te komen voor optimalisering van de informatie-uitwisseling en samenwerking met verschillende landen of internationale organisaties en welke bevoegdheden, taken, kennis en middelen vervolgens benodigd is.

5. Verantwoording

In deze brief zijn de belangrijkste hoofdlijnen van beleid beschreven voor de bijzondere opsporingsdiensten. De belangrijke vraag doet zich nu voor hoe hier verder vervolg aan zal worden gegeven. Daarvoor zullen ten eerste de in deze brief genoemde thema’s verder worden geoperationaliseerd in de jaarlijks door het openbaar ministerie en de afzonderlijke departementen te sluiten handhavingarrangementen, waarin afspraken worden vastgelegd rond de strafrechtelijke handhaving door de desbetreffende BOD. Tevens worden in de handhavingarrangementen de wederzijdse taken en verplichtingen vermeld over opsporing en afhandeling van de opsporingsonderzoeken, evenals de wijze van samenwerking en afstemming tussen het functioneel parket en de betreffende BOD. Door middel van de handhavingarrangementen worden de opsporingsdoelstellingen per BOD transparant gemaakt en wordt zichtbaar wie waarop aanspreekbaar is. In de jaarlijks door de minister van Veiligheid en Justitie op te stellen kaderbrief aan het openbaar ministerie zal worden opgedragen dat in de handhavingarrangementen de beleidsprioriteiten voor de BOD-en worden opgenomen.

In overeenstemming met de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten stellen de betrokken minister en het College van procureurs-generaal jaarlijks een jaarverslag vast over de verwezenlijking van de afspraken in het handhavingsarrangement. Na vaststelling zal het jaarverslag aan de Staten-Generaal worden gezonden.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven