32 710 V Jaarverslag en slotwet Ministerie van Buitenlandse Zaken 2010

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2011

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft over het jaarverslag 2010 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 32 710 V, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop 6 juni 2011 gegeven antwoorden, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Pechtold

De griffier van de commissie,

Van Toor

1

Kunt u aangeven hoe u in 2011 tegemoet gaat komen aan de kritiek van de Algemene Rekenkamer, dat uit het onderzoek naar de bruikbaarheid van de beschikbare informatie over het gevoerde beleid blijkt, dat de minister in zijn jaarverslag voor de door de Algemene Rekenkamer onderzocht doelstelling onvoldoende aangeeft of de prestaties daadwerkelijk zijn geleverd? Kunt u hierbij tevens ingaan op de kritiek dat de Algemene Rekenkamer niet heeft kunnen vaststellen of met de prestaties die wel zijn geleverd ook het gewenste doel is behaald, aangezien de minister in het jaarverslag geen informatie heeft opgenomen over het gewenste en behaalde effect?

In de begroting van 2011 zijn, o.a. naar aanleiding van kritiek en suggesties van de Algemene Rekenkamer, diverse verbeteringen aangebracht. Zo zijn de beoogde beleidseffecten en prestaties beter geëxpliciteerd en is er meer aandacht gekomen voor de financiële inzet en de relatie tussen middelen en doel. Met de overgang naar Verantwoord Begroten zullen verdere stappen worden gezet. Belangrijk onderdeel van de nieuwe begrotingssystematiek is dat het jaarverslag een spiegel vormt van de begroting. Het jaarverslag over 2011 zal het eerste jaarverslag zijn binnen deze nieuwe begrotingssystematiek en zal dus de overgang van oud naar nieuw moeten accommoderen. Binnen de mogelijkheden die het nieuwe format biedt zal die spiegelfunctie zoveel mogelijk gestalte worden gegeven en zo nauw mogelijk worden aangesloten bij de voor 2011 geformuleerde prestaties.

Aangezien er in de begroting van 2010 geen concrete beleidseffecten zijn geformuleerd en er ook op het niveau van de operationele doelstelling geen indicator is benoemd werd in het jaarverslag de mate waarin de ingezette instrumenten hebben bijgedragen aan doelbereiking niet geëxpliciteerd. Die relatie is overigens ook lang niet altijd op jaarbasis vast te stellen. Middels programmaevaluaties en beleidsdoorlichtingen wordt bepaald in hoeverre instrumenten en daarmee geleverde prestaties effectief zijn geweest in het bereiken van het beleidsdoel.

2 en 29

Kunt u aangeven welke uitgaven in 2010 gemoeid waren met de Schokland akkoorden en het Initiatief Duurzame Handel? Aan welke projecten werd dit besteed?

Kunt u per Publiek Privaat Partnerschap aangeven welk bedrag er mee is gemoeid en met welke doelstelling deze is opgericht?

Een publiek private partnerschap is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid van NGO’s en of kennisinstellingen, waarin risico’s, verantwoordelijkheden, middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken of een specifieke taak te verrichten.

Er bestaat een grote overlap tussen Schoklandakkoorden en de portefeuille Publiek Private Partnerschappen (PPP’s), met dien verstande dat de lijst van PPP’s uitgebreider is. Immers, ook voor de Schoklandakkoorden werden er al veelvuldig publiek private partnerschappen afgesloten. Om die reden zijn beiden gecombineerd in één overzicht.

Enkele Schoklandakkoorden zijn in de afgelopen jaren niet tot volwassenheid gekomen. Verder zijn er akkoorden die vooral een kennisdoelstelling hebben en als partnerschap niet zozeer op de directe uitvoering in ontwikkelingslanden gericht zijn en daarom volgens de door BZ gehanteerde definitie niet als PPP worden gezien. Beide groepen zijn buiten het overzicht gelaten.

Schokland Akkoord

Naam PPP

Korte beschrijving

Totale bijdrage BZ –EUR (in miljoenen euro’s)

Uitgaven 2010 (in miljoenen euro’s)

Voedselzekerheid en Private Sector Ontwikkeling

X

Solidaridad, pilots voor Commodity Business Support Centres

Opzetten van Community Business Support centers in verschillende landen om kleine boeren bij certificering te ondersteunen.

4, 8

4

X

GAIN – Global Alliance for Improved Nutrition

Initiatief om hoofdvoeding in voldoende mate te voorzien van micronutriënten, o.a. door het verrijken van staple food.

6

2

X

Initiatief Duurzame Handel (IDH)

Verduurzamen van internationale handelsketens. IDH smeedt ondernemende allianties tussen overheden, bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties. Deze partijen nemen samen verantwoordelijkheid voor het verbeteren van milieu- en arbeidsomstandigheden in handels- en productieketens in ontwikkelingslanden.

31

11

 

African Agribusiness Academy

On the job trainen van agribusiness, met behulp van ondernemersgroepen in Sub Sahara Afrika in een «peer to peer» modaliteit trainingen en workshops worden georganiseerd waarbij de kleine bedrijven van de meer ervaren bedrijven (de «champions») kunnen leren waar en hoe knelpunten in bedrijfsvoering en aanpak te verbeteren. Academy zit in Tanzania.

0.4

0.2

X

Flour Fortification Iniatiative

Verbetering van de kwaliteit van brood en meel d.m.v. technisch advies en het bij elkaar brengen van voedselinspecteurs en gezondheidsautoriteiten.

0.3

0.1

X

Sustainable Agriculture Guarantee Fund for Coffee Growers

Garantiefond voor financiële instellingen in OS-landen voor landbouwcorporaties (o.a. Cordaid, Rabobank)

2

0.35

X

Helping farmers produce cassava for profit

Opzet fabrieken voor verwerking van Cassave (in cakes die beter te transporteren zijn) met innovatieve technologie.

6

1.5

X

Amsterdam Initiative against Malnutrition

Betere kwaliteit voeding voor 100 mln mensen in 2015. Samenwerkingsverband met Unilever, DSM, AkzoNobel, Wageningen University en ICCO.

1.5

0.3

 

Vietnam Relay Facility – onderdeel PPP

Verduurzamen van de kweek van Pangasius in Vietnam

1

0.2

X

Heineken International

Vervanging van gerst met andere granen (soghum) in DRC en Burundi voor de productie van bier.

2

0.4

X

TNO

Ontwikkeling ergonomisch landbouwgereedschap.

0.2

0

X

Forest Tea Gardens

Productie van thee in tropisch regenwoud zonder gebruik van pesticide.

0.4

0.1

 

Village Tea Production

Ontwikkelen thee plantages in Rwanda

1

0.25

X

Edukans

Verbeteren van beroepsonderwijs in voornamelijk de productieve sector.

2

0.4

X

SOS kinderdorpen

Capaciteitsontwikkeling met een productieve invalshoek.

0.3

0.1

X

Borneo Initiative (in beheer bij IDH)

Verduurzamen van de houtketen.

2

Zie IDH

 

Private Sector Investering programma

Programma gericht op de ondersteuning van vernieuwende investeringsprojecten in opkomende markten. Een PSI-project is een investeringsproject dat wordt uitgevoerd door een Nederlands (of buitenlands) bedrijf in samenwerking met een lokale partner in een van de landen waarvoor PSI is opengesteld.

70

36

         

Financiële Sector Ontwikkeling en innovatieve financiering

X

Oikocredit, mesofinanciering

Financieringsfonds voor productiebedrijven (SMEs).

1.4

0.55

X

EARS: FESA Micro-Insurance

Ontwikkelen van verzekeringsproducten voor landbouwboeren op basis van satelliet informatie over de weersomstandigheden.

0.6

0.04

X

Triodos, het katalyseren van financiering voor sustainable value chains

Investeringsfonds voor duurzame ketens in OS-landen. Focus op agribusiness.

3.

0,0

X

Mesofinanciering in Ontwikkelingslanden

Fonds in Georgië, Vietnam en Mozambique – gericht op de financiering van het MKB.

3

0,0

X

Wij een huis, zij een huis

Door extra promilage op Nederlandse hypotheek een huis financieren in een ontwikkelingsland.

1.7

0.5

X

Rebel Group

Investeringsfonds voor MKB in Oost Afrika.

0.5

0.2

 

Financierings-Maatschappij Ontwikkelingslanden (FMO)

Massif – Privaat investeringsfonds – financiering van financiële instellingen in OS landen.

80

18

X

The Currency Exchange (TCX)

Verzekeren van investeringen in lokale valuta.

50

12.5

 

PIDG

Multi-donor organisatie met als doelstelling het bijdragen aan armoedebestrijding door een beter aanbod van infrastructuurdiensten in ontwikkelingslanden door het bevorderen van maatschappelijk verantwoorde private sector deelname in infrastructuur projecten, met speciale aandacht voor pro-poor economische groei en verdeling.

70 van 2002 tot 2009

6

         

Gezondheid/SRGR

X

North Star

30tal mobiele klinieken langs de transportroutes in Zuidelijk Afrika om integrale zorg te bieden aan vrachtwagenchauffeurs om zo hiv, soa's en tbc te bestrijden

2.5

0.4

X

Health Insurance Fund (HIF)

Verbetering toegang tot goede gezondheidszorg voor lage inkomens groepen, met behulp van een ziektekostenverzekering.

100

5.5

X

MDG5 Cordaid, Meshwork for Mother Care

5 verschillende activiteiten binnen MDG 5 fonds. Enkel activiteit Oxyticine is een PPP. Dit PPP draait om de ontwikkeling en implementatie van een gevriesdroogd oxytocine.

4

0,0

X

UAFC/Universal access to the female condom joint programme

Introductie van het vrouwencondoom in 3 Afrikaanse landen

5

1

X

Concept foundation

Medicijnen voor abortus.

2.7

0.9

 

Drugs for Neglected Diseases initiative

Productontwikkeling voor Sleeping Sickness, Leishmaniasis en Chagas diseases, ism academia en farma industrie

14

1

 

International Aids Vaccine Initiative

Ontwikkeling aidsvaccin ism academia en farma industrie

13

1

 

International Partnership for Microbicides

Ontwikkeling microbiciden ter preventie van HIV, ism academia en farma industrie

9

0.7

 

Aeras

Ontwikkeling TB-vaccins ism academia en farma industrie

11

0.8

 

Sabin Institute

Ontwikkeling hookworm vaccine ism academia en farma industrie

6

0.4

 

Foundation for Innovative Diagnostics

Ontwikkeling diagnostische middelen voor armoede gerelateerde ziekten, ism academia en farma industrie

10

0.7

 

Path/Protection Options for Women (Women’s condom)

Implementatie van vrouwencondoom in OS-landen, ism NGOs en farma-industrie

5

0.3

X

Text To Change (TTC), voorlichting HIV/Aids via mobiele telefonie

Informeren van lokale bevolking via sms over hiv/aids en het laten testen op hiv/aids

0.1

0.05

X

Hittestabiel Oxytocine

Ontwikkeling van vloeibaar hittestabiel oxytocine

1.5

0.002

         

Water en sanitatie

X

Internet voor water en sanitatie (Akvo)

Informatievoorziening – digitaal systeem om impact en resultaten te delen.

1

0,0

X

Aqua for All

Waterzuivering in huishoudens

7

4

X

Water Integrity Network

Bestrijden van corruptie in de watersector

 

0.3

X

Urban sanitation in 4 small towns

Capaciteit van lokale en nationale overhead op gebied van sanitatie versterken

2

1

X

Stichting 2015

Kleinschalig project, gericht op watervoorziening, met Millenniumgemeente Harderberg

1

0,0

X

Water, Sanitatie en Hygiëne (WASH

Partnerschap van verschillende (semi) publieke en NGO instellingen ter bevordering van W&S en Hygiëne

47

3

 

Water Operators in Tete, Chimoio, Gondola, Moatize and Manica

Versterken van water operators in een aantal rurale steden in Mozambique

27

4.5

 

Aceh Drinkwater

Samenwerking tussen drie NL drinkwater bedrijven (Dunea, PWN, WMD) verenigd in de Stichting H2O en vijf op Aceh

5

0,0

 

Drinkwater Oost-Indonesie

Vergroten van het aantal huisaansluitingen bij drie drinkwater bedrijven in Oost Indonesië

3.5

0.5

 

Danang Water Supply Company en Saigon Water Supply Cooperation, Vietnam

PPP tussen Vitens-Evides en het drinkwaterbedrijf DAWACO uit Danang en uit Ho Chi Minh in Vietnam.

5

2

 

Suriname Drinking Water Company

PPP tussen Vitens-Evides en de Surinaamse drinkwatermaatschappij.

14

4

         

Klimaat en Energie

X

Nuon – FRES PPS zonne-energiebedrijfjes opzetten

Het leveren van energie aan rurale gebieden zonder toegang tot elektriciteit door het opzetten van kleine zonne-energiebedrijfjes in 6 landen in sub-Sahara Afrika.

10

0,0

X

Groen licht voor Afrika

Distributie van lampen op zonenergie voor de onderkant van markt

3

0,0

X

Fair Carbon Fund

Het Fair Climate Fund investeert in klimaatvriendelijke energie-oplossingen in ontwikkelingslanden

4

1

 

Overig

x

Resource Center Development Partnerships

Onderzoeksinstituut naar publiek-private partnerschappen

3

0.7

x

MDG3 fonds

Het MDG3-Fonds investeert in gelijkheid, in het verbeteren van rechten en kansen van vrouwen en meisjes.

82

22

3

Kunt aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de afhandeling van het vliegtuigongeluk in Libië van mei 2010?

De regering zal zich op politiek en ambtelijk niveau blijven inzetten voor een tijdige en zorgvuldige afwikkeling en heeft dat ook steeds gedaan.

Via de permanente vertegenwoordiging van Nederland bij de ICAO is gesondeerd wat de ICAO kan betekenen in het bespoedigen van het onderzoek (zoals het overnemen van het onderzoek), nu is gebleken dat de Libische onderzoeksautoriteit de verplichting om binnen een jaar na ramp met een (tussen)rapport te komen niet haalt. Een dergelijke duur is overigens geen uitzondering. Het ICAO-verdrag kent echter geen mogelijkheid om zonder toestemming of zonder verzoek van de voor het onderzoek verantwoordelijke lidstaat eigenstandig acties te ondernemen.

De ICAO heeft aangegeven eerst de verdere ontwikkelingen in Libië af te willen wachten. Een mogelijkheid zou zijn de deelrapporten van de bij het onderzoek betrokken instanties het Franse Bureau d'Enquête et d'Analyse (BEA) en de National Transport Safety Board te publiceren. Vooralsnog is deze mogelijkheid niet gewenst omdat daarmee geen integrale analyse over de toedracht aan de orde komt.

De teruggave van de eigendommen aan de nabestaanden loopt. Wel is de overhandiging vertraagd in geval dat er op voorwerpen dubbele of twijfelachtige aanspraken zijn gemaakt.

Het bedrijf dat met teruggave belast is, het Britse Kenyon International, stuurde medio mei een catalogus aan de nabestaanden met 800 voorwerpen die eerder abusievelijk niet waren opgenomen in het overzicht. Voor die voorwerpen geldt dat overhandiging aan de nabestaanden voorzien is voor medio augustus, voor zover zich geen dubbele aanspraken voordoen.

4

Kunt u de belangrijkste successen van de toetsingsconferentie van het Non-Proliferatieverdrag noemen en welke basis dit biedt voor verdere afbouw van het wereldwijde kernwapenarsenaal?

De 2010 Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatieverdrag is op 28 mei 2010 succesvol afgesloten met de aanname van een slotdocument waarmee alle 189 deelnemende landen hebben ingestemd. Met deze uitkomst is het Non-Proliferatieverdrag opnieuw bevestigd als de hoeksteen van het internationale non-proliferatie- en ontwapeningsregime. Tijdens de Toetsingsconferentie is ook een actieplan voor alle drie pilaren van het verdrag (ontwapening, non-proliferatie en vreedzaam gebruik van kernenergie) overeengekomen. In dit actieplan wordt het ondubbelzinnig streven naar een wereld zonder kernwapens herbevestigd. Daarnaast committeren de Kernwapenstaten zich aan versnelling van hun ontwapening en vermindering van de rol van kernwapens in hun veiligheidsdoctrines. Verder aanvaarden zij dat ontwapeningstappen onomkeerbaar, controleerbaar en transparant moeten zijn. De kernwapenstaten moeten hierover in 2014 rapporteren.

Een belangrijk succes is ook de overeenkomst over het organiseren van een Conferentie in 2012 over een zone vrij van massavernietigingswapens in het Midden-Oosten. Deze conferentie moet bijdragen aan de uiteindelijke implementatie van de resolutie uit 1995 die in een dergelijke zone voorziet. Het is voor het eerst sinds 1995 dat hierover afspraken konden worden gemaakt.

Samen met negen andere landen uit verschillende regio’s is Nederland één van de oprichters van het «Non-Proliferation & Disarmament Initiative» (NPDI). Deze groep landen wil actief bijdragen aan de uitvoering van het overeengekomen actieplan en heeft tijdens een ministeriële bijeenkomst in Berlijn op 30 april concrete voorstellen gedaan die invulling geven aan dit voornemen.

5

Kan thans worden aangegeven in welke landen in 2010 per saldo sprake is van een zorgwekkende verslechtering van de mensenrechtensituatie? Waar kwamen in 2010 de rechten van religieuze minderheden sterk onder druk te staan en in welke landen werd de vrijheid van meningsuiting op het internet ernstig beknot?

Voor een uitgebreid overzicht van de ontwikkelingen van de wereldwijde mensenrechtensituatie in 2010 – waaronder de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de vrijheid van meningsuiting op internet – alsook het mensenrechtenbeleid van Nederland verwijs ik u naar de Mensenrechtenrapportage 2010. Deze zal spoedig naar uw Kamer worden verstuurd.

6

Valt thans al iets te zeggen over het effect dat wordt bereikt door het gebruik van het handboek voor de opbouw van mensenrechtenprotectiesystemen, het benutten van extra middelen uit het Mensenrechtenfonds en het uitvoeren van pilotprojecten met verschillende ambassades op het gebied van de vrijheid van godsdienst en maatschappelijk verantwoord ondernemen? Waarom is hier niet gekozen voor vrijheid van meningsuiting als bijzonder aandachtspunt? Zal daarvoor alsnog worden gekozen?

De effectiviteit van de pilot MVO en mensenrechten en de pilot godsdienstvrijheid die beide eind 2009 zijn gestart zal worden geëvalueerd in de afzonderlijke eindverslagen over deze pilots, die uw Kamer later dit jaar zullen toekomen. Voor een uitgebreid overzicht van de projecten van de ambassades die deelnemen aan de pilot godsdienstvrijheid verwijs ik u naar de tussenrapportage over deze pilot, die is meegestuurd als bijlage bij de notitie over de vrijheid van meningsuiting en godsdienst, Kamerstuk 32 735, nr. 2. De reeds aangekondigde uitbreiding van deze pilot van vijf naar 10 landen zal plaats vinden naar aanleiding van deze evaluatie, alsook in overleg met uw Kamer, het maatschappelijk middenveld en andere partners. Het handboek voor de opbouw van mensenrechtenprotectiesystemen wordt op dit moment geëvalueerd.

Vrijheid van meningsuiting en met name internetvrijheid heeft in de herziene mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor Vrijheid» een hoge prioriteit gekregen. Daar wordt invulling aan gegeven door het geven van prioriteit aan financiering van projecten gericht op vrijheid van meningsuiting vanuit het Mensenrechtenfonds, en ook door versterkte bilaterale en multilaterale aandacht voor het onderwerp. De aangekondigde ministeriele conferentie over internetvrijheid later dit jaar is daar een voorbeeld van.

7

In 2010 is het mensenrechtennetwerk van ambassades versterkt, in hoeverre doen de maatregelen die nu voorliggen afbreuk aan die versterking? Blijft het kabinet op het standpunt dat ambassades het dichtst op de situatie in het veld zitten en effectief kunnen bijdragen aan de bevordering van mensenrechten?

De voorgestelde maatregelen doen geen afbreuk aan de positie van ambassades in het mensenrechtenwerk. De ambassades blijven een belangrijke bron van informatie over mensenrechten in het veld. Uiteraard wordt daarbij continue de doeltreffendheid van het werk van de verschillende ambassades in ogenschouw genomen. In 2011 wordt weer een ruime meerderheid (75%) van het geld uit het Mensenrechtenfonds door de ambassades besteed, meer nog dan in 2010.

8

Bevat het mensenrechtenhandboek voor de ambassades informatie over het mensenrechtenschendende karakter van de islam?

Het handboek Nationale Mensenrechten Protectiemechanismen geeft diplomaten een overzicht van de verschillende nationale en institutionele mechanismen waarin mensenrechten kunnen worden bevorderd, en hoe daarin het effectiefst te handelen. Het handboek verwijst niet naar specifieke mensenrechtenkwesties.

9 en 10

Met welke ambassades zijn pilotprojecten uitgevoerd op het gebied van vrijheid van godsdienst? Is de islam daarbij aan de orde geweest?

Kunt u aangeven welke pilotprojecten op het gebied van godsdienstvrijheid zijn ondernomen en tot welk concreet beleid dit heeft geleid?

Voor een uitgebreid overzicht van de projecten van de ambassades die deelnemen aan de pilot godsdienstvrijheid verwijs ik u naar de tussenrapportage over deze pilot. Deze is meegestuurd als bijlage bij de notitie over de vrijheid van meningsuiting en godsdienst, Kamerstuk 32 735, nr. 2.

11

Kunt u aangeven welke pilotprojecten op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn ondernomen en tot welk concreet beleid dit heeft geleid?

Eind 2009 is op een 8-tal (Colombia, Rusland, Zuid-Afrika, China, Turkije, VAE, Brazilië en India) ambassades een pilot gestart ter intensivering van het beleid ter bevordering van mensenrechten in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zoals aangegeven in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie die op 5 april jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd zal het MVO-beleid worden uitgebreid naar alle ambassades die een belangrijke handels bevorderende rol spelen. In het bijzonder de ambassades in landen waarmee Nederland een intensieve energierelatie heeft.

12

Wat zijn de belangrijkste initiatieven die zijn genomen na aanname van de Raadsconclusies kinderarbeid bij de Raad Buitenlandse Zaken van juni 2010?

Nederland zet de jarenlange voortrekkersrol binnen de EU in het uitbannen van kinderarbeid voort. Als initiatiefnemer van de Raadsconclusies zal Nederland de opvolging van de Raadsconclusies op de voet volgen. De Europese Commissie vervult hierbij een sleutelrol en Nederland zal de Europese Commissie waar mogelijk stimuleren concrete maatregelen te treffen. Het rapport van de Europese Commissie over de relatie tussen de ergste vormen van kinderarbeid en handel is naar verwachting eind 2011 gereed. Nederland zal in 2012 een expertbijeenkomst organiseren waarbij o.a. gekeken zal worden naar de mogelijkheden van inzet van het APS en handelsmaatregelen ter bestrijding van de ergste vormen van kinderarbeid. De Commissie Mededeling over Corporate Social Responsibility waar de Raadsconclusies naar verwijzen verschijnt naar verwachting in het najaar en bevat nadere duiding over de verantwoordelijkheid van Europese bedrijven ten aanzien van het respecteren van mensenrechten, waaronder bestrijding kinderarbeid.

13

Wordt er nog een regionale mensenrechtenconferentie voor Nederlandse ambassades georganiseerd, nu deze in 2010 niet heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?

Op 6 en 7 juni vindt een regionale ambassadeursconferentie plaats in Cairo, tijdens welke veel aandacht voor mensenrechten zal zijn. Een specifieke regionale mensenrechtenconferentie is niet voorzien. Met het oog op effectiviteit en doelmatigheid wordt de voorkeur gegeven aan andere, meer reguliere, vormen van contact tussen de posten onderling en tussen de posten en het departement.

14

Wanneer zullen toolkits worden opgesteld voor ambassades op het gebied van vrouwen- en kinderrechten?

De ambassades worden actief betrokken bij de EU-richtlijnen op het gebied van vrouwenrechten. Het opstellen van een aparte toolkit voor vrouwenrechten is niet voorzien. Een toolkit op het gebied van kinderrechten is voor de EU opgesteld door Unicef.

15

Op welk moment zal de overall posture review van de NAVO gereed zijn en wat is de inzet van de Nederlandse regering?

De Secretaris-Generaal verwacht dat de volgende NAVO top, die plaatsvindt in het voorjaar van 2012 in de Verenigde Staten, een besluit zal nemen over de Defence & Deterrence Posture Review.

Nederland streeft een brede review na waarin ook nieuwe dreigingen zoals de verspreiding van massavernietigingswapens, internationaal terrorisme en cyberaanvallen worden meegenomen. In de besprekingen onder de bondgenoten gaat het vooral om de vraag welke verhouding tussen de conventionele en de nucleaire NAVO-capaciteiten nodig is voor een geloofwaardige afschrikking en verdediging, en hoe dat aangevuld kan worden met raketverdediging. Nederland wil bevorderen dat de verworvenheden, de eenheid en solidariteit, zoals verwoord in het Strategisch Concept en de overige besluiten van Lissabon, behouden blijven. Nederland vindt het van belang dat de review aandacht besteedt aan ontwapening en non-proliferatie, belangrijke pijlers van onze veiligheid. De uitkomsten van de posture review zouden aanknopingspunten kunnen bieden voor nadere onderhandelingen tussen de VS en Rusland over reductie van sub-strategische kernwapens, conventionele wapenbeheersing en raketverdediging. Nederland hecht bovendien aan grotere transparantie tussen de NAVO en Rusland op het gebied van sub-strategische kernwapens in Europa. Nederland zal zich hiervoor blijven inspannen, samen met gelijkgezinde landen. Nederland wil tot slot dat gedurende de review en met betrekking tot de uitkomsten zoveel mogelijk openheid richting de parlementen wordt betracht. Zoals toegezegd zal Nederland zich daarvoor inspannen.

16

Is het voor de hand liggend dat NAVO-landen als het Verenigd Koninkrijk en Nederland reeds tot een substantiële inkrimping van hun krijgsmacht hebben besloten, terwijl de «posture review» van de NAVO (waarbij een adequate mix van middelen voor een geloofwaardige afschrikking en verdediging van de NAVO moet worden bepaald) nog niet is vastgesteld?

De gevolgen van de financiële crisis dwingen verschillende Europese landen, waaronder Nederland en het VK, om te bezuinigen op de overheidsfinanciën. De begrotingen van Defensie moeten ook een bijdrage leveren om de overheidsbegrotingen weer op orde te krijgen. De tekorten op de begrotingen zijn zodanig, dat hiermee niet gewacht kan worden totdat de NAVO posture review zou zijn afgerond (verwachting: voorjaar 2012). Bovendien geldt dat de bezuinigingsoperatie op Defensie niet alleen gericht is op een bijdrage aan het kleiner maken van het begrotingstekort, maar ook bedoeld is om de Nederlandse krijgsmacht te herstructureren met het oog op toekomstige uitdagingen, zoals cyber- en raketdreigingen. Deze dreigingen worden genoemd in het nieuw strategisch concept van de NAVO en worden ook meegenomen in de posture review.

17

Kan thans een appreciatie worden gegeven over de (afgeronde) bilaterale bijdragen aan de vernietiging van chemische wapens in Rusland?

Ja, de bijdragen zijn gebruikt voor het opzetten van vernietigingsinfrastructuur in Gorny (High Voltage transformator), Kambarka (Equipement Electrical Substation) en Shchuchye (Electricity Infrastructure, Protection Panels, Metal Parts Furnace). Daarmee hebben ze het vernietigingsproces in die plaatsen substantieel ondersteund.

18

Op welke wijze heeft Nederland, naast het georganiseerde internationale seminar, bijgedragen aan de implementatie van resolutie 1325 en de rol van vrouwen bij conflictpreventie en -beheersing?

Naast het Nederlands-Spaanse seminar dat in november 2010 werd georganiseerd investeert Nederland aanzienlijk in het ondersteunen van organisaties en individuen die zich inzetten voor het versterken van vrouwelijk leiderschap, het tegengaan van straffeloosheid van geweld tegen vrouwen en het bevorderen van een actieve rol van vrouwen in wederopbouwprocessen. Zowel vrede en veiligheidsinstrumenten (stabiliteitsfonds en wederopbouwfonds) het MDG3 fonds (vanaf 2012 gaat dit over in een nieuw fonds: FLOW, Funding Leadership and Opportunities for Women) en gedelegeerde financiële middelen op posten worden hiertoe ingezet.

De Nederlandse inzet richt zich in Afghanistan op het bevorderen van politieke participatie van vrouwen. Als gevolg van een succesvolle lobby door Nederland, maatschappelijke organisaties, de VS en UNIFEM is er voor gezorgd dat het thema vrouwenrechten in de wederopbouw van Afghanistan op de agenda kwam van de internationale conferentie over de toekomst van Afghanistan die plaats vond in London in 2010 in London. Samen werd gepleit voor de boodschap dat vrouwen standaard bij politieke processen betrokken moeten worden en vertegenwoordigd moeten zijn in de regering.

Binnen het Nederlandse programma voor het hervormen van de Burundese veiligheidssector hebben zowel leger als politie gender vastgesteld als een strategische prioriteit voor de periode t/m 2013. Met Nederlandse steun worden sensibilisation-workshops georganiseerd, werd het opstarten van een vrouwennetwerk binnen de Burundese politie gesteund en wordt expertise geleverd voor het verder uitwerken van het gender-beleid in de veiligheidssector.

De gezamenlijke BZ/Defensie publicatie «The Dutch Do’s on Women, Peace & Security – Diplomacy, Defence & Development in Partnership» (november 2010) beschrijft in meer detail de resultaten van de Nederlandse geïntegreerde benadering omtrent vrouwen, vrede en veiligheid» in Afghanistan, Burundi, de DRC en Soedan.

19

Kunt u concreet ingaan op de inspanningen de zijn geleverd door de Hoge Vertegenwoordiger van de EU om overdrachtsovereenkomsten tot stand te brengen voor de berechting van piraten?

De Hoge Vertegenwoordiger heeft een belangrijke rol te spelen bij het tot stand brengen van overdrachtsovereenkomsten voor de berechting van piraten. Zij stelt dit aan de orde in haar gesprekken met de autoriteiten van de landen in de regio. Zij doet dit bij bilaterale bezoeken, zoals tijdens haar bezoeken aan Kenia en Tanzania, en tijdens conferenties. Namens de EU neemt de Hoge Vertegenwoordiger deel aan de anti-piraterij conferenties van landen uit de Oost-Afrikaanse en Indische oceaan regio (ESA-IOC). Haar inspanningen hebben ertoe geleid dat er inmiddels een overdrachtsovereenkomst is met de Seychellen. Daarbij bevinden de onderhandelingen met Mauritius zich in de afrondende fase. De eerder door Kenia opgezegde overdrachtsovereenkomst blijft onderwerp van gesprek. Ik pleit verder voor opname van dit onderwerp, waar relevant, in de politieke dialoog met afzonderlijke landen onder artikel 8 van het Cotonou Verdrag. De EU is reeds een belangrijke donor op het terrein van capaciteitsopbouw ten behoeve van de justitiële infrastructuur in die landen. Stevige dialoog, politieke druk en het aanbod van deze EU-middelen voor capaciteitsopbouw moeten deze regeringen over de streep trekken.

20

Kunt u concreet aangeven op welke manier SSR-activiteiten internationaal aan belang hebben gewonnen?

Zowel binnen de VN, EU als de NAVO en andere fora wordt erkend dat het ondersteunen van Security Sector Reform van groot belang is om duurzame vrede te bevorderen in fragiele staten en post-conflictlanden. Reeds in 2007 kwam de OESO internationale richtlijnen overeen m.b.t. SSR. In 2008 heeft de Secretaris-Generaal van de VN het rapport «Securing peace and development: the role of the United Nations in supporting security sector reform» (A/62/659-S/2008/39) gecreeerd, en vervolgens de Inter-agency SSR Task Force (IASSRTF) in het leven geroepen, met activiteiten in DRC, Ivoorkust, Somalie en andere fragiele staten. Ook zijn de EU, NAVO en donoren als het VK, Noorwegen, Zwitserland steeds actiever op dit terrein. Nederland vervult als donor een belangrijke rol in deze groep, en ondersteunt een van de toonaangevende projecten op het gebied van SSR, het Security Sector Development programma in Burundi.

21

Welke inspanningen worden geleverd om personen die ten onrechte op de VN-terrorisme lijst zijn vermeld, daar weer van te verwijderen?

De VN-terrorismelijst wordt onderworpen aan een jaarlijkse herziening door het verantwoordelijke sanctiecomité. Het sanctiecomité beoordeelt in dit kader onder meer of er nog voldoende aanleiding is om plaatsing op de lijst te continueren. Daarnaast is met VN-Veiligheidsraadresolutie 1904 (2009) een Ombudspersoon ingesteld om verzoeken tot verwijdering van de lijst te begeleiden. Conform de procedure zendt zij op basis van haar bevindingen een rapport aan het sanctiecomité, dat zich vervolgens buigt over de vraag of verwijdering van de lijst geboden is. Nederland is voorstander van aanvullende stappen ter versterking van de effectiviteit van het sanctieregime. Zo maakt Nederland zich sterk voor een horizonbepaling (plaatsing op de lijst vervalt na drie jaar automatisch, tenzij het Sanctiecomité expliciet anders besluit), alsmede een versterking van de positie van de Ombudspersoon (langere mandaatperiode, verbeterde toegang tot informatie, personele ondersteuning, breder bekend stellen van de positie). Nederland trekt hierbij gemeenschappelijk op in een groep van 11 «gelijkgezinden», waarvan o.a. Duitsland, Zweden, Costa Rica en Zwitserland deel uitmaken.

22

Welke rol spelen de lidstaten van de OIC in de stagnatie van het VN-verdrag tegen terrorisme, en in het bijzonder waar het gaat om de definitie van terrorisme?

De voortgang in de totstandkoming van het alomvattend verdrag inzake internationaal terrorisme wordt nog altijd sterk belemmerd door de verschillen in opvatting van de VN-lidstaten over de reikwijdte van het verdrag en de daarmee samenhangende definitie van terrorisme. Een aantal VN-lidstaten, met name uit de Organisation of the Islamic Conference (OIC), stelt zich al jaren op het standpunt dat handelingen van strijdende partijen tegen buitenlandse bezetting buiten de werking van het verdrag zouden dienen te vallen. De OIC beoogt hiermee handelingen in het kader van de strijd voor het recht op zelfbeschikking uit te sluiten van de werkingssfeer van het alomvattend verdrag. Nederland neemt afstand van dit standpunt. Met een groot aantal lidstaten is Nederland van oordeel dat een dergelijke inperking van de reikwijdte van het alomvattend verdrag tegen internationaal terrorisme de deur zou openzetten naar rechtvaardiging van terrorisme en daardoor het internationale rechtsregime tegen terrorisme juist zou verzwakken in plaats van versterken.

23

Welke inspanningen worden door de Nederlandse regering thans geleverd om alsnog te komen tot een betekenisvolle evaluatie van de EU-begroting en tot een open debat over de EU-inkomsten en uitgaven?

Op 19 oktober 2010 verscheen de Commissiemededeling over de EU-begrotingsevaluatie, de review (COM(2010)700). Het kabinet stuurde uw Kamer op 18 november 2011 een reactie hierop (Kamerstuk 22 112, nr. 1093). Sinds het verschijnen van de Commissiemededeling brengt Nederland op politiek en ambtelijk niveau bij de Commissie en de EU-partners zijn visie op een moderne EU-begroting te berde. Het kabinet had graag gezien dat de Commissie eerder was gekomen met haar begrotingsevaluatie (zoals oorspronkelijk ook was afgesproken). Het feit dat de mededeling relatief kort voor de onderhandelingen over een nieuw MFK werd gepubliceerd maakte een open debat over EU-inkomsten en -uitgaven jammer genoeg nauwelijks mogelijk.

Op 29 juni zal de Europese Commissie haar voorstel presenteren voor het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Dat is de start van de onderhandelingen. Met het MFK zullen zal de EU-begroting voor 2014–2020 worden vastgelegd. In het kader van deze onderhandelingen zal het debat over de EU inkomsten en uitgaven zowel publiek, als achter gesloten deuren gevoerd worden.

24

Kan een zo recent mogelijk overzicht worden gegeven van de uitgaven door EU-lidstaten voor ODA?

Hieronder treft u de tabel.

25

Welke invulling wordt gegeven aan het voornemen de relaties met Israël te intensiveren?

Het regeerakkoord stelt dat Nederland verder wil intensiveren in de band met de staat Israël. Een verdere intensivering houdt in dat zal worden voortgebouwd op hetgeen tot nu toe is bereikt. Mijn reis naar de regio begin dit jaar vormde het begin van de intensivering van de relaties. De aankomende reis van minister Verhagen bouwt daarop voort. Intensivering van de relaties met Israël dient op basis van de volgende vier uitgangspunten plaats te vinden: functionaliteit, partnerschap, rijksbreed en met oog voor de regionale balans.

De bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Israël bestrijken een breed palet aan onderwerpen. Een deel van deze betrekkingen vindt plaats op het intergouvernementele vlak, een deel op het maatschappelijke vlak. De contacten tussen de Nederlandse en Israëlische samenlevingen kennen veel facetten die zich lenen voor verdere verdieping. Er wordt momenteel gewerkt aan het instellen van een Nederlands/Israëlische samenwerkingsraad op ministerieel niveau. Het is de bedoeling dat deze begin volgend jaar voor het eerst bijeenkomt. Naast politieke samenwerking zal de intensivering zich in het bijzonder, maar niet uitsluitend, richten op handel en economie, water, wetenschap en innovatie. Daarover vindt ook overleg plaats met Israël.

26

Waarom zijn de bilaterale betrekkingen met Turkije verder geïntensiveerd terwijl het islamitische regime in Ankara in hoog tempo het kemalisme terugrolt?

De betrekking tussen Nederland en Turkije gaan bijna vierhonderd jaar terug. Deze bilaterale relaties zijn de afgelopen jaren verbreed en geïntensiveerd – onder meer op het terrein van de economische samenwerking. Turkije is in dit verband een groeimarkt en een belangrijke springplank voor Nederlandse bedrijven die hun handelsmogelijkheden in de regio willen vergroten. Wat het staatsbestel betreft, is Turkije ook onder de huidige regering een seculier land gebleven en bieden de contacten met deze regering goede mogelijkheden kwesties te bespreken.

27

Kunt u de positieve resultaten van het Initiatief Duurzame Handel concreet maken?

Het Initiatief Duurzame Handel heeft programma’s in diverse sectoren. Sommige programma’s bevinden zich in de exploratiefase, zoals kruiden en specerijen, en anderen zijn al verder gevorderd, zoals cacao en thee. Katoen en kweekvisprogramma’s zijn in ontwikkeling. Van de programma’s in de exploratiefase kan ik nog geen concrete resultaten benoemen, maar over de gevorderde programma’s zijn al wel resultaten bekend.

Een voorbeeld is het cacaoprogramma. In Ivoorkust, Ghana en Ecuador zijn in 2009–2010 in het kader van het IDH cacaoprogramma ruim 40 000 boeren in training. Tot nu toe zijn 15 000 van de door IDH getrainde boeren gecertificeerd (situatie eind 2010). Dit heeft geleid tot een 11% tot 30% hogere oogst over de jaren 2009 en 2010. In de drie landen werd de afgelopen 2 jaar in totaal 32 000 mt gecertificeerde cacao geproduceerd.

In november 2009 kwam de eerste – door het consortium geproduceerde – duurzame cacao aan in de haven van Amsterdam. De eerste eindproducten op basis van de binnen het programma geproduceerde duurzame cacao hebben in 2009 en 2010 de Nederlandse markt bereikt. De geproduceerde duurzame cacao leverde bovendien een hogere prijs op.

Een ander voorbeeld is het theeprogramma. In onder meer Kenia, Indonesië, India, Sri Lanka en Argentinië wordt in partnerschappen met lokale en internationale partners (o.a. Unilever, Lipton, de Kenyan Tea Development Agency, Business Watch Indonesia, Sara Lee, Rainforest Alliance, Utz, Solidaridad, Oxfam en het WWF) gewerkt aan de verduurzaming van de theeproductie. Kleine producenten (boeren en boerinnen) worden getraind in duurzame productiemethoden. Het aantal getrainde boeren en boerinnen bedraagt momenteel ruim 185 000, verdeeld over een aantal landen (vooral Kenia en India).

In 2012 staat een externe evaluatie van het IDH gepland. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd.

28

Wordt de opkomst van een middenklasse en nieuwe investeringsmogelijkheden in Bolivia door de Nederlandse regering als positief beoordeeld of moet hier ook het «herverdelingsfonds» worden ingezet?

De opkomst van de middenklasse in Bolivia wordt zeker positief gewaardeerd omdat bij deze groep de mogelijkheden tot (particuliere) investeringen en daarmee een bijdrage aan duurzame economische groei liggen. De studie naar nieuwe ongelijkheden, waar in het jaarverslag aan werd gerefereerd, geeft aan dat de opkomst van de middenklasse nog fragiel is en gepaard gaat met risico’s om weer terug te vallen in armoede. De middenklasse is immers nog niet heel groot en vooral actief in de informele sector. Het herverdelingsfonds staat grotendeels los van de opkomst van de middenklasse. Het betreft een fonds van de Boliviaanse overheid zelf, gekoppeld aan het economisch surplus van de gasbaten. Het fonds richt zich op het verkleinen van de kloof tussen arm en rijk, het verbeteren van de toegang tot sociale voorzieningen (vooral onderwijs en gezondheidszorg) en het creëren van werk voor de armste bevolkingsgroepen.

30

Kunt u ingaan op de concrete afspraken die ambassades hebben gemaakt met andere donoren en hoe deze resultaten zijn meegenomen in 2011?

In de meeste partnerlanden waar Nederland actief is bestaan donorplatforms waar overleg plaatsvindt over donorcoördinatie. De afgelopen jaren waren de discussies binnen deze platforms vooral gericht op een betere arbeidsverdeling tussen donoren onderling om zo te komen tot een rationalisatie van de donorarchitectuur. In veel gevallen heeft dit geleid tot vermindering van het aantal donoren in een bepaalde sector. Hierdoor kan beter worden gefocust en kan de beleidsdialoog met het partnerland in een sector beter worden gestroomlijnd. In veel landen hebben de EU-donoren samen met de Europese Commissie onderling overleg gevoerd om te komen tot een betere Europese arbeidsverdeling.

31

Kan nadere informatie worden verstrekt over «de forse toename van het aantal kinderen dat (in Afrika) naar school gaat»?

Volgens de officiële gegevens van UNESCO is het aantal kinderen dat naar school gaat in Sub-Sahara Afrika binnen tien jaar met een derde toegenomen. In 1999 namen 82 miljoen kinderen deel aan basisonderwijs, in 2008 128 miljoen, een groei van meer dan 40 miljoen kinderen. Ook in relatieve termen is de groei sterk. De scholingsgraad, dat wil zeggen het percentage kinderen op school van alle kinderen in de schoolleeftijd, is in Sub-Sahara Afrika gestegen van 58% in 1999 naar 76% in 2008. (Bron: Education for All Global Monitoring Report 2011).

32

In hoeverre wordt in door het minister van Buitenlandse Zaken gesteunde en/of geïnitieerde programma's aandacht gegeven aan de zo evidente noodzaak dat vrouwen in islamitische landen zich van dat hun onderdrukkende systeem kunnen bevrijden?

Volgens (vrouwen)organisaties uit de regio is het gebrek aan politieke wil van overheden het belangrijkste obstakel om te komen tot meer gelijke rechten en kansen voor vrouwen. Binnen de activiteiten en programma’s die het ministerie steunt wordt hier expliciet aandacht aan geschonken. Zo heeft de ambassade in Egypte in 2010 de politieke participatie van vrouwen gestimuleerd, nadat na een langdurige campagne een quotasysteem werd aangenomen voor het Lagerhuis, waarbij 64 zetels voor vrouwen werden toegevoegd aan de bestaande 454 zetels. Daarnaast maakte de ambassade zich sterk voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen, in het bijzonder meisjesbesnijdenis en werd het ministerie van Financiën gesteund in het uitwerken van een systeem van genderbudgeting, wat de gevolgen van beleidsmaatregelen op de positie van vrouwen expliciteert. Ook in andere landen in de regio werden activiteiten ondersteund ter vergroting van de politieke participatie van vrouwen, de training van vrouwelijke advocaten en de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Dit gebeurde door steun vanuit gedecentraliseerde middelen uit het Fonds Ontwikkeling Pluriformiteit en Participatie (FOPP) en het mensenrechtenfonds. Daarnaast werd vanuit het MDG3 fonds specifieke steun verleend aan diverse op de bevordering van gendergelijkheid gerichte activiteiten: via ASMA (American Society for Muslim Advancement), Kvinna till Kvinna Foundation, Nobel Women’s Initiative, OWFI (Organization of Women’s Freedom in Iraq), V-Day Egypt (Karama) en het WLP (Women’s Learning Partnership for Rights, Development and Peace) hebben diverse vrouwenorganisaties in de regio zich beter kunnen organiseren, campagnes kunnen opzetten, trainingen kunnen geven aan vrouwelijke leiders, onderzoek kunnen doen en adviezen kunnen geven aan lokale overheden en andere maatschappelijke actoren.

33

Zet ook de Nederlandse regering thans meer van de voor haar beschikbare OS-middelen in ten behoeve van het gebruik van anticonceptie (gezien het feit dat de behoefte daaraan veel groter is dan waaraan kan worden voldaan)? Zo ja, welke extra inspanning wordt er geleverd?

Voor de periode 2007–2011 werd een bijdrage van USD 165 miljoen gecommitteerd t.b.v. het Global Programme to enhance Reproductive Health Commodity Security (GP-RHCS). Tot en met 2010 is EUR 138 miljoen overgemaakt en het resterende bedrag zal naar verwachting in 2011 worden overgemaakt.

In 2010 werd in het kader van het GP-RHCS tweederde van het budget (bijna 44 miljoen EUR) besteed aan zogenaamde reproductive health commodities. Deze SRGR middelen zijn: anticonceptiemiddelen, te weten mannen- en vrouwencondooms, hormonale anticonceptiepillen en implantaten en spiraaltjes; overige middelen voor reproductieve gezondheid, te weten medicijnen nodig tijdens zwangerschap en bevalling, zoals voor bloedarmoede, zwangerschapsvergiftiging, postnatale bloedingen, apparatuur en instrumenten voor keizersneden.

Daarnaast beijvert Nederland zich voor het vergroten van de toegang tot het vrouwencondoom en, via de Internationale NGO Population Services International (PSI), voor «social marketing» van onder andere anticonceptiemiddelen. Ook het GFATM is een belangrijke financier van «social marketing» van condooms.

Over de toekomstige ODA bedragen die worden toegekend ten behoeve van anticonceptie en via welke kanalen die zullen worden besteed, zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd tijdens de begrotingsbehandeling van 2012 en verder.

34

Kunt u ingaan op de uitvoering van het amendement Ferrier (32 123, V, 11) en de initiatieven die andere donoren op dit onderwerp hebben genomen?

Zoals tijdens de begrotingsbehandeling toegezegd is 1,5 miljoen Euro gereserveerd op de begroting 2011–2013 voor het Guiana Shield Facility (GSF).

Nederlandse financiering wordt pas contractueel verplicht als de haalbaarheid en duurzaamheid van deze facility, in het bijzonder de ownership en betrokkenheid van de landen bij het GSF, voldoende is aangetoond. Hiervoor zijn twee voorwaarden gesteld. Ten eerste is UNDP Guyana gevraagd een formeel akkoord te overleggen van de betrokken overheden met het GSF, specifiek met het opzetten van een regionaal fonds voor het betalen van ecosysteemdiensten. Ten tweede is een samenwerkingsverdrag tussen het GSF en OTCA (Organisatie van de Overeenkomst voor Amazonische Samenwerking) als voorwaarde gesteld om coherentie te garanderen binnen de regio. OTCA is de officieel erkende intergouvernementele organisatie voor de Amazone en Nederland is donor van het Amazone programma.

Ook UNDP erkent dat het ownership van betrokken overheden niet voldoende is geformaliseerd en beoogt dit in 2011 rond te hebben. Zodra dit is gerealiseerd, kan UNDP een voorstel indienen.

Naast de bijdrage van de Europese Commissie (1,5 miljoen euro) en de toezegging onder voorwaarde van Nederland, hebben andere donoren nog geen bijdrage geleverd aan het initiatief.

35

Kan een toelichting gegeven worden wat de «onvoorziene omstandigheden» zijn die ten grondslag liggen aan het gegeven dat er minder aan het thema SRGR is besteed? Is de onderuitputting inmiddels opgevangen?

Deze verlaging is grotendeels het gevolg van een neerwaartse mutatie in de uitgaven aan de landenprogramma’s op het gebied van de reproductieve gezondheidszorg en algemene gezondheidszorg. Op de landenprogramma’s is binnen het thema algemene gezondheidszorg, (in Bangladesh door herziening van de activiteitenportefeuille in de gezondheidssector, in Zambia door onvoldoende voortgang in het Governance Action Plan, zoals gemeld in de Decemberbrief en in Suriname doordat er minder middelen nodig waren voor de uitvoering van de bestaande projectenportefeuille, een en ander in lijn met het uitfaseringsplan van de verdragsmiddelen) minder uitgegeven. Ook op de landenprogramma’s voor de reproductieve gezondheidszorg is er onderuitputting ontstaan. Met name in Mali door vertraging in de uitvoering van het programma en in Jemen door achterblijvende prestaties.

In Jemen zal de onderuitputting waarschijnlijk gelijk blijven. Door het opschorten van de hulp aan programma's die onder verantwoordelijkheid vallen van de overheid kan daar geen geld uitgegeven worden. Het opstarten van een nieuwe activiteiten met NGO’s is door de huidige politieke situatie zeer lastig.

In Zambia hangt de hervatting van betalingen af van de voortgang van bevredigende voortgang ten aanzien van het «governance action plan». Indien bevredigend, zullen uitgestelde betalingen alsnog in 2011 plaatsvinden. In het geval van Mali is er sprake van achterstand in de uitvoering van het programma die pas in 2012 zal inlopen en dan pas sprake zal kunnen zijn van het opvangen van de onderuitputting. In Bangladesh heeft zoals hierboven aangegeven een herziening van de activiteitenportefeuille in de gezondheidssector plaatsgevonden waardoor het bedrag naar beneden is bijgesteld. De focus van het programma van de ambassade komt meer op SRGR te liggen.

36

Bij de weergave van de lagere Nederlandse afdracht aan de EU in 2010 in vergelijking met 2009 wordt vooral een verband gelegd met begrotingstechnische zaken. In hoeverre heeft een andere politieke opstelling van Nederland m.b.t. de EU-uitgaven in 2010 nog een rol gespeeld?

De lagere afdrachten in 2010 zijn het gevolg van lagere groei van het Nederlandse BNI vergeleken met dat van de gehele EU en neerwaartse correcties over eerdere jaren. De afdrachten van de lidstaten bestaan uit vier componenten, die jaarlijks fluctueren: (1) BTW-afdrachten, afdrachten van (2) invoerrechten en (3) landbouwheffingen en (4) als sluitpost BNI-afdrachten. De berekening van de afdrachten volgt onafhankelijk van politieke opstellingen rechtstreeks uit de bepalingen van het zogenoemde Eigen middelenbesluit, dat in 2007 door de Raad werd vastgesteld (Tractatenblad 2008, nr. 9). De hoogte van de totale benodigde eigen middelen van de EU (d.w.z. de totale afdrachten van de lidstaten) is afhankelijk van de realisatie van de EU-begroting. Die is wel afhankelijk van politieke besluitvorming. De lagere Nederlandse afdrachten in 2010 kunnen hier echter niet door worden verklaard, aangezien de begroting in 2010 hoger was dan 2009.

37

Wat is de verklaring voor de onderuitputting van € 251 000 op artikel 01.02 Mensenrechten?

De onderuitputting van 251 000 Euro is toe te schrijven aan onderbesteding bij een aantal activiteiten, waaronder de uitreiking van de Mensenrechtentulp, die eenvoudigweg soberder kon. Daarnaast is een aantal geplande activiteiten vanwege de wisseling van het kabinet vertraagd (side event marteling) of afgelast (toolkit kinderrechten).

38

Kan meer informatie worden gegeven over de onderuitputting bij het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB)? Is hier wellicht reeds vooruit gelopen op de structurele verlaging die onlangs is doorgevoerd?

Uit het POBB worden kortlopende, eenmalige projecten gefinancierd. De hoeveelheid aanvragen voor dergelijke projecten is onvoorspelbaar. In het afgelopen jaar is het aantal aanvragen lager geweest dan in voorgaande jaren.

39

Wat is de verklaring voor de onderuitputting van € 9 854 mln op artikel 02.07 Goed Bestuur?

Deze onderuitputting heeft deels te maken met onderuitputting door enkele posten, die in 2010 uiteindelijk minder dan voorzien hebben uitgegeven aan goed bestuur. Voorbeelden zijn onder meer de landenprogramma’s in Oeganda (EUR 3,0 mln onderuitputting) en in Suriname (EUR 1,5 mln. onderuitputting). Achtergrond van de onderuitputting in Oeganda is, dat van de totale committering van EUR 8 mln ten behoeve van begrotingssteun aan de Justice and Legal Order Sector (JLOS) in 2010 slechts EUR 4,8 mln is uitbetaald. Uitbetaling van het overige deel is afhankelijk gesteld van een goede afhandeling van de corruptiezaak rondom de Commonwealth Heads of Government Meeting (CHOGM) in 2007.

De onderuitputting kan verder grotendeels worden verklaard uit de lager dan voorziene betalingen aan het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD). Uitbetalingen aan het NIMD ter hoogte van EUR 2,3 mln zijn in 2010 vertraagd vanwege een lopende sanctiesituatie, die inmiddels is opgeheven. Een bedrag van EUR 2 mln, bestemd voor de Governance Partnership Facility, een faciliteit beheerd door de Wereldbank, is om technische redenen overgeheveld naar artikel 4.2. Administratief is de GPF in 2010 ondergebracht onder het Bank Netherlands Partnership Programme. Daarmee vielen de bestedingen niet langer onder artikel 2.07 Goed Bestuur.

40

Wat is de verklaring voor de onderuitputting van EUR 2 509 mln op het beleidsartikel 02.09 Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie.

De verlaging van EUR 2,5 mln is grotendeels het gevolg van de vertraging in de Wereldbank activiteit ten behoeve van het Congo-bekken. Het programma is inmiddels herzien, er is een nieuwe projectmanager aangesteld en het budget voor de voor 2010 geplande uitgaven is doorgeschoven naar 2011 en volgende jaren.

41

Welke financiële en inhoudelijke afweging heeft plaatsgevonden met betrekking tot het niet afsluiten van een nieuwe verplichting voor MATRA voor Europese samenwerking?

Een combinatie van een dalend budget met het niveau aan meerjarige verplichtingen leidde ertoe dat in 2010 onvoldoende ruimte bestond voor het aangaan van nieuwe verplichtingen. Dit gold in het bijzonder voor verplichtingen met een meerjarig kasbeslag, zoals Matra voor Europese samenwerking en samenwerkingsprojecten van Nederlandse maatschappelijke organisaties.

42

Kan meer informatie worden gegeven over het niet optimaal zijn van lokale omstandigheden voor de identificatie van geschikte projecten op het gebied van ondernemingsklimaat in een aantal Afrikaanse landen?

Voor de identificatie van geschikte projecten gericht op het verbeteren van het ondernemingsklimaat is het van belang dat er politieke wil is om zaken als wet- en regelgeving, publieke infrastructuur en beroepsonderwijs structureel aan te pakken opdat het aantrekkelijker wordt voor bedrijven om te investeren en bij te dragen aan duurzame economische ontwikkeling. Naast de politieke wil is het van belang dat er goed beleid in samenwerking met de private sector wordt opgesteld en dat zowel de publieke als de private sector zich sterk maken voor de uitvoering daarvan. Het is cruciaal dat de private sector goed en breed georganiseerd is. Kortom, er zijn meerdere actoren, systemen en mechanismen die goed in kaart gebracht dienen te zijn, alvorens identificatie van effectieve en efficiënte projecten kan geschieden.

In veel landen in Afrika schort het in meer of mindere mate aan functionerende actoren, systemen en mechanismen. Vaak is de private sector zwak of nauwelijks georganiseerd en kan daardoor te weinig tegenwicht bieden aan overheden die zich onvoldoende of zelfs – volgens werkgevers en/of werknemers – verkeerd inzetten bij het bevorderen van bedrijvigheid. In dit soort situaties is het voor ambassades van groot belang dat er voorzichtig en strategisch geopereerd wordt, hetgeen kan leiden tot vertraagde of soms bewust uitgestelde nieuwe programma’s en/of vertraging in de uitvoer van bestaande programma’s en projecten ter verbetering van het ondernemingsklimaat.

43

Kan een specificatie gegeven worden van de onderuitputting van de ruim € 108 mln bij beleidsartikel 04.03 Ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden?

De onderuitputting op artikel 04.03 Ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden van EUR 108 mln heeft, zoals opgenomen in het jaarverslag, diverse oorzaken.

In 2010 waren minder middelen benodigd door de uitvoerder van het ORET programma als gevolg van de ontwikkelingen in de omvangrijke ORET-projectenportefeuille en het kunnen benutten van programmavoorschotten uit voorgaande jaren. Hierdoor ontstond een verminderde liquiditeitsbehoefte bij de uitvoerder. Een groot deel van de onderbesteding van EUR 108 mln wordt hierdoor veroorzaakt, namelijk een bedrag van circa EUR 76 mln. Tevens is er sprake geweest van onderuitputting in de programma’s op het gebied van landbouw en private sectorontwikkeling in vier partnerlanden, t.w. Benin, Mali, Rwanda en Zambia. Deze vertraging is veroorzaakt door de vertraagde uitvoer van bestaande programma’s of door het niet kunnen starten van nieuwe programma’s. Dit is een bedrag van ca. EUR 17,6 mln.

Daarnaast is een aantal programma’s vertraagd in de uitvoering, o.a. het IDH en het partnerschapsprogramma met de IFC voor resp. EUR 6,3 mln en EUR 8,7 mln. Voor de financiële sectorprogramma’s zijn diverse kleinere bijstellingen geweest, dit heeft in totaal voor EUR 5,3 mln lagere besteding geleid. Tot slot zijn er bijstellingen geweest voor de programma’s en activiteiten gericht op het bevorderen van kennis en vaardigheden als onderdeel van het stimuleren van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden, in totaal voor een bedrag van EUR 4 mln.

Het artikel heeft ook enkele programma’s gehad die versneld zijn uitgevoerd, hetgeen heeft geleid tot versnelde uitgaven of intensiveringen. Hieronder vallen bijv. het IDF (Infrastructure Development Fund) van de FMO, enkele publiek-private partnerschappen en uitgaven in de partnerlanden Ethiopië (programma gericht op het verbeteren van het ondernemingsklimaat) en Suriname (versnelde uitgave van de Verdragsmiddelen).

Het totaal van de onderuitputting minus de intensiveringen leidde tot een onderuitputting op het artikel van ca. EUR 108 mln.

44

Wat is de verklaring voor de onderuitputting van EUR 1 030 mln op het beleidsartikel 06.02 Duurzaam waterbeheer, een hoger percentage mensen dat duurzaam toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen (v/h Water en stedelijke ontwikkeling)?

De onderuitputting van EUR 1 miljoen wordt mede veroorzaakt doordat de in 2010 geplande bijdrage aan de Asean Development Bank voor het «Water Financing Partnership Facility» is doorgeschoven naar 2011 en volgende jaren als gevolg van een discussie met de Bank over liquiditeitsbehoefte. Daarnaast is sprake van een lagere liquiditeitsbehoefte bij programma’s van Plan, UNHABITAT en het PPP Water Fund Indonesië.

45

Is er een reden aan te geven voor het aangaan van minder verplichtingen in 2010 voor het HGIS cultuurprogramma dan oorspronkelijk gepland?

Het aantal verplichtingen was minder, de uitgaven zijn grosso modo gelijk gebleven. Het streven is de administratieve beheerslast voor de overheid en voor de sector tot een minimum te beperken, door minder en langere verplichtingen aan te gaan. De cultuurfondsen beheren het subsidieloket voor kleinere internationale projectsubsidies voor kunstenaars en groepen.

46

Welke doelstelling stelt u voor 2011 op het gebied van dossierbeheer en wat geeft u het vertrouwen dat u deze zult bereiken?

In de komende jaren zal de inrichting van de informatievoorziening binnen en buiten het ministerie veranderen. Vanaf 2011 zal BZ, wereldwijd een digitaal archiefsysteem invoeren wat we in 2012 nog verder willen verbeteren.

Om het toezicht en kwaliteit van de archieven op de posten in 2011 te verbeteren zijn de volgende maatregelen genomen:

  • Selectie van risicoposten en verscherpte monitoring van hoog-risico posten.

  • Intensivering van de ondersteuning van risicoposten met missies vanuit Den Haag en ook vanuit de regio.

  • Invoering van een «stoplichtrapportage» per kwartaal aan de departementsleiding.

  • Posten die onvoldoende invulling (kunnen) geven aan het archief- en dossierbeheer moeten een verbeterplan opstellen.

  • Extra opleiding voor (uitgezonden) archiefmedewerkers en meer aandacht bij het jaarlijkse opleidingsprogramma voor de leiding op een post.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), ondervoorzitter, Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Pechtold, A. (D66), voorzitter, Broeke, J.H. ten (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Bosman, A. (VVD), Dikkers, S.W. (PvdA), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV), Hilkens, M. (PvdA) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Samsom, D.M. (PvdA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Çörüz, C. (CDA), Knops, R.W. (CDA), Arib, K. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Mos, R. de (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Schouw, A.G. (D66), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Sap, J.C.M. (GL), Wilders, G. (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Veldhoven, S. van (D66), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Recourt, J. (PvdA) en Mulder, A. (VVD).

Naar boven