27 625 Waterbeleid

Nr. 195 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2011

Inleiding

Het Hoogwaterbeschermingsprogramma is in maart door uw Kamer aangewezen als groot project. Op 28 april ontving ik van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu de uitgangspuntennotitie groot project Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), met het verzoek om binnen één maand schriftelijk te reageren. Hierbij doe ik uw commissie mijn reactie toekomen.

Ik dank de commissie voor de voortvarende wijze waarop deze uitgangspuntennotitie is opgesteld. De status van groot project onderstreept het belang van waterveiligheid en draagt bij aan de verdere beheersing van het HWBP. Dit is essentieel omdat de middelen schaars zijn terwijl waterveiligheid blijvend aandacht en investeringen behoeft. In onderstaande paragrafen zal ik nader ingaan op de uitgangspuntennotitie. Vanzelfsprekend zal ik invulling geven aan de eisen zoals geformuleerd in de Regeling grote projecten.

Duur van de grootprojectstatus

De commissie geeft in haar notitie aan dat de status van groot project alleen betrekking heeft op de 92 projecten uit het HWBP 2 en dat de resultaten uit de 3e Toetsing hier buiten vallen. Dit lijkt mij logisch. Het HWBP 2 komt immers voort uit de 1e en 2e toetsing. Naar aanleiding van de 3e toetsing zal een volgend HWBP opgesteld worden. Dit zorgt voor een duidelijk en eindig geheel waarover verantwoording afgelegd kan worden. Indien de 3e of eventueel 4e toetsing aanleiding geeft tot scopewijzigingen binnen de huidige 92 projecten, dan zullen deze uiteraard in de voortgangsrapportages worden gerapporteerd.

In de uitgangspuntennotitie wordt voorgesteld dat in 2017 de eindevaluatie plaats vindt, aangezien dan het HWBP afgerond zou moeten zijn. Ik stel voor dat ik in de basisrapportage een voorstel doe voor de timing van deze eindevaluatie op basis van de meeste actuele planningen van de projecten.

Informatievoorziening

U geeft terecht aan dat er naar een goede balans moet worden gezocht tussen de gewenste informatiedichtheid enerzijds en de omvang anderzijds. Dit staat op gespannen voet met het feit dat de commissie aanvullende eisen stelt ten opzichte van de Regeling grote projecten.

Mijns inziens dient deze balans gevonden te worden door de focus vooral te leggen op de relevante en risicovolle projecten en aspecten binnen het HWBP 2. Uiteraard zal daarbij, zoals uw commissie verzoekt, ook een analyse en oordeel met betrekking tot de realisatie en doelbereiking van het programma worden gegeven.

Wat betreft de niet-financiële informatievoorziening zal worden aangesloten bij de uitgangspunten uit de Regeling grote projecten. In de basisrapportage zal per project worden beschreven in welke fase het project verkeert, welke volgende mijlpaal voorzien is en wanneer de geplande oplevering is. Mochten er lopende het project wijzigingen optreden dan zal daarover in de voortgangsrapportages worden bericht. Bij afwijking van de planning van een project zal de reden daarvoor worden beschreven evenals de maatregelen die worden genomen om deze afwijking te beheersen. Op programmaniveau zullen de belangrijkste risico’s worden gerapporteerd, evenals de bijbehorende beheersmaatregelen. Deze risico’s en beheersmaatregelen, evenals de post onvoorzien op programmaniveau, zullen elk half jaar geactualiseerd worden.

De commissie vraagt in de uitgangspuntennotitie naar de gevolgen van het subsidiekarakter van het HWBP voor de rol van het Rijk bij het bereiken van de waterveiligheidsdoelstelling van het programma en voor de controlefunctie van de Kamer daarop in het kader van de Regeling grote projecten. De waterschappen hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid voor het op orde brengen en houden van de (primaire) waterkeringen onder hun beheer, en daarmee voor het bieden van wettelijk genormeerde hoogwaterbescherming aan de inwoners van hun beheersgebied. Het Rijk heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de waterveiligheid. Het feit dat het HWBP 2 een subsidieprogramma is, betekent dat er minder sturingsmogelijkheden zijn voor het Rijk. De waterschappen hebben volgens de Waterwet immers recht op een subsidie voor de dijkversterking indien voldaan wordt aan de voorwaarden. Er is dus niet sprake van een taakstellend budget. Dit neemt niet weg dat in samenwerking met de waterschappen er alles aan gedaan wordt om tot een sobere en doelmatige uitvoering van de dijkversterkingprojecten te komen. De status van groot project zal dit enkel ten goede komen.

Bij de financiële informatievoorziening heeft de commissie aangegeven extra aandacht te willen hebben voor de beoordeling van de verhouding van beschikbare financiële middelen en de toereikendheid van deze middelen om de geformuleerde waterveiligheidsdoelstellingen te bereiken. Dit gezien de financiële uitgangssituatie van het programma bij aanvang van de grootprojectstatus. Ik merk hierbij op dat deze financiële situatie met het Bestuursakkoord Water veranderd is. In mijn brief over het Bestuursakkoord Water (27 625, nr. 190) heb ik aangegeven dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van de lopende waterveiligheidsprogramma’s, waaronder het HWBP 2. Ik wil u daarom in overweging geven om voor het HWBP 2, zoals gebruikelijk is voor andere grote projecten zoals Ruimte voor de Rivier, eenmaal per jaar een accountantsrapport te laten opstellen.

Daarnaast verzoekt de commissie per project het budget, de verwachte financiële tekorten en de ontwikkeling van deze situatie te schetsen. Ik stel voor dat ik hier de raming aan toevoeg en deze informatie op een zodanig abstractieniveau presenteer dat er geen verbinding gelegd kan worden met individuele contracten. Gezien het feit dat bij het HWBP 2 het projectbudget grosso modo overeenkomt met de aanbestedingssom, betreft dit namelijk marktgevoelige informatie. Ik zal hier zoveel mogelijk aansluiten bij de werkwijze van Ruimte voor de Rivier.

In gevallen van een voorziene overschrijding op projectniveau zal een meer uitvoerige toelichting worden geven over de oorzaak en de te nemen maatregelen.

De door de commissie voorgestelde splitsing van kosten voor het realiseren van de waterveiligheidsdoelstelling en de kosten voor ruimtelijke inpassing is voor het HWBP overzichtelijk. Ik ga ervan uit dat de commissie hier doelt op de bovenwettelijke inpassing (ruimtelijke kwaliteit). Deze kosten zijn niet subsidiabel en worden derhalve niet in het subsidiebedrag opgenomen. Alle projecten worden getoetst op waterveiligheid en in hoeverre dit doel op een sobere, robuuste en doelmatige wijze wordt bereikt. Alleen bij de Zwakke Schakels is sprake van een dubbeldoelstelling en zal ik de kosten die gemoeid zijn met de doelstellingen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit inzichtelijk maken, zoals ook gevraagd in de motie van uw Kamer (32 500-A, nr. 44).

Conform het verzoek in de uitgangspuntennotitie zal het HWBP 2 op artikel 16 van de begroting van het Infrastructuurfonds worden geplaatst, op eenzelfde wijze als Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. Om administratieve redenen is het echter niet haalbaar om dit al bij de Voorjaarsnota gereed te hebben, bij de begroting 2012 zal dit wel het geval zijn.

Adviezen taskforce Ten Heuvelhof

De commissie ziet graag dat de maatregelen die genomen worden naar aanleiding van het advies van de taskforce Ten Heuvelhof worden meegenomen in de rapportages en dat gerapporteerd zal worden over de effectiviteit van deze maatregelen. Voorzover deze adviezen betrekking hebben op het HWBP 2, zal ik aan deze wens tegemoetkomen. Er zijn een paar voorstellen voor wijzigingen die gekoppeld zijn aan het HWBP 2, zoals het vervangen van de 15% voorbereidingskosten door de werkelijk gemaakte kosten. De uitgangspuntennotie hoeft hierdoor niet gewijzigd te worden, de stand van zaken van deze acties en de eventuele consequenties voor de basisreferenties zullen opgenomen worden in de basisrapportage. Over de implementatie van de adviezen over het volgende HWBP zal ik u separaat informeren.

Timing basisrapportage

Indien er tijdig een akkoord is over de uitgangspuntennotitie, dan streef ik ernaar om u de basisrapportage rond 1 oktober dit jaar toe te zenden. Daarmee kan vaart in het proces worden behouden en tegemoetgekomen worden aan de wens van de commissie om de voortgangsrapportages in het vervolg gelijktijdig te behandelen met die van Ruimte voor de Rivier en Zandmaas/Grensmaas. De eerste voortgangsrapportage, met peildatum 31 december 2011, zal dan voor 1 april 2012 worden toegezonden. De opmerkingen die zijn gemaakt over de bijlage van de brief van 2 juli 2010 zal ik meenemen bij opstellen van de voortgangsrapportages.

Slot

Ik ben ervan overtuigd dat deze uitgangspuntennotitie het mogelijk maakt om spoedig een basisrapportage op te stellen. Indien deze brief aanleiding geeft tot een gesprek stel ik voor, vanwege het gewenste tempo, dit bij het Algemeen Overleg Waterkwantiteit op 16 juni te betrekken.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven