32 645 Kernenergie

Nr. 52 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2013

Stralingsbescherming richt zich op de bescherming van werknemers, patiënten, mens en milieu tegen de nadelige effecten van blootstelling aan straling.

Recent zijn twee onderzoeken afgerond naar de stand van de stralingsbescherming in Nederland.

Het eerste onderzoek is een beleidsevaluatie van Berenschot van het Nederlandse stelsel van stralingsbeschermingsbeleid vanuit de invalshoek van milieubescherming. In dit kader is ook naar beleidsuitvoering gekeken die raakt aan de domeinen van werknemersbescherming en patiëntenbescherming.

Het tweede is een onderzoek van het RIVM naar de stand van zaken van stralingsbeschermingexpertise in Nederland. De eindrapporten van beide onderzoeken heb ik u aangeboden op 10 april 2013 bij brief1.

Berenschot concludeert dat de hoofddoelstelling van het stralingsbeschermingsbeleid lijkt te worden gerealiseerd, en geeft aan dat een causaal verband tussen de ontwikkeling van de stralingsbelasting en het daarop gevoerde beleid lastig te leggen is.

Daarnaast concludeert Berenschot dat het stelsel van partijen en verplichtingen op papier sluitend is.

Ook geeft Berenschot aan dat de dienstverlening door Agentschap NL hoog gewaardeerd wordt door de vergunninghouders.

Naast deze positieve bevindingen constateert Berenschot een aantal knelpunten. Ook het RIVM geeft een aantal knelpunten aan.

Graag wil ik u met deze brief informeren over de acties die ik reeds in gang heb gezet en de acties die ik in gang wil gaan zetten om de kwaliteit van de stralingsbescherming in Nederland te blijven borgen en waarmee door de onderzoekers geconstateerde knelpunten ondervangen kunnen worden.

In meer detail wil ik u achtereenvolgens informeren over:

  • 1: Een analyse die ik zal doen om te bezien hoe de beleidsketen op het gebied van stralingsbescherming beter gesloten kan worden.

  • 2: Over de Kernenergiewet en regelgeving.

  • 3: Over een vervolgonderzoek naar meldingsplicht dat al is gestart.

  • 4: Over een analyse die ik nog wil laten uitvoeren naar mogelijkheden om achteruitgang van stralingsbeschermingsexpertise tegen te gaan.

Aanpak spreiding taken en bevoegdheden

In haar onderzoek concludeert Berenschot dat de beleidsketen in de praktijk niet gesloten is. Zowel tussen de verschillende beleidsdomeinen als binnen de EZ-kolom kan beter worden samengewerkt. Op beleidsniveau functioneren de betrokken beleidsdomeinen tamelijk autonoom van elkaar: Hetzelfde geldt voor het toezicht.

Binnen de EZ-kolom kan de coördinatie geoptimaliseerd worden tussen beleid en uitvoering, tussen uitvoering en toezicht en tussen toezicht en beleid. Kennis en informatie zijn nu niet optimaal ontsloten.

Daarnaast concludeert Berenschot dat de capaciteit van rijksinspecties voor het toezicht op de naleving van het stralingsbeschermingsbeleid zeer dun is en dat het daarom van belang is dat inspecties goed samenwerken.

Ik deel deze conclusies en zie het belang om de situatie te verbeteren. In overleg met de betrokken departementen zal ik dit oppakken. Ik zal deze conclusies betrekken in het kader van mijn toezegging naar aanleiding van de motie van de leden Vos en Leegte. In deze motie wordt geconstateerd dat 1: het toezicht op kerncentrales gescheiden moet zijn van het bevorderen van kernenergie, 2: er een onafhankelijke autoriteit moet zijn met voldoende kritische massa en deskundigheid, en 3: dat organisatie, taken en bevoegdheden op het terrein van nucleaire veiligheid en straling versnipperd zijn. De regering is verzocht deze taken en bevoegdheden te bundelen in een onafhankelijke autoriteit voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming2. Ik heb u toegezegd mijn werk te zullen doen en het uiteindelijke resultaat aan de Kamer voor te leggen zodat u daar een opvatting over kan hebben.

Over de wijze waarop het kabinet de motie gaat uitwerken, heb ik uw Kamer 19 april 2013 een brief gezonden (Kamerstuk 32 645, nr. 51).

Wet- en regelgeving

Berenschot concludeert dat het stelsel van partijen en verplichtingen op papier sluitend is, maar dat het in de praktijk erg complex is. Beleid is verspreid over verschillende stukken regelgeving en er zijn veel uitzonderingen en verbijzonderingen. Ook de uitwerking die aan de regelgeving wordt gegeven is divers. Dat het stelsel zo complex is gaat ten koste van de naleving en vormt voor sommige partijen zelfs een barrière om überhaupt in het systeem te komen.

In december 2012 is het nieuwe Besluit stralingsbescherming gepubliceerd3. Hierin zijn ten opzichte van het oude besluit al wijzigingen gedaan om regeldruk te verminderen en lastenverlichting te realiseren. De vergunningplicht is bijvoorbeeld vereenvoudigd. Ondanks dit herken ik het beeld dat het stelsel nog steeds complex is.

In 2014 zal op uitnodiging van mijn voorganger het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) een bezoek brengen aan Nederland om een analyse uit te voeren van de wijze waarop de internationale regelgeving en het beleid omtrent nucleaire veiligheid en stralingsbescherming zijn geïmplementeerd en worden uitgevoerd. Ter voorbereiding van dit bezoek bezie ik of aanpassing van wet- en regelgeving gewenst en mogelijk is. De conclusies van Berenschot zal ik bij deze afweging meenemen. Mocht aanpassing van wet- en regelgeving gewenst zijn, dan zal ik uw Kamer hierover informeren.

Meldingsplicht

Uit de beleidsevaluatie blijkt dat ondernemers momenteel veel inspanning moeten doen om diverse meldingen van toepassen van ioniserende straling te doen, terwijl deze inspanning niet altijd opweegt tegen het risico dat hiermee wordt afgedekt. Met name complex- en verzamelvergunninghouders geven aan dat zij aan relatief lichte meldingsplichtige toepassingen meer werk hebben dan aan hun zware vergunningplichtige toepassingen. Daarnaast moeten meldingen nu soms bij verschillende loketten gedaan worden.

Ook blijkt uit de beleidsevaluatie dat de overheid in de praktijk weinig met meldingen doet omdat de registratie van de meldingen door de toezichthouder als onpraktisch en ontoegankelijk wordt ervaren. De informatie is niet goed ontsloten.

De onderzoekers adviseren, ook in verband met de complexiteit van de verplichtingen, om zoveel mogelijk één loket te gebruiken en één proces voor meldingen. Ook adviseren ze om meldingen zodanig te gaan registreren dat beleidsafdelingen en toezichthouders de informatie eenvoudig kunnen ontsluiten.

Ik heb Berenschot gevraagd naar de knelpunten rond de meldingsplicht een aanvullend onderzoek uit te voeren en te komen met voorstellen voor oplossingsrichtingen. Dit onderzoek wordt naar verwachting begin juni afgerond.

Daarnaast kan ik u melden dat de Inspectie Leefomgeving en Transport in relatie tot de meldingen al anders is gaan werken. Zij maken inmiddels meer gebruik van de meldingen om toezicht te houden.

Expertise en opleiding stralingsbescherming

In 2008 signaleerde de Gezondheidsraad dat de wetenschappelijke expertise op het gebied van stralingsbescherming in Nederland achteruitgaat. Naar aanleiding hiervan heeft het RIVM een onderzoek uitgevoerd om in kaart te brengen welk wetenschappelijk onderzoek op stralingshygiënisch of aanverwant gebied in Nederlandse onderzoeksinstellingen/kennisinstituten wordt uitgevoerd of recent is uitgevoerd. Daarnaast om in kaart te brengen welke onderdelen van het wetenschappelijk onderwijs relevantie hebben voor de stralingshygiëne. De resultaten van dit onderzoek bevestigen de constatering van de Gezondheidsraad.

De afname van expertise en wetenschappelijk onderzoek kan gaan leiden tot een afname van geschoolde opleiders en een tekort aan opleidingsmogelijkheden. Voor maatschappelijke stralingsvraagstukken, zoals de toenemende medische stralingsbelasting en radon/thoron-blootstelling geldt in de meeste gevallen dat de afnemende expertise en een tekort aan opleidingsmogelijkheden een probleem kunnen gaan vormen.

Het RIVM concludeert dat de vorming van een virtueel kenniscentrum of onderzoeksschool met één of enkele leerstoelen noodzakelijk is om versnippering van kennis tegen te gaan en registratie van expertise en opleidingsmogelijkheden in de stralingsbescherming te ondersteunen.

Ik zie hiervan ook het belang en wil mij, samen met partijen uit het veld, oriënteren op mogelijkheden om de kennis ten aanzien van stralingsbescherming op peil te houden. Door de onderzoekers wordt gedacht aan een virtueel kenniscentrum en op een onderzoeksschool met leerstoel. Ik zal de komende tijd bezien hoe een dergelijk(e) kenniscentrum/onderzoeksschool vorm kan krijgen, wie dit zou kunnen ontwikkelen en beheren en of er voldoende financieel draagvlak is.

Over de resultaten hiervan zal ik uw Kamer informeren.

De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 32 645, nr.50

X Noot
2

Kamerstuk 32 645, nr. 48

X Noot
3

Stb 2013, 33

Naar boven