32 637 Bedrijfslevenbeleid

J VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 maart 2019

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat2 van 18 december 2018 over de bijdrage van buitenlandse bedrijven aan onze economie. Die brief is verstuurd mede namens de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Financiën.

Naar aanleiding hiervan zijn op 8 februari 2019 enige vragen gesteld aan de Minister.

De Minister heeft op 14 maart 2019 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat

Den Haag, 8 februari 2019

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) hebben kennisgenomen van uw brief3, verstuurd mede namens de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Financiën, van 18 december 2018 over de bijdrage van buitenlandse bedrijven aan onze economie. De leden van de fracties van CDA, D66, SP en PvdD hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief. Zij zijn het met u eens dat Nederland een aantrekkelijk land is en zal moeten blijven voor buitenlandse reële economische activiteiten. Ten aanzien van de prioriteiten in de acquisitie hebben de CDA-fractieleden enkele vragen.

Drie van de prioriteiten lijken structureel ingegeven, namelijk buitenlandse R&D-activiteiten, de ICT-sector en de verduurzaming van de Nederlandse economie. De laatste twee zijn ingegeven door Brexit. De vraag is of dit ten koste gaat van andere regio’s, met name het Verre Oosten. Kunt u aangeven uit welke regio’s u met name groei verwacht? Is het juist dat de Amerikaanse directe investeringen in Nederland teruglopen? En wat is daar de oorzaak van? Wat is het beleid ten aanzien van het aantrekken van directe Chinese investeringen, zulks mede in het licht van het beschermen van de nationale veiligheid en vitale sectoren in de Nederlandse economie? Wat is volgens u de definitie van de vitale sectoren? In hoeverre is er een correlatie tussen het bedrijfslevenbeleid en het veiligheidsbeleid? Zijn de ministeries van Defensie en van Justitie & Veiligheid ook betrokken bij het bedrijfslevenbeleid?

Kunnen de Nederlandse investeringen in R&D niet een aanzienlijke impuls krijgen, wanneer er beter wordt samengewerkt tussen TNO en het bedrijfsleven, zie het Financieele Dagblad van 4 februari jl?4 Kunt u concreet aangeven hoe u de doelstelling om 30 ICT-bedrijven naar Nederland te halen gaat realiseren? Uit welke regio’s in de wereld moeten deze bedrijven komen? En kunt u ook verder ingaan op aspecten van veiligheid, bescherming van data, cybersecurity etc.?

Kunt u een overzicht geven van het aantal internationale scholen in Nederland over de periode van 2000 tot heden? Kunt u ook een prognose maken hoe de behoefte aan internationaal onderwijs zich in Nederland zal ontwikkelen, zowel in het primaire en secundaire onderwijs?

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat er een effectief acquisitieapparaat is. De NFIA is met een budget van 15 miljoen euro qua grootte een bescheiden organisatie. Zijn er objectieve benchmarks beschikbaar? Zijn er nog hiaten of specifieke wensen ten aanzien van de NFIA of regionale acquisitienetwerken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

In uw brief schrijft u dat buitenlandse bedrijven in Nederland werkgelegenheid, innovatie en kracht toevoegen aan de Nederlandse economie. De leden van de D66-fractie vragen u hoe de werkgelegenheidsdoelstelling zich verhoudt tot de huidige arbeidsmarkt en arbeidsmarktprognose. Het UWV voorspelt bijvoorbeeld dat werkgevers nog meer moeite krijgen met het vinden van personeel voor openstaande vacatures, en volgens de laatste Macro Economische Verkenning van het CPB (najaar 2018) heeft het aantal openstaande vacatures een recordhoogte bereikt.

In uw brief noemt u een aantrekkelijk vestigingsklimaat als randvoorwaarde voor succesvolle acquisitie van buitenlandse bedrijven. De leden van de D66-fractie vragen of u hier ook doelt op bedrijven met aandeelhouders. Zo ja, dan horen zij graag hoe het wetsvoorstel bescherming vijandige overnames past binnen het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor deze bedrijven. Nederland heeft al een meer dan gemiddelde bescherming, en het voorliggende wetsvoorstel breidt die verder uit. Beleggers hebben daarmee minder instrumenten om falend ondernemingsbeleid af te straffen. De recente Unilever-casus onderstreept het belang hiervan voor beleggers en het nadelige effect ervan op ons vestigingsklimaat. Dit is onlangs ook nog eens verwoord door de grote institutionele beleggers via hun platform Eumedion.

In tekstbox 1 schrijft u dat het kunnen openen van een Nederlandse bankrekening van belang is voor bedrijven van buiten de EU, maar volgens de D66-fractieleden bestaat de indruk dat Nederlandse banken hiertoe minder welwillend zijn in verband met Amerikaanse en Europese integriteitsregels. U kondigt aan te willen bezien of een versoepeling van het openen van een rekening mogelijk is. Deze leden hebben behoefte aan een toelichting hierop. Wilt u de banken aansporen een oogje dicht te knijpen bij het toepassen van de regels? Vindt u dat de banken de regels te streng interpreteren en, zo ja, kunt u dit toelichten? Of wilt u de regels aanpassen en, zo ja, hoe is dat mogelijk zonder dit op Europees en Amerikaans niveau te doen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief. In deze brief reflecteert u op het beleid ten aanzien van het vestigingsklimaat, in het bijzonder waar het gaat om het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland.

In paragraaf 1 poneert u de stelling dat «de Nederlandse samenleving» hiervan profiteert «want deze bedrijven investeren en voegen zo werkgelegenheid, innovatie en kracht toe aan onze economie.» Deze stelling roept bij deze leden enkele vragen op:

  • Meent u dat «Nederlandse samenleving» en «onze economie» synoniem zijn? Kunt u die stelling toelichten?

  • Onderkent u dat deze categorische uitspraak, die als axioma wordt geformuleerd, precisering en differentiatie vereist en dat de stelling niet noodzakelijk voor alle buitenlandse investeringen opgaat?

In paragraaf 2 presenteert u de ambities van het kabinet, met name de prioriteiten in het acquisitiebeleid. Zoals die prioriteiten op bladzijde 3 zijn weergegeven en daarna (bladzijden 4–6) worden uitgewerkt is daar weinig op aan te merken. Echter, in dezelfde paragraaf presenteert u een aantal cijfers die de grote bijdrage van buitenlandse investeerders aan de Nederlandse samenleving/economie illustreren. En deze cijfers geven aanleiding tot vragen.

Uw gegevens maken niet duidelijk welk aandeel buitenlandse investeerders hebben in het totaal van de investeringen in Nederland.

  • Welk deel in de bruto kapitaalvorming in Nederland komt voor rekening van buitenlandse directe investeringen? En welk aandeel in de totale boekwaarde van bedrijven in Nederland komt voor rekening van buitenlandse directe investeerders? Deze vraag is van belang, omdat u en passant op bladzijde 5 meldt dat in Nederland «De meerderheid van de grote industrie is onderdeel van een buitenlands moederbedrijf.» Kunt u de bron voor dit feit aangeven?

De buitenlandse bedrijven waren in 2016 goed voor 18% van de toegevoegde waarde; daarnaast waren zij goed voor 11% van de werkgelegenheid (bladzijden 2–3). Deze cijfers illustreren dat buitenlandse bedrijven gemiddeld veel productiever zijn dan Nederlandse bedrijven. Echter, dit zijn bruto cijfers. De grote productiviteitsvoorsprong doet vermoeden dat buitenlandse bedrijven ook veel Nederlandse concurrenten uit de markt drukken, hetgeen aan die kant een verlies aan arbeidsplaatsen en toegevoegde waarde oplevert.

  • Kunt u ook bij benadering becijferen welke nettobijdrage buitenlandse bedrijven aan toegevoegde waarde en aan werkgelegenheid leveren?

Vervolgens stelt u in paragraaf 2.2 dat buitenlandse bedrijven een bijdrage (kunnen) leveren aan de ontwikkeling van sleuteltechnologieën in Nederland.

  • Maar als die technologieën in buitenlandse handen blijven en de eraan te ontlenen inkomsten ook naar het buitenland vloeien, welk netto belang heeft de Nederlandse samenleving daar dan bij? En geldt de positieve houding ten opzichte van buitenlandse investeerders in sleuteltechnologieën voor investeerders uit alle landen zonder onderscheid?

Dan hebben de leden van de SP-fractie nog een vraag over de bijdrage aan Research and Development (R&D). Het verhogen van de R&D-inspanning is belangrijk voor verdere verbetering van het vestigingsklimaat. U memoreert de doelstelling van 2,5% van het BBP.

  • Wat was in 2016 het feitelijk percentage? En hoe doet Nederland het wat dat betreft in internationale vergelijking met vergelijkbare landen (Noordwest-Europa, Noordoost-Azië, Noord-Amerika)?

Buitenlandse investeerders hadden in 2016 een aandeel van 30% in de totale private R&D uitgaven, en in de R&D werkgelegenheid. De cijfers wijzen op een grote kloof tussen buitenlandse en binnenlandse bedrijven: buitenlandse bedrijven zijn goed voor 11% van de totale werkgelegenheid, 18% van de totale toegevoegde waarde, en maar liefst 30% van de R&D. De leden van de SP-fractie hebben hierover twee vragen:

  • Kennelijk gaat uw stelling (op bladzijde 4) dat de aanwezigheid van buitenlandse investeerders «ook bevorderlijk [is] voor binnenlandse bedrijven wanneer hen dit toegang geeft tot nieuwe technologieën» niet zonder meer op. Kunt u daarop reflecteren?

  • Betekenen deze cijfers dat buitenlandse bedrijven ook disproportioneel profiteren van publiek geld dat wordt besteed aan (stimulering van) R&D, direct of via de gelden die naar universiteiten etc. vloeien?

Op bladzijden 7–8 bekijkt u het Nederlandse vestigingsklimaat en concludeert dat er enkele verbeterpunten zijn: behalve de achterblijvende R&D uitgaven waren dat de flexibiliteit van de arbeidsmarkt (waarschijnlijk bedoelt u hier een tekort schieten van de flexibiliteit) en financieringsknelpunten van het MKB. In wezen zijn er dus geen problemen: de R&D-scores van buitenlandse bedrijven zijn heel hoog, buitenlandse bedrijven spenderen meer geld een tijd aan training voor hun werknemers en bieden veel vaker een vast arbeidscontract dan binnenlandse bedrijven (bladzijde 3), en financieringsproblemen hebben ze ook niet.

  • Bent u het met deze leden eens dat (te geringe) arbeidsmarktflexibiliteit voor buitenlandse investeerders geen belemmering blijkt te zijn om in Nederland te investeren?

Deze leden zijn van mening dat twee door u in de brief genoemde aandachtspunten – voldoende beschikbaarheid van (technisch) opgeleid/geschikt personeel (paragraaf 3.2.1.) en het belastingstelsel (paragraaf 3.2.2) – aandacht vereisen.

Over dit laatste hebben de SP-fractieleden nog een enkele vraag. In figuur 1, bladzijde 10, laat u zien hoe in de loop der jaren de statutaire Vpb-tarieven zijn gedaald (een internationale trend), en dat Nederland steeds van de West-Europese continentale landen het laagste statutaire tarief lijkt te hebben.

  • Kunt u de Kamer dezelfde figuur toesturen, maar dan met de effectieve tarieven? Bedrijven betalen uiteindelijk veelal aanzienlijk minder belasting dan de statutaire tarieven zouden doen vermoeden. En kunt u dan ook het verschil tussen de statutaire en de effectieve Vpb-tarieven in Nederland toelichten?

  • Welke rol spelen met name de beruchte rulings van de Belastingdienst hierbij? Zijn deze rulings ook op enigerlei manier onderdeel van de contacten van de NFIA met potentiële investeerders?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de ambitie van het kabinet is dat Nederland op sociaal, economisch, klimaat- en op digitaal gebied koploper wordt in Europa. Daar hoort ook een adequaat vestigingsklimaat en een efficiënt acquisitiebeleid bij. In uw brief komt bij paragraaf 2.2.c wel verduurzaming van de Nederlandse economie aan de orde en dat het kabinet de emissie van broeikasgassen versneld naar beneden wil brengen. Dit zou onder andere worden bewerkstelligd door ombouw van bestaande bedrijven. Buitenlandse bedrijven die zich in Nederland bevinden (met moederbedrijf elders) zullen een wezenlijke bijdrage moeten leveren. Om de Nederlandse CO2-doelstelling voor 2030 te halen, is naar schatting 15 tot 20 miljard euro aan herinvesteringen nodig. Kunt u aangeven welke beleidsvoornemens er zijn om klimaatbeleid actief onderdeel te maken van het vestigingsklimaat?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 8 maart 2019.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Gerkens

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2019

Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk I, 164295.u, 8 februari 2019) naar aanleiding van mijn brief aan uw Kamer over de bijdrage van buitenlandse bedrijven aan economie (Kamerstuk 32 637, nr. 342). Er zijn vragen gesteld door de leden van de fracties van het CDA, de D66, de SP, en de Partij voor de Dieren. Om in de beantwoording van de vragen structuur aan te brengen, heb ik de antwoorden geclusterd in drie hoofdstukken, achtereenvolgens: 1) vestigingsklimaat en belang buitenlandse bedrijven, 2) acquisitiebeleid en buitenlandse directe investeringen, en tot slot 3) publieke belangen in relatie tot buitenlandse directe investeringen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

1. Vragen en antwoorden over vestigingsklimaat en belang buitenlandse bedrijven

1.1

Naar aanleiding van de uitspraak in de brief dat het kabinet wil dat Nederland een land is waar het aantrekkelijk is voor ondernemingen om zich te vestigen en van waaruit Nederlandse bedrijven kunnen ondernemen over de hele wereld, en waar de Nederlandse samenleving zo van profiteert, vroegen de leden van de SP-fractie of de «Nederlandse samenleving» en «onze economie» synoniem zijn? Kunt u die stelling toelichten? Onderkent u dat deze categorische uitspraak, die als axioma wordt geformuleerd, precisering en differentiatie vereist en dat de stelling niet noodzakelijk voor alle buitenlandse investeringen opgaat?

Antwoord

De Nederlandse samenleving en onze economie zijn niet synoniem. De Nederlandse economie is een belangrijk en onlosmakelijk onderdeel van de samenleving. De economie is het samenspel van enerzijds productiefactoren als arbeid, kapitaal en land en anderzijds diegenen voor wie geproduceerd wordt: de consument, het bedrijfsleven en de overheid. De baten van dit samenspel -oftewel het bruto binnenlands product (bbp)- slaan neer in de samenleving in de vorm van loon, interest en winst. Een deel van de baten gaat ook naar de publieke sector en vormt daarmee een pijler voor de betaalbaarheid van onze verzorgingsstaat. Denk hierbij aan publieke uitgaven aan onderwijs, zorg en onze sociale zekerheid.

Zo kijken we ook naar de bijdrage van buitenlandse investeringen in de Nederlandse economie. Het kabinet vindt het belangrijk dat Nederland een aantrekkelijk land is en blijft voor buitenlandse bedrijven met reële economische activiteiten. Deze bedrijven leveren een positieve bijdrage aan onze economie en samenleving via banen, innovatie en hun hoge productiviteit en toegevoegde waarde. Door prioriteiten te leggen in de acquisitie gaat het kabinet zich ook steeds meer richten op bedrijven die een wezenlijke bijdrage leveren aan de ambities van het kabinet: missiegedreven innovaties, digitalisering en verduurzaming. Dit heeft een positief effect op zowel de Nederlandse economie als samenleving.

1.2

De buitenlandse bedrijven waren in 2016 goed voor 18% van de toegevoegde waarde; daarnaast waren zij goed voor 11% van de werkgelegenheid (bladzijden 2–3). Deze cijfers illustreren dat buitenlandse bedrijven gemiddeld veel productiever zijn dan Nederlandse bedrijven. Echter, dit zijn bruto cijfers. De grote productiviteitsvoorsprong doet vermoeden dat buitenlandse bedrijven ook veel Nederlandse concurrenten uit de markt drukken, hetgeen aan die kant een verlies aan arbeidsplaatsen en toegevoegde waarde oplevert. De leden van de SP-fractie vragen u om bij benadering te becijferen welke nettobijdrage buitenlandse bedrijven aan toegevoegde waarde en aan werkgelegenheid leveren.

Antwoord

De nettobijdrage van buitenlandse bedrijven aan de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid is niet door het CBS te becijferen. Bij een gezonde, goed werkende economie verdwijnen er voortdurend bedrijven en komen er nieuwe bedrijven bij. Zo zijn er in 2018 ruim 106.000 bedrijven opgeheven en zijn er ruim 191.000 bedrijven opgericht. In de economische theorie is dit proces bekend als «creatieve destructie»: het proces van opkomst en ondergang waarbij bestaande (binnenlandse én buitenlandse) bedrijven worden opgevolgd door nieuwe bedrijven die met succesvolle innovaties en verdienmodellen bijdragen aan economische groei.

Buitenlandse bedrijven dragen mede bij aan dat proces van «creatieve destructie». Zij investeerden in 2016 in Nederland € 2,4 miljard in R&D5. Dit is bijna 30% van de totale private R&D-uitgaven. Ook werkten in 2016 23.600 werknemers bij buitenlandse bedrijven aan R&D-activiteiten: bijna 30% van alle private R&D-medewerkers in Nederland.

Daarnaast dragen buitenlandse bedrijven ook indirect bij aan het vergroten van het innovatievermogen van de Nederlandse economie en daarmee aan de economische groei. De aanwezigheid van innovatieve buitenlandse bedrijven is bevorderlijk voor binnenlandse bedrijven wanneer dit hen toegang geeft tot nieuwe technologieën. Dit heeft positieve spillover-effecten tot gevolg.

1.3

De leden van de D66-fractie halen de frase in de brief aan die een aantrekkelijk vestigingsklimaat noemt als randvoorwaarde voor succesvolle acquisitie van buitenlandse bedrijven. En vragen of hier wordt gedoeld op bedrijven met aandeelhouders. Zo ja, dan horen zij graag hoe het wetsvoorstel bescherming vijandige overnames past binnen het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor deze bedrijven.

Antwoord

Het kabinet ziet een aantrekkelijk vestigingsklimaat, naast een effectief acquisitieapparaat, als randvoorwaarden voor een succesvol acquisitiebeleid. Het gaat daarbij onder meer om de (digitale) infrastructuur, het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, het belastingstelsel, het innovatie-ecosysteem en de algehele kwaliteit van leven, waaronder het voorzieningsniveau. Het vestigingsklimaat geldt voor alle bedrijven in Nederland; zowel Nederlands als buitenlands en van mkb tot grootbedrijf. Hiertoe behoren vanzelfsprekend ook bedrijven met aandeelhouders.

Nederlandse beursvennootschappen kennen een zogenoemd Rijnlands ondernemingsmodel. Het kabinet hecht grote waarde aan dit Rijnlands ondernemingsmodel. Dit ondernemingsmodel kenmerkt zich door zijn aandacht voor de (effecten op de) belangen van alle betrokken stakeholders, waaronder zowel aandeelhouders als werknemers, en de focus op de langetermijnwaardecreatie van de onderneming. Het wetsvoorstel bedenktijd voor beursvennootschappen strekt er toe het bestuur van een beursvennootschap – in dialoog met aandeelhouders en andere stakeholders – meer tijd en rust te gunnen voor de inventarisatie en weging van belangen van de onderneming en haar stakeholders, indien de vennootschap onder druk wordt gezet door aandeelhouders of vijandige bieders.

Het gaat om ten hoogste 250 dagen om een zorgvuldige belangenafweging te bevorderen. Dit verhoogt naar verwachting de waardecreatie van Nederlandse ondernemingen op de langere termijn. Het wetsvoorstel bevat verschillende waarborgen om oneigenlijk gebruik van de bedenktijd tegen te gaan, waarbij rekening is gehouden met eventuele effecten op het investeringsklimaat. Ik verwacht daarom dan ook dat Nederland hierdoor even aantrekkelijk blijft voor internationale investeerders.

1.4

In relatie tot vestigingsklimaat vragen de leden van de CDA-fractie naar een overzicht van het aantal internationale scholen in Nederland over de periode van 2000 tot heden? Kunt u ook een prognose maken hoe de behoefte aan internationaal onderwijs zich in Nederland zal ontwikkelen, zowel in het primaire en secundaire onderwijs?

Antwoord

Er zijn op dit moment 49 internationale scholen, die gezamenlijk op 63 locaties internationaal onderwijs verzorgen. Sinds 2000 zijn 17 nieuwe scholen van start gegaan. Er is op dit moment geen prognose beschikbaar over hoe de behoefte aan internationaal onderwijs zich zal ontwikkelen. Mede op advies van de Taskforce Internationaal Onderwijs heb ik daarom eind 2018 opdracht gegeven voor de bouw van een prognosemodel voor de instroom in het internationaal onderwijs. Dit model wordt in het tweede kwartaal 2019 opgeleverd en moet (regionaal) betrouwbaar inzicht geven in de behoefte aan internationaal onderwijs voor de komende vijf jaar.

1.5

In uw brief schrijft u dat buitenlandse bedrijven in Nederland werkgelegenheid, innovatie en kracht toevoegen aan de Nederlandse economie. De leden van de D66-fractie vragen u hoe de werkgelegenheidsdoelstelling zich verhoudt tot de huidige arbeidsmarkt en arbeidsmarktprognose. Het UWV voorspelt bijvoorbeeld dat werkgevers nog meer moeite krijgen met het vinden van personeel voor openstaande vacatures, en volgens de laatste Macro Economische Verkenning van het CPB (najaar 2018) heeft het aantal openstaande vacatures een recordhoogte bereikt.

Antwoord

Door het aantrekken van buitenlandse investeringen wil het kabinet de nieuwe hoogwaardige werkgelegenheid creëren die een wezenlijke bijdrage kan leveren aan onze economie. Op dit moment is de Nederlandse arbeidsmarkt inderdaad gespannen. Het kabinet zet daarom ook in op het structureel versterken van de werking van de arbeidsmarkt door werken meer lonend te maken, het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het stimuleren van leven lang ontwikkelen en het beter betrekken van groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Hierover heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee brieven verstuurd aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 29 544, nr. 833, Kamerstuk 29 544, nr. 850).

1.6

Bent u het met de leden van de SP-fractie eens dat (te geringe) arbeidsmarktflexibiliteit voor buitenlandse investeerders geen belemmering blijkt te zijn om in Nederland te investeren?

Antwoord

Nee, daar ben ik het niet mee eens. Uit verschillende monitoren (EY6, NFIA7) blijkt dat de flexibiliteit van onze arbeidswetgeving en onze ontslagbescherming als knelpunten worden ervaren door veel buitenlandse bedrijven, en dat bedrijven dit als een belemmering zien om zich hier te vestigen. Het kabinet ziet ook verbeterpunten op dit gebied. Om meer balans aan te brengen in het stelsel, ligt in uw Kamer op dit moment de Wet Arbeidsmarkt in Balans voor die tot doel heeft de verschillen tussen het vaste en flexibele contract te verkleinen. Hiermee worden de eerste stappen gezet tot een meer gelijke behandeling tussen vaste en flexibele contracten.

1.7

De leden van de PvdD-fractie vragen om aan te geven welke beleidsvoornemens er zijn om klimaatbeleid actief onderdeel te maken van het vestigingsklimaat.

Antwoord

In het Ontwerp Klimaatakkoord stelt Nederland ambitieuze doelen. Hierin worden maatregelen genoemd die voor de hele industrie gelden, dus ook voor buitenlandse bedrijven die in Nederland zijn gevestigd. Dat betekent dat wij er bij investeringen op richten dat de bedrijven die zich in Nederland vestigen of hier investeren tot 2030, passen in het CO2-reductiepad naar 2050 en zij zich conformeren aan de afspraken daarover gemaakt in dit klimaatakkoord.

In de kamerbrief van 18 december 2018, betreffende «de bijdrage van buitenlandse bedrijven aan onze economie», wordt aangegeven dat het kabinet een focus legt op een vijftal acquisitiegebieden. Eén daarvan is de verduurzaming van de Nederlandse economie in lijn met de doelen op het gebied van klimaat en circulaire economie, onder meer door het aantrekken van nieuwe groene investeringen en bedrijven die «best in class» zijn op het terrein van verduurzaming.

Zoals in de kamerbrief beschreven staat, wordt de focus in de acquisitie in relatie tot de verduurzaming van de industrie nog verder uitgewerkt. In maart is de PBL doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord gereed en wordt mede via de NFIA vervolgens bezien hoe we onze acquisitie kunnen focussen zodat deze investeringen ook werkelijk in Nederland gaan plaatsvinden. Naar aanleiding hiervan wordt bekeken of, en waar mogelijk, we het Nederlandse vestigingsklimaat op dit vlak verder kunnen verbeteren.

1.8

Volgens de D66 fractieleden, naar aanleiding van tekstbox 1 over het belang voor bedrijven van buiten de EU om een Nederlandse bankrekening te kunnen openen, bestaat de indruk dat Nederlandse banken hiertoe minder welwillend zijn in verband met Amerikaanse en Europese integriteitsregels. U kondigt aan te willen bezien of een versoepeling van het proces voor het openen van een rekening mogelijk is. Deze leden hebben behoefte aan een toelichting hierop. Wilt u de banken aansporen een oogje dicht te knijpen bij het toepassen van de regels? Vindt u dat de banken de regels te streng interpreteren en, zo ja, kunt u dit toelichten? Of wilt u de regels aanpassen en, zo ja, hoe is dat mogelijk zonder dit op Europees en Amerikaans niveau te doen?

Antwoord

Zoals ik in de Kamerbrief heb aangegeven, ontvangen we signalen van buitenlandse bedrijven die tegen problemen aanlopen bij het openen van een bankrekening in Nederland. Daarom zoekt mijn ministerie samen met andere betrokken partijen, zoals het Ministerie van Financiën en de Nederlandse Vereniging van Banken, naar een mogelijkheid om het proces voor het openen van rekening te versoepelen. Daarbij wordt met name gekeken naar procesmatige aanpassingen in de aanvraagprocedure voor een bankrekening. Vanzelfsprekend zullen de mogelijke verbeteringen moeten passen binnen de huidige Amerikaanse en Europese integriteitsregels. Het onverkort handhaven van de inhoudelijke toetsing blijft het uitgangspunt bij de mogelijke oplossing.

1.9

«In figuur 1, bladzijde 10, laat u zien hoe in de loop der jaren de statutaire Vpb-tarieven zijn gedaald (een internationale trend), en dat Nederland steeds van de West-Europese continentale landen het laagste statutaire tarief lijkt te hebben. De leden van de SP-fractie hebben hierover enkele vragen: kunt u de Kamer dezelfde figuur toesturen, maar dan met de effectieve tarieven? Bedrijven betalen uiteindelijk veelal aanzienlijk minder belasting dan de statutaire tarieven zouden doen vermoeden. Kunt u het verschil tussen de statutaire en de effectieve Vpb-tarieven in Nederland toelichten? Welke rol spelen met name de beruchte rulings van de Belastingdienst hierbij? Zijn deze rulings ook op enigerlei manier onderdeel van de contacten van de NFIA met potentiële investeerders?»

Antwoord

Het effectieve tarief van winstbelasting vergt allereerst een exacte definitie en kan bovendien sterk verschillen per bedrijf, per jaar en per land. Het is daarom uitermate complex om op basis van objectieve criteria «het» effectieve tarief van een land vast te stellen. In generieke onderzoeken kan wel een algemene inschatting gemaakt worden van het gemiddelde effectieve tarief van een land op basis van bepaalde aannames. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de recente kabinetsreactie op een tweetal dergelijke onderzoeken (Kamerstuk 31 369, nr. 14). De uitkomsten van zulke onderzoeken kunnen sterk worden beïnvloed door de gebruikte gegevens en de keuze van berekeningsmethode. Daarom is het moeilijk algemene conclusies te trekken over een berekend gemiddeld effectief belastingtarief in een land en de verschillen ten opzichte van het statutaire tarief.

De Belastingdienst geeft met een ruling zekerheid vooraf aan belastingplichtigen over de fiscale gevolgen van hun geplande handelen. Dit gebeurt aan de hand van de op dat moment geldende wet- en regelgeving. Uit rulings kan alleen blijken dat de bedrijven de belasting betalen die de wet voorschrijft. Een ruling is immers een vastlegging hoe fiscale wet, beleid en jurisprudentie uitwerkt in een specifiek geval. Bovendien geldt de voorwaarde dat een ruling vervalt bij een relevante wijziging van wet of een relevante wijziging van feiten en omstandigheden. De NFIA speelt geen rol bij het afgeven van rulings. Indien (potentiële) investeerders specifieke fiscale vragen hebben of zekerheid wensen over hun situatie, dan kan de NFIA hen desgewenst in nader contact brengen met de bevoegde inspecteur van de Belastingdienst.

2. Vragen en antwoorden over acquisitiebeleid en directe buitenlandse investeringen

2.1

Buitenlandse investeerders hadden in 2016 een aandeel van 30% in de totale private R&D-uitgaven, en in de R&D werkgelegenheid. De cijfers wijzen op een grote kloof tussen buitenlandse en binnenlandse bedrijven: buitenlandse bedrijven zijn goed voor 11% van de totale werkgelegenheid, 18% van de totale toegevoegde waarde, en maar liefst 30% van de R&D. De leden van de SP-fractie hebben hierover twee vragen: kennelijk gaat uw stelling (op bladzijde 4) dat de aanwezigheid van buitenlandse investeerders «ook bevorderlijk [is] voor binnenlandse bedrijven wanneer hen dit toegang geeft tot nieuwe technologieën» niet zonder meer op. Kunt u daarop reflecteren? Betekenen deze cijfers dat buitenlandse bedrijven ook disproportioneel profiteren van publiek geld dat wordt besteed aan (stimulering van) R&D, direct of via de gelden die naar universiteiten etc. vloeien?

Antwoord

Op het terrein van R&D is sprake van een relatief sterke mate van globalisering. Dit leidt ertoe dat een relatief groot aandeel van de R&D in het Nederlandse bedrijfsleven plaatsvindt bij Nederlandse vestigingen van buitenlandse bedrijven. Op vergelijkbare wijze zien we in andere landen dat de R&D van binnenlandse vestigingen van buitenlandse bedrijven een relatief groot aandeel vormt binnen de totale R&D van bedrijven. Uit de in de vraag genoemde cijfers is niet af te leiden in welke mate de aanwezigheid van buitenlandse investeerders binnenlandse bedrijven toegang geeft tot nieuwe technologieën. Uit de literatuur is bekend dat R&D tot spillover effecten leidt. De relatief hoge R&D-uitgaven door vestigingen van buitenlandse bedrijven in ons land leiden – door de geografische nabijheid – ook tot relatief grote spillover-effecten in ons land.

Voorts betekent het relatief grote aandeel van buitenlandse bedrijven in de Nederlandse private R&D niet dat deze bedrijven «disproportioneel profiteren» van publiek geld dat wordt besteed aan R&D. Nederlandse vestigingen van buitenlandse bedrijven worden net als Nederlandse bedrijven met innovatiebeleid gestimuleerd om extra R&D- en innovatiespanningen in Nederland te verrichten. De relatief hoge R&D-activiteit bij Nederlandse vestigingen van buitenlandse bedrijven in Nederland heeft een positieve invloed op de mate waarin deze bedrijven baat hebben van de Nederlandse publieke middelen voor R&D. Dit is niet te beschouwen als het «disproportioneel profiteren» van deze middelen, aangezien er een directe relatie is met de relatief hoge R&D-activiteit van deze bedrijven in Nederland.

2.2

De leden van de SP-fractie vragen u wat het feitelijke R&D-percentage van het BBP in 2016 was. En hoe doet Nederland het wat dat betreft in internationale vergelijking met vergelijkbare landen (Noordwest-Europa, Noordoost-Azië, Noord-Amerika)?

Antwoord

In 2016 bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland volgens gegevens van het CBS 2,00% van het bbp. Hiervan betrof 1,16% van het bbp R&D uitgevoerd door bedrijven en het overige deel (0,83% van het bbp) R&D uitgevoerd door instellingen, waaronder met name universiteiten en publieke onderzoeksinstellingen (bijvoorbeeld TO2-instellingen). In internationaal perspectief scoort Nederland relatief laag bij de R&D-uitgaven van bedrijven en relatief hoog bij de R&D-uitgaven van instellingen. In onderstaande tabel worden de cijfers voor Nederland in internationaal perspectief geplaatst, waarbij op basis van OESO-cijfers een vergelijking wordt gemaakt met de OESO- en de EU-gemiddelden en een selectie van landen uit de in de vraag genoemde regio’s.

Tabel: R&D-uitgaven als % van bbp; internationale vergelijking
 

Totale R&D-uitgaven als % van bpp

R&D-uitgaven van bedrijven als % van bpp

R&D-uitgaven van instellingen als % van bpp

OESO-gemiddelde

2,34

1,62

0,72

EU-gemiddelde

1,93

1,24

0,69

       

Noordwest Europa

     

Nederland

2,00

1,16

0,83

Duitsland

2,93

2,00

0,93

Verenigd Koninkrijk

1,69

1,13

0,56

Ierland

1,18

0,83

0,34

België

2,49

1,73

0,75

Denemarken

2,87

1,89

0,98

       

Noordoost Azië

     

Japan

3,14

2,47

0,67

Zuid-Korea

4,23

3,29

0,94

       

Noord-Amerika

     

Verenigde Staten

2,74

1,95

0,79

Canada

1,60

0,82

0,79

De percentages zijn tot stand gekomen op basis van eigen berekeningen van EZK op basis van CBS data (te vinden op Statline) en OECD data (Main Science and Technology Indiators).

2.3

De leden van de CDA-fractie vragen of de Nederlandse investeringen in R&D niet een aanzienlijke impuls kunnen krijgen, wanneer er beter wordt samengewerkt tussen TNO en het bedrijfsleven (zie het Financieel Dagblad van 4 februari jl.8)?

Antwoord

De met het topsectorenbeleid ingezette samenwerking tussen overheid, toegepast onderzoek organisaties (TO2-instellingen) en het bedrijfsleven draagt over de hele linie bij aan een betere uitwisseling van kennis. Om dit kracht bij te zetten is in het MKB-actieplan9 aangegeven dat TO2-instellingen, waaronder TNO, zich de komende jaren nog nadrukkelijker zullen gaan inzetten om deze kennis te laten doorstromen naar het MKB. Daarnaast is in het kader van de intensivering van de middelen voor toegepast onderzoek, opgenomen in het regeerakkoord Rutte III, aangegeven dat de TO2-instellingen meer moeten gaan doen aan kennisoverdracht met het MKB. Hiertoe is bepaald dat de TO2-instellingen gezamenlijk ten minste € 7,5 miljoen per jaar van de totale intensivering voor TO2-instellingen van € 75 miljoen per jaar besteden aan de kennisoverdracht aan het MKB.

2.4

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat er een effectief acquisitieapparaat is. De NFIA is met een budget van 15 miljoen euro qua grootte een bescheiden organisatie. Zijn er objectieve benchmarks beschikbaar? Zijn er nog hiaten of specifieke wensen ten aanzien van de NFIA of regionale acquisitienetwerken?

Antwoord

Door de OECD is in 2018 in «Mapping of Investment Promotion Agencies in OECD countries» een studie gedaan naar acquisitie-organisaties. Deze studie laat grote verschillen zien in de wijze van opereren van de investeringsagentschappen. De NFIA wordt daarin getypeerd als «small specialist/promotor» met een relatief kleine staf. De studie bevat geen kwalitatieve weging van de agentschappen ten opzichte van elkaar.

Ondanks de relatief beperkte omvang boekt de NFIA indrukwekkende resultaten, zoals blijkt uit het jaarverslag 2018: ruim 8.000 directe banen en een investeringsomvang van € 2,75 mld. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd de NFIA te laten evalueren om de legitimiteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van de NFIA vast te stellen. In deze evaluatie zal ook worden nagegaan waar de acquisitieactiviteiten van de NFIA, en de samenwerking daarbij met regionale partijen, mogelijk kan worden verbeterd. De evaluatie van de NFIA zal ook input leveren voor de Invest-in-Holland strategie 2020–2025, die dit jaar wordt opgesteld.

2.5

Ten aanzien van de prioriteiten in de acquisitie hebben de CDA-fractieleden enkele vragen. Drie van de prioriteiten lijken structureel ingegeven, namelijk buitenlandse R&D-activiteiten, de ICT-sector en de verduurzaming van de Nederlandse economie. De laatste twee zijn ingegeven door Brexit. De vraag is of dit ten koste gaat van andere regio’s, met name het Verre Oosten. Kunt u aangeven uit welke regio’s u met name groei verwacht?

Antwoord

De gekozen prioriteiten gaan niet ten koste van acquisitieactiviteiten in andere regio's. Om de acquisitiekansen te verzilveren als gevolg van de aanstaande Brexit en de versterking van de Nederlandse Life Sciences & Health-sector, mede ondersteund door de verhuizing van de EMA, is bij de NFIA extra capaciteit vrijgemaakt.

We verwachten een toename van investeringen uit het Verre Oosten, deze zijn in 2018 sterk toegenomen ten opzichte van 2013. Dit bevestigt het beeld dat de gekozen prioriteiten niet ten koste gaan van het aantrekken van investeringen vanuit het Verre Oosten. Gezien de groei worden er daarom nieuwe kantoren geopend in China en India. Verder verwachten we groei vanuit Zuid-Afrika, Canada en Australië, ook daar zullen nieuwe kantoren geopend worden.

2.6

De leden van de CDA-fractie vragen u: is het juist dat de Amerikaanse directe investeringen in Nederland teruglopen? En wat is daar de oorzaak van?

Antwoord

De laatste jaren hebben Amerikaanse investeringen in Nederland onder druk gestaan. In 2018 is het aantal investeringsprojecten en de bijbehorende werkgelegenheid vanuit de VS weer gestegen ten opzichte van 2017. Afgelopen jaar lagen ze zelfs op een hoog niveau vergeleken met een langere beoordelingsperiode. Het is op dit moment te vroeg om te kunnen aangeven of dit herstel in de richting van de topjaren doorzet. NFIA ziet nog geen herstel bij Amerikaanse investeringen in Nederlandse hoofdkantoren. Deze categorie investeringen vormde in het verleden een substantieel deel van de totale binnenkomende Amerikaanse investeringsprojecten. Wellicht is de teruggang in 2017 structureler van aard, die signalen ontvangt de NFIA ook. Hierbij wordt als mogelijke oorzaken gewezen naar het gelijktijdige effect van de Amerikaanse belastinghervormingen in 2018, die een grotere impact lijken te hebben op investeringen met -mobiele- coördinatiefuncties dan op markt-gerelateerde investeringen, en veranderingen op fiscaal vlak in de Europese Unie en Nederland.

2.7

De leden van de SP-fractie vragen u welk deel van de bruto kapitaalvorming in Nederland voor rekening komt van buitenlandse directe investeringen. En welk aandeel in de totale boekwaarde van bedrijven in Nederland komt voor rekening van buitenlandse directe investeerders?

Antwoord

Directe buitenlandse investeringen (DBI) zijn alle investeringen waarin een investeerder uit een ander land tenminste 10% bezit van het gewone aandelenkapitaal of van de stemrechten of het equivalent daarvan. Het gaat hierbij om een blijvend belang en om verkrijgen van substantiële invloed in het management van de onderneming.

De Nederlandsche Bank heeft becijferd dat 922 miljard euro van de inkomende DBI in 2017 in reële economische activiteiten in Nederland is geïnvesteerd. Het gaat hier om DBI stocks, oftewel de totale waarde van buitenlandse investeringen en leningen aan ondernemingen in Nederland. Hoewel er geen directe gegevens beschikbaar zijn over het aandeel bruto kapitaalvorming (synoniem voor investeringen in kapitaalgoederen) van bedrijven voortkomt uit DBI, is uit cijfers van het CBS10 bekend dat bedrijven in Nederland in 2016 met een meerderheidsbelang van een buitenlandse aandeelhouder circa 15 miljard euro hebben geïnvesteerd in kapitaalgoederen, tegenover de circa 34 miljard euro van Nederlandse bedrijven. Aangezien buitenlandse investeerders ook aandelenkapitaal in Nederlandse bedrijven hebben, ligt de bijdrage van inkomende DBI in de praktijk een stuk hoger.

2.8

De leden van de CDA-fractie vragen of u concreet kunt aangeven hoe u de doelstelling om 30 ICT-bedrijven naar Nederland te halen gaat realiseren? Uit welke regio’s in de wereld moeten deze bedrijven komen? En kunt u ook verder ingaan op aspecten van veiligheid, bescherming van data, cybersecurity etc.?

Antwoord

Het Ministerie van EZK en de NFIA hebben samen met experts uit de ICT-sector een aantal focusgebieden voor de acquisitie van ICT-bedrijven geïdentificeerd. Dit zijn met name cyber security en Artificial Intelligence (IA). Ook zijn er doellanden vastgesteld, te weten de Verenigde Staten, Canada, India, Japan en het Verenigd Koninkrijk. Vervolgens heeft de NFIA samen met experts target-bedrijven in deze landen in kaart gebracht. Inmiddels is de NFIA gestart met het gericht benaderen van deze bedrijven. Er is geen specifiek veiligheidsbeleid voor het aantrekken van bedrijven uit de ICT-sector, daar waar buitenlandse investeringen onze nationale veiligheid raken, zijn relevante wettelijke kaders van toepassing in de vitale sectoren en ten aanzien van de export en beveiliging van kennis en kunde vanuit Nederland.

3. Publieke belangen in relatie tot buitenlandse directe investeringen

3.1

De leden van de CDA-fractie vragen: wat is volgens u de definitie van de vitale sectoren?

Antwoord

De vitale sectoren zijn de sectoren die eerder zijn geïdentificeerd als bijzonder relevant voor de nationale veiligheid, omdat de mogelijke impact van de uitval of verstoring van één of meerdere processen ontwrichtende effecten kan hebben op de Nederlandse maatschappij en economie. Dit is een lijst van sectoren, die voor het laatst bij de Herijking vitale infrastructuur in 2015 is vastgesteld (Kamerstuk 30 821, nr. 23.).

Een sector wordt als vitaal aangemerkt als binnen die sector processen zijn die bij uitval of verstoring tot ernstige maatschappelijke ontwrichting leiden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen processen die categorie A of categorie B vitaal11 zijn. Dit om recht te doen aan de diversiteit binnen de vitale infrastructuur, om te kunnen prioriteren bij bijvoorbeeld incidenten en om maatwerk in eventuele weerbaarheid-verhogende maatregelen mogelijk te maken. Om te bepalen of processen vitaal zijn, worden de economische-, fysieke-, sociaal maatschappelijke- en cascade gevolgen meegenomen in de afweging.

3.2

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er een correlatie is tussen het bedrijfslevenbeleid en het veiligheidsbeleid?

Antwoord

Het bedrijfslevenbeleid heeft andere doelstellingen dan het Nederlandse veiligheidsbeleid. Desalniettemin kan het voorkomen dat economische activiteiten risico’s voor de nationale veiligheid met zich mee kunnen brengen. In dat kader werkt EZK onder meer samen met Justitie en Veiligheid en Defensie in het beleid dat hierop gevoerd wordt. Hier vallen onder meer de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 31 125, nr. 92.) en de ex-ante analyses van de vitale sectoren onder. Dit voorjaar wordt uw Kamer nader geïnformeerd over het bredere kabinetsbeleid ten aanzien van economische veiligheid.

3.3

De leden van de CDA-fractie vragen of de ministeries van Defensie en van Justitie & Veiligheid ook betrokken zijn bij het bedrijfslevenbeleid?

Antwoord

De nieuwe aanpak van het Topsectoren en Innovatiebeleid zoals verwoord in de brief aan de Tweede Kamer van 13 juli 2018 wordt op dit moment uitgewerkt en geïmplementeerd. Voor de maatschappelijke uitdagingen van het missiegedreven innovatiebeleid, waarvan het thema Veiligheid er één van is, worden momenteel door de betrokken departementen – en in samenwerking met de Topsectoren, kennisinstellingen en bedrijven – missies opgesteld. De missies voor het thema Veiligheid worden momenteel vormgegeven door de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid met nauwe betrokkenheid van Economische Zaken en Klimaat en in samenwerking met Topteams, kennisinstellingen en bedrijven.

Voorts kan de defensiesector, zoals beschreven in de Defensie Industrie Strategie, worden gezien als een «vitale sector». In dat kader zal er in het verlengde van de ex-ante-analyse naar het vitale proces «inzetbaarheid Defensie» ook een ex-ante analyse worden uitgevoerd naar de defensiesector. Deze analyse zal in de eerste helft van 2019 worden uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten van deze ex-ante analyse zal worden bezien of, en zo ja, welke, beschermingsmaatregelen tegen ongewenste overnames en investeringen nodig zijn. Vooruitlopend op deze ex-ante analyse is het nog niet mogelijk om criteria te schetsen die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van buitenlandse overnames in de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie. Dit maakt juist onderdeel uit van deze ex-ante analyse. De ex-ante analyse wordt uitgevoerd door EZK, in nauwe samenwerking met Defensie en J&V.

3.4

De leden van de CDA-fractie vragen u: wat is het beleid ten aanzien van het aantrekken van directe Chinese investeringen, zulks mede in het licht van het beschermen van de nationale veiligheid en vitale sectoren in de Nederlandse economie?

Antwoord

Het Nederlandse acquisitiebeleid is ook gericht op het aantrekken van investeringen van bedrijven uit China. Sinds 2008 zijn via het Invest-in-Holland-netwerk waarin de NFIA opereert, 380 Chinese investeringsprojecten in Nederland geland. De totale omvang van deze investeringen had een waarde van ruim 730 miljoen euro en leverde naar schatting zo’n 5.300 banen op. Bij het aantrekken van investeringen wordt aan de hand van de reputatie van de investeerder, de eigendoms- en governancestructuur en de financiële achtergrond gecheckt of er sprake is van reële economische activiteit.

Daar waar buitenlandse – waaronder Chinese – investeringen onze nationale veiligheid raken, zijn relevante wettelijke kaders van toepassing in de vitale sectoren en ten aanzien van de export en beveiliging van kennis en kunde vanuit Nederland. In het voorjaar komt het kabinet met een landenstrategie op China waarin dieper op het Nederlandse beleid aangaande handel met en investeringen vanuit China wordt ingegaan.

3.5

U stelt dat buitenlandse bedrijven een bijlage (kunnen) leveren aan de ontwikkeling van sleuteltechnologieën in Nederland. De leden van de SP-fractie vragen wanneer (sleutel)technologieën in buitenlandse handen blijven en de eraan te ontlenen inkomsten ook naar het buitenland vloeien, welk netto belang heeft de Nederlandse samenleving daar dan bij? En geldt de positieve houding ten opzichte van buitenlandse investeerders in sleuteltechnologieën voor investeerders uit alle landen zonder onderscheid?

Antwoord

Bij onderzoek naar en de ontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën is het in eerste plaats van belang dat dit in Nederland plaatsvindt. Dergelijke activiteiten zorgen voor (hoogwaardige) werkgelegenheid, kennisoverdracht, toegang tot technologieën, en kennis- en spillovereffecten slaan in Nederland neer. Het is slechts beperkt relevant of een bedrijf onder zeggenschap staat van een binnenlandse of buitenlandse investeerder, zolang de economische activiteiten zich in Nederland bevinden. Als aantoonbaar risico bestaat voor de nationale veiligheid en/of openbare orde, wordt de achtergrond van een investering nader onderzocht.

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 13 februari 2019

De vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Financiën hebben op 29 januari 2019 en 12 februari 2019 uw brief besproken van 15 januari 2019, waarin u de Eerste Kamer een afschrift doet toekomen van de brief aan de Tweede Kamer van 26 november 2018 over de voortgang van de uitwerking van de maatregelen «werken als zelfstandige».12 Deze informatie werd aangeboden in het kader van toezegging T02514, gedaan tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van 2017, om de Kamer regelmatig te informeren over de stand van zaken van maatregelen met betrekking tot de positie van zelfstandigen op de arbeidsmarkt en het overleg hierover met de sociale partners en de sector zelf. De commissies merkten bij bespreking van uw brief op dat de Kamer – conform de toezegging – weliswaar periodiek geïnformeerd is over het overleg met de sociale partners en met de sector zelf, maar dat informatie vooralsnog uitblijft over politiek/bestuurlijke stappen die het kabinet wil zetten, terwijl de arbeidsmarkt maatregelen op dit terrein node mist. De commissies hopen dan ook dat zij binnen drie maanden geïnformeerd zullen kunnen worden over concrete stappen die het kabinet wil zetten. Een gelijkluidende brief wordt toegezonden aan de Staatssecretaris van Financiën.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Knip


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Kok (PVV), (vice-voorzitter), Gerkens (SP), (voorzitter), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA), Reuten (SP), Pijlman (D66), Van Rij (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Klip-Martin (VVD), Overbeek (SP), De Bruijn-Wezeman (VVD), Van der Sluijs (PVV), Van Zandbrink (PvdA), Fiers (PvdA), Aardema (PVV), Binnema (GL) en Gout-van Sinderen (D66).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2018–2019, 32 637, I.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2018–2019, 32 637, I.

X Noot
4

Jan Fred van Wijnen, «TU Delft sloopt laatste muur tussen wetenschap en bedrijfsleven», Financieele Dagblad, 4 februari 2019.

X Noot
8

Jan Fred van Wijnen, «TU Delft sloopt laatste muur tussen wetenschap en bedrijfsleven», Het Financieele Dagblad, 4 februari 2019.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 212.

Naar boven