32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 124 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2014

In mijn brief aan uw Kamer van 5 februari jl.1 heb ik u geïnformeerd over de werkgroep ter versterking van het chemiecluster Eemsdelta, die ik samen met de gedeputeerde mevrouw Van Mastrigt van de provincie Groningen heb ingesteld. De werkgroep is, in aanvulling op de afspraken die tijdens de rondetafel chemie van 31 oktober jl.2 zijn gemaakt, ingesteld gelet op de economische uitdagingen die in de provincie Groningen spelen, het belang van het chemiecluster voor de economische structuur en het belang van voldoende werkgelegenheid in Groningen. De industrie in de regio Eemsdelta staat namelijk onder zware druk, met mogelijk grote gevolgen voor de werkgelegenheid in Noord-Nederland. Dit wordt onder andere geïllustreerd door het faillissement van Aldel eind 2013.

De werkgroep had als opdracht om een Actieplan op te stellen waarmee de economische structuur van het chemiecluster Eemsdelta kan worden versterkt. Daarbij is met name gelet op het vergroten van werkgelegenheid (op de korte en de lange termijn), verduurzaming, kennisontwikkeling en innovatie.

Zoals toegezegd informeer ik u, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over het Actieplan dat door deze werkgroep onder leiding van de heer Rein Willems is opgesteld3. Ik ben de heer Willems en de leden van de werkgroep zeer erkentelijk voor het werk dat zij op korte termijn verricht hebben.

Met dit Actieplan is uitvoering gegeven aan de moties van de leden Van Dekken c.s. en het lid Schouten.4

Inhoud Actieplan

Het Actieplan van de werkgroep is tot stand gekomen na intensieve besprekingen met ondernemers, overheden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders uit de regio.

Op basis van deze gesprekken komt de werkgroep van de heer Willems tot de conclusie dat het energie-intensieve chemiecluster Eemsdelta onder druk staat en dat zonder verdere acties het cluster zal worden geconfronteerd met stagnatie en krimp.

Uit de analyse van de werkgroep blijkt met name dat binnen het cluster een sterkere voedingsbodem noodzakelijk is voor ondernemerschap en innovatie: de werkgroep constateert namelijk een gebrek aan leiderschap, een mismatch tussen vraag en aanbod van arbeid in de regio en een relatief zwak ondernemersklimaat.

Tegelijkertijd stelt de werkgroep dat het chemiecluster Eemsdelta een goede uitgangspositie heeft om de uitdagingen het hoofd te bieden. Het cluster heeft veel potentieel en vernieuwingskracht. Factoren als de gunstige ligging, de goede infrastructuur, hoge arbeidsproductiviteit en de nabijheid van groene grondstoffen maken de Eemsdelta bij uitstek geschikt als toekomstbestendig en duurzaam chemiecluster. Verder is de ambitie geformuleerd om in 2030 een sterk chemiecluster te zijn met basischemie (chemie aan het begin van de keten) en met een breed portfolio aan chemische producten die ontleend zijn aan groene grondstoffen (biobased). Het Actieplan beveelt daarom aan dat bedrijven, overheden en kennisinstellingen de handen ineen slaan om het cluster te versterken en meer concurrerend te maken door:

1 Regieorganisatie

Om competitief te blijven, bij toenemende concurrentie binnen en buiten Europa, dient het cluster versterkt te worden. Daartoe dient allereerst een regieorganisatie opgericht te worden, gericht op het verwezenlijken van de hierboven genoemde ambitie van het cluster. De eerste taak van deze regieorganisatie is het centraliseren van het beheer van diverse utiliteiten (stoom, water, gas, etc.) in een op te richten Utiliteiten Entiteit. De werkgroep verwacht dat het centraliseren van de utiliteiten de bereidheid van private partijen om te investeren in het cluster zal vergroten. Het centraal beleggen van de verantwoordelijkheid voor utiliteiten van het chemiecluster Eemsdelta vereist een aantal investeringen. Het Actieplan geeft aan dat de private sector primair aan zet is om deze noodzakelijke investeringen te realiseren (met een actieve rol van AkzoNobel) en dat de overheid hierin een faciliterende rol heeft. Een belangrijke investering in utiliteiten is bijvoorbeeld het ombouwen van de energiecentrale van Eneco, zodat deze zich voortaan voornamelijk richt op stoomproductie in plaats van stroomproductie. De werkgroep adviseert de Rijksoverheid daarom om Eneco de mogelijkheid te bieden om een MEP-beschikking om te zetten in een SDE+ beschikking, waardoor ook de productie van stoom kan worden gestimuleerd.

De tweede taak van de regieorganisatie is het uitwerken van een acquisitie- en investeringsstrategie, in samenwerking met partijen als Groningen Sea Ports (GSP) en de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM). De acquisitie zal gericht zijn op de behoeften vanuit het cluster en is daarbij uiteraard afhankelijk van de vraag vanuit investerende partijen. Daarnaast zal de regieorganisatie een sterke rol spelen in het realiseren van een langetermijnvisie aangaande de biobased economy.

2 Investeringen

De werkgroep heeft een aantal investeringsvoorstellen van bestaande en nieuwe partijen geïnventariseerd. Deze voorstellen hebben onder andere betrekking op verbetering van processen en uitbreiding van capaciteit van de huidige productiefaciliteiten, maar ook op nieuwe activiteiten binnen het cluster. Voorbeelden van deze nieuwe activiteiten zijn: de uitbreiding van de productiecapaciteit van chloor, het beter benutten van restgas (komt vrij tijdens productieproces), de productie van groen azijnzuur en duurzame glastuinbouw. Oprichting van de Utiliteiten Entiteit en een sterke acquisitie- en investeringsstrategie zullen een positieve impact hebben op de daadwerkelijke realisatie van de voorstellen. Nieuwe investeerders zullen daardoor namelijk sneller bereid zijn om te investeren en zich te vestigen in het cluster. Om deze investeringen verder te faciliteren zijn aanbevelingen gedaan om knelpunten met betrekking tot regelgeving weg te nemen. Een grove inschatting van private regionale partijen binnen de werkgroep is dat uitvoering van het Actieplan (inclusief de geïdentificeerde investeringsvoorstellen) zou kunnen leiden tot behoud en uitbreiding van werkgelegenheid met 500 tot 900 banen.

3 Ondernemerschap, kennis en arbeidsmarkt

De werkgroep doet aanbevelingen om de link tussen ondernemers/bedrijven en kennisinstellingen te intensiveren en ter stimulering van startups en mkb’ers door onder andere de aansluiting te zoeken bij het onderzoeksprogramma «Fuels for the Future». Daarnaast zal de regio inzetten op de aansluiting van ondernemers en bedrijven bij de kennisinstellingen.

Conform de aanbevelingen van het Actieplan gaan bedrijven sterker samenwerken op het terrein van arbeidsmarkt, geven zicht op arbeidsmarktverwachtingen en investeren in het huidige en toekomstige arbeidspotentieel. Hierin investeren heeft een positieve invloed op de employability van de werknemer, het innovatievermogen van de regio en de arbeidsproductiviteit. Maatregelen die in het kader van een (regionaal) sectorplan kunnen worden genomen, zoals het stimuleren van de arbeidsinstroom en begeleiding van jongeren, van-werk-naar-werk, behoud van oudere vakkrachten, scholing, mobiliteit van arbeid en duurzame inzetbaarheid, dragen hieraan bij. Hiervoor zal vanuit de regio aansluiting moeten worden gezocht met het landelijk sectorplan procesindustrie en het, nog door werkgevers- en werknemers te ontwikkelen, regionaal sectorplan Groningen. Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) speelt hierin een centrale rol.

Appreciatie Actieplan en inzet Rijksoverheid

Ik ben verheugd dat de werkgroep samen met diverse stakeholders in korte tijd een realistisch Actieplan heeft geschreven met daarin een duidelijke visie op het cluster. De aanbevelingen laten goede mogelijkheden zien om de concurrentiekracht van het cluster te vergroten en meer bedrijvigheid aan te trekken. Zoals de werkgroep constateert, is leiderschap van regionale partijen noodzakelijk om het Actieplan daadwerkelijk uit te voeren.

Het initiatief voor de uitvoering van de acties ligt daarom bij private partijen en regionale overheden (zoals SBE, AkzoNobel, GSP en de provincie Groningen). Het gegeven commitment van private partijen is hierbij essentieel. Op basis van de aanbevelingen van de werkgroep ziet het kabinet op dit moment ruimte voor de volgende acties:

1 Steunen investeringen vanuit Rijksoverheid en de provincie Groningen

Het initiatief voor de uitvoering van het Actieplan van de werkgroep Willems ligt primair in handen van provincie Groningen en de andere regionale publieke en private partijen. Voor de realisering van de plannen van de werkgroep Willems zal het Ministerie van Economische Zaken een investerings- en acquisitie-impuls geven van € 20 mln. Daarmee wordt de concurrentiekracht van het cluster vergroot. Deze impuls zal gedekt worden uit het budget voor de regeling compensatie indirecte emissiekosten ETS. Dit betreft middelen die eerder gereserveerd waren voor ETS-compensatie voor het bedrijf Aldel. Dit geld blijft zodoende beschikbaar voor het energie-intensieve chemiecluster in dezelfde regio. De provincie Groningen heeft aangegeven eenzelfde bedrag ter beschikking te stellen. Goede investeringsvoorstellen die bedrijvigheid aanjagen en de werkgelegenheid bevorderen, kunnen aanspraak maken op financiële ondersteuning. Dit zal bestaande en nieuwe partijen extra stimuleren om te investeren in het chemiecluster Eemsdelta.

Het Ministerie van Economische Zaken zal met de verschillende bedrijven de mogelijkheden voor ondersteuning van investeringsvoorstellen inventariseren. Hierbij gaat het om de investeringen die genoemd worden in het Actieplan (paragraaf 3.3 en 3.8) en opgenomen zijn in de bijlage. Ook de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal hulp bieden, zodat het bestaande instrumentarium van het Rijk (zoals Innovatiebox, WBSO, RDA) optimaal benut wordt.

Tevens zal in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek worden gestart naar de reële investeringskansen voor de biobased industrie in het noorden. Om goed zicht te krijgen op technologische ontwikkelingen en de kansen en knelpunten in de hele keten zal een korte studie van drie maanden worden uitgevoerd. Daarbij wordt gekeken hoe de huidige industrie in Noord-Nederland (meer) profijt kan hebben van nieuwe ontwikkelingen en technologieën. Uit deze studie moet blijken welke projecten en investeringen in een periode van enkele jaren tot resultaten kunnen leiden. Op korte termijn zal hiertoe een beleidsmedewerker van EZ in Groningen worden gestationeerd.

Verder is een van de belangrijkste taken van de nieuwe regieorganisatie het acquireren van (internationale) bedrijven. Hierbij zal, naast de samenwerking met GSP en de NOM, ook nauw overleg zijn met de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA).

Daarnaast zal de provincie werkgevers en werknemers uit de regio actief begeleiden zodat zij een regionaal sectorplan tussen 1 april en 31 mei 2014 zullen indienen.

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid levert een bijdrage in de vorm van cofinanciering van het sectorplan voor de regio (conform de regeling sectorplannen). Afhankelijk van de maatregel kan dit oplopen tot 50 procent cofinanciering. In combinatie met de procesindustrie kan de totale bijdrage oplopen tot € 20 mln.

Het sectorplan biedt maatregelen die helpen bij het oplossen van arbeidsmarktknelpunten. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is met het Actieteam Crisisbestrijding bereid om de regio ondersteuning te verlenen bij de totstandkoming van het regionaal sectorplan. Medewerkers van het Actieteam kunnen snel schakelen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, meedenken over oplossingen gegeven de arbeidsmarktanalyse en initiatieven verbinden. Dit bespoedigt de totstandkoming van een gedegen sectorplan.

2 MEP omzetten in SDE+ beschikking

Met Eneco en AkzoNobel is reeds overleg over het aanpassen van de SDE+ regeling voor de ombouw van Eneco’s huidige energiecentrale (op biomassa). Door een ombouw van de huidige installatie kan de productie van duurzame energie toenemen als ook warmte wordt gestimuleerd. Met de huidige MEP-beschikking wordt alleen duurzame elektriciteit gestimuleerd, maar geen duurzame warmte. Momenteel bereid ik een nieuwe categorie voor, ten behoeve van deze ombouw, conform uitgangspunten van de SDE+ regeling. Hiervoor wordt door ECN/DNV GL een basisbedrag berekend. Op basis van de uitkomst van de berekeningen en aan de hand van het milieusteunkader, dat onder andere beperkingen stelt aan het opnemen van de kosten van infrastructuur in de regeling, besluit ik over een nieuwe categorie in de SDE+ regeling 2015 waarvan Eneco gebruik kan maken.

3 Oprichting van een Innovation Lab

Om startende ondernemers en kleine bedrijven te ondersteunen bij het uitwerken van innovatieve ideeën en jong talent aan te trekken, wordt vanuit de topsector chemie een Innovation Lab opgezet. Dit lab wordt een samenwerkingsverband van bedrijven (via SBE), Noorderpoort College, Hanzehogeschool en Rijksuniversiteit Groningen en maakt gebruik van faciliteiten op en naast het Chemiepark. In samenwerking met de topsector energie wordt daarnaast een mkb-steunpunt gestart.

4 Wegnemen belemmeringen in wet- en regelgeving

Het Ministerie van Economische Zaken zal, in samenwerking met de provincie Groningen en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, knelpunten met betrekking tot regelgeving bezien en zoeken naar mogelijke oplossingen. In het Actieplan zijn hiervoor vijf specifieke knelpunten benoemd, zoals de waterbelasting op hergebruik van water en stoomcondensaat, en de mogelijkheid tot certificering van groene waterstof.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 32 637, nr. 120.

X Noot
2

Kamerstuk 32 637, nr. 95.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
4

Kamerstuk 32 637, nr. 111 en nr. 114.

Naar boven