Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2018
In antwoord op uw verzoek van 6 februari jl. en in aanvulling op de brieven aan uw
Kamer van 22 januari jl. en 1 februari jl. (Kamerstuk 32 623, nrs. 185 en 186), alsmede het Algemeen Overleg van 1 februari en het Vragenuurtje van 6 februari,
over de situatie in Noord-Syrië (Handelingen II 2017/18, nr. 48, mondelinge vragen
van het lid Van Helvert over het bericht «Nederland trekt ambassadeur Turkije officieel
terug), informeer ik u, mede namens de Minister van Defensie, nader over de kabinetsinzet
ten aanzien van het Turkse offensief in Noord-Syrië.
Zoals aan uw Kamer gemeld, heeft Nederland de grote zorgen over het Turkse offensief
in de Afrin regio gedeeld in de VN Veiligheidsraad en in NAVO-verband. Ook bilateraal
heeft Nederland deze zorgen in duidelijke bewoordingen opgebracht en verzocht om nadere
onderbouwing van het Turkse beroep op het recht op zelfverdediging aan te leveren.
Dit laatste is gebeurd in een gesprek met de Turkse tijdelijk zaakgelastigde die vorige
week op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen om een toelichting te geven
op het Turkse offensief, en in gesprekken door vertegenwoordigers van de Nederlandse
ambassade in Ankara.
Mede op aandringen van Nederland heeft Turkije op 6 februari jl. een toelichting gegeven
aan de Noord-Atlantische Raad (NAR) over het Turkse militaire offensief in de Afrin
regio. Nederland heeft Turkije expliciet gevraagd om concrete onderbouwing van het
beroep op het recht op zelfverdediging. De Turkse delegatie deelde met de NAVO-bondgenoten
informatie (zowel beelden als mondelinge gegevens omtrent aanvallen vanuit Afrin op
Turks grondgebied).
Nederland heeft daarnaast tijdens deze bijeenkomst in duidelijke bewoordingen zorgen
geuit over het Turkse offensief en Turkije met klem opgeroepen om grote terughoudendheid
en proportionaliteit te betrachten en te handelen conform het internationaal recht.
Nederland heeft benadrukt dat Turkije met zijn militaire optreden in de regio de internationale
inzet in de strijd tegen ISIS absoluut niet dient te bemoeilijken. Ook heeft Nederland
expliciet aandacht gevraagd voor de bescherming van de burgerbevolking en de bescherming
van cultureel erfgoed. Nederland is met deze positie de meest uitgesproken Bondgenoot.
Ook andere bondgenoten riepen Turkije op zich te houden aan het internationaal recht
en de beginselen van proportionaliteit en noodzakelijkheid te eerbiedigen. Ook spraken
Bondgenoten zich uit over de humanitaire situatie in Afrin en drongen zij aan op toegang
voor hulpverlening.
Het kabinet betreurt het dat Turkije tot nu toe geen concretere onderbouwing voor
het beroep op het recht op zelfverdediging zoals vastgelegd in art. 51 van het VN
Handvest heeft gedeeld. Nederland blijft daarom aandringen op deze onderbouwing.
Komende week zijn er verschillende momenten waarop de Ministers van de NAVO en anti-ISIS
coalitie elkaar in coalitieverband of in bondgenootschappelijk verband treffen. Op
13 februari is de anti-ISIS Defensie ministeriële in Rome, op dezelfde dag is de anti-ISIS
BZ ministeriële in Koeweit, en op 14 en 15 februari is de NAVO Defensie ministeriële.
Nederland zal de zorgen over het Turkse offensief, alsmede de noodzaak om een onderbouwing
te krijgen, ook tijdens deze bijeenkomsten aan de orde stellen.
Het kabinet is zoals gezegd van mening dat verdere onrust in een al zeer complexe
en fragiele regio zoveel mogelijk moet worden vermeden. De NAVO-bondgenoten zijn eensgezind
in de strijd tegen ISIS. Dat is ook waar volgens het kabinet de gezamenlijke inspanning
zich op moet richten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. Zijlstra