32 577 Goedkeuring van de op 29 april 2008 te Luxemburg totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds, met Bijlagen en Protocollen (Trb. 2008, 153)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemene Inleiding

De EU en de Westelijke Balkan

De Kosovo-crisis in 1999 leidde tot de ontwikkeling van een integrale visie over de opbouw en integratie van de Westelijke Balkan alsmede over de toenadering van de regio tot Europa. Het succes van de West-Europese integratie na de Tweede Wereldoorlog zou daarbij tot inspiratie kunnen strekken.

De concrete vertaling van de gedachte dat de problemen in de Westelijke Balkan niet onafhankelijk van elkaar en van de rest van Europa kunnen worden behandeld, vond zijn weerslag in de conclusies van de Europese Raad van Keulen (juni 1999). Niet alleen werd in Keulen het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa tot stand gebracht, ook werd het Stabilisatie- en associatieproces gelanceerd. De Europese Raad bevestigde daarmee dat de Europese Unie (EU) bereid is het vooruitzicht op volledige integratie in haar structuren voor de landen van de regio naderbij te brengen.

De Europese Raad van Santa Maria de Feira (juni 2000) heeft het Europese perspectief nader geëxpliciteerd. Deze Raad stelde vast dat in het kader van het Stabilisatie- en associatieproces alle landen in de Westelijke Balkan zijn aangemerkt als «potentiële kandidaten voor EU-lidmaatschap». Dit Europese perspectief is vastgelegd in een zogeheten «evolutieve clausule», die is opgenomen in de preambule van elke Stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) die met de landen in de regio is gesloten.

Tijdens de topontmoeting in Thessaloniki tussen de EU en de landen van de Westelijke Balkan in juni 2003 werd het Europese perspectief van de landen in de Westelijke Balkan bevestigd. De gezamenlijk onderschreven «agenda van Thessaloniki» omvat aan het uitbreidingsproces ontleende maatregelen op het gebied van:

  • vrede, stabiliteit en democratie;

  • verrijking van het Stabilisatie- en associatieproces (onder meer door het Europese partnerschap);

  • bestrijding van georganiseerde misdaad en samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ);

  • bevorderen van economische ontwikkeling;

  • verzoening en stimuleren van regionale samenwerking.

Tijdens de Europese Raad van december 2006 is de uitbreidingsstrategie in het licht van de ervaringen met de uitbreiding van de EU met de Laken-10, alsmede met Roemenië en Bulgarije aangepast. Kernwoorden daarbij waren consolidatie, conditionaliteit en communicatie. Op basis van de herziene strategie voor uitbreiding zal strikt de hand gehouden worden aan de criteria. Elk land zal op eigen merites beoordeeld worden.

Daarbij is volgens de uitbreidingsstrategie de implementatie van de SAO is een essentieel element in de beoordeling van nieuwe lidmaatschapsaanvragen voor de EU. Van groepsgewijze onderhandelingen of ver van te voren vastgestelde toetredingsdata kan geen sprake zijn.

In het reguliere uitbreidingspakket van 2009 noteerde de Commissie enkele positieve ontwikkelingen in de Westelijke Balkan. Servië, Macedonië en Montenegro hebben bijvoorbeeld in het kader van het visumliberalisatietraject verstrekkende maatregelen genomen in de sfeer van grenscontrole, documentveiligheid en migratiebeleid. Hierdoor kunnen de burgers van deze landen sinds januari 2010 voor kort verblijf visumvrij reizen naar het Schengen-gebied. Naast deze positieve ontwikkelingen noteerde de Commissie ook enkele zorgpunten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om gebrekkige staatsvorming, vertragingen op het gebied van justitiële hervormingen en corruptiebestrijding, voortdurende etnische spanningen en onvoldoende verwerking van het oorlogsverleden. De Raad Algemene Zaken van 7 en 8 december 2009 ondersteunde deze analyse van de Commissie.

Op 2 juni jl. vond te Sarajevo een Ministeriële bijeenkomst plaats tussen de EU en de Westelijke Balkan. Op 14 juni herbevestigde Raad naar aanleiding van deze bijeenkomst het Europees perspectief van de Westelijke Balkan landen en het staande beleid ten aanzien van EU-uitbreiding (Kopenhagen criteria, Thessaloniki agenda en aangescherpte uitbreidingsstrategie).

Stabilisatie- en associatieovereenkomsten

Stabilisatie- en associatieovereenkomsten zijn verdragen met een gemengd karakter. Zij zijn gebaseerd op artikel 217 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Trb. 2008, 51), in samenhang met artikel 101, tweede lid, van het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Trb. 1957, 75; zie laatstelijk Trb. 2004, 121).

De materie die door de Stabilisatie- en associatieovereenkomst wordt bestreken, is breder dan de bevoegdheden van de Europese Unie (hierna: EU) (onder meer politieke dialoog en samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken); reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden. Qua inhoud wijken deze verdragen weinig af van de Europa-akkoorden die de EU destijds heeft gesloten met de toenmalige kandidaat-lidstaten die in 2004 respectievelijk 2007 zijn toegetreden tot de EU. De meest relevante verschillen betreffen de passage in de preambule waarin het perspectief op EU-lidmaatschap is vastgelegd, de bepalingen betreffende de verplichting tot intra-regionale samenwerking alsmede de reikwijdte van de intentieverklaring om te streven naar geleidelijke aanpassing van de wetgeving aan die van de EU.1

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië

De Commissie presenteerde in april 2005 haar haalbaarheidsrapport inzake een Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië en Montenegro. De Raad besloot op 3 oktober 2005 de Commissie te machtigen om met Servië en Montenegro de onderhandelingen te voeren. De onderhandelingen gingen van start op 10 oktober 2005. Het tempo en de voortgang van de onderhandelingen werd onder andere afhankelijk gesteld van volledige samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal (ICTY).

Na een referendum in mei 2006 nam het parlement van Servië op 3 juni 2006 een onafhankelijkheidsverklaring aan waarbij de Republiek Servië zich afscheidde van de Statenunie Servië en Montenegro. Door de zogenaamde «twin track approach» van de Commissie konden de onderhandelingen met de opvolgerstaat Servië aan de hand van een aangepast onderhandelingsmandaat worden voortgezet. De afronding van de technische onderhandelingen vond plaats op 7 november 2007 door parafering van de SAO door de Commissie. Ondertekening van de SAO stuitte op het bezwaar van Nederland en een andere lidstaat omdat er nog geen sprake was van volledige samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal.

Op 17 februari 2008 verklaarde Kosovo zich onafhankelijk. Nederland erkende de onafhankelijkheid op 4 maart 2008. Ook 21 andere EU-lidstaten hebben Kosovo erkend. Servië betwist de onafhankelijkheid van Kosovo en beschouwt het grondgebied van Kosovo als Servisch territorium. Vijf EU-lidstaten (Spanje, Roemenië, Slowakije, Griekenland en Cyprus) erkennen Kosovo evenmin. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft het Internationaal Gerechtshof in 2008 verzocht om een advisory opinion over de eenzijdig uitgeroepen Kosovaarse onafhankelijkheid. Het Hof heeft deze opinie op 22 juli 2010 bekendgemaakt. De conclusie ervan luidt, dat de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo niet in strijd was met het internationale recht. Naar aanleiding van de opinie van het Hof heeft Servië, na consultaties met – en gesteund door – de Europese Unie, een resolutie ingediend bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties die op 9 september 2010 per acclamatie is aangenomen. De resolutie roept Servië en Kosovo op met elkaar in dialoog te treden teneinde de onderlinge samenwerking te verbeteren, de veiligheid en stabiliteit in de regio te bevorderen en praktische oplossingen te vinden voor de inwoners van Kosovo. De EU verklaart zich in deze resolutie bereid dit proces te faciliteren. Overigens benadrukt Servië dat met deze resolutie niets wordt gezegd over de status van Kosovo.

De wens om een positief signaal te zenden richting de EU-gezinde krachten in Servië vertaalde zich op 29 april 2008 in het Nederlandse voorstel de SAO te laten ondertekenen door de EU, de EU-lidstaten en Servië op voorwaarde dat de lidstaten de SAO niet ter goedkeuring zouden voorleggen aan de parlementen en de interimovereenkomst – met betrekking tot voorlopige toepassing van sommige gedeelten delen van de overeenkomst tussen de EU en Servië op basis van artikel 139 – niet in werking zou treden voordat de Raad met unanimiteit had besloten dat er sprake was van volledige samenwerking. Servië startte op 1 januari 2009 met eenzijdige implementatie van de interimovereenkomst en bouwde in dit kader onder meer stapsgewijs reeds invoertarieven af voor goederen uit de EU.

In december 2009 stelde Serge Brammertz, de Hoofdaanklager van het Joegoslavië-Tribunaal, tegenover de VN-veiligheidsraad dat in Servië zowel de politieke wil als de operationele capaciteit bestond om de twee resterende voortvluchtigen (Ratko Mladic en Goran Hadzic) te arresteren. Hij betoonde zich tegenover EU-ministers tevreden met de Servische samenwerkingsraad. De Raad kon daarop instemmen met een besluit waarmee de interimovereenkomst tussen de EU en Servië in werking werd gesteld. Dit betekende materieel dat de handelsbepalingen (onder meer de afbouw van tarieven) uit de SAO sinds 1 februari 2010 worden toegepast.

Op 22 december 2009 diende Servië een officiële lidmaatschapsaanvraag in (in december 2008 en in april 2009 hadden respectievelijk Montenegro en Albanië dat ook al gedaan).

Conform de afspraken die de Raad in december 2009 had gemaakt, kwam de Raad na een half jaar, op 14 juni jl., terug op de vraag of de SAO zelf ter goedkeuring aan de 27 nationale parlementen kon worden voorgelegd. Brammertz bevestigde dat Servië naar tevredenheid samenwerkt met het ICTY. De reeds in december 2009 gesignaleerde trend wordt hiermee voortgezet. De Raad besloot daarop dat de SAO naar de 27 nationale parlementen kan worden gestuurd voor ratificatie. In Raadsconclusies onderstreept de Raad dat volledige samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal een essentieel onderdeel is van de SAO. Hiermee houdt de Raad druk op Servië om de samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal te bestendigen en de arrestatie van de twee resterende voortvluchtigen te realiseren. Zolang als noodzakelijk moet voor elke stap in het EU-toetredingsproces goede samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal een voorwaarde blijven.

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië is het zesde verdrag in zijn soort. Soortgelijke verdragen werden gesloten met:

  • de Joegoslavische Republiek Macedonië (Trb. 2001, 81), in werking getreden op 1 april 2004;

  • Kroatië (Trb. 2002, 23), in werking getreden op 1 februari 2005;

  • Albanië (Trb. 2006, 212), in werking getreden op 1 april 2009;

  • Montenegro (Trb. 2007, 224), in werking getreden op 1 mei 2010, en

  • Bosnië (Trb. 2008, 163), nog niet in werking getreden, maar op 18 juli 2009 wel al door Nederland bekrachtigd.

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst is het eerste alomvattende verdrag dat tussen de EU en Servië tot stand komt. De betrekkingen tussen Servië en de EU worden thans geregeld door:

  • de handelsregeling waarin de autonome handelspreferenties zijn vastgelegd die de Gemeenschap aan alle landen in de Westelijke Balkan eenzijdig heeft toegekend bij Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 (PbEG L 240) tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2563/2000 van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2000 (PbEG L 295). De gunstige eenzijdige handelsconcessies (zogeheten «asymmetrische handelspreferenties») blijven vooralsnog overigens van toepassing naast de Interim Agreement. Daarnaast zullen de bij Verordening toegekende uitzonderlijke handelspreferenties voorrang hebben op de handelspassages uit de SAO;

  • het Memorandum van Overeenstemming inzake handelsbevordering en liberalisering dat op 27 juni 2001 in Brussel is ondertekend. Op basis van dit Memorandum hebben de landen in de regio zich ertoe verbonden onderhandelingen te voeren over een netwerk van bilaterale vrijhandelsovereenkomsten;

  • een raadgevende werkgroep EU-Servië, die dient als forum voor bilaterale technische besprekingen zolang er geen ander officieel orgaan bestaat.

Door de totstandbrenging van verdragsrechtelijke betrekkingen met Servië in de vorm van een Stabilisatie- en associatieovereenkomst wordt voorzien in brede samenwerking en krijgt de integratie van Servië in de Europese structuren een nieuwe impuls. Het verdrag omvat met name de volgende componenten:

  • totstandbrenging van een geformaliseerd kader voor een politieke dialoog met Servië;

  • intensievere regionale samenwerking;

  • stimulering van de economische en handelsbetrekkingen met het vooruitzicht op totstandkoming van een vrijhandelsgebied voor goederen en diensten na een overgangsperiode van zes jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst;

  • regeling van het verkeer van werknemers, vrijheid van vestiging, verlening van diensten, lopende betalingen en kapitaalverkeer;

  • verbintenis van Servië om zijn wetgeving af te stemmen op die van de EG, met name voor belangrijke onderdelen van de interne markt;

  • bepalingen inzake samenwerking met Servië op een groot aantal gebieden waaronder justitie, vrijheid en veiligheid;

  • totstandbrenging van een specifiek institutioneel kader in de vorm van instelling van een Stabilisatie- en associatieraad die op de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst toeziet.

In de Overeenkomst is specifiek aandacht besteed aan de verplichting om volledig samen te werken met het Joegoslavië-Tribunaal, de strijd tegen georganiseerde misdaad en terrorisme.

II. Artikelsgewijze toelichting

Preambule

De preambule bevat, zoals gebruikelijk bij gemengde verdragen van de EU met derde landen, een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Partijen benadrukken de gezamenlijke wens om hun banden te versterken en duurzame betrekkingen te ontwikkelen. Daarnaast wordt gewezen op de bijdrage die deze Overeenkomst levert aan de politieke, economische en institutionele stabilisatie van het land en de regio. Specifiek wordt gewezen op het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki, rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de WTO, samenwerking op het gebied van georganiseerde misdaad en het tegengaan van terrorisme. Daarnaast worden de afspraken die zijn gemaakt tijdens de top van Thessaloniki in 2003 en de Europese Raad van december 2006, alsmede het CEFTA dat op 19 december 2006 werd ondertekend en de overeenkomst voor visafacilitatie en readmissie dat op 1 januari 2008 in werking is getreden, in herinnering gebracht.

In de zesde considerans wordt expliciet verwezen naar het belang van eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot nationale minderheden behoren. Ook wordt specifiek gewezen op handhaving van democratische beginselen, op basis van een meerpartijen stelsel met vrije en eerlijk verkiezingen.

De Overeenkomst bevat in de derde considerans, de zogeheten «evolutieve clausule», het perspectief op toetreding tot de EU. Servië wordt aangemerkt als een «potentiële kandidaat voor het EU-lidmaatschap» op basis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Deze status van «potentieel EU-lid» wordt afhankelijk gesteld van de succesvolle tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst (in het bijzonder de bepalingen over de noodzaak tot intra-regionale samenwerking met de overige landen in de Westelijke Balkan). Ook dient Servië te voldoen aan de door de Europese Raad in juni 1993 gedefinieerde criteria (de zogeheten Kopenhagen-criteria) en de voorwaarden in het kader van het Stabilisatie- en associatieproces.

De EU-lidstaten zijn overeengekomen dat de «evolutieve clausules» voor alle daarvoor in aanmerking komende landen in de regio gelijkluidend zullen zijn en dat de bewoording niet onderhandelbaar is met de partnerlanden afzonderlijk. Op de technische onderwerpen worden de Stabilisatie- en associatieovereenkomsten evenwel op maat gesneden (overgangstermijnen, uitzonderingen).

Artikel 1

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst kent zes hoofddoelstellingen:

  • ondersteuning van de Servische inspanningen om de democratie en de rechtsstaat te versterken;

  • bijdragen aan de politieke, economische en institutionele stabiliteit in Servië alsmede de stabilisatie van de regio;

  • tot stand brengen van een passend kader voor de politieke dialoog met het oog op de ontwikkeling van nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen;

  • ondersteuning van de Servische inspanningen in de ontwikkeling van de economische en internationale samenwerking, ook door de aanpassing van de wetgeving aan die van de EU;

  • ondersteuning van de Servische inspanningen om in de overgang naar een markteconomie te voltooien, harmonieuze economische betrekkingen te bevorderen en geleidelijk een vrijhandelszone in te stellen tussen de EU en Servië;

  • bevorderen van regionale samenwerking op alle gebieden die onder deze Overeenkomst vallen.

Titel I – Algemene beginselen (artikelen 2 tot en met 9)

Artikelen 2, 3 en 4

Zoals gebruikelijk is bij gemengde verdragen met derde landen, worden ook in het onderhavige verdrag de eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van internationaal recht en de rechtsstaat, als essentiële onderdelen aangemerkt. In samenhang met artikel 129, vierde lid, van de Overeenkomst kunnen «passende» maatregelen worden genomen bij schending van de desbetreffende bepalingen.

Artikel 2 verplicht Servië volledig samen te werken met het Joegoslavië-Tribunaal. Artikel 2 beziet dit algemene beginsel in het perspectief van eerbiediging van het internationale recht. Het belang van volledige samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal wordt in artikel 4 herbevestigd als internationale verplichting.

Artikel 3 bevat een non-proliferatieclausule voor massavernietigingswapens en de daarmee samenhangende overbrengingsmiddelen. Daarnaast zal er samenwerking plaatsvinden om proliferatie actief tegen te gaan.

Artikel 5

Dit artikel roept in herinnering dat internationale- en regionale vrede en stabiliteit, goed nabuurschap, de bescherming van mensenrechten en respect voor minderheden centraal staan in het Stabilisatie- en Associatie Proces.

Artikel 6

Servië verbindt zich ertoe intensieve samenwerking en betrekkingen van goed nabuurschap met de overige landen in de regio aan te gaan. In titel III van de Overeenkomst (Regionale samenwerking) wordt deze hoeksteen van de Overeenkomst verder uitgewerkt.

Artikel 7

Het artikel bevestigt het belang dat de partijen hechten aan de bestrijding van terrorisme. In artikel 87 wordt ingegaan op de modaliteiten van de samenwerking in de bestrijding van terrorisme.

Artikel 8

De associatie zal met een overgangsperiode van maximaal 6 jaar in twee fasen worden ingevoerd. Deze splitsing is bedoeld om de toepassing van de Overeenkomst door Servië tussentijds grondig te kunnen toetsen.

Artikel 9

De Overeenkomst dient volledig verenigbaar te zijn met de relevante bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie, in het bijzonder artikel XXIV van de op 15 april 1994 te Marrakesh totstandgekomen Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (ook wel bekend als «GATT 1994»; Trb. 1994, 235) en artikel V (bepalingen inzake regionale vrijhandelszones) van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (Trb. 1994, 235, blz. 304 e.v.; «General Agreement on Trade and Services», hieronder aangeduid als «GATS»).

Titel II – Politieke dialoog (artikelen 10 tot en met 13)

De artikelen 10 tot en met 13 voorzien in een geïnstitutionaliseerde politieke dialoog tussen de partijen. Deze bepalingen vloeien voort uit de wens om Servië op alle terreinen, inclusief het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, zich zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de Europese Unie en haar lidstaten. De dialoog stelt de EU mede in staat om op reguliere basis overleg te hebben over de voortgang ten aanzien van de politieke criteria zoals eerbiediging van de beginselen van een democratische rechtstaat met respect voor de mensenrechten en rechten van minderheden.

De politieke dialoog kan op verschillende niveaus en in verschillende fora worden gevoerd. Op parlementair niveau vindt de dialoog plaats in het kader van het bij artikel 125 ingestelde Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité.

Titel III – Regionale samenwerking (artikelen 14 tot en met 17)

De bepalingen inzake regionale samenwerking vormen een der hoekstenen van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst. Daadwerkelijke integratie in de Euro-Atlantische structuren kan pas plaats vinden indien sprake is van intra-regionale samenwerking tussen de landen uit de Westelijke Balkan. Dit beginsel is ook opgenomen in de «evolutieve clausule».

De Europese Unie en Servië geven zich rekenschap van het gegeven dat onderlinge afhankelijkheid en verstrengeling van politieke en sociaaleconomische belangen van de landen in de Westelijke Balkan onderling, de kans op conflicten in de regio reduceert.

Artikel 14 bevat voor Servië de verplichting om de regionale samenwerking actief te steunen. Daarnaast dient het land volledig uitvoering te geven aan de CEFTA dat op 19 december 2006 werd ondertekend en inmiddels door alle landen geratificeerd is. Hierdoor is een regionale vrijhandelszone tot stand gebracht.

Artikel 15 bepaalt dat Servië bilaterale overeenkomsten inzake regionale samenwerking zal sluiten met de landen die reeds een SAO hebben ondertekend. Dergelijke verdragen concentreren zich op:

  • totstandbrenging van een politieke dialoog;

  • totstandbrenging van een vrijhandelszone;

  • wederzijdse concessies op het gebied van verkeer van personen, werknemers, kapitaal, vestiging en dienstverlening;

  • samenwerking op andere terreinen zoals Justitie, Veiligheid en Vrijheid.

Daarnaast zal Servië streven naar regionale samenwerking met andere landen die deel uit maken van het Stabilisatie- en associatieproces en zal Servië onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Turkije starten.

Titel IV – Vrij verkeer van goederen (artikelen 18 tot en met 48)

Artikel 18

De EU en Servië streven naar volledige vrijhandel binnen een periode van zes jaar vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst. Dit zal conform de GATT 1994 en WTO regelgeving plaatsvinden. Met enkele uitzonderingen zal voor de toepassing van deze overeenkomsten onder douanerechten en heffingen van gelijke werking ook verstaan worden: alle rechten en heffingen op de in- of uitvoer van goederen, met inbegrip van eventuele aanvullende heffingen of belastingen. Na inwerkingtreding van de Overeenkomst worden tariefreducties «erga omnes» toegepast. Ook wordt rekening gehouden met eventuele toetreding van Servië tot de WTO.

Hoofdstuk I: Industrieproducten (artikelen 19 tot en met 23)

Deze bepalingen zijn van toepassing op alle industrieproducten van oorsprong uit de EU en uit Servië. Met uitzondering van ijzer- en staalproducten, genoemd in bijlage 1, punt I, onder ii, van de Overeenkomst inzake de landbouw die in het kader van de WTO bij de afsluiting van de Uruguay-ronde in 1994 is ondertekend, is de invoer in de EU vrij van rechten.

De douanerechten die gelden bij invoer in Servië van producten afkomstig uit de EU en genoemd in bijlagen Ia, b of c, worden geleidelijk binnen een periode van respectievelijk 2, 4 of 5 jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst afgebouwd. Indien de economische situatie dit toelaat kan Servië het proces versnellen.

De douanerechten op invoer van overige producten worden bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft. Eventueel bestaande kwantitatieve beperkingen, of heffingen van gelijke strekking als douanerechten, worden eveneens direct bij inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft.

De EU en Servië verplichten zich tevens eventuele kwantitatieve beperkingen, douanerechten en overige heffingen van gelijke strekking op exporten direct bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst af te schaffen.

Hoofdstuk II: Landbouw en visserij (artikelen 24 tot en met 33)

De regelgeving heeft betrekking op alle producten van hoofdstukken 1 tot en met 24 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Uitgangspunt is dat Servië en de EU bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst kwantitatieve beperkingen bij invoer van landbouw- en visserijproducten uit de EU respectievelijk Servië afschaffen. Protocol 1 bij deze Overeenkomst bevat de handelsregeling voor de daarin genoemde bewerkte landbouwproducten.

De EU heeft een aantal uitzonderingen bedongen die zijn opgenomen in artikel 26. Het gaat daarbij om levende runderen, vlees van runderen, suiker, insulinestroop en wijn. Voor babybeef is een quotum van 8 700 ton vastgesteld. Voor invoer van suiker en insulinestroop in de EU is een quotum van 180 000 ton afgesproken.

De regeling voor wijn en gedestilleerde dranken wordt uitgewerkt in Protocol 2. Voor wat betreft groenten en fruit, waarvoor het gemeenschappelijk douanetarief bestaat uit een «ad valorem»-recht en een specifiek recht, wordt alleen het «ad valorem»-recht afgeschaft.

Servië zal bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst, de douanerechten afschaffen op landbouwproducten vermeld in bijlage IIIa. Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst gaat Servië over tot geleidelijke afschaffing van de douanerechten die van toepassing zijn op de invoer van landbouwproducten vermeld in bijlage IIIb. Geleidelijk reductie van douanerechten vindt plaats voor landbouwproducten vermeld in bijlage IIIc en d

De EU en Servië zullen de kwantitatieve beperkingen voor vis en visproducten afschaffen. Met uitzondering van genoemde producten in respectievelijk bijlage IV en V, worden ook alle douanerechten afgeschaft.

Binnen drie jaar zullen de partijen de mogelijkheden voor verdere liberalisering van het handelsverkeer van landbouw- en visserijproducten onderzoeken. Daarbij zal rekening worden gehouden met de dan bestaande handel, de bijzondere gevoeligheden van de agrarische en visserijmarkten, de regels van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid en het Gemeenschappelijk Visserij Beleid, het landbouwbeleid van en de rol van de landbouw in Servië, het productie- en exportpotentieel, en de gevolgen van het overleg in de WTO.

Bij marktverstoringen dienen consultaties plaats te vinden. In afwachting daarvan kan de benadeelde partij passende maatregelen treffen. Voor suiker en cacao producten als omschreven in bijlage V bij protocol 3 is een apart beschermingsmechanisme ontwikkeld. In een gemeenschappelijke verklaring geven partijen aan dat het mechanisme is bedoeld om marktverstoringen ten aanzien van de handel van suiker en producten met een hoog suiker gehalte te voorkomen.

Ingevolge artikel 33 is Servië verplicht de bescherming van geografische indicaties en soortgelijke handelskenmerken voor landbouw en visserijproducten (anders dan wijn en gedestilleerde dranken) in lijn te brengen met EU wetgeving. Servië mag vanaf inwerkingtreding van deze Overeenkomst geen conflicterende handelsmerken registreren en vijf jaar na inwerkingtreding geen conflicterende handelsmerken of soortgelijke handelskenmerken gebruiken of exporteren.

Hoofdstuk III: Gemeenschappelijke bepalingen (artikelen 34 tot en met 48)

Artikelen 34 tot en met 39

De gemeenschappelijke bepalingen worden toegepast voor zover niet anders is bepaald in Protocol 1. Verdere, eenzijdige concessies blijven mogelijk Deze bepalingen stemmen overeen met hetgeen reeds in andere overeenkomsten met derde landen is vastgelegd.

In artikel 37 is het verbod op fiscale discriminatie vastgelegd. De partijen onthouden zich van directe en indirecte discriminatie via fiscale maatregelen.

In artikel 39 is vastgelegd dat overeenkomsten voor het totstand brengen van douane unies, regionale vrijhandel of grenshandel mogelijk zijn indien deze niet strijdig zijn met deze Overeenkomst. Servië kan gedurende de periode van geleidelijke afbouw van douanerechten op goederen zoals bedoeld in artikel 18, bestaande grensregelingen tussen Servië en één of meer lidstaten, dan wel voortvloeien uit de in titel III gespecificeerde overeenkomsten die door Servië zullen worden gesloten ter bevordering van de regionale samenwerking, mag handhaven. Er is in overleg voorzien over handelspolitieke onderwerpen verband houdende met die overeenkomsten en bij toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie.

Artikelen 40 tot en met 42

In het geval van dumping en subsidies kunnen de partijen bij deze Overeenkomst WTO- conforme handelsbeschermende maatregelen nemen. In het geval van plotselinge toename van invoer die schade zou kunnen toebrengen aan een industrie of de markt zodanig kan verstoren die leidt tot economische verslechtering kan een partij in een dergelijk geval passende maatregelen. Alvorens dergelijke maatregelen uit te voeren dient op grond van dit artikel de Stabilisatie- en associatieraad geconsulteerd te worden. In urgente situaties mag de betreffende partij onmiddellijk overgaan tot het treffen van dergelijke maatregelen en zal deze de andere partij daar onmiddellijk van in kennis stellen. De maatregelen kunnen slechts twee jaar gelden met in uitzonderlijke gevallen een verlenging van twee jaar. Bij de uitvoering ervan zal de Stabilisatie- en associatieraad periodiek worden geïnformeerd. Artikel 42 behelst de zogenoemde «tekort clausule». Het voorziet in een regeling indien bijvoorbeeld op de Servische markt een tekort van levensmiddelen of andere essentiële producten zou ontstaan.

Artikel 43

Servië verplicht zich om vanaf drie jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst alle staatsmonopolies af te schaffen zodat geen discriminatie tussen onderdanen van de EU en Servië kan plaatsvinden.

Artikel 44

Dit artikel bevat een verwijzing naar Protocol 3. In dit Protocol zijn de regels van oorsprong opgenomen die vergelijkbaar zijn met die in de Europa-akkoorden. In het Protocol is vooralsnog slechts in bilaterale cumulatie van oorsprong voorzien. Nederland acht het wenselijk dat er een grotere integratie in de regio tot stand komt. Dankzij diagonale cumulatie ontstaat er een grotere economische integratie in de regio. Hiervoor is het wenselijk dat met de andere landen in de Westelijke Balkan soortgelijke overeenkomsten worden afgesloten. In dit verband wordt de inwerkingtreding van het CEFTA op 26 juli 2007 verwelkomd.

Artikel 45

Zoals gebruikelijk bij dergelijke handelspassages uit overeenkomsten met derde landen, blijven verbodsbepalingen mogelijk op basis van een beperkt aantal gronden zoals: de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, bescherming van de volksgezondheid of bescherming van nationaal erfgoed. Dergelijke verboden mogen geen verkapte beperking van de handel tussen de partijen vormen.

Artikelen 46 en 47

Deze artikelen hebben betrekking op de controle op de preferentiële behandeling die op grond van deze titel wordt verleend. Wanneer onvoldoende administratieve samenwerking is verleend en/of onregelmatigheden of gevallen van fraude zijn voorgevallen, kan de preferentiële regeling tijdelijk worden opgeschort. Een dergelijke opschorting mag alleen dienen ter bescherming van de financiële belangen van de betrokken partij en mag maximaal zes maanden duren (verlenging is mogelijk). Indien sprake is van onjuiste toepassing van de preferentiële regeling ten aanzien van de invoerrechten kan de Stabilisatie- en associatieraad verzocht worden de genomen maatregelen te onderzoeken teneinde de situatie op te lossen.

Titel V – Verkeer van werknemers, vestiging, verrichten van diensten, kapitaal (artikelen 49 tot en met 71)

Hoofdstuk I: Verkeer van werknemers (artikelen 49 tot en met 51)

In artikel 49 beloven partijen werknemers van de betrokken landen binnen de in de betrokken staten geldende voorwaarden en modaliteiten gelijk te behandelen als de eigen onderdanen met betrekking tot te hanteren arbeidsvoorwaarden, beloning en ontslag. Voorts zullen de partijen de bij de werknemers legaal verblijvende echtgenoten en kinderen toegang verlenen tot de arbeidsmarkt. Deze toegang geldt niet voor echtgenoten van seizoenswerknemers en werknemers die vallen onder de werking van bilaterale overeenkomsten als bedoeld in artikel 50, tenzij deze overeenkomsten anders bepalen.

Artikel 50

De bestaande faciliteiten voor toegang tot werk voor onderdanen van Servië toegekend op grond van eventuele bilaterale overeenkomsten, worden met inachtneming van onder meer de arbeidsmarktsituatie gehandhaafd en indien mogelijk verbeterd. De overige lidstaten zullen welwillend de mogelijkheid overwegen om dergelijke overeenkomsten te sluiten. Na drie jaar zal de Stabilisatie- en associatieraad onderzoeken of andere verbeteringen toegekend kunnen worden.

Artikel 51

Het artikel voorziet in coördinatie van de sociale zekerheidssystemen. Deze bepalingen zijn een pendant van de voor binnen de EU migrerende gemeenschapsonderdanen geldende coördinatieregels voor de sociale zekerheidsstelsels.

De Stabilisatie- en Associatieraad stelt regels vast met betrekking tot de export van sociale verzekeringsuitkeringen, althans voor zover deze betrekking hebben op ouderdom, overlijden en invaliditeit ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval. Ook nadat dergelijke regels zijn vastgelegd bestaat er een mogelijkheid dat op bilateraal niveau afspraken kunnen gelden over de rechtshandhaving van socialezekerheidsuitkeringen en/of dat in nationaal recht specifieke bepalingen inzake verificatie kunnen worden vastgelegd. Servië zal een soortgelijke behandeling toekennen aan werknemers van lidstaten die legaal tewerkgesteld zijn in Servië.

Hoofdstuk II: Vestiging (artikelen 52 tot en met 58)

Artikel 52

Evenals in voorgaande overeenkomsten met derde landen, worden in dit artikel enkele begrippen gedefinieerd die verband houden met het uitvoeren van economische activiteiten waaronder begrippen als «communautaire vennootschap», «Servische vennootschap», «dochteronderneming» en «vestiging».

Artikel 53

Ten aanzien van het recht van vestiging van bedrijven op elkaars grondgebied wordt uitgegaan van het beginsel van «gelijke behandeling»: bedrijven uit de lidstaten en uit Servië dienen bij de vestiging op dezelfde manier te worden behandeld als bedrijven uit het eigen land. Die plicht geldt zowel bij vestiging als voor eenmaal gevestigde bedrijven. Het gaat hierbij niet alleen om een discriminatieverbod op grond van formele voorschriften, maar ook om het resultaat van de feitelijke behandeling. Ook is een «stand still» clausule opgenomen. Vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal de Stabilisatie- en associatieraad – in het licht van de toestand van de arbeidsmarkt – onderzoeken of de bepalingen moeten worden uitgebreid tot de vestiging van onderdanen van beide partijen, die als zelfstandigen economische activiteiten zouden wensen te ontplooien. Voorts wordt in dit artikel onder meer het recht vastgelegd dat dochterondernemingen uit de EU het recht hebben onroerend goed in Servië te gebruiken, te huren en aan te kopen in verband met de uitoefening van hun economische activiteiten. Vier jaar na inwerkingtreding van deze Overeenkomst zal de Stabilisatie- en associatieraad bezien of dit recht ook aan filialen verleend kan worden.

Artikel 54

Met uitzondering van financiële diensten die in bijlage VI beschreven zijn, kunnen partijen specifieke non-discriminatoire maatregelen treffen met betrekking tot vestiging en bedrijfsuitvoering. Ten aanzien van financiële diensten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de partijen uit hoofde van monetair of investeringsbeleid, uit overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht of met het oog op het vertrouwen in het financieel stelsel, maatregelen kunnen treffen.

Artikel 55

Het eerste lid verwijst naar de op 9 juni 2006 te Luxemburg totstandgekomen Multilaterale Overeenkomst tussen de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek IJsland, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, Servië en Montenegro, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, ECAA (Trb. 2006, 196).

Onverminderd dit verdrag, dat nog niet in werking is getreden, zijn de in het voorgaande artikel neergelegde beginselen inzake vestiging niet van toepassing op het vervoer door de lucht, over binnenwateren en over zee. De Stabilisatie- en associatieraad kan wel aanbevelingen doen de vestigingsvoorwaarden voor deze sectoren te verbeteren.

Artikel 56

Toegestaan is, dat aan buiten-vennootschapsrechtelijke vormen van vestiging van buitenlandse bedrijven om juridisch-technische redenen bijzondere regels wordt opgelegd. Daaruit resulterende beperkingen moeten evenwel strikt verband houden met de verschillen in status ten opzichte van in het vennootschapsrecht geregelde vestigingsnormen.

Artikel 57

Teneinde de uitoefening van de vrije beroepen te kunnen vergemakkelijken, zal de Stabilisatie- en associatieraad onderzoeken welke maatregelen moeten worden getroffen met het oog op de onderlinge erkenning van diploma’s.

Artikel 58

Een op het grondgebied van Servië respectievelijk de EU gevestigde vennootschap uit de EU respectievelijk Servische vennootschap, heeft het recht werknemers met uit de EU respectievelijk Servië in dienst te nemen, mits dergelijke werknemers een «sleutelpositie» bekleden. Het tweede lid van dit artikel definieert het begrip «sleutelpositie»: onder meer hoger kader, gespecialiseerde technici.

Nederland voldoet aan deze bepalingen, die overeenkomen met het beleid dat op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen voor deze categorie personen is ingevoerd. Bij de toepassing van paragraaf 21 (versoepelde toelating van concernpersoneel) van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen, behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, houdt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie rekening met de specifieke bepalingen van de overeenkomsten die de EU en haar lidstaten hebben gesloten met derde landen.

Het artikel sluit aan bij hetgeen op dit terrein is voorzien inzake de handel in diensten in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS).

Hoofdstuk III: Het verlenen van diensten (artikelen 59 tot en met 61)

Artikel 59

Partijen verbinden zich er toe om de nodige stappen te ondernemen om het verlenen van diensten voor op het grondgebied van een der verdragsluitende partijen gevestigde vennootschappen en onderdanen en het grensoverschrijdende dienstenverkeer tussen de partijen geleidelijk te liberaliseren. Hiertoe zal de Stabilisatie- en associatieraad vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst de nodige maatregelen kunnen nemen.

Artikel 60

Partijen verbinden zich geen maatregelen te treffen die de voorwaarden voor het verrichten van diensten door vennootschappen of onderdanen uit een der verdragsluitende partijen aanmerkelijk restrictiever maken dan de situatie op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkintreding van de Overeenkomst.

Artikel 61

Voor het vervoer over land worden regels vastgesteld zoals neergelegd in Protocol 4 bij deze Overeenkomst. Voor het zeevervoer verplichten partijen zich tot toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op een commerciële basis. Ten aanzien van het luchtvervoer geeft het ECAA de regeling.

Hoofdstuk IV: Betalings- en kapitaalverkeer (artikelen 62 tot en met 64)

Artikel 62

De partijen verbinden zich ertoe machtiging te verlenen (in vrije convertibele valuta) tot alle betalingen en overboekingen op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen de EU en Servië.

Artikel 63

Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst geldt een vergaande liberalisering van het vrije verkeer van kapitaal tussen de lidstaten van de EU en Servië. Het vrije verkeer van kapitaal wordt mogelijk onder meer op het gebied van directe investeringen in ondernemingen, kredieten die verband houden met commerciële transacties en leningen met een looptijd van meer dan één jaar. Voor beleggingen en financiële kredieten met een looptijd van minder dan een jaar geldt een overgangstermijn van vier jaar.

Vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zal Servië de verwerving van onroerend goed door onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie toestaan. Binnen vier jaar zal Servië haar wetgeving zodanig aanpassen dat onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie gelijk worden behandeld als eigen onderdanen in de verwerving van onroerend goed. In uitzonderlijke gevallen, wanneer het kapitaalverkeer tussen de EU en Servië ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de werking van het wisselkoersbeleid of het monetaire beleid in de EU of Servië, kunnen partijen vrijwaringmaatregelen nemen.

Artikel 64

Partijen verplichten zich om in de vier jaar volgend op de inwerkingtreding van de Overeenkomst maatregelen te treffen die geleidelijke toepassing van de communautaire voorschriften betreffende het vrije verkeer van kapitaal mogelijk maken.

Hoofdstuk V: Algemene bepalingen (artikelen 65 tot en met 71)

Artikelen 65 en 66

De algemene bepalingen zijn van toepassing op het verkeer van werknemers, vestiging en dienstverlening. De nationale wet- en regelgeving van partijen, c.q. lidstaten, op terreinen als bijvoorbeeld het toelatings- en verblijfsbeleid, blijven van toepassing voor zover toepassing ervan geen afbreuk doet aan onder de Overeenkomst ten behoeve van partijen gecreëerde voordelen.

Artikelen 67 en 68

De meestbegunstigingsbepalingen, zoals vastgelegd in Titel V van deze Overeenkomst, zijn niet van toepassing op belastingvoordelen die voortvloeien uit eventuele bilaterale verdragen inzake voorkoming van dubbele belasting dan wel andere fiscale regelingen. Voorts wordt vastgelegd dat geen van de bepalingen in Titel V zal worden uitgelegd als een beletsel voor tenuitvoerlegging van maatregelen ter voorkoming van belastingvlucht of belastingontduiking.

Artikel 69

De partijen vermijden zoveel mogelijk het opleggen van beperkende maatregelen die verband houden met de betalingsbalans. Mochten zich met betrekking tot de betalingsbalans in een of meer lidstaten van de EU of Servië ernstige moeilijkheden voordoen, dan kunnen partijen beperkende maatregelen treffen, met inbegrip van maatregelen tot beperking van de invoer. Deze maatregelen zullen van beperkte duur zijn.

Artikelen 70 en 71

De bepalingen inzake vestiging en dienstverlening zullen worden aangepast, met name in het licht van de eisen die in de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) worden gesteld. Voorts doen de bepalingen geen afbreuk aan de uitvoering door elke partij van alle maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van ontduiking van de door haar getroffen maatregelen ten aanzien van toegang van derde landen tot haar markt via de bepalingen van deze Overeenkomst.

Titel VI – Harmonisatie van wetgeving, rechtshandhaving en mededingingsregels (artikelen 72 tot en met 79)

Deze titel voorziet in samenwerking op de terreinen van justitie en binnenlandse zaken. De samenwerking betreft onder andere de uitwisseling van informatie. Voor zover deze samenwerking de uitwisseling van politiële en justitiële gegevens met zich meebrengt, zal uiteraard de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd, onder meer volgens de regels van het op 28 januari 1981 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

Artikel 72

Onder de intentieverklaring van artikel 72 geeft Servië aan te streven naar geleidelijke aanpassing van zijn wetgeving aan die van de Gemeenschap. Deze zal zich in eerste instantie richten op het acquis betreffende de interne markt, justitie, vrijheid en veiligheid en handelsgerelateerde gebieden. Na een periode van zes jaar vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal de Servische wetgeving zich uitgebreid hebben tot alle gebieden van het acquis. Het programma hiervoor wordt in samenwerking met de Commissie opgesteld.

Artikel 73

Dit artikel geeft in wezen een beknopte weergave van de materiële mededingingsregels zoals die in het EG-verdrag zijn neergelegd, waaronder regelgeving op het gebied van kartels en monopolies. Voor landbouwproducten gelden enkele uitzonderingen. Het artikel verbiedt concurrentieverstorende vormen van staatssteun.

Na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal Servië binnen een jaar een onafhankelijke mededingingsautoriteit oprichten. Binnen vier jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst zal Servië haar steunregelingen hebben aangepast. Steun van de overheid zal de eerste vijf jaar worden bezien in het licht van artikel 87, derde lid, onder a, van het EG-Verdrag. In Protocol 5 is een aparte regeling voor staatssteun aan de ijzer en staalindustrie door Servië opgenomen.

Artikel 74

Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal Servië de beginselen van het EG-verdrag toepassen op overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan speciale of exclusieve rechten zijn toegekend. Het gaat met name om regels betreffende de mededinging.

Artikel 75

Partijen onderschrijven het belang dat zij hechten aan een adequate bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten. De Gemeenschappelijke Verklaring bij dit artikel bevat een overeengekomen interpretatie van de desbetreffende termen. Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst kennen de partijen aan elkaars ondernemingen en onderdanen een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke zij op grond van bilaterale overeenkomsten aan derde landen toekennen. Servië zal uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zijn wetgeving op een niveau brengen dat overeenkomt met dat van de Gemeenschap. Servië verplicht zich binnen genoemde periode toe te treden tot de in bijlage VII genoemde verdragen. In het geval van problemen kan men zich wenden tot de Stabilisatie- en associatieraad.

Artikel 76

In dit artikel geven partijen aan te willen streven naar de verlening van een wederzijdse, non-discriminatoire behandeling in het kader van de gunning van overheidsopdrachten. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst kunnen ondernemingen uit Servië op dezelfde voet als ondernemingen uit de EU meedingen met aanbestedingsprocedures in de Gemeenschap. Vanaf dezelfde datum kunnen ondernemingen uit de EU die in Servië zijn gevestigd, in het land meedingen op basis van een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling die aan Servische vennootschappen wordt verleend.

Ondernemingen uit de EU die niet in Servië zijn gevestigd krijgen uiterlijk binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst toegang tot aanbestedingsprocedures in Servië. Vanaf de inwerkingtreding zal Servië preferentiële regelingen binnen vijf jaar geleidelijk afschaffen.

Artikel 77

In dit artikel verplicht Servië zich om de nodige maatregelen te nemen teneinde zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met de technische standaardisatieregelgeving van de Gemeenschap. Servië wordt uitgenodigd deel te nemen aan de activiteiten van de daartoe gespecialiseerde Europese organisaties.

Artikelen 78 en 79

Artikel 78 en 79 bevatten bepalingen over consumentenbescherming, arbeidsomstandigheden en gelijke kansen. Servië verbindt zich om de Europese regelgeving over te nemen.

Titel VII – Justitie, vrijheid en veiligheid (artikelen 80 tot en met 87)

Deze titel voorziet in samenwerking betreffende institutionele versterking, bescherming van persoonsgegevens, migratie, het tegengaan van criminaliteit, drugsproblematiek en bestrijding van mensenhandel en terrorisme. Wat Nederland betreft herbevestigt deze titel staand beleid.

Artikel 80

De partijen schenken bijzondere aandacht aan institutionele versterking. Dit omvat onder meer de opbouw en consolidatie van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid en de versterking van de rechterlijke macht, het verbeteren van het functioneren van de politie, alsmede de bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad.

Artikel 81

Servië zal zijn wetgeving inzake privacy en de bescherming van persoonsgegevens aanpassen en onafhankelijke toezichthoudende organen oprichten.

Artikel 82

De partijen verbinden zich samen te werken op het gebied van visa, grenscontrole, asiel en migratie. Deze samenwerking richt zich onder meer op nauw overleg, uitwisseling van informatie, coördinatie en technische of administratieve bijstand.

Met betrekking tot asiel wordt specifiek gesteld dat Servië zal worden gesteund bij de tenuitvoerlegging van nationale wetgeving opdat deze voldoet aan de normen van het op 28 juli 1951 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1951, 131) en het aanvullende Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76), zodat gegarandeerd wordt dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging.

Op het gebied van migratie verbinden de partijen zich om onderdanen die legaal op hun grondgebied verblijven een billijke behandeling te geven, en een integratiebeleid te bevorderen dat deze onderdanen rechten en plichten geeft die vergelijkbaar zijn met die van hun staatsburgers.

Artikel 83

Tijdens de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken in december 1999 is besloten dat in verdragen van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van gemengde akkoorden, standaard een terug- en overnameclausule dient te worden opgenomen. De rechtsbasis daarvoor is artikel 79, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Op basis van artikel 83 verplichten de lidstaten van de EU en Servië zich wederzijds tot het terugnemen van eigen onderdanen, alsmede het overnemen van onderdanen van derde landen en staatlozen. Op 1 januari 2008 zijn de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Servië betreffende overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PbEU L 334, 19 december 2007), alsmede de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Servië inzake de versoepeling van de afgifte van visa in werking getreden (PbEU L 334, 19 december 2007). Bilaterale overeenkomsten blijven mogelijk voor zover deze niet in strijd zijn met bovengenoemde overeenkomst De Stabilisatie- en associatieraad zal nader onderzoeken welke andere gezamenlijke inspanningen kunnen worden gedaan inzake de bestrijding en preventie van illegale immigratie en mensenhandel.

Artikel 84

De partijen werken samen om te voorkomen dat hun financiële stelsels en relevant niet-financiële sectoren worden misbruikt voor het witwassen van opbrengsten van criminele activiteiten en het financieren van terrorisme. Deze samenwerking omvat administratieve en technische bijstand.

Artikel 85

Partijen werken samen om een evenwichtige en geïntegreerde benadering van de drugsproblematiek te bevorderen. Dergelijke samenwerking is er onder meer op gericht om de levering en de handel alsmede de vraag naar drugs terug te dringen. Uitvoering zal worden gebaseerd op de uitgangspunten van de EU drugs strategie.

Artikel 86

De partijen zullen gezamenlijk optreden tegen de georganiseerde criminaliteit en illegale activiteiten, waaronder mensenhandel, handel in verdovende middelen, smokkel en wapenhandel. Regionale samenwerking en naleving van internationaal erkende normen zullen worden bevorderd.

Artikel 87

Partijen komen overeen samen te werken ter voorkoming en bestrijding van terroristische daden en financiering daarvan, met name wat betreft grensoverschrijdende activiteiten. Dit gebeurt mede door tenuitvoerlegging van de VN-Veiligheidsresolutie 1 373 (2001) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (Trb. 2001, 179) en het uitwisselen van informatie, kennis en ervaringen.

Titel VIII – Samenwerkingsbeleid (artikelen 88 tot en met 114)

Artikel 88

Bijdragen aan duurzame economische en sociale ontwikkeling van Servië is een van de doelstellingen van het samenwerkingsbeleid. Op alle terreinen van deze samenwerking zullen partijen zorg dragen voor volledige integratie van milieu-aspecten. Voorts zal op alle samenwerkingsterreinen rekening worden gehouden met de eisen van een harmonieuze sociale ontwikkeling. Expliciet wordt gesteld dat het samenwerkingsbeleid in een regionaal samenwerkingskader moet worden geïntegreerd. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan maatregelen die de samenwerking tussen Servië en zijn buurlanden zullen bevorderen. Aldus wordt een bijdrage geleverd aan de regionale integratie en stabiliteit.

Artikel 89

Aan Servië zal bijstand verleend worden bij het tot stand brengen van een functionerende markteconomie en geleidelijke aanpassing van het beleid aan het beleid in het kader van de Economische en Monetaire Unie. Samenwerking is tevens gericht op de versterking van de rechtsstaat op zakelijk gebied. Uitwisseling van informatie behelst onder meer de beginselen en de werking van de Europese Economische en Monetaire Unie.

Artikel 90

Statistische samenwerking is in eerste instantie gericht op de prioritaire gebieden die verband houden met het acquis van de Gemeenschap. Het doel van de samenwerking is het nationale statistische systeem in staat te stellen beter aan de behoeften van de overheid en de particuliere sector te voldoen. De partijen werken met name samen om de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens te waarborgen, de verzameling van gegevens en doorgifte daarvan aan het Europees statistisch systeem geleidelijk te intensiveren.

Artikelen 91 en 92

De samenwerking inzake het bank- en verzekeringswezen en andere financiële diensten is gericht op het tot stand brengen van een passend kader voor de verdere ontwikkeling van Servië op dit gebied.

Samenwerking op het gebied van audit en financiële controle richt zich op de ontwikkeling van efficiënte systemen voor interne controle van overheidsfinanciën en externe boekhoudkundige controle. De samenwerking zal zich ook richten op de opbouw van capaciteit voor de hoogste audit instantie in Servië.

Artikelen 93, 94 en 95

Samenwerking op het gebied van investeringen richt zich op het creëren van een gunstig klimaat voor binnenlandse en buitenlandse investeringen die van essentieel belang zijn voor Servië.

Modernisering, herstructurering en de versterking van de particuliere sector alsmede de bescherming van het milieu zijn doelstellingen van industriële samenwerking tussen de partijen. Op het gebied van de versterking van de Midden en Klein Bedrijf zal nadrukkelijk worden gekeken naar die gebieden waar het groeipotentieel en de samenwerking tussen het MKB in de EG en Servië kan worden vergroot.

Artikel 96

Samenwerking op het gebied van toerisme is met name gericht op intensivering van informatiestromen, overdracht van kennis, ontwikkeling van infrastructuur en deelname van Servië aan Europese organisaties voor toerisme.

Artikelen 97 en 98

Samenwerking op het gebied van landbouw en de agro-industriële sector is gericht op herstructurering en modernisering van de sector en de geleidelijke aanpassing aan het acquis. De partijen zullen zoeken naar gebieden van wederzijds belang op het gebied van visserij.

Artikel 99

Samenwerking op het gebied van douane is gericht op het waarborgen van de naleving van de op handelsgebied in te voeren bepalingen en aanpassing van het douanesysteem van Servië aan dat van de Gemeenschap. In Protocol 6 zijn de regels inzake wederzijdse administratieve bijstand tussen de partijen op het gebied van douane vastgelegd.

Artikel 100

Samenwerking op belastinggebied omvat hervorming van het belastingstelsel en herstructurering van de belastingdienst van Servië. Het belang van transparantie, consultatie en uitwisseling van informatie ter voorkoming van belastingontduiking wordt erkend.

Artikel 101

Samenwerking op het gebied van sociale zaken richt zich mede op hervorming van het Servische werkgelegenheidsbeleid, de sociale zekerheid en wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden.

Artikel 102

Samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding richt zich op verbetering van het beroeps- en algemeen onderwijs, alsmede van het jongerenbeleid. Specifiek wordt verwezen naar de Verklaring van Bologna van de EU-ministers van onderwijs op 19 juni 1999.

Ook zal gestreefd worden naar gelijke toegang tot alle onderwijsniveaus zonder onderscheid naar sekse, religie, huidskleur of etnische oorsprong.

Artikel 103

Samenwerking op cultureel gebied beoogt ondermeer het wederzijds begrip voor personen, gemeenschappen en volkeren te doen toenemen.

Artikel 104

De partijen werken samen aan de bevordering van de audiovisuele industrie in Europa en stimuleren coproducties voor film en televisie. Samenwerking kan ook plaatsvinden in de vorm van opleiding van journalisten en technische bijstand aan publieke en particulier media. Servië zal zijn beleid inzake regulering van grensoverschrijdende televisie afstemmen op dat van de EG.

Artikelen 105 tot en met 107

Samenwerking op het gebied van de informatiemaatschappij heeft mede als doel Servië voor te bereiden op het digitale tijdperk, investeringen aan te trekken en te zorgen voor interoperabiliteit van diensten en netwerken. Samenwerking op het gebied van netwerken en diensten voor elektronische communicatie heeft als uiteindelijke doel dat Servië drie jaar na inwerkingtreding van deze Overeenkomst het communautair acquis overneemt.

Artikel 108

Samenwerking op het gebied van vervoer is mede gericht op herstructurering en modernisering en verbetering van vrij verkeer en ontwikkeling van trans-Europese netwerken. Daarbij wordt verwezen naar het Memorandum van Overeenstemming inzake het kernnetwerk voor regionaal vervoer in Zuidoost-Europa (zie PbEG L 223 van 24 juni 2004).

Artikel 109

Samenwerking op het gebied van energie is gebaseerd op het regionale Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (zie PbEG L 198/18 van 20 juli 2006). Dit verdrag is gericht op geleidelijke integratie van Servië in de Europese energiemarkten.

Artikel 110

De samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid zal zich onder meer richten op verbetering van wetgeving, alsmede uitwisseling van informatie bij nucleaire ongevallen en paraatheid bij rampen.

Artikel 111

Partijen zullen samenwerking op het gebied van milieu en ecologische duurzaamheid bevorderen. Dit zal ondermeer gebeuren door het stimuleren van verbeteringen in wetgeving, milieueffectrapportages en uitvoering van het op 11 december 1997 totstandgekomen Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1998, 170).

Artikel 112

Samenwerking op het gebied van civiel wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling heeft als uitgangspunt wederzijds voordeel voor de partijen.

Artikel 113

Partijen zetten zich in voor de vermindering van regionale verschillen door regionale en plaatselijke ontwikkelingssamenwerking. Daarbij wordt speciaal aandacht geschonken aan grensoverschrijdende samenwerking.

Artikel 114

Samenwerking op het gebied van openbaar bestuur is met name gericht op opbouw van de rechtsstaat en het goed functioneren van staatsinstellingen. De samenwerking is voornamelijk gericht op institutionele opbouw en heeft betrekking op zowel centrale als lokale overheden.

Titel IX – Financiële samenwerking (artikelen 115 tot en met 118)

Servië komt in aanmerking voor financiële steun van de EU in de vorm van, onder meer, subsidies en leningen, waaronder leningen van de Europese Investeringsbank.

Financiële bijstand wordt geleverd in het kader van de daarvoor in het leven geroepen verordeningen. Het leeuwendeel van de communautaire schenkingen aan Servië zal worden gegeven in het kader van de Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2006 (PbEG L 210) tot invoering van een instrument voor pre-toetredingssteun (IPA). D steun draagt bij aan institutionele versterking en de totstandbrenging van economische, democratische en administratieve hervormingen in Servië. De omvang van de steun is mede afhankelijk van vooruitgang op deze gebieden. Daarbij zal gekeken worden naar de mate van vooruitgang ten aanzien van de in het Besluit van de Raad inzake beginselen, prioriteiten en voorwaarden van het Europees Partnerschap met Servië en Kosovo als gedefinieerd in VNVR Resolutie 1 244 van 18 februari 2008 (COM (2008)213). Op verzoek van Servië kan de EU in geval van bijzondere nood met betrekking tot de externe financieringspositie en bij wijze van uitzondering, in overleg met de Internationale Financiële Instellingen, macro-financiële bijstand geven. Met het oog op optimale benutting van de beschikbare middelen zien de partijen toe op coördinatie van de steun van de EU met de (bilaterale) assistentie van de lidstaten alsmede de inspanningen van de Internationale Financiële Instellingen.

Titel X – Institutionele, algemene en slotbepalingen (artikelen 119 tot en met 137)

Artikelen 119 tot en met 125

De opzet van de overlegstructuur van de Overeenkomst (artikelen 119 tot en met 125) volgt het klassieke model van de traditionele associatieakkoorden tussen de EU en derde landen. Er wordt voorzien in een Stabilisatie- en associatieraad op politiek niveau die tenminste één keer per jaar bijeenkomt. Aan de Stabilisatie- en associatieraad wordt de algemene supervisie toegekend met betrekking tot de toepassing en uitlegging van de Overeenkomst. Er worden in beginsel geen beperkingen opgelegd aan de agenda van de Associatieraad voor wat onderwerpen betreft.

De Stabilisatie- en associatieraad wordt bijgestaan door een Stabilisatie- en associatiecomité, dat op hoog ambtelijk niveau bijeenkomt. Dit comité bereidt de zittingen van de Stabilisatie en Associatieraad voor. Deze Raad kan voor gespecialiseerde onderwerpen sub-comité»s in het leven roepen. Er wordt ook voorzien in parlementaire samenwerking. Leden van het Servische Parlement en het Europees Parlement kunnen elkaar in het kader van het Parlementair Stabilisatie en Associatiecomité ontmoeten en van gedachten wisselen.

Artikelen 126 tot en met 128

De artikelen 126 tot en met 128 behelzen algemeen gebruikelijke bepalingen: onder meer de non-discriminatoire rechtstoegang van natuurlijke en rechtspersonen alsmede de algemene exceptie op grond van veiligheidsbelangen.

Artikelen 129 en 130

Artikel 129 stelt dat indien één van de partijen van mening is dat de andere partij een verplichting niet nakomt die uit de Overeenkomst voortvloeit, zij passende maatregelen kan treffen. Behalve in speciaal dringende gevallen, verstrekt zij alsdan eerst de Stabilisatie- en associatieraad alle terzake doende informatie. Artikel 130 bevat een procedure voor het beslechten van geschillen. Deze procedure kan in bepaalde gevallen worden opgevolgd door een procedure die in Protocol 7 is omschreven.

Artikelen 131 tot en met 139

Art 132 verklaart dat de annexen en protocollen, alsmede de kaderovereenkomst tussen de EU en Servië met betrekking tot deelname aan gemeenschapsprogramma’s die op 21 november 2004 is ondertekend integraal onderdeel uitmaken van de SAO.

Het verdrag is geldig voor onbepaalde tijd en zal niet van toepassing zijn op Kosovo (conform VNVR resolutie 1244).

Artikel 139 voorziet in een voorlopige toepassing van het handelsgedeelte van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Servië door middel van een interimovereenkomst. Bij ondertekening van de SAO op 29 april 2008 heeft de Raad besloten dat deze interimovereenkomst pas in werking zal treden nadat de Raad unaniem heeft vastgesteld dat Servië volledig aan de ICTY-conditionaliteit voldoet. Op 7 december 2009 nam de Raad nota van de tevredenheid van het Bureau van de aanklager bij het Joegoslavië-Tribunaal over de inspanningen van de Servische autoriteiten in het kader van hun samenwerking en drong de Raad erop aan dat Servië deze inspanningen zou handhaven om aanvullende positieve resultaten te boeken. Onder verwijzing naar de Raadsconclusies van 29 april 2008 besloot de Raad daarnaast op 7 december 2009 dat de EU een aanvang zou maken met de uitvoering van de interimovereenkomst. Deze is op 1 februari 2010 in werking getreden.

III. Protocollen

a. Protocol 1(artikel 25) – Handel in bewerkte landbouwproducten

Bijlage I bij dit Protocol geeft een overzicht van de producten die rechtenvrij en zonder contingent vanuit Servië in de EU kunnen worden ingevoerd. In bijlage II is een lijst van producten opgenomen die vanuit de in Servië kunnen worden ingevoerd tegen nultarief dan wel tegen een gefaseerd dalend meestbegunstigde recht.

De Stabilisatie- en associatieraad kan de lijsten uitbreiden, de douanerechten wijzigen en eventuele tariefcontingenten verhogen of afschaffen. De raad kan ook de in de bijlagen I en II vastgestelde rechten vervangen door een systeem dat is gebaseerd op de marktprijzen van de landbouwproducten die als grondstof dienen voor de verwerkte landbouwproducten. Als de rechten op die basisproducten worden verlaagd, heeft dat zijn relatieve uitwerking op het douanerecht van het betrokken verwerkte landbouwproduct.

b. Protocol 2 (artikel 28) – Wijn en gedistilleerde dranken

Dit Protocol regelt handelspreferentie met betrekking tot wijnen en gedestilleerde dranken. Het betreft in essentie een lijst van namen, productiemethoden en handelsmerken die de lidstaten willen beschermen. Een consultatiemechanisme en een werkgroep worden in het leven geroepen om het Protocol uit te voeren.

c. Protocol 3 (artikel 44) – Definitie van het begrip «producten van oorsprong» en regelingen voor administratieve samenwerking

Zie de toelichting bij artikel 44.

d. Protocol 4(artikel 61) – Vervoer over land

Het doel van dit Protocol is de samenwerking tussen partijen inzake het vervoer over land, in het bijzonder het transitoverkeer, te bevorderen en in dat verband toe te zien op gecoördineerde ontwikkeling van het vervoer door en via de grondgebieden van de partijen. Het Protocol bevat standaard bepalingen op het gebied van planning, financiële aspecten, de rol van spoorwegen, toegang tot markt en non-discriminatie bepalingen, belasting/tol en andere heffingen, afmetingen en gewichten, sociale aspecten en milieu.

e. Protocol 5 (artikel 73) – Staatssteun voor de ijzer- en staalindustrie

Op basis van dit Protocol kan Servië gedurende vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst bij wijze van uitzondering overheidssteun voor herstructureringsdoeleinden aan staalbedrijven verlenen.

Een nationaal herstructureringsprogramma en individuele bedrijfsplannen voor elk van de bedrijven die herstructureringssteun krijgen, zal ter evaluatie bij de Commissie te worden ingediend. Eventueel wordt technische bijstand verleend. De Stabilisatie- en associatieraad ziet toe op de naleving.

f. Protocol 6 (artikel 99) – Wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Partijen verbinden zich om op het gebied van douane intensief met elkaar samen te werken. Deze samenwerking richt zich onder meer op het uitwisselen van informatie, notificatie en verificatie van documenten. Partijen zullen informatie die voortkomt uit de douane-samenwerking als vertrouwelijk behandelen.

In artikel 9 van het Protocol wordt een aantal gronden aangegeven waarop assistentie in douanezaken kan worden geweigerd; dit zijn onder meer aantasting van de soevereiniteit, openbare veiligheid, lopende strafrechtelijke onderzoeken of in gevallen waarin sprake is van industrieel vertrouwelijke gegevens.

g. Protocol 7(artikel 129) – Beslechting van geschillen

De bepalingen in dit Protocol zijn uitsluitend bedoeld voor situaties gerelateerd aan de Titels IV, V en VI van de Overeenkomst. Voor de toepassing van het Protocol moet slechts de EU als partij worden aangemerkt en niet daarnaast nog eens de lidstaten afzonderlijk.

Dit vloeit voort uit het bijzondere interne-marktkarakter van de door het Protocol bestreken Titels.

In Afdeling I wordt de samenstelling van arbitragepanel geregeld en het procesrecht bepaald. De scheidsrechters worden gekozen uit een lijst die door het Stabilisatie- en associatiecomité is opgesteld. De uitspraak dient in beginsel binnen 90 dagen aan de partijen en aan het Stabilisatie- en associatiecomité meegedeeld dienen te worden. Ingevolge artikel 17, derde lid, kan de voorzitter van het panel deze termijn, en andere termijnen in het Protocol, verlengen.

Afdeling II gaat in op op de naleving van een uitspraak. Uitspraken van het arbitragepanel zijn bindend voor de partijen. Indien een uitspraak niet wordt nageleefd, bevat artikel 9 een regeling inzake tijdelijke maatregelen.

In Afdeling III wordt bepaald dat het arbitragepanel, waarvan de vergaderingen in beginsel openbaar zijn, op eigen initiatief inlichtingen kan inwinnen. Alle besluiten, inclusief de vaststelling van de uitspraken, worden bij meerderheid genomen. Het panel mag ook bepalingen interpreteren. Echter ingevolge artikel 13 van het Protocol is er geen bevoegdheid om het acquis communautaire uit te leggen. Dat blijft exclusief voorbehouden aan het Hof van Justitie van de EG. Hierdoor worden mogelijke problemen voorkomen die door een dergelijk stelsel van rechterlijke controle kunnen ontstaan (zie in dit verband het advies van het Hof van Justitie over het ontwerp-verdrag betreffende de Europese Economische Ruime, advies 1/91, Jur. 1991, blz. I-6079).

IV. Koninkrijkspositie

Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de EU met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal


XNoot
1

Het op 13 december 2007 totstandgekomen Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 2008, 11) is in werking getreden op 1 december 2009. Vanaf die datum heeft de Europese Unie de Europese Gemeenschap vervangen en opgevolgd. De Europese Unie oefent nu alle rechten uit en neemt alle verplichtingen op zich die voorheen toebehoorden aan de Europese Gemeenschap. Daar waar in het Verdrag gerefereerd wordt aan de «Europese Gemeenschap» wordt in deze toelichting gerefereerd aan de «Europese Unie».

Naar boven