32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

Nr. 26 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 april 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 5 november 2014 over de stand van zaken centrale Wft-examinering (Kamerstuk 32 545, nr. 22) en over de brief van 26 januari 2015 over de stand van zaken centrale Wft-examinering (Kamerstuk 32 545, nr. 24).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 maart 2015 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 16 april 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief met de stand van zaken centrale Wft-examinering en willen naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen aan de Minister van Financiën stellen en een aantal concrete voorstellen doen. Volgens de Minister is naar zijn beste inzicht de kwaliteit van de examens en aanverwante dienstverlening adequaat, terwijl de brancheorganisaties inmiddels een brandbrief aan de Tweede Kamer hebben gestuurd. Er zijn inmiddels op verzoek van onder meer de leden van de fractie van de VVD wel enige versoepelingen doorgevoerd, maar het regent nog steeds klachten van bezorgde ondernemers en van mensen die werkzaam zijn in de sector. Er is grote zorg en onrust over de voortzetting van hun bedrijf of hun baan.

Voor de leden van de VVD-fractie staat voorop dat financieel advies van goede kwaliteit moet zijn. Een examen kan daaraan bijdragen, mits het een goed examen is dat de goede zaken op een goede manier toetst. De leden van de fractie van de VVD vragen zich echter af of het huidige examen dat gaat opleveren, en of goede adviseurs straks niet het loodje leggen vanwege de Wft-examinering. Dat kan wat deze leden betreft nooit de bedoeling zijn of de uitkomst zijn.

Er zijn in de periode januari tot en met december 2014 60.347 examens afgelegd. Hoeveel herexamens zitten in dit aantal? Van dat aantal is 55,5% inmiddels geslaagd. Klopt het dat dus inmiddels ongeveer 30.000 diploma’s zijn behaald en wat is anders het getal? Om hoeveel personen gaat het dan? Het aantal zegt echter nog niets over het feit of mensen hun bedrijf kunnen voortzetten of hun werk kunnen blijven doen, want er zijn vaak meer diploma’s per persoon nodig. Hoeveel mensen hebben inmiddels alle voor hun noodzakelijke Wft-examens met goed gevolg afgelegd? En welk percentage is dit van het totaal?

Hoeveel examens moeten tot 1 januari 2016 nog worden afgenomen? Klopt het dat tot het eind van 2015 nog ongeveer 350.000 tot 400.000 examens (of zelfs meer) moeten worden afgelegd/behaald? Om hoeveel verschillende personen gaat het daarbij? In hoeverre ontstaat er een capaciteitsprobleem, bijvoorbeeld bij de opleiders en examens, richting 1 januari 2016?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de termijn van 1 januari 2016, waarvoor iedereen de examens moet hebben gehaald, moet worden opgeschoven naar 1 januari 2017. Het kan wat de leden van de fractie van de VVD betreft niet zo zijn dat kwalitatief goede adviseurs hun bedrijf straks moeten opdoeken vanwege deze deadline. Dat is nooit de bedoeling geweest van de wetgeving. Daar komt bij dat er het nodige mis is gegaan bij de implementatie van het nieuwe vakbekwaamheidbouwwerk voor de financiële sector (vragen die verbeterd moesten worden (alle vragen zijn uiteindelijk herbeoordeeld), slechte aansluiting op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar, onvoldoende getrainde itemauteurs en controleurs, (resultaten van) examens konden lang niet ingezien worden (meer dan tien weken) en definitieve resultaten van de examen lieten lang op zich wachten). Is de Minister bereid om de termijn te verschuiven naar 1 januari 2017? Zo nee, waarom niet? Overigens doen de leden van de fractie van de VVD daarbij direct wel de oproep dat het van groot belang is dat adviseurs het doen van hun examens niet gaan uitstellen, en dus niet te wachten tot het allerlaatste moment.

De Minister gaat er vanuit dat alle betrokkenen zich tot het uiterste zullen inspannen om examinering op grote schaal binnen de overgangstermijn mogelijk te maken. De leden van de fractie van de VVD gaan daar natuurlijk ook vanuit. Wat doet de Minister als dat ondanks de inspanningen niet voor 1 januari 2016 zou lukken? Wanneer zou de Minister dan eventueel bereid zijn een besluit te nemen over verlenging van de termijn?

Klopt het dat het omwisselen van de diploma’s bij DUO minimaal twee maanden duurt? Waarom duurt dit zo lang? Houdt dit in dat alle examens uiterlijk 1 november 2015 moeten zijn gehaald bij een termijn van 1 januari 2016? De Minister laat het DUO onderzoeken hoe het uitgeven van de diploma’s versneld kan worden. Wat zijn daarvan de resultaten? Hoe kan ook de administratieve rompslomp voor ondernemers worden verminderd in het kader van het inwisselen van de diploma’s (men moet nu soms diploma’s uit een ver verleden als origineel nog kunnen mee sturen bij het omwisselen)?

Veel klachten zijn er over de tijd die mensen krijgen voor het maken van het examen, deze zou te kort zijn in relatie tot de lengte van de tekst en filmpjes die in het examen zijn opgenomen. Mensen komen in tijdnood. Door tijdgebrek kunnen mensen sommige vragen niet eens meer maken. Snelheid zegt echter niet per se iets over de kwaliteit van het financieel advies. CDFD heeft inmiddels aangegeven dat de tijdsduur voor het initiële examen Wft Vermogen vanaf 1 maart 2015 met 15 minuten wordt verlengd. Waarom wordt de tijdsduur van alleen het initiële examen Wft Vermogen verlengd? Wat zijn daarvan de gevolgen voor de mensen die voor 1 maart 2015 het examen doen en zakken of gezakt zijn? De leden van de fractie van de VVD wil voor alle modules de tijdsduur voor het maken van een examen verlengen. Is de Minister bereid om dit te doen? Zo nee, waarom niet?

Volgens de Minister is naar zijn beste inzicht de kwaliteit van de examens en aanverwante dienstverlening adequaat. Wat betekent «naar zijn beste inzicht»? Is de Minister bereid om enkele externe, onafhankelijk onderwijskundigen te laten kijken naar de inhoud van de verschillende Wft-examens, aangezien er veel klachten over inhoud zijn en of de juiste zaken wel worden getoetst? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om dan in ieder geval enkele externe, onafhankelijke onderwijskundigen te laten kijken naar de inhoud van de Wft-examens met zeer lage slagingspercentages, zoals Wft Schadeverzekering Zakelijk en particulier, naar Wft Consumptief Krediet en naar PE-plus Adviseurs Wft Vermogen? Zo nee, waarom niet? Dat lijkt de leden van de VVD-fractie namelijk wel een goed plan.

Waarom zijn de slagingspercentages van de hiervoor genoemde modules zo laag? Waarom is het slagingspercentages van PE-plus Adviseur Wft Pensioen en PE-plus Adviseur Wft Vermogen zo verschillend? In hoeverre speelt hierbij mee dat er eerder reeds een pilot heeft gedraaid voor Pensioen en men dus al een jaar langer bezig is?

Bij www.wftexamenloket.nl hebben examenkandidaten hun praktijkervaringen gedeeld. Klachten zijn:

  • De vraagstelling is onduidelijk.

  • In de vragen ontbreken essentiële gegevens om een vraag goed te kunnen beantwoorden.

  • De bedoeling van een vraag is niet duidelijk.

  • Vragen sluiten niet of onvoldoende aan bij de adviespraktijk.

  • Vragen zijn te lang, bevatteen teveel informatie die via bijlagen geopend moeten worden; vragen beslaan meer dan 1 pagina en het examen is hierdoor meer een begrijpend lezen-oefening.

  • Er is onduidelijkheid ten aanzien van de gevraagde antwoordmogelijkheden.

Herkent de Minister deze klachten? En wat zijn de oplossingen om hieraan iets te doen?

Er zijn ook klachten over technische problemen bij de examenbank. Herkent de Minister deze klachten? En welke verbeteringen kunnen worden aangebracht?

Een kandidaat is geslaagd indien hij/zij minimaal 68% (de huidige cesuur) van het totaal te halen punten heeft behaald. De cesuur is eerder iets bijgesteld, deze was eerst 70%. De Minister geeft aan dat de cesuur van 68% niet afwijkt van vergelijkbare examens en ziet geen reden om de cesuur bij te stellen. Over welke vergelijkbare examens gaat het dan? En gaat het hier dan om 100% multiple choice-examens? Klopt het dat een cesuur van 70%/68% gebruikelijk is bij multiple choice-examens? Zo ja, hoe beoordeeld de Minister dit dan in het kader van de Wft-examinering aangezien het hier zeker niet gaat om alleen maar multiple choice vragen?

Hoe is de verhouding van de beoordeling van de drie onderdelen kennis, professioneel gedrag en vaardigheden? Waarom is voor deze verhouding van de beoordeling gekozen? Hoe zijn de (slagings)percentages van deze drie verschillende onderdelen bij de verschillende Wft-modules?

Veel klachten gaan over het feit dat het onderdeel «vaardigheden» te zwaar weegt en de kwaliteit van de vraagstelling slecht is. Niet omdat het niet belangrijk wordt gevonden, maar omdat over deze vragen de meeste verwarring en discussie is. Ze sluiten niet aan bij de praktijk en zijn vaak voor meerdere uitleg vatbaar. Ook zou bij dit onderdeel juist wel veel oude kennis worden gevraagd en zou men veel formules uit het hoofd moeten leren. Wat vindt de Minister van deze kritiek? Waarom weegt het ene onderdeel zwaarder dan het andere onderdeel? Alle onderdelen zijn toch belangrijk voor een goed financieel advies?

De Minister heeft de termijn van nieuwe PE-actualiteiten verschoven van 1 januari 2015 naar 1 maart 2015. In hoeverre kunnen opleidingsinstituten daardoor tijdig hun nieuwe materiaal en opleidingen aan de cursisten aanpassen en aanbieden? Hoe gaat hier in de komende jaren mee omgegaan worden, want het is een jaarlijks terugkerende probleem?

Waarom liggen de slagingspercentages van MBO- en HBO-scholen voor de initiële Wft-examens onder het gemiddelde? Welke gevolgen hebben de lage slagingspercentages voor de MBO- en HBO-studenten voor de opleidingen? Welke gevolgen heeft dit voor de nieuwe instroom? Klopt het dat in verband met de lage slagingspercentages van de PE-examens wordt geadviseerd om de opleiding maar niet te gaan volgen?

Deelnemers kunnen direct na afloop van het examen een klacht indienen door een melding te doen aan de surveillant. Niet iedereen is direct zo alert om dit ter plekke te doen. Waarom kan er niet achteraf ook nog een klacht worden ingediend, bijvoorbeeld over een vraag die niet passend is? Wat is een normale klachtenregeling bij vergelijkbare examens? Klopt het dat tot 2014 wel van exameninstituten werd gevraagd om een bezwaar- en beroepsregeling? Hoe zag die regeling eruit? Vanwaar dit verschil?

In hoeverre klopt het dat oudere deelnemers meer problemen hebben met het halen van het examen dan de jongere? Kan de Minister de resultaten en slagingspercentages geven van deelnemers ouder dan 50 jaar en de groep jonger dan 50 jaar? Wat is de reden van (eventueel) lagere slagingspercentages voor oudere deelnemers?

Hoe verloopt de communicatie en samenwerking tussen de betrokken partijen (opleiders, CDFD, DUO en Ministerie van Financiën)? Welk overleg is er de afgelopen periode nog geweest met de meest betrokken brancheorganisaties? Wat is daar uitgekomen?

Klopt het dat bedrijven die op een Europees paspoort actief zijn in Nederland (bijvoorbeeld gevestigd in het buitenland maar actief in Nederland met een bijkantoor) niet gebonden zijn aan de Wft-examinering? Waarom is dit het geval? Wat vindt de Minister hiervan? In hoeverre is hier nog sprake van een gelijk speelveld? Hoe wordt de kwaliteit van de advisering bij dat type bedrijven dan gewaarborgd?

Hoe wordt de kwaliteit van het financieel advies in anderen landen geborgd? Welke andere EU-landen hebben een vergelijkbaar systeem als in Nederland?

De brancheorganisaties Adfiz, NVF, OvFD, NVGA en CFD hebben op 10 februari 2015 een brandbrief gestuurd aan de Tweede Kamer over de brief van de Minister van 26 januari 2015. Kan de Minister reageren op de inhoud en de voorstellen van de betrokken brancheorganisaties?

Wat vinden de organisaties die de grotere bedrijven in de financiële sector vertegenwoordigen (bijvoorbeeld Verbond van Verzekeraars en Nederlandse Vereniging van Banken) van de Wft-examinering? Klopt het dat zij inmiddels ook de knelpunten en problemen zien en willen dat er op bepaalde punten aanpassingen plaatsvinden? Zo ja, welke? Welk overleg heeft het Ministerie van Financiën met deze organisaties en wat is de uitkomst daarvan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de opgedane ervaringen met de centrale examenbank Wft. De genoemde leden hebben hierover nog enkele vragen.

Voor de overgangsperiode 2014 en 2015 worden relatief veel examens afgenomen (ruim 235.000), daarna is de verwachting dat dit daalt naar structureel 70.000 per jaar. De leden van de PvdA-fractie vragen of op basis van de cijfers over 2014 nog steeds de verwachting is dat in de overgangsperiode 235.000 examens zullen worden afgenomen?

Het slagingspercentage voor de meeste initiële Wft-examenmodules ligt (ver) onder de 50%. De leden van de PvdA-fractie vragen of, en zo ja met hoeveel, deze slagingspercentages zijn gedaald met de invoering van de centrale examenbank? Op het onderdeel competenties en vaardigheden wordt over de gehele linie lager gescoord dan op de overige onderdelen; kan de Minister, zo vragen de genoemde leden, nader toelichten hoe bijvoorbeeld adviesvaardigheden adequaat getoetst kunnen worden door het beantwoorden van vragen? Worden dergelijke vaardigheden ook nog in de praktijk beoordeeld? In hoeverre telt deze beoordeling mee voor verkrijgen van een diploma? En welke maatregelen worden door de sector genomen om de scores op dit onderdeel te verbeteren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Financiën inzake de Centrale Wft-examinering dd. 5 november 2014. De leden hebben enkele vragen over deze brief. In de brief van de Minister lezen de leden van de SP-fractie dat hoewel er een flinke verbetering waar te nemen is in de slagingspercentages ten opzichte van de voorgaande periode, er nog steeds sprake is van slagingspercentages die niet veel hoger uitkomen dan 50%. Deze leden vragen de Minister hoe dit te verklaren is. Ligt dit bijvoorbeeld aan een te hoge moeilijkheidsgraad van de examinering, of dient de verklaring gezocht te worden bij het kennisniveau van de kandidaten?

De leden van de fractie van de SP ontvangen regelmatig klachten van vooral veel zzp-ers die moeite hebben met de frequentie van de af te leggen examens en de bijbehorende kosten. In hoeverre is bij de totstandkoming van de regels rekening gehouden met kleine zelfstandigen in vergelijking met grotere bedrijven?

Verder vragen de leden van de fractie van de SP aandacht voor de verschillende signalen vanuit het werkveld waaruit blijkt dat sommige vragen die bij de examinering worden gesteld te weinig aansluiten bij de praktijk waar de mensen van wie de signalen afkomstig zijn dagelijks in werken. Herkent de Minister deze signalen? Is de Minister van Financiën bereid daar nader onderzoek naar te doen en te kijken in hoeverre de wijze van examinering aansluit bij de praktijk? Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de Minister iets herkent in de veelgehoorde klacht dat het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening aantoonbare fouten in de beoordeling niet serieus neemt en geen bereidheid toont om het behaalde cijfer aan te passen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister en stellen enkele vragen.

Brief 5 november 2014

In de brief worden de slagingspercentages tot en met mei 2014 en de slagingspercentages tot en met september 2014 bekend gemaakt. De slagingspercentages tot en met september 2014 zijn aanmerkelijk hoger dan de percentages tot en met mei 2014. De leden van de CDA-fractie vragen wat de oorzaken zijn van deze hogere percentages?

De Minister maakt ook duidelijk dat er duidelijke instrumenten zijn om klachten en meldingen door te geven met betrekking tot. de examinering. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er geen mogelijkheid is om in beroep te gaan tegen bijvoorbeeld de examenuitslag?

Het legestarief voor een Wft-examen is in 2015 € 46. Per jaar zal worden bekeken of het legestarief moet worden bijgesteld. De leden van de CDA-fractie vragen of het in de lijn der verwachting ligt dat de tarieven de aankomende jaren zullen gaan stijgen? Wordt er daarnaast bij een (eventuele) stijging van de tarieven ook rekening gehouden met kleine financiële ondernemingen die deze leges moeten «ophoesten»? Zo ja, op welke manier wordt hier rekening mee gehouden?

Het CDFD heeft de cesuur aangepast van 70% naar 68% om een automatische compensatie in te bouwen voor vragen die die achteraf eventueel niet voldoen aan de kwaliteitseisen. De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de Minister er vanuit gaat dat 2% van de vragen dus niet aan de kwaliteitseisen voldoet?

Bij het ervaringsloket Wft zijn 400 ervaringen binnengekomen over Wft-examinering. Eén van de opvallende zaken die naar voren kwam was dat er veel kritische feedback is op de wijze van toetsing van adviesvaardigheden. De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister hieraan gaat doen? Adviesvaardigheden zijn de kern van deze Wft-toetsing zodat consumenten in de toekomst verzekerd zijn van een deskundig en duurzaam financieel advies.

De Minister wil dat de abstracte eind- en toetstermen kunnen worden vertaald naar een concreter niveau. Op deze manier kunnen opleidingen hun lesstof ook beter aanpassen aan de Wft-examinering. Vooral op het gebied van Vaardigheden en Competenties speelt dit abstracte een rol. De leden van het CDA-fractie vragen hoe de Minister dit concreter wil gaan vertalen zodat de lesstof hier tijdig op aangepast kan worden.

Brief 26 januari 2015

De brancheorganisaties hebben hun twijfels over de kwaliteit van de vraagstelling op het gebied van Vaardigheden en Competenties. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de Minister het eens is met de twijfels van de brancheorganisatie? Het zijn namelijk vragen die als subjectief worden beoordeelt. Het CDFD is verantwoordelijk voor het maken van de examenvragen maar op welke manier is de Minister hierbij betrokken?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan verduidelijken waaruit het PE-examen nou precies bestaat omdat hier nog veel onduidelijkheid bestaat. Klopt het dat het dus geen periodiek herexamen is maar een examen dat uitsluitend gaat over de actualiteit op het betreffende financiële terrein?

De prijzen die exameninstituten berekenen voor het omwisselen van diploma’s en certificaten worden bepaald door de exameninstituten zelf en de Minister van Financiën heeft hierop geen invloed. Mocht het zo zijn dat de prijzen de komende jaren gaan stijgen dan zouden de leden van de CDA-fractie graag willen weten of de Minister mogelijkheden heeft om in te grijpen? Dit met in het achterhoofd de kosten die kleine financiële ondernemingen moeten maken.

Door de brancheorganisaties wordt bepleit dat een initieel Wft-examen voor MBO’ers en HBO’ers niet moet bevatten de toetsing op het gebied van vaardigheden en competenties. De Minister staat hier niet voor open en geeft aan dat de toetsing op vaardigheden en competenties gewoon gehandhaafd zal worden. De leden van de CDA-fractie vragen of het voornemen van de Minister om op vaardigheden en competenties te blijven toetsen ook effect heeft op het aantal MBO- en HBO-opleidingen die Wft-examens aanbieden?

In de brief wordt genoemd dat de capaciteit van examenafnamelocaties van de exameninstituten grenzen hebben. Het is dus van groot belang dat adviseurs de examinering niet uitstellen zodat ze voor 1 januari 2016 gecertificeerd zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of er op moment al signalen zijn dat de grenzen van de capaciteit worden getreden waardoor niet alle adviseurs voor 1 januari 2016 zijn gecertificeerd?

Personen die op dit moment hun oude diploma’s willen inwisselen voor nieuwe diploma’s kunnen dit doen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe lang deze omzetting normaal gesproken in beslag neemt? Daarnaast vragen de leden hoe lang het in de praktijk duurt dat DUO de diploma’s terug stuurt naar de exameninstituten? De termijn hiervoor is 5 weken maar klopt de termijn ook met de praktijk? Tot slot vragen de leden van de fractie van het CDA op welke manier contact kan worden opgenomen met DUO omtrent het omwisselen en terugsturen van diploma’s?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister over de centrale Wft-examinering.

Naar aanleiding hiervan brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

De leden van de PVV-fractie stellen vast dat de slagingspercentages die de Minister in zijn brief van 26 januari 2015 noemt, op de PEplus-examens na, verbeterd zijn ten opzichte van de stand van zaken die de Minister in november 2014 de Kamer heeft toegezonden. De leden van de PVV-fractie merken echter op dat dit niet voor alle modules geldt. Zo zien we dat de slagingspercentages voor de modules Wft Inkomen, PEplus Adviseur Wft Basis, PEplus Adviseur Wft Consumptief Krediet, PEplus Adviseur Wft Schadeverzekering Particulier en PEplus Adviseur Wft Vermogen zijn verslechterd. Het slagingspercentage van december 2014 is voor de module PEplus Adviseur Wft Vermogen zelfs vier maal zo laag ten opzichte van het slagingspercentage van maart 2014. De leden van de PVV-fractie willen graag per module weten wat de oorzaak hiervan zou kunnen zijn.

Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat de herkansingen mee zijn genomen in de slagingspercentages die de Minister heeft toegestuurd. De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een compleet nieuw overzicht van de slagingspercentages exclusief de herkansingen (graag per maand weergeven).

Voorts stellen de leden van de PVV-fractie vast dat de Hanzehogeschool Groningen eerder heeft aangegeven te willen stoppen met het aanbieden van Wft-examens, omdat deze niet aan hun kwaliteitseisen voldeden.

De leden van de PVV-fractie vragen allereerst wat de redenen zijn dat de Hanzehogeschool Groningen de Wft-examens niet aan de kwaliteitseisen vond voldoen. Op welke onderdeden voldeden de Wft-examens niet aan de kwaliteitseisen? Ook vragen de leden van de PVV-fractie of het bekend is welke andere hogescholen en commerciële instellingen inmiddels om dezelfde reden zijn gestopt met het aanbieden van Wft-examens of het voornemen hebben om dit te doen. Daarnaast stellen de leden van de PVV-fractie vast dat er inmiddels een hoop vragen uit de vragenbank zijn verwijderd, aangepast of bijgesteld. De leden van de PVV-fractie vragen om wat voor soort vragen het hier gaat en om welke reden(en) deze zijn verwijderd of aangepast.

Voorts vragen de leden van de fractie van de PVV wat er precies met de klachten die via het Ervaringsloket Wft zijn binnengekomen gedaan zal worden. Kan de Minister per klacht (Kamerstuk 32 545, nr. 22, blz. 4) aangeven hoe hiermee omgegaan zal worden?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de Minister in de beantwoording van een eerder schriftelijk overleg voor wat betreft de Wft-examinering (Kamerstuk 32 545, nr. 19) heeft aangegeven dat het geven van inzage aan iemand die lager dan een 3,5 heeft gescoord zinloos is. Kan de Minister dit nader toelichten? Welke mogelijkheden zijn er om deze personen alsnog inzage te geven gelet op de kosten die het met zich meebrengt?

Eveneens merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister in het bovengenoemde schriftelijk overleg heeft vermeld dat in de uitslagen binnenkort gedetailleerde feedback zal worden opgenomen. Deze leden vragen wat de stand van zaken hiervan is.

Ten slotte stellen de leden van de PVV-fractie vast dat per 1 september 2014 de maatregel dat de definitieve uitslag binnen 48 uur na het afleggen van het examen versterkt zou gaan worden is ingevoerd. Deze leden vragen in hoeverre dit tot nu toe is gerealiseerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de stand van zaken omtrent centrale Wft-examinering. De leden zijn ervan overtuigd dat permanente educatie van groot belang is om goed te kunnen adviseren in de veranderlijke financiële sector. Deze leden hebben nog enkele vragen naar aanleiding van de brief.

De leden van de D66-fractie vragen of het CDFD op schema ligt met het aanvullen van de examenbank tot minimaal 4100 toetsvragen voor eind 2015. Het huidige beperkte aantal vragen in de Examenbank zorgt er voor dat ook het aantal voorbeeldvragen beperkt is en dat er weinig ruimte is voor het geven van terugkoppeling aan kandidaten over de gemaakte examens, waardoor ze niet kunnen leren van hun fouten. Het recht op inzage is beperkt, aangezien de vragen uit de Examenbank zo min mogelijk openbaar mogen worden. Dit vinden deze leden begrijpelijk, maar de leden vragen ook wat er gedaan kan worden om het aantal examenvragen sneller door te laten groeien naar het beoogde aantal van 6.000. De leden vragen verder of de Minister gehoor gaat geven aan de suggestie van Adfiz om in het examen een slotvraag op te nemen, waarin de kandidaat wordt gevraagd naar eventuele opmerkingen of klachten over de inhoud van het examen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister in juli 2014 aangaf dat de MBO- en HBO-studenten ca. 10% uitmaakten van het totaal aantal examenkandidaten en dat de Minister nu aangeeft dat dit percentage ca. 5% is. Deze leden vragen wat de oorzaak is van deze daling en vragen of dit ook een daling is in absolute aantallen. Voorziet de Minister dat het aandeel MBO- en HBO-studenten in de toekomst weer zal stijgen? Deze leden vragen ook wanneer het servicedocument met nadere explicitering van de eind- en toetstermen beschikbaar zal zijn voor opleiders, gegeven dat de slagingspercentages met name van MBO en HBO studenten, nog steeds bijzonder laag liggen.

Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 of de Minister kan reageren op het bericht van am: dat het Ministerie van Financiën en CDFD am: ertoe bewogen hebben de sectie examenvragen op amweb te verwijderen.

Deze leden vragen of het klopt dat veel opleiders in de praktijk druk bezig zijn de examenvragen te verzamelen en te delen om hiermee de eigen adviseurs te trainen voor de examens.

Vragen en opmerkingen van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brieven over de centrale Wft-examinering. Zij willen de Minister graag nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen veel signalen van mensen die al langere tijd werkzaam zijn in de financiële dienstverlening dat de nieuwe vakbekwaamheidseisen te streng zijn en dat de examens ook door zeer ervaren financieel adviseurs als moeilijk worden ervaren. Deze leden begrijpen de noodzaak om de kwaliteit van de financiële dienstverlening te borgen. Zij maken zich echter zorgen over de brede kritiek op de nieuwe vakbekwaamheidseisen, met name op punt dat de examenvragen niet aansluiten op de beroepskwalificaties en evenmin op de praktijk. Wat vindt de Minister van deze kritiek op de examenvragen? In dit verband vragen genoemde leden de Minister ook of marktpartijen in 2014 veel gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om relevante actualiteiten aan te leveren. Welke waarborgen kan de Minister geven dat er geen oude kennis meer wordt getoetst?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat bij 7 van de 9 Wft-modules en bij 4 van de 9 PEplus-modules de slagingspercentages in 2014 niet boven de 50% uitkwamen. Deze leden vinden dit zorgelijk. Zij vragen de Minister hoe hij deze lage slagingspercentages beoordeelt. Kan hij een nadere appreciatie geven van de lage slagingspercentages bij de modules Wft Hypothecair Krediet, Schadeverzekering Zakelijk en Vermogen en de module PEplus Adviseur Wft Vermogen, waarbij minder dan een derde van de kandidaten is geslaagd. Bij welke onderdelen wordt hierbij het laagst gescoord?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of hij van mening is dat de opleidingsinstituten hun opleidingen inmiddels voldoende afstemmen op de nieuwe manier van examineren en op de nieuwe vaardigheden en competenties die worden gevraagd. Heeft de Minister zicht op de invloed die de verschillende opleidingen hebben op de slagingspercentages? Is de Minister van mening dat de opleidingsinstituten over voldoende informatie beschikken om de opleidingen goed te laten aansluiten, aangezien hij aangeeft dat de eind- en toetstermen voor vaardigheden en competenties nogal abstract zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat er nogal wat technische problemen worden gemeld tijdens de examens. Aangezien dit jaar maandelijks 15.000 mensen examen zouden moeten kunnen doen, dienen deze problemen ten allen tijde voorkomen te worden. Genoemde leden vragen de Minister wat hij aan deze problemen wil gaan doen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen over de praktische haalbaarheid van de overgangstermijn die op 31 december van dit jaar afloopt. Zij vragen de Minister wat er op tegen is om de overgangstermijn met een half jaar of een jaar te verlengen, om zo een ordentelijke spreiding van examens mogelijk te maken en alle kandidaten voldoende herkansingsmogelijkheden te bieden, zeker gezien de lage slagingspercentages die nu worden behaald.

II Reactie van de Minister van Financiën

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, het CDA, de PVV, D66 en de ChristenUnie. Hieronder ga ik per fractie op de gestelde vragen in.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of het huidige examen financieel advies van goede kwaliteit gaat opleveren en of goede adviseurs straks niet het loodje leggen vanwege de Wft-examinering.

Ik acht het niet aannemelijk dat goede adviseurs hun vak niet meer duurzaam kunnen uitoefenen vanwege het gegeven dat zij PEplus-examens dienen te halen. Integendeel, zij zullen hun vakbekwaamheid juist aantonen. Een goede en ervaren adviseur moet, mits goed voorbereid, de examens kunnen halen omdat het niveau gericht is op «beginnend adviseur». De PEplus-examens meten met name of de adviseur de kennis, competenties en vaardigheden heeft voor klantgerichte advisering. Hij moet het belang van de klant centraal stellen en zo tot een passend advies komen. Het examen draagt bij aan het borgen van die kwaliteit.

Ik wijs er overigens ook op dat voor bepaalde modules ervaren adviseurs hun vakbekwaamheid eventueel kunnen aantonen via een EVC-procedure (Erkenning van Verworven Competenties). In een EVC-procedure beoordeelt een daartoe geaccrediteerd exameninstituut of een kandidaat op grond van diens (werk)ervaring en/of opleidingen voldoet aan de eind- en toetstermen van een Wft-module. De EVC-procedure is vooral geschikt voor vakbekwame adviseurs die onder het oude vakbekwaamheidsbouwwerk niet over een Wft-diploma beschikten maar werkten onder het zogeheten «bedrijfsvoeringsmodel» en voor wie om de één of de andere reden deze wijze van vaststelling van de vakbekwaamheid te prefereren is boven de doorgaans efficiëntere wijze van vaststelling, namelijk examinering door het afleggen van examens.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoeveel herexamens er in 2014 zijn afgelegd en of er in 2014 ongeveer 30.000 diploma’s zijn behaald.

In 2014 zijn 60.472 examens afgelegd door 45.372 verschillende kandidaten.

Van deze 45.372 kandidaten hebben 33.558 kandidaten in 2014 het bijbehorende certificaat/diploma behaald. Tot en met 28 februari 2015 zijn 92.601 examens afgenomen. Deze examens zijn gemaakt door 69.384 verschillende kandidaten. Er zijn dus ook 69.384 eerste pogingen gedaan (74,9% van het totaal aantal examens). De overige 23.217 examens (25,1%) waren herkansingen.

Van de 69.384 kandidaten zijn 42.574 kandidaten (61,4%) geslaagd bij de eerste poging, 8.816 kandidaten (12,7%) geslaagd bij de eerste herkansing en 3.571 kandidaten (5,1%) na meerdere herkansingen. Dit betekent dat 54.964 van de 69.384 kandidaten (79,2%) tot en met 28 februari 2015 geslaagd zijn en het bijbehorende certificaat/diploma behaald hebben.

Verder vragen de leden hoeveel mensen inmiddels alle voor hun noodzakelijke Wft-examens met goed gevolgd hebben afgelegd, welk percentage dit is van het totaal en hoeveel examens er nog tot 1 januari 2016 moeten worden afgenomen.

Ik wil voorop stellen dat niet met zekerheid is te zeggen hoeveel financieel adviseurs welke PEplus-examens willen en kunnen halen voor welke beroepskwalificaties en daarmee ook niet hoeveel adviseurs alle door hen gewenste of benodigde examens al hebben gehaald. Dat is afhankelijk van hun eigen keuzes en capaciteiten en van de zogenoemde bedieningsconcepten die zij of hun werkgevers (gaan) hanteren. Ik sluit bovendien niet uit dat daarbij door sommigen gekozen wordt voor het onderhouden van minder beroepskwalificaties per financieel adviseur dan tot nu toe gebruikelijk was. Hoeveel (her)examens in totaal door hoeveel financieel adviseurs afgelegd zullen worden is niet bekend. Voor de gehele overgangsperiode (2014–2015) verwacht ik evenwel op basis van onder andere prognoses van exameninstituten en het aantal inschrijvingen voor examens die de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) registreert dat het zal gaan om circa 240.000 (her)examens. Tot en met 28 februari 2015 zijn 92.601 (her)examens afgenomen. Daarmee neem ik aan dat tussen 1 maart 2015 en 31 december 2015 circa 150.000 (her)examens zullen worden afgenomen, hetgeen neerkomt op gemiddeld 15.000 (her)examens per maand.

In dit kader vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre er een capaciteitsprobleem ontstaat bij bijvoorbeeld de opleiders en de examenafname.

De opleidings- en exameninstituten ervaren en voorzien geen capaciteitsproblemen. Zij kunnen zonder problemen 15.000 a 20.000 (her)examens per maand afnemen. Ook kan er flink opgeschaald worden indien noodzakelijk. Er kan uiteraard een probleem gaan ontstaan als te veel kandidaten in dezelfde maanden examen willen afleggen. Gelet op de rol die opleidings- en exameninstituten spelen bij het begeleiden van werkgevers en het plannen van de opleidingen en de examens van grote groepen adviseurs, denk ik dat dit probleem zich niet snel in de overgangsperiode zal voordoen.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of ik bereid ben om de termijn van de overgangsperiode te verschuiven naar 1 januari 2017 en of ik bereid ben de overgangsperiode te verlengen als blijkt dat ondanks alle inspanningen van de betrokkenen de examinering voor 1 januari 2016 niet lukt.

Ik ben geen voorstander van een verlenging van de overgangstermijn met één jaar vanwege capaciteitsproblemen, omdat ik die nu niet voorzie. Deze sector is steeds goed in staat gebleken het aanbod op de vraag af te stemmen. Financieel adviseurs weten bovendien sinds eind 2013 dat ze twee jaar de tijd hebben om hun PEplus-examens te halen.

Ik zie om andere redenen wel aanleiding om de overgangstermijn met één kwartaal te verlengen tot 1 april 2016. Ten eerste heb ik ervaren dat opleidingsinstituten en het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) de eerste maanden van een nieuw kalenderjaar nodig hebben om de vastgestelde nieuwe actualiteiten voor een bepaald kalenderjaar te verwerken in de lesstof respectievelijk de examenvragen in de centrale examenbank. Ten tweede biedt de «Regeling gelijkstelling diploma’s vakbekwaamheid» geen mogelijkheid tot vrijstelling. Ook is geen hardheidsclausule opgenomen voor schrijnende gevallen in verband met de einddatum van 31 december 2015. Een verlenging van drie maanden biedt ook op dat vlak enige extra ruimte. Ten derde is de Centrale Examenbank in 2014 pas per 1 maart gestart met de afname van PEplus-examens. Dit ging dus gedeeltelijk ten koste van de overgangstermijn van twee jaar.

Deze redenen zijn voor mij aanleiding om te besluiten tot het verlengen van de overgangstermijn met een kwartaal tot 1 april 2016. Dit moet financieel adviseurs nog beter in staat stellen om alle beoogde PEplus-examens in de overgangsperiode te behalen.

De leden van de VVD-fractie vragen verder of het omwisselen van de diploma’s bij DUO minimaal twee maanden duurt, of dit betekent dat alle examens dan uiterlijk 1 november 2015 moeten zijn behaald bij een overgangsperiode tot 1 januari 2016 en wat de resultaten zijn van het onderzoek van DUO naar het versneld uitgeven van diploma’s.

Ondanks het uitbreiden van de personele capaciteit is sprake van aanzienlijke doorlooptijden waardoor het omwisselen van diploma’s minimaal twee maanden duurt. Dit komt omdat het omwisselen van oude diploma’s een complex proces is dat met grote zorgvuldigheid moet worden uitgevoerd. Na ontvangst van een bestand van een exameninstituut (meestal bestaand uit duizenden dossiers met omwisselverzoeken), leest DUO de gegevens in en vindt controle plaats. Als sprake is van ontbrekende gegevens zoals incomplete BSN gegevens of verkeerde namen wordt een verzoek door DUO terug gestuurd naar het exameninstituut. Dat doet er dus verstandig aan gegevens direct correct aan te leveren. Na ontvangst van de (gecorrigeerde) gegevens verwerkt DUO deze in haar systeem. Steekproefsgewijs wordt daarnaast een deel van de gegevens door het CDFD gecontroleerd. Vervolgens print DUO de diploma’s en levert deze aan het exameninstituut.

Dit betekent niet dat de kandidaat uiterlijk twee maanden voor het aflopen van de overgangstermijn ook zijn examens al moet hebben behaald. Voor het verwerven van een Wft-diploma nieuwe stijl is van belang dat vóór het aflopen van de overgangstermijn (dus voor 1 april 2016) is voldaan aan twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat een kandidaat het PEplus diploma heeft behaald. Dit registreert DUO automatisch in haar systeem. De tweede voorwaarde is dat een exameninstituut het omwisselverzoek (dossier diplomahistorie) van een kandidaat heeft geregistreerd in het systeem van DUO. Het maakt niet uit in welke volgorde aan deze twee voorwaarden wordt voldaan. De daadwerkelijke uitgifte van het geprinte Wft-diploma kan dus ook na de overgangstermijn nog plaatsvinden.

DUO heeft om de diploma-uitgifte te versnellen de personele capaciteit en de printcapaciteit uitgebreid. Voorts onderzoekt DUO met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of gegevensverificatie door DUO via de Basisregistratie Personen (BRP) toegepast mag worden bij de uitgifte van certificaten en diploma’s. In dat geval kunnen de huidige handmatige controles vervallen waardoor de uitgifte van certificaten en diploma’s substantieel sneller zal verlopen.

In het kader van het inwisselen van de diploma’s vragen de leden van VVD-fractie hoe de administratieve rompslomp voor ondernemers kan worden verminderd.

Bij het inregelen van de omwisselactie is reeds zoveel mogelijk geprobeerd om onnodige handelingen te voorkomen. Ten eerste hoeft de adviseur in beginsel alleen kopieën in te leveren (dus geen gewaarmerkte kopieën of originele diploma’s). Ten tweede hoeft de adviseur geen kopieën in te leveren als hij of zij het omwisselverzoek doet bij het instituut waar het diploma destijds is gehaald. Slechts in uitzonderlijke situaties zal de adviseur het origineel moeten tonen, bijvoorbeeld bij het vermoeden van fraude of als een instituut niet meer over de gegevens beschikt en niet kan vaststellen of de adviseur een bepaald diploma of certificaat heeft behaald.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de tijdsduur van alleen het initiële examen Wft Vermogen is verlengd, wat de gevolgen daarvan zijn geweest voor mensen die voor 1 maart 2015 het examen hebben gemaakt en zijn gezakt en of ik bereid ben om de tijdsduur van alle modules te verlengen.

Het CDFD doet in het kader van kwaliteitsbeheer voortdurend onderzoek naar (de kwaliteit van) de verschillende examens. Op basis van deze analyses blijkt dat het op zichzelf niet noodzakelijk was de tijdsduur voor Wft-modules te verlengen. Vanaf 1 maart 2015 zijn wel de kenmerken van de meeste PEplus-examens gewijzigd als gevolg van de verwerking van de «actualiteiten 2015» in de examenvragen. Dat moment is aangegrepen om tegelijkertijd de maximale examentijd van het initiële Wft-examen Vermogen in overeenstemming te brengen met de twee – qua aantal vragen – vergelijkbare examens Inkomen en Pensioenen. Als gevolg daarvan is het initiële examen Vermogen verlengd met 15 minuten. Hierdoor kan bijvoorbeeld in voorkomende gevallen iets ruimer worden omgesprongen met de hoeveelheid tekst van de vragen en de bijlagen, hetgeen passender is bij de productie van deze examens. De verlenging van de examentijd heeft geen gevolgen voor kandidaten die het examen voor 1 maart 2015 hebben gemaakt.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat ik precies bedoel met «naar mijn beste inzicht» is de kwaliteit van de examens en aanverwante dienstverlening adequaat.

Ik heb twee organisaties gemandateerd om gezamenlijk invulling te geven aan de centrale Wft-examinering. DUO verzorgt de technische uitvoering van de centrale examenbank. Het CDFD verzorgt het inhoudelijk beheer van de centrale examenbank (borging van de kwaliteit en de kwantiteit van de examenvragen). Zowel DUO als het CDFD informeren het ministerie veelvuldig over hun werkzaamheden via rapportages en overleggen. Op deze wijze houd ik voortdurend de vinger aan de pols. Op basis van de verkregen informatie heb ik aangegeven dat de kwaliteit van de examens en aanverwante dienstverlening adequaat is.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of ik bereid ben om externe, onafhankelijke onderwijskundigen te laten kijken naar de inhoud van de verschillende Wft-examens aangezien er veel klachten zijn over de inhoud en of de juiste zaken wel worden getoetst en in ieder geval naar de Wft-examens met zeer lage slagingspercentages.

In het huidige constructieproces van examenvragen is externe onafhankelijke toetsing reeds geborgd. Concept examenvragen worden beoordeeld door onafhankelijk toetsdeskundigen van het CDFD en onafhankelijke externe inhoudsdeskundigen die het CDFD inschakelt. Deze inhoudsdeskundigen beoordelen vragen op het gebied van hun expertise en zijn ook werkzaam in dit gebied. Zij bekijken of de vraag inhoudelijk correct is en of de echte beroepspraktijk beschreven wordt (als het om competenties, vaardigheden en gedrag gaat). Daarnaast toetsen de inhoudsdeskundigen of de vraag is afgestemd op het niveau van een beginnend adviseur.

De leden van de VVD-fractie vragen verder waarom de slagingspercentages voor Wft Schadeverzekering Particulier en Zakelijk, Wft Consumptief Krediet en PEplus Vermogen zo laag zijn.

Het is niet mogelijk om per module één oorzaak aan te geven van deze relatief lagere slagingspercentages. Allerlei factoren kunnen hierbij een rol spelen. Mijn uitgangspunt is de professionalisering van de vakbekwaamheid en niet het percentage kandidaten dat slaagt. Desalniettemin hebben de modules met lagere slagingspercentages mijn aandacht. Ik heb daarbij de slagingspercentages over 2014 afgezet tegen de meest recente slagingspercentages. Op basis daarvan merk ik op dat in de maand februari 2015 het slagingspercentage 68,7% was (gebaseerd op 21.531 examens) en dat de slagingspercentages voor de afzonderlijke examens een stijgende lijn vertonen. Opleiders en kandidaten lijken te wennen aan de nieuwe examens.

In dit kader vragen de leden waarom de slagingspercentages van de PEplus-examens Adviseur Wft Pensioen en Adviseur Wft Vermogen zo verschillend zijn en in hoeverre de reeds eerder gestarte pilot voor Pensoenen hierin een rol speelt.

Het is aannemelijk dat het verschil in slagingspercentages tussen het PEplus-examen Pensioenen en het PEplus-examen Vermogen deels verklaard kan worden door de pilot die reeds heeft gedraaid voor Pensioenen. Vanaf 2014 worden in alle Wft-modules extra eisen gesteld aan competenties, vaardigheden en professioneel gedrag. Dat is voor alle modules nieuw, behalve voor de module Pensioenen, waaraan al eerder eisen werden gesteld. Daarom ligt de nadruk in het PEplus-examen voor Pensioenen op actualiteiten. Dit is het grote verschil tussen het PEplus-examen Pensioenen en het PEplus-examen Vermogen omdat in het laatstgenoemde examen de nadruk naast actualiteiten ligt op competenties, vaardigheden en professioneel gedrag.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of ik de klachten herken die zijn gedeeld op www.wftexamenloket.nl en wat de oplossingen zijn om hier iets aan te doen.

Het type ervaringen dat het ervaringsloket heeft verzameld herken ik omdat deze gedeeltelijk overeenkomen met de meldingen die kandidaten na hun examen doorgeven aan DUO via de zogenoemde Verklaring Ordentelijk Verloop (VOV).

Vaak zijn in de uitvoering voor de bedoelde ervaringen en meldingen al concrete oplossingen gevonden door het CDFD. Hierdoor is sprake van continue verbetering van de kwaliteit van de examenbank. Er zijn drie thema’s die regelmatig terugkomen bij de ervaringen en meldingen.

Men ervaart ten eerste soms onvoldoende aansluiting bij de eigen adviespraktijk. Er zijn echter verschillen tussen de diverse adviespraktijken, zoals bijvoorbeeld die van onafhankelijk financieel adviseurs en die van financieel adviseurs die bij aanbieders werken en tevens tussen de praktijken van de aanbieders en onafhankelijk adviseurs onderling. De auteurs zorgen ervoor dat bij de Wft-examens vragen aan de orde komen die betrekking hebben op de verschillende adviespraktijken.

Men geeft bovendien aan dat men soms te veel informatie in de vragen ervaart. Om de vragen zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de adviespraktijk komt het, met name bij de vragen die vaardigheden betreffen, inderdaad voor dat er in de casustekst veel informatie wordt gegeven. Om te voorkomen dat kandidaten met te veel tekst worden geconfronteerd is deze, ook gelet op meldingen van kandidaten, evenwel beperkt tot de relevante informatie en is de hoeveelheid informatie bovendien afgestemd op de tijdsduur van het examen.

Voorts komt het voor dat men meent dat de examenvraag en/of het antwoord niet juist is. Ondanks de verschillende kwaliteitscontroles die bij de ontwikkeling van de examenvragen worden uitgevoerd door toets- en inhoudsdeskundigen, is het inderdaad mogelijk dat een examenvraag onvolkomenheden vertoont. Bedacht moet worden dat voortdurend nieuw ontwikkelde vragen aan de examenbank worden toegevoegd. Tegelijkertijd merk ik op dat het merendeel van de meldingen na zorgvuldige bestudering toch geen aanleiding geeft om de vraag en/of de antwoorden inhoudelijk aan te passen. Desalniettemin stel ik deze meldingen zeer op prijs en neem ik ze zeer serieus, ook omdat ze soms wel degelijk tot verbetering leiden.

In het kader van klachten vragen de leden of ik de klachten over technische problemen bij de examenbank herken en welke verbeteringen kunnen worden aangebracht om deze klachten te verminderen.

Ik ben bekend met klachten over technische problemen bij de examenbank. Bij deze technische problemen moet een onderscheid worden gemaakt tussen technische problemen die optreden bij de toetslocaties van de exameninstituten en storingen bij de Centrale Examenbank (DUO).

Van het (overigens beperkte) aantal technische problemen doen de meeste zich voor bij de toetslocaties van de exameninstituten. Voor de inrichting van de toetslocaties en de bijbehorende technische infrastructuur (netwerk en hardware) gelden systeemeisen van DUO waaraan het exameninstituut moet voldoen. Desalniettemin blijkt in de praktijk dat het voorkomt dat er (tijdelijk) te weinig capaciteit op het netwerk van het exameninstituut beschikbaar is waardoor de internetverbinding onvoldoende bandbreedte heeft. Wanneer dit leidt tot een traag werkende computer dan kan het examen normaal worden voortgezet en afgerond. Wanneer door (technische) problemen examentijd verloren gaat kunnen de lokale toezichthouders de examentijd verlengen en zo de verloren examentijd compenseren. In overleg met exameninstituten zal DUO onderzoeken of verdere aanscherping van de systeemtechnische eisen een adequate oplossing kan bieden voor problemen die exameninstituten kunnen ondervinden. Een mogelijke verbetering is het verzwaren van de systeemeisen voor exameninstituten ten aanzien van de capaciteit van de internetverbinding.

Storingen bij de Centrale Examenbank zijn beperkt in aantal en van korte duur geweest. Bij 0,8% van de totaal afgenomen examens heeft een storing ten gevolge van de Centrale Examenbank plaatsgevonden. Deze storingen zijn ontstaan ten gevolge van een drietal geïsoleerde incidenten die snel konden worden verholpen zodat kandidaten er weinig hinder van hebben ondervonden. DUO monitort voortdurend de technische bereikbaarheid van het examenafnamesysteem. Gemeten over de periode juni 2014 tot maart 2015 is de gemiddelde beschikbaarheid van het examenafnamesysteem 99,44% met als laagste waarde 99,0% en hoogste waarde 99,63%. Gelet op het geringe aantal storingen hoeven geen verbeteringen aan de kant van de Centrale Examenbank te worden aangebracht, al is men natuurlijk wel voortdurend alert op eventuele verbeteringen en worden jaarlijks meerdere releases uitgebracht van de software onder meer om extra gebruikerswensen door te voeren.

Wat betreft de cesuur van de Wft-examens vragen de leden van de VVD-fractie ten opzichte van welke vergelijkbare examens de cesuur van 68% niet afwijkt en of dit niveau van cesuur niet gebruikelijk is voor examens met 100% multiple choice.

Bij examens in het (hoger) onderwijs en in het bedrijfsleven wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de methode die ook bij de Wft-examinering is gehanteerd. Het minimale kennisniveau om voor een examen te slagen, is meestal gesteld op beheersing van 60% van de lesstof (met als absolute ondergrens 55%). De cesuur wordt dan vervolgens nog gecorrigeerd voor de gokkans.

In het geval van een examen dat volledig bestaat uit vierkeuze-opgaven komt men zo tot een cesuur van 70% (60% + ¼ * 40%). De Wft-examens bevatten voor een deel driekeuze-antwoorden welke leiden tot een hogere gokkans en numerieke vragen welke leiden tot een lagere gokkans. Weging van de gokkansen en een correctie voor onvolkomenheden in een beperkt aantal opgaven in de examens heeft geleid tot een cesuur van 68% voor de Wft-examens. In het kader van kwaliteitszorg wordt gemonitord in hoeverre de samenstelling van de examens invloed heeft op de slagingskans van de kandidaat. Op basis daarvan heeft nog geen aanpassing hoeven plaatsvinden.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe de verhouding van de beoordeling van de drie onderdelen kennis, professioneel gedrag en vaardigheden is, waarom voor deze verhouding is gekozen en hoe de slagingspercentages van deze drie onderdelen bij de verschillende Wft-modules is.

Alle drie de onderdelen (kennis en begrip, competenties en vaardigheden en professioneel gedrag) zijn belangrijk voor een goed financieel advies. Concreet betekent dit dat een kandidaat niet alleen beoordeeld wordt op kennis, maar ook op de vaardigheid om deze kennis in klantadvies-situaties toe te passen alsmede op zijn of haar professionele en integere houding.

Hoeveel vragen per onderdeel worden aangeboden verschilt per examen. De examens zijn zo opgesteld dat de gestelde vragen de verschillende toetstermen examineren. Deze toetstermen zijn zorgvuldig samengesteld om een goede afspiegeling te krijgen van de vakpraktijk voor de verschillende modules.

Het aantal kennis- en begripsvragen en het aantal vaardigheden- en competentievragen dat wordt aangeboden is over het algemeen ongeveer gelijk per examen. Echter, omdat de vaardigheden- en competentievragen twee punten waard zijn en de kennis- en begripsvragen één punt, hebben de vaardigheden- en competentievragen de grootste invloed op de totaalscore. Gemiddeld worden per examen daarnaast twee vragen over professioneel gedrag aangeboden die daardoor relatief weinig invloed hebben op de totaalscore.

Dat bij de uiteindelijke samenstelling van het examen bepaalde onderdelen minder zwaar wegen dan andere onderdelen, betekent echter niet dat deze onderdelen niet belangrijk zijn. Daarnaast geldt ook dat de onderdelen niet geheel los van elkaar gezien kunnen worden. Voor het beantwoorden van de vragen bij het onderdeel vaardigheden en competenties is ook kennis en begrip over het betreffende vakgebied nodig. Kenmerken van de examens, zoals het aantal vragen per onderdeel, staan beschreven in de kandidaatsbrochure opgesteld door het CDFD. 1

In bijlage I bij deze antwoorden is een overzicht gegeven van de scoringspercentages per module per onderdeel over de eerste twee maanden van 20152. Het gaat hier steeds om het percentage behaalde punten van het totaal te behalen aantal punten op dat onderdeel. Over het algemeen geldt dat kandidaten minder goed scoren op het onderdeel vaardigheden en competenties dan op de andere twee onderdelen. Dit onderdeel is tevens het onderdeel dat het meest vernieuwend is ten opzichte van de oude eind- en toetstermen. Dat maakt de iets lagere scores verklaarbaar. Daarnaast merk ik op dat op alle onderdelen de scoringspercentages in 2015 omhoog zijn gegaan.

Voorts merken de leden van de VVD-fractie op dat veel klachten gaan over het feit dat het onderdeel «vaardigheden» te zwaar weegt en de kwaliteit van de vraagstelling slecht is en vragen wat ik van deze kritiek vindt.

Ik ken deze klachten maar deze zijn mijns inziens over het algemeen niet terecht. Binnen het systeem van kwaliteitszorg is veel ruimte ingericht voor toetsdeskundige en inhoudelijke controles. Deze controles vinden in eerste instantie plaats bij het constructieproces (het maken van vragen), maar ook daarna als er inhoudelijke meldingen op specifieke vragen komen. Alle input op examenvragen – in welke vorm dan ook – wordt meegenomen in de kwaliteitszorg. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk geborgd, dat in de examens alleen heldere en transparante vragen en antwoordopties voorkomen.

Met betrekking tot de klacht dat de vraag niet aansluit bij de praktijk van de adviseur merk ik op dat de in een examenvraag beschreven beroepssituatie niet voor iedere kandidaat herleidbaar zal zijn tot de eigen beroepspraktijk. Dit staat het kunnen beantwoorden van de examenvragen echter niet in de weg. De kennis die getoetst wordt in de PEplus-examens is actuele wet- en regelgeving.

De leden van de VVD-fractie willen daarnaast weten of opleidingsinstituten genoeg tijd hebben om hun materiaal en opleidingen aan te passen aan de nieuwe PE-actualiteiten en hoe hier in de komende jaren mee zal worden omgegaan.

De ervaring bij de overgang van 2014 naar 2015 leert dat opleidingsinstituten en het CDFD de eerste maanden van een nieuw kalenderjaar nodig hebben om de vastgestelde nieuwe actualiteiten te verwerken in de lesstof respectievelijk in de examenvragen van de centrale examenbank. Zo starten opleidingsinstituten aan het eind van elk kalenderjaar proactief met het verwerken van «nieuwe actualiteiten» in hun opleidingsmateriaal. Deze actualiteiten worden jaarlijks vastgesteld na consultatie van de markt. Van bepaalde relevante wet- en regelgeving is echter pas laat duidelijk hoe deze er precies uit komt te zien en wanneer deze in werking treedt. De inwerkingtredingsdatum van wetgeving is vaak de start van een nieuw kalenderjaar.

Gelet hierop ligt het in de rede hiervoor een vaste ingangsdatum vast te stellen die werkbaar is voor opleidingsinstituten en voor het CDFD. Met ingang van 2016 wordt deze vaste datum zoals hiervoor gesteld 1 april.

De leden vragen daarnaast waarom de slagingspercentages van MBO- en HBO-scholen voor de initiële examens onder het gemiddelde liggen, welke gevolgen de lage slagingspercentages hebben voor de MBO- en HBO-studenten, wat de gevolgen zijn voor de nieuwe instroom en of het klopt of in verband met de lage slagingspercentages wordt geadviseerd om de opleiding maar niet te gaan volgen.

De slagingspercentages van MBO- en HBO-scholen vertonen een stijgende trend. In de eerste maanden van 2015 bedroeg dit 28%, terwijl het in de tweede helft van 2014 nog 21% bedroeg. Ik maak daarbij wel de kanttekening dat het beeld enigszins vertekend kan zijn omdat studenten op eigen initiatief ook extra pogingen doen bij commerciële instituten, waarbij ze in de cijfers niet meer herkenbaar zijn als MBO- of HBO-student. Ook komt het sporadisch voor dat niet-MBO-studenten deelnemen aan een examenafname bij een instituut dat examenafnamen voor het MBO verzorgt. Een aantal opleidingen werkt samen met een commercieel exameninstituut. In het verleden was dat alleen om examens af te nemen, maar tegenwoordig ook om studenten voor te bereiden op het Wft-examen of om docenten te trainen. Soms bestellen studenten ook zelf lesstof of oefenvragen.

De slagingspercentages van MBO- en HBO-studenten liggen vermoedelijk lager dan het gemiddelde door een combinatie van factoren. Zo scoren MBO- en HBO-studenten doorgaans lager op vaardigheden en competenties omdat zij daarmee vanuit hun studie niet of nauwelijks in aanraking komen. De meeste kandidaten gaan vanuit een werkende positie een initieel Wft-examen afleggen, zodat de context bekend(er) zal zijn. Daarnaast hebben sommige MBO- en HBO-instellingen te kennen gegeven moeite te hebben gehad om hun curricula (tijdig) aan te passen aan de nieuwe wijze van examineren en om hun onderwijsmethodes aan te passen.

Ik kan niet inschatten of er een verband is tussen de relatief lage slagingspercentages, het aantal inschrijvingen voor de opleidingen en de nieuwe instroom op de arbeidsmarkt. Van invloed zal in ieder geval zijn de verwachting om een baan te vinden in de financiële sector. Sinds het begin van de crisis is het aantal banen in de financiële sector flink gekrompen. Verder is het mij niet bekend dat geadviseerd zou worden om de opleiding niet te volgen in verband met relatief lage slagingspercentages.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie waarom niet achteraf een klacht kan worden ingediend en wat een normale klachtenregeling bij vergelijkbare examens is.

Inhoudelijke meldingen over mogelijke onvolkomenheden in vragen kunnen examinandi direct na afloop van het examen doorgeven bij de surveillant via een Verklaring Ordentelijk Verloop (VOV). Examinandi kunnen echter ook op een later tijdstip (achteraf) een melding indienen bij het CDFD over mogelijke onvolkomenheden. Het nadeel daarvan is dat dit type meldingen vaak minder concreet is door het verstrijken van de tijd. Daardoor zijn deze vaak lastiger te beoordelen. Het heeft daarom de voorkeur dat examinandi gebruik maken van de VOV. Later ingezonden meldingen behandelt het CDFD op gelijke wijze als de VOV’s.

Bij vergelijkbare examens van private instituten en bij hogescholen en universiteiten, is een gangbare regeling dat klachten of bezwaren schriftelijk kunnen worden ingediend. Een bevoegd gremium neemt dan een gemotiveerd besluit over de klacht of het bezwaar. Vaak is dan ook een mogelijkheid tot beroep geregeld. Voor vergelijkbare publieke examens geldt dat hierop de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Tegen de vastgestelde opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor de examinering of toetsing kan geen beroep bij de rechter worden ingesteld. Omdat de beroepsmogelijkheid is uitgesloten, bestaat krachtens artikel 7:1 Awb ook geen recht om bezwaar in te dienen.

In het kader van bezwaar en beroep vragen de leden of het klopt dat tot 2014 wel van exameninstituten werd gevraagd om een bezwaar- en beroepsregeling te hebben, hoe deze regeling eruit zag en vanwaar het verschil met het huidige stelsel.

Van exameninstituten werd tot 2014 niet gevraagd een bezwaar- en beroepsregeling te hebben. Het CDFD stelde een dergelijke eis niet bij de accreditatie en had daartoe ook geen bevoegdheid. Hogescholen en universiteiten vallen onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Daarin zijn aan het College van beroep voor de examens bevoegdheden toegekend bijvoorbeeld inzake beslissingen over afgelegde examens.

Alle geaccrediteerde Wft-exameninstituten waren en zijn wel verplicht een regeling te hanteren voor klachten over de omstandigheden tijdens de examenafname.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre het klopt dat oudere deelnemers meer problemen hebben met het halen van het examen dan de jongere deelnemers en wat de reden van (eventueel) lagere slagingspercentages voor oudere deelnemers is.

De slagingspercentages van kandidaten ouder en kandidaten jonger dan 50 jaar verschillen, gemeten over de periode van februari 2014 tot en met februari 2015, niet noemenswaardig van elkaar. In totaal is 60,2% van de kandidaten ouder dan 50 jaar geslaagd en is 59,2% van de kandidaten jonger dan 50 jaar geslaagd.

De leden van de VVD-fractie vragen verder hoe de communicatie en samenwerking verloopt tussen de betrokken partijen, welk overleg er de afgelopen periode nog is geweest met de meest betrokken brancheorganisaties en wat uit dit overleg is gekomen.

Het Ministerie van Financiën, DUO en CDFD werken als een ketenorganisatie bij het inhoudelijke en het technisch beheer van de centrale examenbank. De communicatie en samenwerking verloopt goed.

Medewerkers van mijn ministerie en van het CDFD hebben in maart overlegd met de brancheorganisaties Adfiz, OvFD, CFD, NVGA en NVF. Daar is uitgekomen dat:

  • wordt bezien of gezakte kandidaten sneller of op andere wijze inzage in hun examen kan worden gegeven;

  • wordt bezien of de examens zouden kunnen afsluiten met een verwijzing naar de mogelijkheid melding te maken van een onvolkomenheid dan wel ruimte voor feedback;

  • genoemde brancheorganisaties bezien op welke wijze actuele ervaringen uit het ervaringsloket regelmatig kunnen worden gedeeld met het CDFD;

  • uiterlijk voor de zomer 2015 geconcludeerd moet worden of de overgangsperiode verlengd moet worden;

  • de brancheorganisaties zich actief zullen inzetten bij het benoemen van nieuwe actualiteiten voor de periode na 2015;

  • partijen met elkaar in gesprek blijven over de doorontwikkeling van het vakbekwaamheidsbouwwerk na de overgangsperiode.

Verder vragen de leden van deze fractie of het klopt dat bedrijven die op een Europees paspoort actief zijn in Nederland gebonden zijn aan de Wft-examinering, in hoeverre er sprake is van een gelijk speelveld en hoe de kwaliteit van de advisering wordt geborgd als deze bedrijven niet gebonden zijn aan de Wft-examering.

Het is op dit moment alleen mogelijk om in Nederland via een Europees paspoort actief te zijn in verzekeringsbemiddeling en -advies. Dit is geregeld in de richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling. In deze richtlijn is een aantal vereisten opgenomen inzake beroepsbekwaamheid. Zo dienen de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen te beschikken over passende kennis en bekwaamheid, als voorgeschreven door de lidstaat van herkomst van de tussenpersoon. Op dit moment vindt de herziening van deze richtlijn uit 2002 plaats. Een van de aandachtspunten van deze herziening is een aanscherping van de vakbekwaamheidseisen. Zo wordt er een mechanisme geïntroduceerd om te bewerkstelligen dat de kennis en vaardigheden actueel worden bijgehouden.

Voor financiële dienstverleners die adviseren in andere financiële producten dan financiële instrumenten zoals bijvoorbeeld beleggingsobjecten en kredieten aan consumenten is het niet mogelijk om door middel van een Europees paspoort actief te zijn in Nederland. Hiervoor zal de onderneming een vergunning moeten aanvragen bij de betreffende Nederlandse toezichthouder en gelden de Nederlandse eisen omtrent vakbekwaamheid. Dit betekent dat iedere financiële dienstverlener die adviseert over andere financiële producten dan financiële instrumenten, met uitzondering van adviseurs met een zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefenen, gebonden is aan de Nederlandse vakbekwaamheidseisen.

In sommige gevallen is het mogelijk dat de lidstaat van ontvangst bij grensoverschrijdende dienstverlening aanvullende minimumeisen stelt. Zo wordt het mogelijk op grond van de hypothekenrichtlijn om vanaf 21 maart 2016 als lidstaat van ontvangst bij het aanbieden van of bemiddelen in hypotheken aanvullende minimumeisen te stellen ten aanzien van kennis- en bekwaamheidsvereisten voor personeelsleden. Deze aanvullende minimumeisen zien onder andere op een adequate kennis van de wetten met betrekking tot kredietovereenkomsten voor consumenten en in het bijzonder betreffende consumentenbescherming, adequate kennis van en inzicht in de procedures voor het verwerven van het onroerend goed en adequate kennis van de markt in de desbetreffende lidstaat.

In dit kader vragen de leden van de VVD-fractie ook hoe de kwaliteit van het financieel advies in anderen landen is geborgd en welke andere EU-landen een vergelijkbaar systeem hebben als in Nederland.

Uit de database voor gereglementeerde beroepen van de Europese Commissie blijkt dat meerdere Europese landen advies over specifieke financiële onderwerpen in meer of mindere mate hebben gereglementeerd. Zo is het geven van advies over verzekeringen in Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slowakije, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk gereglementeerd en hetzelfde geldt voor advies over kredieten in de landen Frankrijk, Tsjechië en Zwitserland. Verder is het geven van advies over beleggingen in Frankrijk en het geven van advies over financiële planning/analyse in Slowakije en het Verenigd Koninkrijk gereglementeerd. Het beroep van financieel adviseur is alleen in Denemarken, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland als zodanig gereglementeerd. Zo mag een adviseur in Denemarken alleen wanneer hij voldoet aan de gestelde eisen advies geven over kredieten, deposito’s, verzekeringen, pensioenen en beleggingsproducten aan consumenten/cliënten. Uit de database blijkt verder dat geen ander EU-land een vergelijkbaar systeem heeft als Nederland. Om bovengenoemde gereglementeerde beroepen uit te mogen oefenen is vaak een diploma (niveau MBO of HBO) of een aantal jaren relevante werkervaring nodig. In sommige gevallen is een diploma en een aantal jaren relevante werkervaring noodzakelijk om het beroep uit te mogen oefenen.

De leden van de VVD-fractie wijzen op de brandbrief die de brancheorganisaties Adfiz, NVF, OvFD, NVGA en CFD op 10 februari 2015 hebben gestuurd aan de Tweede Kamer en vragen mij te reageren op de inhoud en de voorstellen van de betrokken brancheorganisaties.

Ik heb geconstateerd dat de inhoud en voorstellen uit de brief van de betrokken brancheorganisaties op sommige punten overeenkomen met vragen en voorstellen van de leden van de vaste commissie van Financiën voor dit schriftelijke overleg. Kortheidshalve verwijs ik naar de relevante antwoorden die ik op de schriftelijke vragen heb gegeven. Hieronder ga ik uitsluitend in op de thema’s waarover in het schriftelijk overleg geen vragen zijn gesteld.

Eén van de punten in de brief betreft het gevoel dat de overheid erop uit zou zijn om het aantal adviseurs te verminderen. Ik kan u verzekeren dat ik geen enkele intentie heb om het aantal adviseurs te verminderen. Ik heb slechts één doel voor ogen en dat is de bescherming van de consument. Bij de totstandkoming van het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk is dit als uitgangspunt genomen. De consument moet erop kunnen vertrouwen met een aantoonbaar vakbekwame adviseur te maken te hebben die de klant centraal stelt.

Een ander punt in de brief betreft het gebruik van rekenmachines. Naar aanleiding van klachten medio 2014 heeft DUO in de examenapplicatie een digitale rekenmachine geïntegreerd. Examenkandidaten kunnen hier gebruik van maken. Ook mag een exameninstituut op locatie eigen rekenmachines verstrekken mits deze niet programmeerbaar zijn. Indien kandidaten over deze rekenmachines klachten hebben kunnen zij zich wenden tot het exameninstituut.

Daarnaast werd opgemerkt dat relatief veel kandidaten zakten met een vijf. In september 2014 haalden inderdaad nog relatief veel kandidaten een vijf. Bedacht moet worden dat het gaat om de kandidaten met cijfers tussen de 4,5 en 5,4. Er worden alleen hele afgeronde cijfers toegekend. Sindsdien zijn de slagingspercentages in het algemeen gestegen. Op dit moment halen veel kandidaten een zes of hoger. Uit analyses van het CDFD blijkt dat de spreiding van examencijfers normaal verdeeld is.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie wat de organisaties die de grotere bedrijven in de financiële sector vertegenwoordigen vinden van de Wft-examinering (Verbond van Verzekeraars en Nederlandse Vereniging van Banken), of het klopt dat zij inmiddels ook knelpunten en problemen zien en op bepaalde punten aanpassingen willen en welk overleg het Ministerie van Financiën heeft met deze organisaties en wat de uitkomsten hiervan zijn.

Ik kan uiteraard niet namens de genoemde brancheorganisaties spreken. Via overleggen die mijn ministerie en het CDFD met deze organisaties voeren weet ik dat deze organisaties positief-kritisch tegenover de Wft-examinering staan. Zij onderschrijven de doelstelling van de diplomaplicht en de Permanente Educatie (opdat de klant een passend advies mag verwachten). Verder worden in deze overleggen over en weer aandachtspunten uitgewisseld om de overgang succesvol te laten verlopen. Daarnaast doen zich in de praktijk af en toe uitvoeringskwesties voor. Deze worden in overleg met het CDFD en DUO gezamenlijk opgelost, eventueel tezamen met de opleidings- en exameninstituten die deze bedrijven begeleiden in de overgangsfase. Het Verbond van Verzekeraars noch de Nederlandse Vereniging van Banken hebben mij concrete beleidsmatige aanpassingen voorgesteld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie vragen of op basis van de cijfers over 2014 nog steeds de verwachting is dat in de overgangsperiode 235.000 examens zullen worden afgenomen.

Voor de gehele overgangsperiode verwacht ik dat het gaat om circa 240.000 (her)examens. Tot en met 28 februari 2015 zijn 92.601 (her)examens afgenomen. Afgaande op prognoses van exameninstituten en het aantal inschrijvingen voor examens dat DUO registreert, neem ik aan dat tussen 1 maart 2015 en 31 december 2015 circa 150.000 (her)examens zullen worden afgenomen, hetgeen neerkomt op gemiddeld 15.000 (her)examens per maand. Het is mogelijk dat de verlenging van de overgangsperiode tot 1 april 2016 betekent dat extra (her)examens zullen worden afgelegd.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder of, en zo ja met hoeveel, deze slagingspercentages zijn gedaald met de invoering van de centrale examenbank.

Het gemiddelde slagingspercentage van de initiële Wft-examens lag in 2012 op 47% en in 2013 op 49%. Het slagingspercentage van de initiële Wft-examens lag in 2014, na de invoering van de centrale examenbank, op 52%. In de eerste twee maanden van 2015 is dit percentage opgelopen tot 64%. De slagingspercentages van de initiële Wft-examens zijn dus niet gedaald, maar gestegen na de invoering van de centrale examenbank. Overigens wijs ik er op dat de huidige uniforme centrale examens inhoudelijk niet goed te vergelijken zijn met de vroegere pluriforme decentrale examens.

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat het onderdeel competenties en vaardigheden over de gehele linie lager gescoord wordt dan op de overige onderdelen. Zij vragen de Minister nader toe te lichten hoe bijvoorbeeld adviesvaardigheden adequaat getoetst kunnen worden door het beantwoorden van vragen en of dergelijke vaardigheden ook nog in de praktijk worden beoordeeld. En mocht dit het geval zijn dan vragen zij zich af of deze beoordeling ook mee telt voor verkrijgen van een diploma. Ook vragen zij welke maatregelen door de sector genomen worden om de scores op dit onderdeel te verbeteren.

Het onderdeel vaardigheden en competenties is een nieuw onderdeel van de Wft-examens. Een kandidaat wordt niet alleen beoordeeld op kennis, maar ook op de vaardigheid om deze kennis in klantadvies-situaties toe te passen. De vragen op het onderdeel vaardigheden en competenties worden in schriftelijke casusvorm gesteld. In deze casussen wordt een specifieke klantsituatie beschreven. Vervolgens moet de kandidaat een aantal vragen beantwoorden die bij deze casus horen. Het kan gaan om het analyseren van de risico’s voor deze specifieke klant, het maken van berekeningen, het begrijpen en interpreteren van de gegevens uit de bijlagen en het vervolgens geven van passend advies op basis van deze elementen uit de casussen.

Ik heb de indruk dat opleiders meer aandacht zijn gaan schenken aan het leren toepassen van vaardigheden en het aanbrengen van samenhang tussen vakgebieden. Onder invloed van de Wft-examens nieuwe stijl zijn de opleidingsinstituten de theorie en praktijk meer geïntegreerd gaan behandelen. Het centrale examen stuurt dus niet alleen het leren van de examinandus maar ook het onderwijsaanbod.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Naar aanleiding van de brief van de Minister van Financiën inzake de Centrale Wft examinering dd. 5 november 2014 constateren de leden van de SP-fractie dat hoewel er een flinke verbetering waar te nemen is in de slagingspercentages ten opzichte van de voorgaande periode, er nog steeds sprake is van slagingspercentages die niet veel hoger uitkomen dan 50%. Deze leden vragen hoe dit te verklaren is. Ligt dit bijvoorbeeld aan een te hoge moeilijkheidsgraad van de examinering, of dient de verklaring gezocht te worden bij het kennisniveau van de kandidaten.

Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag, heb ik de slagingspercentages over 2014 afgezet tegen de meest recente cijfers. Op basis daarvan merk ik op dat in de maand februari 2015 het totale slagingspercentage (voor Wft initieel- en PE- examens) 68,7% was, gebaseerd op 21.531 examens.

Voor geen van de PEplus-modules lag het slagingspercentage in februari onder de 50%. Het laagste slagingspercentage voor de PEplus-modules lag op 52,4% voor de module Hypothecair Krediet. Bij de initiële modules lag het slagingspercentage voor drie modules onder de 50% (Hypothecair Krediet 31,4%, Schade Zakelijk 48,6%, Vermogen 48,9%).

Het gemiddelde slaginspercentage voor de initiële examens is gestegen sinds de invoering van de centrale examenbank. Het gemiddelde slagingspercentage van de initiële Wft-examens lag in 2012 op 47% en in 2013 op 49%.

Over een verklaring voor de (relatief lage) slagingspercentages kan ik alleen maar speculeren. Ik vermoed dat de toevoeging van het nieuwe onderdeel vaardigheden en competenties hiermee samen kan hangen. Dat de slagingspercentages voor de meeste modules een stijgende lijn vertonen, zou kunnen komen doordat de opleiders en kandidaten langzaam maar zeker wennen aan de nieuwe examens.

De leden van de fractie van de SP ontvangen regelmatig klachten van vooral veel ZZP-ers die moeite hebben met de frequentie van de af te leggen examens en de bijbehorende kosten. Zij vragen zich af in hoeverre bij de totstandkoming van de regels rekening gehouden wordt met kleine zelfstandigen in vergelijking met grotere bedrijven.

Bij de totstandkoming van de regels is de bescherming van de klant als uitgangspunt genomen. Of de klant financieel geadviseerd wordt door een medewerker van bijvoorbeeld een grootbank of door een zzp-er mag geen verschil uitmaken voor het vakbekwaamheidsniveau van de adviseur. In beide gevallen moet de klant er op kunnen vertrouwen met een aantoonbaar vakbekwame adviseur te maken te hebben. Ik vind het gerechtvaardigd om van elke financieel adviseur te verlangen dat hij regelmatig tijd en geld investeert in het actueel houden van zijn vakbekwaamheid.

Verder vragen de leden van de fractie van de SP aandacht voor de verschillende signalen vanuit het werkveld waaruit blijkt dat sommige vragen die bij de examinering worden gesteld te weinig aansluiten bij de praktijk waar de mensen van wie de signalen afkomstig zijn dagelijks in werken. Zij vragen zich af of ik deze signalen herken en of ik bereid ben nader onderzoek te doen en te kijken in hoeverre de wijze van examinering aansluit bij de praktijk.

Ik ken deze signalen maar ik vind ze in het algemeen niet terecht. Nieuwe examenvragen worden gemaakt door mensen met inhoudelijke vakkennis en worden, alvorens ze in de examenbank worden opgenomen, onder andere beoordeeld door andere inhoudsdeskundigen die het CDFD adviseren en die de vraag beoordelen op de inhoud. Deze inhoudsdeskundigen zijn werkzaam op het gebied van hun expertise en bekijken of de vraag inhoudelijk correct is en als het om competenties, vaardigheden en gedrag gaat of de echte beroepspraktijk beschreven wordt. Bovendien controleren ze of het niveau van de vraag is afgestemd op dat van een beginnend beroepsbeoefenaar.

Als het CDFD concrete meldingen ontvangt over het niet aansluiten van bestaande examenvragen bij de praktijk van de adviseur dan vindt uiteraard nader onderzoek plaats in samenspraak met controleurs die voor het CDFD kwaliteitscontroles uitvoeren en zelf werkzaam zijn in de praktijk. Dit kan leiden tot aanpassing van één of meer vragen waardoor deze sterker aan de praktijk gerelateerd worden.

Overigens wijs ik er op dat de eind- en toetstermen destijds na consultatie van marktpartijen zijn vastgesteld in werkgroepen met vertegenwoordigers uit de praktijk. Ze zijn gebaseerd op een gemiddeld takenpakket van een gemiddelde adviseur. Vandaar dat er altijd examinandi zullen zijn die de praktijk gerelateerde vragen niet herkennen. In de werkgroepen die de modules hadden opgesteld, zaten destijds – naast mensen uit de opleidingswereld – overigens mensen met een bank-, intermediair- en verzekeraarsachtergrond.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of ik iets herken in de veelgehoorde klacht dat het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening aantoonbare fouten in de beoordeling niet serieus neemt en geen bereidheid toont om het behaalde cijfer aan te passen.

Deze klacht bereikt mij soms ook, maar acht ik niet terecht. Het CDFD kan een behaald cijfer niet aanpassen omdat de examenuitslag direct definitief is. Hierdoor is het niet mogelijk om na afloop van een examen een vraag die nog vakinhoudelijke of toetstechnische onvolkomenheden bevat, met terugwerkende kracht uit het examen te halen. Omdat de kandidaat hiervan zo min mogelijk hinder mag ondervinden is een correctiefactor in de cesuur (zak/slaaggrens) ingebouwd van 2%.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie merken op dat de slagingspercentages tot en met september 2014 aanmerkelijk hoger zijn dan de percentages tot en met mei 2014. De leden van de CDA-fractie vragen wat de oorzaken zijn van deze hogere percentages.

De slagingspercentages vertonen in de periode mei tot en met september 2014 een stijgende lijn die ook na september doorzet. Ik constateer dat in de maand februari 2015 het totale slagingspercentage (Wft initieel- en PE-examens) 68,7% was, gebaseerd op 21.531 examens. Een mogelijke oorzaak is dat opleiders en kandidaten langzaam maar zeker wennen aan de nieuwe examens.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom er geen mogelijkheid is om in beroep te gaan tegen bijvoorbeeld de examenuitslag.

De examenuitslag is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De examenuitslag houdt een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling in die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Volgens artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb kan geen beroep bij de rechter worden ingesteld tegen een dergelijk besluit. Omdat de beroepsmogelijkheid is uitgesloten, bestaat krachtens artikel 7:1 Awb geen recht om bezwaar tegen de uitslag in te dienen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het in de lijn der verwachting ligt dat de legestarieven de aankomende jaren zullen gaan stijgen. Zij vragen ook of er daarnaast bij een (eventuele) stijging van de tarieven ook rekening gehouden wordt met kleine financiële ondernemingen die deze leges moeten «ophoesten». En zo ja, op welke manier wordt hier rekening mee gehouden.

Ik sluit niet uit dat het legestarief vanaf 2016 zal stijgen. Het verwachte jaarlijkse aantal (her)examens zal na de overgangsperiode lager zijn dan het gemiddelde jaarlijkse aantal (her)examens tijdens de overgangsperiode. De inkomsten uit leges en de uitgaven aan centrale examinering dienen over de jaren heen in balans te zijn. Dit zal waarschijnlijk leiden tot een stijging van het legestarief.

Exameninstituten betalen per afgenomen examen een uniform legestarief aan de Staat. De examenprijzen die exameninstituten in rekening brengen komen via marktwerking tot stand. De exameninstituten komen deze prijzen overeen met hun klanten (grote en kleine ondernemingen die hun medewerkers examens laten afleggen).

In het kader van de aanpassing van de cesuur door het CDFD van 70% naar 68% vragen de leden van de CDA-fractie of het klopt dat de Minister er vanuit gaat dat 2% van de vragen niet aan de kwaliteitseisen voldoet.

Door het vervroegen van de definitieve uitslag voor de kandidaat is per 1 september 2014 de voorlopige uitslag komen te vervallen. Hierdoor is het niet meer mogelijk om na afloop van een examen een vraag die nog vakinhoudelijke of toetstechnische onvolkomenheden bevat, met terugwerkende kracht uit het examen te halen. Omdat de kandidaat zo min mogelijk hinder mocht ondervinden van deze wijziging, is gekozen voor een bijstelling van 2% op de cesuur.

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij het ervaringsloket Wft 400 ervaringen binnen zijn gekomen over Wft-examinering. Eén van de opvallende zaken die naar voren kwam was dat er veel kritische feedback is op de wijze van toetsing van adviesvaardigheden. De leden van de CDA-fractie vragen wat ik hieraan ga doen.

Kritische feedback, zoals ervaringen uit het ervaringsloket, neem ik ter harte. Alle input op examenvragen – in welke vorm dan ook – wordt meegenomen in de kwaliteitszorg. Over de toetsing van adviesvaardigheden merk ik op dat dit gebeurt aan de hand van een beschreven klantsituatie. Op basis van deze klantsituatie moet de kandidaat een aantal vragen beantwoorden. Het kan gaan om het analyseren van de risico’s voor deze specifieke klant, het maken van berekeningen, het begrijpen en interpreteren van de gegevens uit de bijlagen en het vervolgens geven van passend advies op basis van deze elementen. Het kwaliteitsbeheer hierop is intensief, evenals op de andere onderdelen van het examen.

De leden van het CDA-fractie vragen hoe de Minister de abstracte eind- en toetstermen concreter gaat vertalen waardoor opleidingen hun lesstof beter kunnen aanpassen aan de Wft-examinering. Vooral op het gebied van Vaardigheden en Competenties speelt dit abstracte een rol.

Voor het vaststellen van eind-en toetstermen en voor het op basis daarvan laten ontwikkelen van examenvragen ben ik verantwoordelijk. De markt is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van lesstof. Initiatieven voor het preciseren van de eind-en toetstermen, naast de toelichting die reeds bij de eind- en toetstermen is gegeven, worden door mij verwelkomd. Op dit moment ontwikkelt Ecabo bijvoorbeeld een servicedocument in het kader van de invulling van de beroepskwalificaties.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de Minister het eens is met de twijfels van de brancheorganisatie over de kwaliteit van de vraagstelling op het gebied van Vaardigheden en Competenties.

Ik ben van mening dat de twijfels van brancheorganisaties over de kwaliteit van de vragen die betrekking hebben op Vaardigheden en Competenties onterecht zijn. Het onderdeel vaardigheden en competenties is een nieuw onderdeel van de Wft-examens. De vragen op het onderdeel vaardigheden en competenties worden in casusvorm gesteld. In deze casussen wordt een specifieke klantsituatie beschreven. Vervolgens moet de kandidaat een aantal vragen beantwoorden die bij deze casus horen. Het kan zoals hierboven gesteld gaan om het analyseren van de risico’s voor deze specifieke klant, het maken van berekeningen, het begrijpen en interpreteren van de gegevens uit de bijlagen en het vervolgens geven van passend advies op basis van deze elementen. Zowel opleiders als kandidaten moesten wennen aan dit vernieuwend aspect waarbij het klantbelang en het passende advies centraal staat. Eventuele feedback op kwaliteit van vragen wordt doorlopend zorgvuldig bestudeerd en waar nodig verwerkt en dat geldt ook voor de andere analyses die CDFD doet van de examenvragen. Deze geven mij geen aanleiding te twijfelen aan de kwaliteit van de vragen met betrefkking tot vaardigheden en competenties.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich af op welke manier ik betrokken ben bij het maken van de examenvragen.

Ik ben verantwoordelijk voor het (laten) maken van de examenvragen. Ik laat mij hierbij ondersteunen door het CDFD en haar experts.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan verduidelijken waaruit het PE-examen nou precies bestaat omdat hier nog veel onduidelijkheid over bestaat. Zij vragen of het klopt dat het dus geen periodiek herexamen is maar een examen dat uitsluitend gaat over de actualiteit op het betreffende financiële terrein.

Na de overgangsperiode zullen er PE-examens zijn die inderdaad uitsluitend gaan over actualiteiten. Tijdens de overgangsperiode zijn er echter de zogenaamde PEplus-examens. Een PEplus-examen bestaat, naast vragen over actualiteiten, ook uit vragen over de eisen die er in het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk bij zijn gekomen in de vorm van vaardigheden, competenties en professioneel gedrag. Deze aanvullende elementen worden veelal in de vorm van praktijkcasussen getoetst. Deze casussen toetsen niet de bestaande kennis van de kandidaat, maar de wijze waarop de kandidaat met de kennis in de praktijk omgaat (de vaardigheden en competenties om te komen tot een passend advies). Na de overgangsperiode, die ik tot 1 april 2016 zal verlengen, worden in de PE-examens dus alleen nog vragen gesteld over actualiteiten.

Betreffende de prijzen die exameninstituten berekenen voor het omwisselen van diploma’s en certificaten vragen de leden van de CDA-fractie of ik mogelijkheden heb om in te grijpen, mocht het zo zijn dat de prijzen de komende jaren gaan stijgen. Dit met in het achterhoofd de kosten die kleine financiële ondernemingen moeten maken.

Het omwisselen van oude Wft documenten kan alleen gedurende de overgangsperiode. Van prijsstijging voor omwisselacties de komende jaren kan dus geen sprake zijn. De prijzen van de omwisselactie worden door marktwerking bepaald. Sommige instituten doen het gratis als onderdeel van een commerciële strategie. Andere instituten vragen ruim € 75 als een kandidaat een speciale en snelle dienstverlening wil hebben.

De leden van de CDA-fractie vragen of het voornemen van de Minister om op vaardigheden en competenties te blijven toetsen ook effect heeft op het aantal MBO- en HBO-opleidingen die Wft-examens aanbieden.

Ik heb geen aanwijzingen dat het toetsen van vaardigheden en competenties van invloed is op het aantal MBO- en HBO-opleidingen dat Wft-examens aanbiedt.

De leden van de CDA-fractie vragen of er op dit moment al signalen zijn dat de grenzen van de capaciteit worden getreden waardoor niet alle adviseurs voor 1 januari 2016 zijn gecertificeerd. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie hoe lang de omzetting van diploma’s normaal gesproken in beslag neemt. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe lang het in de praktijk duurt dat DUO de diploma’s terug stuurt naar de exameninstituten. De termijn hiervoor is 5 weken maar klopt de termijn ook met de praktijk.

Tot slot vragen de leden van de fractie van het CDA op welke manier contact kan worden opgenomen met DUO omtrent het omwisselen en terugsturen van diploma’s.

Ik heb geen signalen ontvangen over capaciteitsproblemen betreffende de centrale examinering. De exameninstituten voorzien ook geen capaciteitstekort. Uiteraard houd ik het aantal aanmeldingen en de beschikbare examencapaciteit goed in de gaten. Hoe lang een diploma-omwisseling duurt, is afhankelijk van de snelheid waarmee een kandidaat zijn PEplus-examen weet te halen en de snelheid van fiattering van het omwisseldossier (beoordeling diploma-historie) door het exameninstituut.

Pas wanneer aan beide voorwaarden is voldaan ontstaat een diplomarecht. Dit wordt door DUO automatisch geregistreerd in het informatiesysteem van de Centrale Examenbank (JUNO). Op basis van deze registratie print DUO binnen de streeftermijn van vijf weken het diploma waarna het wordt geleverd aan het exameninstituut.

In de praktijk kan de duur van de levering van een diploma langer zijn dan vijf weken. Een en ander is met name afhankelijk van het percentage van foutief aangeleverde persoonsgegevens voor de formele tenaamstelling van diploma’s door de exameninstituten en de snelheid waarmee zij geconstateerde fouten herstellen in de administratie en de terugmelding aan DUO. Kandidaten dienen omtrent het omwisselen en terugsturen van diploma’s contact op te nemen met hun exameninstituut. Het exameninstituut draagt de verantwoordelijkheid voor het uitreiken van de documenten en voor de juistheid van de persoonsgegevens die in de administratie worden opgenomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie stellen vast dat de slagingspercentages die de Minister in zijn brief van 26 januari 2015 noemt, op de PEplus-examens na, verbeterd zijn ten opzichte van de stand van zaken die de Minister in november 2014 de Kamer heeft toegezonden. De leden van de PVV-fractie merken echter op dat dit niet voor alle modules geldt. Zo zien we dat de slagingspercentages voor de modules Wft Inkomen, PEplus Adviseur Wft Basis, PEplus Adviseur Wft Consumptief Krediet, PEplus Adviseur Wft Schadeverzekering Particulier en PEplus Adviseur Wft Vermogen zijn verslechterd. Het slagingspercentage van december 2014 is voor de module PEplus Adviseur Wft Vermogen zelfs vier maal zo laag ten opzichte van het slagingspercentage van maart 2014. De leden van de PVV-fractie willen graag per module weten wat de oorzaak hiervan zou kunnen zijn.

Het is niet mogelijk om per module één oorzaak aan te geven van deze relatief lagere slagingspercentages. Allerlei factoren kunnen hierbij een rol spelen. Mijn uitgangspunt is de professionalisering van de vakbekwaamheid. Desalniettemin hebben de modules met lagere slagingspercentages mijn aandacht. Ik heb daarbij de slagingspercentages over 2014 afgezet tegen de meest recente cijfers. Daaruit merk ik op dat in de maand februari 2015 het slagingspercentage 68,7% was (gebaseerd op 21.531 examens) en dat de slagingspercentages voor de afzonderlijke vakbekwaamheidsexamens een stijgende lijn vertonen. Opleiders en kandidaten lijken te wennen aan de nieuwe examens.

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de herkansingen mee zijn genomen in de slagingspercentages die ik heb toegestuurd. De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een compleet nieuw overzicht van de slagingspercentages exclusief de herkansingen (graag per maand weergeven).

In bijlage II is een tabel opgenomen met de slagingspercentages bij de eerste poging per module3. Ik merk op dat deze slagingspercentages niet veel verschillen van de standaard slagingspercentages inclusief de herkansingen. Over het algemeen zijn de slagingspercentages iets hoger als alleen gekeken wordt naar de eerste pogingen. Dit is te verklaren doordat de slagingspercentages bij herkansingen iets lager zijn dan de slagingspercentages bij eerste pogingen. Dat wordt mogelijk verklaard doordat de best scorende kandidaten normaal gesproken geen herexamen doen. Om het overzichtelijk te houden zijn de weergegeven slagingspercentages niet uitgesplitst per maand. Voor enkele modules zijn in sommige maanden bovendien maar zeer weinig eerste pogingen gedaan waardoor de slagingspercentages niet significant zijn.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de redenen zijn dat de Hanzehogeschool Groningen de Wft-examens niet aan de kwaliteitseisen vond voldoen. Op welke onderdeden voldeden de Wft-examens niet aan de kwaliteitseisen. Ook vragen de leden van de PVV-fractie of het bekend is welke andere hogescholen en commerciële instellingen inmiddels om dezelfde reden zijn gestopt met het aanbieden van Wft-examens of het voornemen hebben om dit te doen.

De Hanzehogeschool Groningen maakte tot de introductie van de centrale examinering zelf Wft-examens op basis van eigen kwaliteitseisen. In juni 2014 stelde deze hogeschool dat de centrale Wft-examens niet aan de kwaliteitseisen voldoen die de Hanzehogeschool Groningen tot en met 2013 aan de eigen examens stelde. Ik merk hierover op dat de overstap naar centrale examens juist is gemaakt om op basis van uniforme kwaliteitseisen te komen tot uniforme examens die op basis van een uniforme normering worden beoordeeld. Ook voor andere voormalige examenproducenten zal dus (kunnen) gelden dat de nieuwe kwaliteitseisen voor de centrale examens afwijken van eigen kwaliteitseisen die men tot 1 januari 2014 hanteerde.

De Hanzehogeschool is destijds tijdelijk gestopt met de afname van Wft-examens. Thans nemen alle geaccrediteerde instituten Wft-examens af. Van een eventueel voornemen om daarmee te stoppen is mij niets bekend.

Daarnaast stellen de leden van de PVV-fractie vast dat er inmiddels een hoop vragen uit de vragenbank zijn verwijderd, aangepast of bijgesteld. De leden van de PVV-fractie vragen om wat voor soort vragen het hier gaat en om welke reden(en) deze zijn verwijderd of aangepast.

Naast het doorlopend beheer zijn in de zomer van 2014 alle vragen over professioneel gedrag en over competenties en vaardigheden opnieuw beoordeeld en waar nodig aangescherpt. Deze vragen worden in casusvorm gesteld, waarin een situatie wordt beschreven die regelmatig voorkomt in de beroepspraktijk van een gemiddeld beginnend financieel adviseur. Daarna volgen meerdere vragen over handelingen die de adviseur moet doen of laten. Met name ten aanzien van dit type vragen zijn – vooral bij de start van de examenbank vorig jaar – kritische signalen ontvangen. Deze signalen heb ik ter harte genomen. Dit heeft er onder andere tot geleid dat – waar nodig – vragen bijgesteld zijn op basis van aangescherpte richtlijnen, zoals alleen het vermelden van informatie die relevant is, een meer herkenbare aansluiting met de beroepspraktijk en bijvoorbeeld duidelijker instructies over hoe bedragen afgerond moeten worden (in het geval van numerieke vragen).

Voorts vragen de leden van de fractie van de PVV wat er precies met de klachten die via het Ervaringsloket Wft zijn binnengekomen gedaan zal worden. Zij vragen of ik per klacht (Kamerstuk 32 545, nr.22, blz. 4) aan kan geven hoe hiermee omgegaan zal worden.

De ervaringen worden ingediend bij het ervaringsloket. De brancheorganisaties analyseren de ervaringen en bepalen hoe zij hiermee omgaan. De informatie is op mijn verzoek tweemaal gedeeld met medewerkers van mijn ministerie en het CDFD. De brancheorganisaties hebben ervoor gekozen dat in geaggregeerde vorm te doen. De individueel gemelde ervaringen/klachten zijn mij niet bekend. Ik kan er daarom niet op ingaan. De ontvangen geaggregeerde informatie betrek ik bij het systeem van kwaliteitszorg. Specifieke meldingen op examenvragen die het CDFD ontvangt via de VOV’s (Verklaring Ordentelijk Verloop) worden – waar mogelijk – aangevuld met de geaggregeerde bevindingen uit het ervaringsloket. Deze gebundelde input wordt meegenomen in de beoordeling van de inhoudelijke meldingen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de Minister in de beantwoording van een eerder schriftelijk overleg voor wat betreft de Wft-examinering (Kamerstuk 32 545, nr. 19 ) heeft aangegeven dat het geven van inzage aan iemand die lager dan een 3,5 heeft gescoord zinloos is. Zij vragen of ik dit kan toelichten en kan aangeven welke mogelijkheden er zijn er om deze personen alsnog inzage te geven gelet op de kosten die het met zich meebrengt.

Het geven van inzage is bedoeld om de kandidaat inzicht te geven welke elementen van het examen hij of zij nog onvoldoende beheerst. Dan weet de kandidaat waarop deze zich beter moet voorbereiden bij een herexamen. Als een kandidaat lager scoort dan een 3,5 dan heeft deze geen inzage nodig om inzicht te verwerven waarop hij of zij zich beter voor moet bereiden, omdat dat dan waarschijnlijk nagenoeg alle elementen van het examen (kennis en begrip, professioneel gedrag alsmede vaardigheden en competenties) zullen zijn. Ik acht het daarom niet zinvol om de doelgroep voor inzage uit te breiden. Daarnaast vind ik het onwenselijk omdat hierdoor de kosten samenhangend met de centrale examinering flink zouden toenemen. Ten slotte neemt ook het risico toe op het bekend worden van vragen en antwoorden.

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat in de uitslagen binnenkort gedetailleerde feedback zal worden opgenomen. Deze leden vragen wat de stand van zaken hiervan is.

Kandidaten ontvangen binnen 48 uur nadat het examen is afgerond per mail de uitslag van DUO. In deze mail wordt aangegeven of de kandidaat geslaagd of gezakt is en wat het cijfer is. Momenteel wordt in deze mail in een feedbacktabel aangegeven hoeveel procent van de punten de kandidaat voor de verschillende onderdelen heeft behaald. Afhankelijk van het aantal punten dat voor elk onderdeel kan worden behaald, kan de kandidaat bepalen of en aan welk onderdeel meer aandacht moet worden besteed. Het CDFD beziet of de feedback nog gedetailleerder kan worden gegeven. Meer inzicht maakt het bieden van inzage van examens in de toekomst wellicht minder noodzakelijk of overbodig.

Ten slotte stellen de leden van de PVV-fractie vast dat per 1 september 2014 de maatregel dat de definitieve uitslag binnen 48 uur na het afleggen van het examen versterkt zou gaan worden is ingevoerd. Deze leden vragen in hoeverre dit tot nu toe is gerealiseerd.

Het binnen 48 uur verstrekken van de definitieve uitslag is per 1 september 2014 volledig gerealiseerd. In de praktijk ontvangen de kandidaten de uitslag zelfs binnen 24 uur.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie vragen of het CDFD op schema ligt met het aanvullen van de examenbank tot minimaal 4100 toetsvragen voor eind 2015. Aangezien het huidige beperkte aantal vragen in de Examenbank er voor zorgt dat ook het aantal voorbeeldvragen beperkt is en dat er weinig ruimte is voor het geven van terugkoppeling aan kandidaten over de gemaakte examens, waardoor ze niet kunnen leren van hun fouten.

Ik wil er op wijzen dat er geen verband is tussen het aantal vragen in de examenbank en het aantal voorbeeldvragen op de CDFD-site. Deze voorbeeldvragen zijn namelijk uitsluitend gemaakt om kandidaten kennis te laten maken met de verschillende vraagsoorten in de examenbank. Omdat pas medio 2014 kon worden gestart met de aanvulling, zal deze anders worden gespreid in de tijd. De aanvulling van de examenbank met nieuwe examenvragen ligt op schema om de komende periode at random unieke Wft-examens te kunnen blijven genereren.

De leden van de D66-fractie vragen wat er gedaan kan worden om het aantal examenvragen sneller door te laten groeien naar het beoogde aantal van 6.000.

Ik zie geen mogelijkheden tot versnelde groei. Het proces van productie, controle en onderhoud van examenvragen is complex en vergt inzet van schaars beschikbare expertise. Gelet hierop is een geleidelijke groei met een evenwichtige spreiding in de tijd helaas aangewezen omdat anders de kwaliteit onvoldoende kan worden geborgd.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie of ik gehoor ga geven aan de suggestie van Adfiz om in het examen een slotvraag op te nemen, waarin de kandidaat wordt gevraagd naar eventuele opmerkingen of klachten over de inhoud van het examen.

Het ministerie heeft met een aantal brancheorganisaties gesproken over onder meer deze suggestie. In overleg met DUO wordt bezien wat er technisch mogelijk is of kan worden gemaakt. Gedacht kan worden aan een verwijzing naar de mogelijkheid om na het examen eventuele opmerkingen over examenvragen door te geven via een Verklaring Ordentelijk Verloop (VOV). Een slotvraag opnemen met ruimte voor opmerkingen zou kunnen betekenen dat de tijdsduur van het examen wat moet worden verlengd (tenzij geaccepteerd wordt dat alleen examinandi die tijd over hebben een dergelijke slotvraag kunnen invullen). In dat geval nemen de kosten voor exameninstituten toe omdat zij examenafnameplekken langer moeten boeken. Zij zullen deze kostenverhoging proberen door te berekenen aan hun klanten waardoor de examenprijs zal stijgen. Daarnaast zal een uitbreiding van de examentijd ten koste gaan van de capaciteit van de examenafnamelocaties.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister in juli 2014 aangaf dat de MBO- en HBO-studenten ca. 10% uitmaakten van het totaal aantal examenkandidaten en dat de Minister nu aangeeft dat dit percentage ca. 5% is. Deze leden vragen wat de oorzaak is van deze daling en vragen of dit ook een daling is in absolute aantallen. Ook vragen zij of ik voorzie dat het aandeel MBO- en HBO-studenten in de toekomst weer zal stijgen.

In absolute zin is er geen sprake van een daling van het aantal MBO- en HBO- examenkandidaten. De daling is slechts relatief omdat het totale aantal afgelegde (her)examens fors is gestegen. In februari 2014 werden er bij MBO- en HBO-instellingen bijvoorbeeld 154 examens afgenomen en in februari 2015 waren dat er 182. In zijn algemeenheid kunnen door de kleine populatie geen significante conclusies worden getrokken. Over de toekomstige ontwikkeling van het aandeel van MBO- en HBO-studenten in het totaal aantal examenkandidaten heb ik geen informatie. De ontwikkeling van het aantal banen in de financiële sector zal hierbij mijns inziens echter een belangrijke rol spelen.

Deze leden vragen ook wanneer het servicedocument met nadere explicitering van de eind- en toetstermen beschikbaar zal zijn voor opleiders, gegeven dat de slagingspercentages met name van MBO en HBO studenten, nog steeds bijzonder laag liggen.

Het servicedocument is een initiatief van Ecabo. Naar ik begreep wordt er naar gestreefd het document in de loop van het komende kwartaal gereed te hebben.

Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 of ik kan reageren op het bericht van AM: dat het Ministerie van Financiën en CDFD AM: ertoe bewogen hebben de sectie examenvragen op amweb te verwijderen. Deze leden vragen of het klopt dat veel opleiders in de praktijk druk bezig zijn de examenvragen te verzamelen en te delen om hiermee de eigen adviseurs te trainen voor de examens.

Omdat het auteursrecht op de examenvragen is voorbehouden door de Staat hebben het ministerie en CDFD AM:web inderdaad bewogen te stoppen met het initiatief waarbij examenkandidaten werden opgeroepen vragen uit hun Wft-examen te publiceren op een pagina van AM:web.

Hiermee werd namelijk inbreuk op auteursrecht gefaciliteerd, hetgeen via extra kosten voor het maken van nieuwe vragen zou leiden tot hogere kosten voor de gemeenschap en de deelnemers.

Overigens is het een bekend fenomeen in de wereld van opleiden en examineren dat opleiders informatie verzamelen om hun eigen kennis en ervaring uit te breiden. Het verzamelen kan gebeuren door docenten examens af te laten leggen, door examinandi te vragen naar de inhoud van de centrale examens en door het volgen van discussies hierover op social media. Opleiders verwerken verkregen informatie in hun trainingen en in hun opleidingsmateriaal.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen veel signalen van mensen die al langere tijd werkzaam zijn in de financiële dienstverlening dat de nieuwe vakbekwaamheidseisen te streng zijn en dat de examens ook door zeer ervaren financieel adviseurs als moeilijk worden ervaren. Deze leden begrijpen de noodzaak om de kwaliteit van de financiële dienstverlening te borgen. Zij maken zich echter zorgen over de brede kritiek op de nieuwe vakbekwaamheidseisen, met name op het punt dat de examenvragen niet aansluiten op de beroepskwalificaties en evenmin op de praktijk. Zij vragen zich af wat ik vind van deze kritiek op de examenvragen. In dit verband vragen genoemde leden ook of marktpartijen in 2014 veel gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om relevante actualiteiten aan te leveren.

De nieuwe examenvragen worden, alvorens ze in de examenbank worden opgenomen, onder andere beoordeeld door inhoudsdeskundigen die het CDFD adviseren en die de vraag beoordelen op de inhoud. Deze inhoudsdeskundigen zijn werkzaam op het gebied van hun expertise en bekijken of de vraag inhoudelijk correct is en als het om competenties, vaardigheden en gedrag gaat of de echte beroepspraktijk beschreven wordt. Ik ben me er van bewust dat de beroepspraktijk voor iedere adviseur anders is en dat niet iedere adviseur iedere beschreven situatie in de examenvragen dagelijks tegenkomt. Het CDFD streeft ernaar om in de casuïstiek situaties te beschrijven die regelmatig voorkomen in de beroepspraktijk van een gemiddeld beginnend financieel adviseur.

Er hebben in 2014 zeven verschillende organisaties en individuen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om relevante actualiteiten aan te leveren. Zij waren verantwoordelijk voor de aanlevering van 126 verschillende actualiteiten.

Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke waarborgen ik kan geven dat er geen oude kennis meer wordt getoetst.

De PE-commissie van het CDFD maakt gebruik van een uitgebreide procedure voor de selectie van de actualiteiten die door de branche worden aangeleverd.

De aangeleverde actualiteiten worden door de PE-commissie van het CDFD geselecteerd op basis van de volgende criteria:

  • op peildatum 1 januari niet ouder dan 12 maanden;

  • alleen definitieve wetswijzigingen en/of besluiten;

  • rekening houdend met niveau van een beginnend financieel adviseur.

Vervolgens worden de geselecteerde actualiteiten door het CDFD ter consultatie aangeboden aan de markt. Na de verwerking van de reacties op de consultatie adviseert het CDFD mij vervolgens welke actualiteiten in de PE-examens aan de orde moeten komen. Nadat de selectie is gepubliceerd wordt de opdracht voor het ontwikkelen van de vragen verstrekt.

Nadat de ontwikkelde vragen door onafhankelijke inhouds- en toetsdeskundigen zijn beoordeeld, vindt er een eindcontrole plaats in verband met de koppeling van de vraag aan de betreffende actualiteit.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat bij 7 van de 9 Wft-modules en bij 4 van de 9 PEplus-modules de slagingspercentages in 2014 niet boven de 50% uitkwamen. Deze leden vinden dit zorgelijk. Zij vragen hoe ik deze lage slagingspercentages beoordeel. Voorts vragen zij om een nadere appreciatie van de lage slagingspercentages bij de modules Wft Hypothecair Krediet, Schadeverzekering Zakelijk en Vermogen en de module PEplus Adviseur Wft Vermogen, waarbij minder dan een derde van de kandidaten is geslaagd. Bij welke onderdelen wordt hierbij het laagst gescoord.

Mijn uitgangspunt bij de centrale Wft examinering is de professionalisering van de vakbekwaamheid van adviseurs. Desalniettemin hebben de modules met lagere slagingspercentages mijn aandacht. Ik heb daarbij de slagingspercentages over 2014 afgezet tegen de meest recente cijfers. Daaruit blijkt dat in de maand februari 2015 het totale slagingspercentage (Wft initiële- en PE-examens) 68,7% was, gebaseerd op 21.531 examens. Binnen de PEplus-modules laat de module Hypothecair Krediet het laagste slagingspercentage zien van 52,4% en de module Basis het hoogste slagingspercentage van 89,9%. Binnen de initiële Wft modules laat ook de module Hypothecair krediet het laagste slagingspercentage zien van 31,4%, gevolgd door Schade Zakelijk (48,6%) en Vermogen (48,9%). De overige initiële Wft modules laten slagingspercentages zien van boven de 50%.

Ik trek daarom de conclusie dat de slagingspercentages voor de vakbekwaamheidsexamens nog steeds een stijgende lijn vertonen.

Over het algemeen geldt voor de modules Wft Hypothecair Krediet, Schadeverzekering Zakelijk en Vermogen en de module PEplus Adviseur Wft Vermogen hetzelfde als voor de overige modules: het onderdeel vaardigheden en competenties wordt minder goed gemaakt dan de andere onderdelen maar dit onderdeel is tevens het onderdeel dat het meest vernieuwend is ten opzichte van de oude eind- en toetstermen. Dat maakt de iets lagere scores verklaarbaar. Daarnaast merk ik op dat op alle onderdelen de scoringspercentages in 2015 omhoog zijn gegaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik van mening ben dat de opleidingsinstituten hun opleidingen inmiddels voldoende afstemmen op de nieuwe manier van examineren en op de nieuwe vaardigheden en competenties die worden gevraagd. Voorts vragen de leden of ik zicht heb op de invloed die de verschillende opleidingen hebben op de slagingspercentages en of ik van mening ben dat de opleidingsinstituten over voldoende informatie beschikken om de opleidingen goed te laten aansluiten.

Opleidingsinstituten zijn zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van opleidingen en leggen deze niet vooraf voor aan het ministerie of het CDFD.

Ik heb wel signalen dat opleiders er steeds beter in slagen hun opleidingen af te stemmen op de eind- en toetstermen. Het is overigens niet verplicht om eerst een opleiding te volgen, maar het is natuurlijk wel verstandig.

Ik vind dat opleidingsinstituten over voldoende informatie beschikken om de opleidingen goed aan te kunnen laten sluiten op de nieuwe manier van examineren. De exameneisen worden vertaald in de eind-en toetstermen die gepubliceerd worden door het CDFD. Het is aan de opleidingsinstituten om op basis daarvan concrete lesstof te ontwikkelen. Dat gebeurt voor zover ik kan nagaan over het algemeen goed.

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat er nogal wat technische problemen worden gemeld tijdens de examens. Aangezien dit jaar maandelijks 15.000 mensen examen zouden moeten kunnen doen, dienen deze problemen te allen tijde voorkomen te worden. Genoemde leden vragen de Minister wat hij aan deze problemen wil gaan doen.

Omdat technische problemen in de praktijk met name bij bepaalde examenafnamelocaties van exameninstituten spelen, ligt het in de rede dat zij zullen trachten deze problemen voor hun klanten te voorkomen.

Ik ben verantwoordelijk voor de voorkoming van technische problemen in de Centrale Examenbank. Deze zijn beperkt in aantal en duur.

DUO monitort voortdurend de technische bereikbaarheid van het examenafnamesysteem en neemt afdoende maatregelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen over de praktische haalbaarheid van de overgangstermijn die op 31 december van dit jaar afloopt. Zij vragen wat er op tegen is om de overgangstermijn met een half jaar of een jaar te verlengen, om zo een ordentelijke spreiding van examens mogelijk te maken en alle kandidaten voldoende herkansingsmogelijkheden te bieden, zeker gezien de lage slagingspercentages die nu worden behaald.

In mijn optiek heb ik met de overgangstermijn van twee jaar een ordentelijke spreiding van examens mogelijk gemaakt inclusief de herexamens die noodzakelijk blijken. Ik ben geen voorstander van een verlenging van de overgangstermijn met een half jaar of een jaar vanwege eventuele capaciteitsproblemen, omdat ik die nu niet voorzie. Deze sector is steeds goed in staat gebleken het aanbod op de vraag af te stemmen. Financieel adviseurs weten bovendien sinds eind 2013 dat ze twee jaar de tijd hebben om hun PEplus diploma’s te halen.

Ik zie echter om andere redenen wel aanleiding om de overgangstermijn met één kwartaal te verlengen. Ten eerste heb ik ervaren dat opleidingsinstituten en het CDFD de eerste maanden van een nieuw kalenderjaar nodig hebben om de vastgestelde nieuwe actualiteiten voor een bepaald kalenderjaar te verwerken in de lesstof respectievelijk de examenvragen in de centrale examenbank. Ten tweede biedt de «Regeling gelijkstelling diploma’s vakbekwaamheid» geen mogelijkheid tot vrijstelling. Ook is geen hardheidsclausule opgenomen voor schrijnende gevallen in verband met de einddatum van 31 december 2015. Met een verlenging voor iedereen bied ik op dat vlak ook enige ruimte. Ten derde is de Centrale Examenbank in 2014 pas per 1 maart gestart met afname van PEplus-examens. Dit ging dus gedeeltelijk ten koste van de overgangstermijn van twee jaar.

Deze redenen zijn voor mij aanleiding om te besluiten tot het verlengen van de overgangstermijn met een kwartaal tot 1 april 2016. Dit moet financieel adviseurs nog beter in staat stellen om alle beoogde PEplus-examens in de overgangsperiode te behalen.

Naar boven