Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32543 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32543 nr. 3 |
Dit voorstel van wet strekt ertoe een (publiekrechtelijk) zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid in te stellen dat de wettelijke taken van het huidige CAK BV gaat uitvoeren1. Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het huidige CAK BV is een private organisatie: een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de zorgverzekeraars aandeelhouder zijn.
Het CAK BV verricht diverse taken in het domein van de zorg. De oudste taak is het namens de zorgverzekeraars en namens het College voor zorgverzekeringen (CVZ) zorg dragen voor de centrale betaling aan AWBZ-zorgaanbieders. In de loop van de tijd is het CAK BV op verzoek van de overheid één voor één additionele wettelijke taken gaan uitvoeren. Het CAK is daardoor de afgelopen jaren in korte tijd sterk in omvang en takenpakket gegroeid. Het CAK BV voert nu zowel de regelingen voor de eigen bijdragen Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uit, als de compensatie voor het eigen risico (CER) ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de verlening van tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Het CAK BV is op dit moment aan te merken als privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan.
Stapsgewijs is een situatie ontstaan waarin een organisatie van verzekeraars steeds meer een uitvoeringsorganisatie van publieke taken is geworden. Het CAK BV voert wet- en regelgeving uit die van wezenlijk belang is voor grote groepen cliënten en verricht daarnaast nauwelijks andere, private taken. Tegelijkertijd zijn er in de loop van de tijd onvoldoende publieke waarborgen gecreëerd om goede dienstverlening aan cliënten te kunnen garanderen door ook in formele zin als overheid sturing te kunnen geven aan en zeggenschap te hebben over deze dienstverlening, met een passende verantwoordingsstructuur.
In dit verband kan worden gewezen op de ervaringen met de uitvoering van de eigen bijdragen voor de intramurale zorg eind 2007, waarna onder andere is geconstateerd dat de publieke sturingsmogelijkheden op het CAK BV beperkt zijn. In 2008 is door Berenschot onderzoek gedaan naar de knelpunten rond het CAK2. In vervolg op het beginselbesluit van het kabinet, zoals weergegeven in de brief van 3 oktober 20083 en de brief van 7 april 20094, is de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 7 december 2009 geïnformeerd over het voornemen tot uitvoering van de huidige CAK-taken door een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan5. Uit de schriftelijke vragen van de verschillende kamerfracties bleek vervolgens draagvlak te bestaan voor publieke verankering van deze taken6.
Doel van de omvorming van het CAK BV tot publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan is dat de publieke verantwoordelijkheid voor de wettelijke taken wordt geborgd met de bij deze taken passende mogelijkheden voor publieke aansturing, zeggenschap en verantwoording daarover. Dit vanwege het belang van een kwalitatief goede en tijdige uitvoering voor de veelal kwetsbare cliënten.
De betrokken taken zijn voorheen door de wetgever opgedragen aan het privaatrechtelijke zelfstandig bestuursorgaan CAK BV. Door de wettelijke taken die thans door het CAK BV worden uitgevoerd in de toekomst door een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan te laten uitvoeren, wordt voldaan aan het in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet) opgenomen uitgangspunt dat alleen een orgaan van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon met openbaar gezag wordt bekleed. De Kaderwet – die niet van toepassing is op het CAK BV – zal van toepassing zijn op het publiek-rechtelijke zelfstandig bestuursorgaan CAK. Als gevolg daarvan heeft de minister een aantal belangrijke instrumenten in handen om zijn ministeriële verantwoordelijkheid te kunnen effectueren.
Het kabinet heeft mede gezien de bestaande situatie gekozen voor instelling van een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan.7 Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 7 december 20098 heeft een afweging plaatsgevonden van de verschillende mogelijkheden. Alles afwegend heeft het kabinet ervoor gekozen de continuïteit van de taakuitvoering voorop te stellen, zodat de cliënten geen nadeel ondervinden van de omvorming. Met de keuze voor een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid worden de transitie-risico’s geminimaliseerd en worden voldoende instrumenten verkregen om de publieke verantwoordelijkheden waar te maken.
Het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK maakt geen onderdeel uit van de rechtspersoon Staat, maar heeft eigen rechtspersoonlijkheid. Dit maakt het mogelijk om op eigen titel deel te nemen aan het civielrechtelijke rechtsverkeer, net als de huidige uitvoeringsorganisatie, het CAK BV, en de met het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK vergelijkbare organisaties dat kunnen. Het is van belang dat het CAK zelfstandig contracten kan sluiten en personeel aan kan nemen, anders dan in volmacht of mandaat. Dit laatste kan ook van belang zijn om wat betreft de arbeidsvoorwaarden van de CAK-medewerkers (tijdelijk) af te wijken van de arbeidsvoorwaarden die gelden voor ambtenaren op de ministeries. Bovendien kunnen de medewerkers die afkomstig zijn van CAK BV dan in dienst komen bij het publiekrechtelijk zelfstandige bestuursorgaan CAK in plaats van te worden aangesteld bij het Rijk, wat de overgang voor veel medewerkers van CAK BV zal vergemakkelijken.
Het nieuwe publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan valt onder de reikwijdte van de Kaderwet. Die wet is van rechtswege van toepassing op alle zelfstandige bestuursorganen die worden ingesteld na 1 februari 2007. De Kaderwet vormt derhalve het raamwerk waarbinnen dit wetsvoorstel is vormgegeven. Op een enkel punt wordt van de Kaderwet afgeweken. Deze afwijkingen zijn in dit wetsvoorstel geregeld (verwezen wordt naar de artikelen I, onder B, VII en IX alsmede de toelichting op die artikelen).
Het publiekrechtelijk CAK wordt belast met de volgende huidige wettelijke taken van het CAK BV. Dit zijn:
– het vaststellen en innen van de eigen bijdragen op grond van de AWBZ en de Wmo,
– het ambtshalve vaststellen en uitkeren van de tegemoetkomingen op grond van de Wtcg,
– het vaststellen en betalen van de uitkeringen op grond van artikel 118a van de Zvw (Compensatie Eigen Risico), alsmede
– het namens zorgverzekeraars of het CVZ verrichten van betalingen aan zorgaanbieders, welke zij uit hoofde van de uitvoering van deze wet verschuldigd zijn.
Het CAK heeft geen andere taken dan de bij wet opgedragen taken. Wat betreft de mogelijkheden voor het CAK om andere werkzaamheden te verrichten dan de wettelijke taken, wordt verwezen naar de toelichting op artikel 49.
Het CAK heeft bij de uitvoering van deze taken te maken met een groot aantal cliënten, die zich veelal in een kwetsbare situatie bevinden. Het is van belang dat de ontwikkelingen naar een meer klantgerichte uitvoering die bij het CAK BV in gang zijn gezet, binnen het publiekrechtelijk zelfstandige bestuursorgaan CAK worden voortgezet, opdat het CAK op een klantgerichte en klantvriendelijke wijze de taken vervult.
In artikel 49 van de AWBZ worden de huidige taken van het CAK opgesomd. De bundeling van de taken van het CAK in artikel 49 AWBZ heeft geen gevolgen voor de omgang met en verdere verwerking van persoonsgegevens. Net als in de huidige praktijk zal worden gewerkt in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de bepalingen in de Wtcg hieromtrent.
Dit wetsvoorstel strekt ertoe CAK BV om te vormen tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid in de zin van de Kaderwet. Zoals aangegeven onder 2. valt dat publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan onder de reikwijdte van de Kaderwet en vormt de Kaderwet het raamwerk voor dit wetsvoorstel. De Kaderwet geeft regels over de bevoegdheden van de minister jegens een zelfstandig bestuursorgaan en over de verplichtingen die een zelfstandig bestuursorgaan jegens de minister in acht dient te nemen.
De Kaderwet draagt allereerst bij aan de ordening in organisatieregelingen (onder andere door middel van de bepalingen over benoeming en ontslag van leden, bezoldiging en nevenfuncties).
Ten tweede draagt de Kaderwet bij aan een heldere regeling van de ministeriële verantwoordelijkheid. Door de bepalingen over toezicht en sturing ontstaat een voor de democratische controle noodzakelijke inzichtelijke bevoegdhedenverdeling. Ten derde wordt helderheid gegeven met betrekking tot de financiële controle op zelfstandige bestuursorganen (begroting en verantwoording).
Tot slot wordt bijgedragen aan vergroting van het publieke inzicht in zowel het vóórkomen als het functioneren van zelfstandige bestuursorganen (register, vijfjaarlijkse evaluatie).
Omdat het CAK een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid is, zijn daarop, naast de algemene bepalingen van de hoofdstukken 1 en 5, de bepalingen van toepassing die zijn opgenomen in de hoofdstukken 2 en 3 en de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 4 van de Kaderwet. Dientengevolge behoeven de in die bepalingen geregelde aspecten in beginsel geen regeling in dit wetsvoorstel.
In de huidige situatie geldt dat het CAK BV geleidelijk is belast met steeds meer wettelijke taken en daar ook voor wordt gefinancierd, zonder dat (nog) is voorzien in adequate aansturing door en verantwoording aan de minister. Hierdoor is de ongewenste situatie ontstaan dat de minister en daarmee ook het parlement relatief weinig zeggenschap heeft over de uitvoering van wezenlijke publieke taken, die van wezenlijk belang zijn voor grote groepen cliënten.
In de toekomstige situatie geldt dat de minister over meer sturingsmogelijkheden beschikt. De minister geeft sturing aan het zelfstandig bestuursorgaan onder andere doordat op grond van de Kaderwet de goedkeuring van de minister vereist is van het bestuursreglement van het zelfstandig bestuursorgaan en de leden van een zelfstandig bestuursorgaan door de minister worden benoemd, geschorst en ontslagen. Ook stelt de minister de bezoldiging of schadeloosstelling van de leden vast. Voorts kan de minister beleidsregels stellen met betrekking tot de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan en, als ultimum remedium, besluiten van een zelfstandig bestuursorgaan vernietigen. In geval van taakverwaarlozing kan de minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. Daarnaast behoeven de vaststelling van de begroting en de jaarrekening van een zelfstandig bestuursorgaan de goedkeuring van de minister en kan de minister bepalen dat een zelfstandig bestuursorgaan voorafgaande toestemming van de minister moet vragen voor bijvoorbeeld het oprichten van nieuwe rechtspersonen en het verwerven of vervreemden van goederen.
Het CAK zal volgens een vergelijkbare financiële en beheersmatige cyclus gaan werken als andere publieke zelfstandige bestuursorganen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Dit vergroot de transparantie en de eenduidigheid, zowel voor het zelfstandig bestuursorgaan als voor de minister en het parlement. Het zelfstandig bestuursorgaan stelt jaarlijks een jaarverslag op dat naar de minister en het parlement wordt gestuurd (artikel 18 Kaderwet). Tegelijkertijd wordt de jaarrekening met betrekking tot de beheerskosten en de tegemoetkomingen op grond van de Wtcg bij de minister ingediend. De jaarrekening behoeft de goedkeuring van de minister (verwezen wordt naar artikel 34 Kaderwet). Over de fondsen wordt – net als thans – door het CAK BV informatie aangeleverd aan het CVZ die dat verwerkt in het Financieel jaarverslag fondsen.
De minister stuurt elke vijf jaar een verslag aan het parlement ter beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het zelfstandig bestuursorgaan (artikel 39 Kaderwet).
Zoals aangegeven in het onderzoek van Berenschot worden de knelpunten rond CAK BV deels veroorzaakt doordat CAK BV in belangrijke mate afhankelijk is van de informatie van andere organisaties, de ketenproblematiek. Zo is onder andere informatie noodzakelijk die moet worden aangeleverd door de zorgkantoren, de zorgverzekeraars, de zorgaanbieders, de Belastingdienst, en de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).
In vervolg op dit onderzoek wordt, onder leiding van het ministerie van VWS, regelmatig overleg gevoerd met alle ketenpartners om heldere afspraken te maken over het aanleveren van gegevens en de wederzijdse verantwoordelijkheden. In dit verband worden – net als thans al geldt ten aanzien van de uitvoering van de Wtcg – in de AWBZ (artikel 55, derde en vierde lid) en de Zvw (artikel 89, derde en vierde lid) bepalingen opgenomen waardoor de minister indien noodzakelijk zorgverzekeraars en zorgaanbieders hierop kan aanspreken en ter zake sancties kan opleggen9. De minister neemt deze verantwoordelijkheid op zich om een goede taakuitvoering door het publiekrechtelijke CAK te kunnen faciliteren en krijgt hiermee de doorzettingsmacht waarop de Tweede Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel Wtcg breed heeft aangedrongen10. Er is geen aanleiding om een vergelijkbare bepaling op te nemen in de Wmo, met betrekking tot de aanlevering van persoonsgegevens door de Belastingdienst.
Op grond van artikel 20 van de Kaderwet geldt voor het CAK een inlichtingenplicht. Op grond hiervan kan de minister als dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is, – en dus bijvoorbeeld ook door de vaststelling van een informatiestatuut of informatieprotocol – zijn informatiebehoefte nader specificeren. Dit stelt de minister in de gelegenheid relevante uitvoeringsinformatie waarover het CAK beschikt te betrekken bij de beleidsvorming op het terrein waarop het CAK actief is. Hiermee wordt zowel recht gedaan aan de taakvervulling door de minister, als aan de reikwijdte van artikel 20 Kaderwet, dat de informatieplicht begrenst11.
Voor een goed begrip van de bekostiging van het CAK is het van belang onderscheid te maken tussen de verschillende geldstromen waar het CAK mee te maken heeft.
Die geldstromen vloeien uiteraard direct voort uit de verschillende taken, zodat deze hieronder per taak worden weergegeven. Hierbij zal worden aangegeven hoe de situatie is ten aanzien van CAK BV en hoe de situatie zal zijn ten aanzien van het publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorgaan CAK.
A – De vaststelling en inning van de eigen bijdragen op grond van de AWBZ
De geïnde bijdragen komen op grond van artikel 90, eerste lid, onder c, van de Wet financiering sociale verzekeringen ten gunste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Het CAK BV draagt deze bijdragen derhalve af aan dat fonds. Ook het publiekrechtelijk orgaan CAK zal de betrokken bijdragen aan het AFBZ afdragen.
De beheerskosten van CAK BV die gemoeid zijn met het innen van de betrokken eigen bijdragen worden op grond van artikel 4.5 van het Besluit Wfsv jaarlijks door het CVZ vastgesteld en uit het AFBZ aan CAK BV betaald. Vanuit de algemene verantwoordelijkheid van de minister voor het goed functioneren van het CAK, is besloten de beheerskosten voortaan door de minister te laten vaststellen en tezamen met de andere beheerskosten voor de uitvoering van de wettelijke taken (en de tegemoetkomingen op grond van de Wtcg; zie hieronder) op te nemen in een jaarlijks door de minister vast te stellen en aan het publiekrechtelijk CAK te betalen budget. Door in het budget de beheerskosten voor alle wettelijke taken van het CAK op te nemen, ontstaat een voor de minister zo optimaal mogelijke transparantie ter zake, zodat de minister het door het CAK gevoerde beheer goed kan controleren. Het bedrag voor beheerskosten uit het AFBZ zal derhalve worden overgeheveld naar de begroting ten behoeve van het beheerskostenbudget voor de wettelijke taken van het CAK.
B – De vaststelling en inning van de eigen bijdragen op grond van de Wmo
Gemeenten kunnen op grond van artikel 15 van de Wmo bepalen dat personen aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, daarvoor een eigen bijdrage zijn verschuldigd. Die eigen bijdragen worden vastgesteld en geïnd door CAK BV, die hiertoe thans bij amvb is aangewezen op grond van artikel 16 van de Wmo. CAK BV draagt de geïnde bijdragen vervolgens af aan de betrokken gemeenten. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt hierin geen wijziging te brengen; ook het publiekrechtelijke orgaan CAK zal de geïnde bijdragen aan de gemeenten afdragen. Wel zal de taak van het publiekrechtelijke orgaan CAK om de betrokken bijdragen te innen, in de wet worden neergelegd (artikel 49, onderdeel b, AWBZ en artikel 16 Wmo; aangepast in artikel I, onderdeel B, onderscheidenlijk artikel III, onderdeel B).
De beheerskosten van CAK BV die gemoeid zijn met het innen van de betrokken eigen bijdragen worden thans voldaan uit de door CAK BV bij de gemeenten daartoe in rekening gebrachte tarieven. Gemeenten ontvangen hiervoor een bijdrage uit het gemeentefonds. Zoals hierboven is aangegeven, is het gezien de algemene verantwoordelijkheid van de minister voor het functioneren van het CAK aangewezen dat de minister een goede controle kan uitoefenen op de beheerskosten en is het derhalve uit een oogpunt van transparantie van belang dat alle beheerskosten voor de wettelijke taken zijn opgenomen in het door de minister ter zake te verstrekken budget. Dit leidt tevens tot het verminderen van uitvoeringslasten voor de gemeenten en het CAK.
De beheerskosten voor de inning van de eigen bijdragen op grond van de Wmo zullen derhalve worden opgenomen in het door de minister te verstrekken budget dat uit ’s Rijks kas (derhalve de rijksbegroting) zal worden gedekt. Dit betekent dat in de toekomst niet langer jaarlijks een bedrag wordt overgeheveld vanuit de begroting van het Ministerie van VWS naar het gemeentefonds ten behoeve van deze beheerskosten. Over dit voornemen en met name de wijze van uitname uit het gemeentefonds wordt nader overleg gevoerd met de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
C – De vaststelling en verstrekking van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 2 van de Wtcg
In de Wtcg is bepaald dat de minister aan CAK BV jaarlijks een budget verstrekt voor de kosten van de in artikel 2 van die wet bedoelde tegemoetkomingen alsmede voor de beheerskosten die met de verstrekking van die tegemoetkomingen zijn gemoeid. Dit budget wordt gedekt uit ’s Rijks kas. Het is de bedoeling dat in het budget dat de minister zal verstrekken aan het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK eveneens een bedrag is opgenomen voor de kosten van de tegemoetkomingen alsmede voor de beheerskosten ter zake.
D – De vaststelling en verstrekking van de uitkeringen, bedoeld in artikel 118a, van de Zvw.
In artikel 39, derde lid, onderdeel f, van de Zvw is bepaald dat de uitkeringen, bedoeld in artikel 118a van de Zvw, alsmede de met het verstrekken van die uitkeringen gemoeide beheerskosten ten laste komen van het Zorgverzekeringsfonds.
Dit betekent dat CAK BV uit het Zorgverzekeringsfonds een bedrag ontvangt voor de te verstrekken uitkeringen, alsmede een bedrag voor de beheerskosten. Dit laatste zal door het onderhavige wetsvoorstel veranderen. Vanuit het Zorgverzekeringsfonds wordt voor de onderhavige beheerskosten een bedrag overgeheveld naar de begroting, aangezien de beheerskosten die het publiekrechtelijke orgaan CAK zal maken voor het verstrekken van de betrokken uitkeringen niet langer uit het Zorgverzekeringsfonds zullen worden betaald, maar samen met de andere beheerskosten deel zullen uitmaken van het door de minister te verstrekken budget.
E – Betalingen aan zorgaanbieders
Op grond van artikel 4.5 van het Besluit financiering sociale verzekeringen keert het College zorgverzekeringen jaarlijks uit het AFBZ aan de verbindingskantoren en het CAK het vastgestelde beheerskostenbudget uit. Dit geldt ook voor de taak van het CAK van het namens de zorgverzekeraars betalen van instellingen. Aangezien het de bedoeling is dat de minister voortaan de beheerskosten ten aanzien van het CAK vaststelt, zodat een zo optimaal mogelijke transparantie ontstaat, is het de bedoeling dat in het budget dat de minister zal verstrekken aan het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK eveneens een bedrag is opgenomen voor de beheerskosten ter zake.
Wat betreft het toezicht en de controle hebben in de huidige en toekomstigesituatie de NZa en de minister beiden een rol ten aanzien van het CAK. Uitgangspunt is en blijft dat de minister de inkomsten en uitgaven van het CAK controleert die worden gefinancierd uit de begroting van VWS en dat de NZa integraal toezicht houdt op de premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten van het CAK. Deze heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden laat onverlet dat zich bij de uitoefening daarvan raakvlakken kunnen voordoen tussen de taken en verantwoordelijkheden van de minister en die van de NZa. In dit verband zij gewezen op de voorgestelde wijziging van artikel 17 van de Wmg, alsmede op artikel 22 van de Wmg, dat voorziet in wederzijdse informatieverstrekking en de vaststelling van een informatiestatuut. Hiermee is gewaarborgd dat minister en NZa hun taken jegens het CAK consistent uitoefenen en dat de beoogde taakverdeling uitvoerbaar is.
Hieronder wordt nader beschreven op welke wijze het toezicht op het CAK wordt vormgegeven.
Beheerskosten
Het gaat bij de beheerskosten van het CAK om de kosten voor onder andere huisvesting, personeel en ICT. Die kosten worden gemaakt voor de uitvoering van taken die zowel op het terrein van de AWBZ, de Wmo, de Zvw als de Wtcg liggen. Ten behoeve van de transparantie is besloten de beheerskosten die uit dit geheel van wettelijke taken voortvloeien, in zijn geheel ten laste van ’s Rijks kas te brengen. De minister controleert de beheerskosten voor de wettelijke taken van het publieke zelfstandige bestuursorgaan CAK, welke immers afkomstig zijn uit de begroting. Dit voorkomt versnippering, bevordert de transparantie en het kostenbewustzijn. Ook worden onnodige uitvoeringslasten voorkomen.
Kosten gemoeid met de uitvoering van taken
Het leeuwendeel van de kosten van de aan het CAK toevertrouwde wettelijke taken bestaat uit de kosten van tegemoetkomingen in het kader van de Wtcg, en compensaties van het eigen risico in het kader van de Zvw. Deze kosten gemoeid met de uitvoering van taken worden – ongewijzigd – gefinancierd uit de VWS-begroting (voor zover het de Wtcg betreft) en uit het Zorgverzekeringsfonds (voor zover het de Zvw betreft).
Het CAK int eigen bijdragen in verband met de uitvoering van de AWBZ en de Wmo. De geïnde eigen bijdragen AWBZ komen – ongewijzigd – ten gunste van het AFBZ. De geïnde eigen bijdragen Wmo worden door het CAK overgemaakt aan de gemeente aan welke de eigen bijdrage verschuldigd is.
Net als in de huidige situatie het geval is houdt de NZa toezicht op de (wijze van) taakuitoefening door het CAK, en de daarbij betrokken uitgaven en geïnde eigen bijdragen in het kader van de CAK-taken bij de uitvoering van de AWBZ, Zvw en Wmo. Dit is van belang voor behoud van het integraal toezicht door de NZa. De toezichthoudende rol van de NZa blijft in dit opzicht ongewijzigd.
Gezien hetgeen hierboven is opgemerkt ten aanzien van de beheerskosten, vervalt de toezichthoudende rol van de NZa voor zover het gaat om de beheerskosten van het publiekrechtelijk CAK. Dit valt voortaan onder het toezicht van de minister.
Daarnaast controleert de minister van VWS de uitvoering van de Wtcg (thans artikelen 7 en 8 Wtcg).
Tot slot houdt de minister vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het zorgstelsel als geheel (systeemverantwoordelijkheid) toezicht op de NZa.
Voor de volledigheid: daarnaast levert het CAK – net als CAK BV nu – de benodigde informatie voor de financiële verantwoording van de fondsen door het CVZ. Dit ten behoeve van de uitvoering van het fondsbeheer door het CVZ ten aanzien van het Zorgverzekeringsfonds en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het zorgstelsel als geheel (systeemverantwoordelijkheid) houdt de minister toezicht op deze taak van het CVZ.
Als fondsbeheerder heeft het CVZ verschillende taken, waarvan sommigen zich ook kunnen uitstrekken tot het CAK. Het CVZ wordt net als in de huidige situatie in staat gesteld regels te stellen ten aanzien van onder andere het CAK. Het gaat hierbij om regels over details van de uitvoering. Om deze redenen is in dit wetsvoorstel aangegeven dat de bevoegdheid van de minister op grond van artikel 21 van de Kaderwet zich niet uitstrekt tot artikel 41 van de AWBZ.
Verder heeft de Algemene Rekenkamer bij het publiekrechtelijk zelfstandige bestuursorgaan CAK controlerechten op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder d, van de Comptabiliteitswet 2001. Derhalve kan zij bij het publiekrechtelijk zelfstandige bestuurorgaan CAK zowel recht- als doelmatigheidsonderzoek verrichten, waarbij alle relevante aspecten kunnen worden betrokken.
Wat betreft de wettelijke taken geldt dat aanvragen, gedaan bij CAK BV, en besluiten, genomen door CAK BV, na inwerkingtreding van deze wet gelden als aanvragen bij of besluiten genomen door het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK. Wat betreft wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij CAK BV is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet het CAK ter zake in de plaats van CAK BV. Dit draagt er aan bij dat door de overgang van de wettelijke taken van CAK BV naar het publiekrechtelijk CAK de uitvoering van de taken niet wordt belemmerd en de cliënt geen hinder ondervindt. De overdracht van de wettelijke taken van CAK BV naar het publiekrechtelijk CAK vindt plaats in goed overleg met de aandeelhouders van CAK BV.
Voor de huidige medewerkers van CAK BV geldt het principe dat zij de taken die naar het publiekrechtelijke CAK overgaan volgen en in dienst komen bij het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK12. Zo kan de huidige kennis en kunde voor de uitvoering van de wettelijke taken worden behouden.
Op grond van artikel 96 van de Comptabiliteitswet 2001 is de Algemene Rekenkamer om een reactie gevraagd op het wetsvoorstel. De Algemene Rekenkamer constateert dat uit de bestudeerde stukken niet blijkt dat het toekomstige publiekrechtelijk zelfstandige bestuursorgaan door de minister van VWS is gewezen op de controlerechten van de Algemene Rekenkamer bij deze rechtspersoon. Deze rechten zijn gebaseerd op artikel 91, eerste lid, onder d, van de Comptabiliteitswet 2001. Het advies dat hier in de toelichting aandacht aan moet worden besteed, is overgenomen. In paragraaf 6 van het algemene deel van de memorie wordt hier namelijk op ingegaan.
Aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is overeenkomstig artikel 51 lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verzocht advies uit te brengen voor zover het wetsvoorstel betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens. Het wetsvoorstel als zodanig heeft het CBP geen aanleiding gegeven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen, maar het CBP heeft wel geadviseerd om in te gaan op de betekenis die in de context van de door het door het CAK te verrichten taken toekomt aan het vereiste in artikel 9 Wbp ter zake van verenigbaar gebruik. Dit advies is overgenomen. In de laatste alinea van paragraaf 3 van het algemene deel van de memorie wordt op dit punt ingegaan.
Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is in de gelegenheid gesteld te reageren op het conceptwetsvoorstel. De NZa is van oordeel dat het onwenselijk is dat de NZa toezicht houdt op een ander publiekrechtelijk zbo, het CAK, omdat het naar het oordeel van de NZa de verantwoordelijkheidsverdeling tussen minister en NZa onhelder zou kunnen maken. Het kabinet deelt dat oordeel niet, mede kijkend naar andere zelfstandig bestuursorganen zoals het College bescherming persoonsgegevens. Daarbij komt dat de NZa nu al toezicht houdt op werkzaamheden van het CAK en die werkzaamheden enkel door de nieuwe status van het CAK niet veranderen. In dit licht ziet het kabinet geen noodzaak om aan de omvorming van het CAK tot een publiekrechtelijk zbo een fundamentele wijziging van het huidige toezicht op het CAK – en de rol van de NZa daarin – te koppelen. Wel heeft de reactie van de NZa ertoe geleid een wijziging van artikel 17 van de Wmg voor te stellen (artikel IV, onderdeel C). Een gezamenlijk protocol op basis van genoemd artikel kan een proactieve oplossing bieden voor mogelijke knelpunten in het toezicht en eventuele onduidelijkheden in de onderlinge verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister en de NZa. Op grond van opgedane ervaringen kan het protocol zo nodig worden bijgesteld.
Daarnaast is ook het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd te reageren op het conceptwetsvoorstel. Het CVZ signaleerde enkele punten van meer technische aard welke vervolgens zijn aangepast in het conceptwetsvoorstel.
Verder is ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in de gelegenheid gesteld te reageren op het conceptwetsvoorstel. De VNG geeft aan er niet op tegen te zijn over te gaan tot centrale financiering. De VNG pleit er voor dat de VNG – of een wethouder namens de VNG – in het bestuur van het zelfstandig bestuursorgaan plaats zal nemen om invloed uit te kunnen oefenen op het beleid en de bedrijfsvoering van het CAK. Het kabinet ziet deze bestuursdeelname allereerst als onnodig. Waar aan de orde kan de VNG zich tot de minister wenden, net als andere belanghebbenden. Ten tweede is het gezien vanuit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ook onwenselijk. De Minister benoemt de leden van een zbo (artikel 12 Kaderwet) en een lid mag geen nevenfuncties bekleden die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin (artikel 13 Kaderwet). Een baan als lid van of vertegenwoordiger namens de VNG kan interfereren met het lidmaatschap van het zbo.
De omvorming heeft financiële gevolgen. Allereerst gaat het om kosten als gevolg van de overgang van de medewerkers van CAK BV naar het publiek zelfstandig bestuursorgaan. CAK BV volgt thans de CAO van de zorgverzekeraars. Er bestaan verschillen tussen de arbeidsvoorwaarden van de zorgverzekeraars en de ambtelijke arbeidsvoorwaarden. Over de gevolgen van de overgang voor de zittende medewerkers wordt overleg gevoerd met de vakbonden. Naar verwachting zullen de besprekingen met de vakbonden in de loop van 2011 kunnen worden afgerond.
Ten tweede zijn er andere (eenmalige) transitiekosten verbonden aan de overgang naar een publiek zelfstandig bestuursorgaan. Het gaat dan om activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de start van het bestuursorgaan. Inzet is om meerkosten zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te beperken.
Onderhavige wijziging heeft geen gevolgen voor administratieve lasten.
Dit wetsvoorstel is in overeenstemming met het Europese recht.
Artikel I, onderdeel A
Opgemerkt zij dat er van uitgegaan wordt dat het wetsvoorstel AWBZ-buitenland13 en het wetsvoorstel opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering14 in werking zijn getreden, op het moment dat deze wet in werking treedt. Artikel 1, eerste lid, van de AWBZ zal dan een onderdeel m kennen. Daarom wordt een onderdeel n ingevoegd. Hierin wordt het CAK omschreven. Het betreft hier geen afkorting, maar een zelfstandige aanduiding.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 48
Het CAK wordt in deze wet ingesteld als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid. Het publiekrechtelijk karakter sluit aan bij de uitgangspunten van de Kaderwet. De Kaderwet is van rechtswege van toepassing op alle privaatrechtelijke en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen die zijn ingesteld na de inwerkingtreding van de Kaderwet (1 februari 2007) alsmede op privaatrechtelijke organisaties die na die datum voor de eerste maal met openbaar gezag zijn bekleed. Aan de Kaderwet ligt de gedachte ten grondslag dat de overheid herkenbaar en transparant moet zijn. Dit wordt het best bereikt door zelfstandige bestuursorganen publiekrechtelijk vorm te geven. In artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet wordt dan ook als uitgangspunt genomen dat zelfstandige bestuursorganen publiekrechtelijk worden vormgegeven.
Wat betreft de vestigingsplaats van het CAK, ligt het in de rede voor het CAK de huidige standplaats aan te wijzen.
De benoeming alsmede eventuele schorsing en ontslag van de leden van een zelfstandig bestuursorgaan is op grond van artikel 12 van de Kaderwet een bevoegdheid van de Minister van VWS. In dit kader wordt tevens gewezen op artikel 13 van de Kaderwet waarin is geregeld dat een lid van een zbo geen nevenfuncties mag vervullen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. In laatstgenoemd artikel is verder geregeld dat een lid van een zbo het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan de minister dient te melden en dat zodanige nevenfuncties openbaar worden gemaakt. Nevenfuncties die in elk geval onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het CAK, zijn: het lidmaatschap van het College zorgverzekeringen, van de Nederlandse Zorgautoriteit, van het bestuur van een zorg- of AWBZ-verzekeraar, of van het bestuur van een gemeente.
Bestuurders dienen te beschikken over de vereiste deskundigheid, zowel wat betreft kennis van de zorgsector, als in financieel-economisch en bestuurlijk opzicht.
Daarnaast wordt in dit artikel bepaald dat de leden van het zbo niet onbeperkt kunnen worden herbenoemd.
Artikel 49
In artikel 49 zijn de taken van het CAK geregeld. De taken waarmee het CAK belast is, zijn de volgende:
– het vaststellen en innen van de eigen bijdragen op grond van de AWBZ;
– het vaststellen en innen van de eigen bijdragen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
– het ambtshalve toekennen en uitkeren van de tegemoetkomingen op grond van artikel 2 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg);
– het vaststellen en uitkeren van de compensatie eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet;
– het namens zorgverzekeraars of het CVZ verrichten van betalingen aan zorgaanbieders ter zake van AWBZ-zorg.
Wat betreft de in onderdeel e opgenomen betalingstaak zij vermeld dat geen inhoudelijke wijziging is beoogd van de huidige situatie, waarin het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering de betalingstaak deels aan zorgverzekeraars en deels aan het CVZ oplegt.
Opgemerkt wordt dat publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen een gesloten huishouding hebben. Dit betekent dat zij geen andere dan de bij of krachtens de wet aan hen opgedragen taken uitvoeren, ongeacht of dit nu hoofd- of neventaken zijn. Een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan kan derhalve niet zelfstandig zijn taken en bevoegdheden uitbreiden, beperken of delegeren, of in verband daarmee uitgaven doen of over inkomsten beschikken. Zodra een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan een (neven)activiteit wenst uit te oefenen die niet onmiddellijk voortvloeit uit de wettelijke taak en daar ook niet ónlosmakelijk mee is verbonden, is het uitgangspunt dat de betreffende activiteit ten minste de goedkeuring of instemming van de minister behoeft. En die kan alleen gegeven worden als daar in de wet ruimte voor wordt geboden; dit laatste is het geval in artikel 8 van de Kaderwet. Daarbij is bepaald dat een zelfstandig bestuursorgaan voor het aanvaarden van een mandaat de goedkeuring behoeft van de betrokken minister (uiteraard tenzij het mandaatverlening door die minister betreft). De minister kan de goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van de minister een goede taakuitoefening door het zelfstandig bestuursorgaan kan belemmeren. De minister draagt politieke verantwoordelijkheid voor zijn besluit tot goedkeuring.
In het verlengde van het vorenstaande wordt ook gewezen op artikel 32 van de Kaderwet waarin onder meer is bepaald dat de minister kan bepalen dat een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan zijn voorafgaande instemming behoeft voor onder meer het door dat zelfstandig bestuursorgaan oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon. Zoals in de toelichting op dat artikel is opgemerkt kan een minister er op die wijze op toezien dat zelfstandige bestuursorganen zich uitsluitend richten op terreinen die tot hun onmiddellijke taak behoren15.
Artikel 50
Het CAK dient een bestuursreglement vast te stellen. In een zodanig reglement kunnen regels worden opgenomen over de wijze van besluitvorming, de taakverdeling tussen de leden, een eventuele cliëntenraad en dergelijke. In artikel 11 van de Kaderwet is bepaald dat een zodanig reglement de goedkeuring behoeft van de minister. De minister kan die goedkeuring uitsluitend onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het reglement naar het oordeel van de minister een goede taakuitoefening door het CAK kan belemmeren.
Vergaderingen van het CAK zijn niet openbaar. Met deze regeling wordt aangesloten bij de ten aanzien van het CVZ en de NZa gestelde regels. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verzwaren incassoregime premie en andere maatregelen zorgverzekering16 wordt ingegaan op de bestuursmodellen van zbo’s. Geconstateerd wordt dat van een zbo een sterke organisatie wordt verwacht, die professioneel uitvoert of toezicht houdt, maar ook een sterk ontwikkeld bestuurlijk vermogen bezit. Het zbo dient met een brede blik naar zijn externe omgeving te kijken, gevoel te hebben voor politieke verhoudingen en zijn onafhankelijkheid te bewaken. Er wordt opgemerkt dat het huidige model van colleges met een wat grotere omvang en met parttime functionerende leden die op gezette tijdstippen bij elkaar komen, daar niet meer bij past. De regering staat een fulltime, compact en professioneel bestuur voor, dat leiding geeft aan de organisatie en direct aanspreekbaar is voor de minister. Hierbij past de hoofdregel dat vergaderingen van de besturen niet openbaar zijn, tenzij in het bestuursreglement anders wordt bepaald. Een bestuur van drie leden is klein genoeg om slagvaardig te zijn en groot genoeg om verschillende deskundigheden in het bestuur te verzamelen en om met het nodige gezag het zelfstandig bestuursorgaan een gezicht te geven voor zijn omgeving.
Artikelen 51 en 51a
De artikelen 51 en 51a hebben betrekking op het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag, de jaarrekening en het budget van het CAK.
Over een aantal van deze onderwerpen, te weten de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening, zijn reeds bepalingen opgenomen in de Kaderwet. Deze bepalingen zijn rechtstreeks van toepassing en hoeven in het onderhavige wetsvoorstel niet te worden herhaald.
Budget uit ’s Rijks kas
Zoals in paragraaf 6 is aangegeven, zal een belangrijk deel van de inkomsten en uitgaven van het publiekrechtelijk CAK betrekking hebben op de uitvoering van de wettelijke taken, ten gunste of ten laste komen van het AFBZ (eigen bijdragen AWBZ), het Zorgverzekeringsfonds (Zvf) (de uitkeringen op grond van artikel 118a Zvw) en de gemeenten (eigen bijdragen op grond van de Wmo). De verantwoording van de uitgaven en inkomsten ten laste, onderscheidenlijk ten gunste van voornoemde fondsen zal, zoals ook thans reeds het geval is bij CAK BV, via het CVZ verlopen. Alleen voor de uitvoering van de overige wettelijke taken dient jaarlijks door de minister een budget uit ’s Rijks kas te worden verstrekt. Dit betreft derhalve een budget voor de met de uitvoering van de in artikel 49 bedoelde taken gemoeide beheerskosten alsmede een bedrag voor de tegemoetkomingen op grond van artikel 2 van de Wtcg. In artikel 51a is geregeld dat de minister een zodanig budget vaststelt vóór 1 december van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop het budget betrekking heeft.
Voorafgaand aan de vaststelling van het budget zal het CAK een werkprogramma alsmede een begroting voor het komende jaar moeten vaststellen. Voorts zal het CAK zich over de betrokken kosten en uitgaven moeten verantwoorden door middel van een jaarverslag en een jaarrekening.
Begroting
In artikel 26 van de Kaderwet is reeds geregeld dat een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid jaarlijks aan de minister een begroting moet toezenden. In de begroting dient het CAK op grond van artikel 28, eerste lid, van de Kaderwet een voorstel op te nemen aangaande het bedrag dat in het jaar waarop de begroting betrekking heeft, in de rijksbegroting zal worden opgenomen.
Aangezien uit ’s Rijks kas alleen de beheerskosten voor de uitvoering van de in artikel 49 bedoelde taken en het bedrag voor de tegemoetkomingen op grond van de Wtcg worden betaald, dient het voorstel voor het in de rijksbegroting op te nemen bedrag ook uitsluitend op die kosten betrekking te hebben.
Het is niet zinvol om de begroting ook betrekking te laten hebben op alle uitvoeringskosten die via het AFBZ of de Zvf lopen. Om die reden is in artikel 51, derde lid, bepaald dat de begroting is beperkt tot de beheerskosten en het bedrag van de tegemoetkomingen op grond van de Wtcg. In de begroting moeten wel alle beheerskosten zijn opgenomen (dus ook de beheerskosten die betrekking hebben op eventuele activiteiten die in mandaat worden uitgevoerd); alleen op die wijze heeft de minister een integraal overzicht.
Deze begroting dient op grond van artikel 26 Kaderwet bij de minister te worden ingediend vóór een door de minister daartoe vastgestelde datum. In artikel 51, eerste lid, AWBZ is bepaald dat die datum 1 november is.
In de artikelen 27 en 28 van de Kaderwet zijn voorts regels gesteld ten aanzien van de inhoud van de begroting. In aanvulling op deze regels is in artikel 51, tweede lid, AWBZ bepaald dat de begroting tevens een meerjarenraming van de beheerskosten dient te bevatten. Een zodanige meerjarenraming is voor de minister van belang om beter te kunnen anticiperen en sturen op ontwikkelingen ter zake.
Werkprogramma
Daarnaast is van belang dat het CAK een werkprogramma indient (artikel 51, eerste lid, AWBZ). Hierover zijn in de Kaderwet geen bepalingen opgenomen. Het werkprogramma is voor de minister van belang vanuit de politieke en budgetttaire verantwoordelijkheid van de minister voor het goed functioneren van het CAK. Het werkprogramma is een instrument dat de minister in staat stelt zich hier een beeld over te vormen. Om die reden dient het werkprogramma betrekking te hebben op àlle werkzaamheden die het CAK in het volgende kalenderjaar zal uitvoeren, waarbij onder meer wordt aangegeven op welke wijze het CAK die werkzaamheden voornemens is te vervullen en op welke wijze het CAK de minister daarover van informatie voorziet. Aangezien het werkprogramma een beschrijving moet bevatten van alle activiteiten die het CAK in het volgende kalenderjaar zal verrichten, dient het werkprogramma zich niet te beperken tot de in artikel 49 genoemde taken, maar ook in te gaan op de activiteiten die het CAK eventueel in mandaat namens een derde uitoefent. Voor wat betreft activiteiten die het CAK eventueel in mandaat namens een derde uitvoert is het van belang dat het bestuursorgaan voor het aanvaarden van een mandaat de goedkeuring behoeft van de betrokken minister (uiteraard tenzij het mandaatverlening door die minister betreft) en dat ook bij taken in mandaat de bescherming van de persoonsgegevens wordt geborgd. Op grond van artikel 51d kan de minister regels stellen over de inhoud en de inrichting van het werkprogramma.
Jaarverslag
In artikel 18 van de Kaderwet is bepaald dat ieder zelfstandig bestuursorgaan jaarlijks een jaarverslag moet opstellen, welk verslag aan de minister en het parlement moet worden gestuurd. Het jaarverslag moet worden opgesteld vóór 15 maart van het jaar, volgend op het jaar waarover verslag wordt gedaan. In het jaarverslag moet de taakuitoefening en het gevoerde beleid worden beschreven. Aangezien de minister vanuit zijn politieke verantwoordelijkheid geïnformeerd moet worden over het gehele functioneren van het CAK, is het jaarverslag, net als het werkprogramma, niet beperkt tot de werkzaamheden waarvoor het budget wordt verstrekt, maar dient in het jaarverslag de taakuitoefening en het gevoerde beleid ten aanzien van alle activiteiten van het publiekrechtelijke CAK te worden beschreven. Voorts moet het CAK in het jaarverslag het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg beschrijven (artikel 18, eerste lid, Kaderwet). Zelfstandige bestuursorganen hebben een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de bewaking van de kwaliteit van hun beleid, maar het is van belang dat zij over de wijze waarop aan die taak inhoud wordt gegeven verslag doen in het jaarverslag. Door dit verslag is voor iedereen kenbaar op welke wijze de kwaliteitsbewaking vorm wordt gegeven en kan het zelfstandige bestuursorgaan daar zo nodig op worden aangesproken.
Jaarrekening
In artikel 34 van de Kaderwet wordt aan een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid de verplichting opgelegd om tegelijk met het jaarverslag bij de minister een jaarrekening in te dienen. Deze jaarrekening behoeft de goedkeuring van de minister, welke goedkeuring de minister kan onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Net als de begroting heeft de jaarrekening betrekking op alle beheerskosten van het CAK alsmede op de op grond van artikel 2 van de Wtcg verstrekte tegemoetkomingen (artikel 51a, derde lid, AWBZ). De overige inkomsten en uitgaven worden immers, zoals hierboven is aangegeven, op andere wijze verantwoord.
Artikel 35 van de Kaderwet bevat nadere bepalingen over de jaarrekening alsmede over de bij die jaarrekening behorende verklaring van getrouwheid van de accountant en het bij die verklaring behorende verslag van bevindingen. Ten aanzien van laatstgenoemd document is in artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet geregeld dat de accountant daarin verslag doet over de vraag of het beheer en de organisatie van het zelfstandige bestuursorgaan voldoen aan eisen van doelmatigheid. In artikel 51, vijfde lid, AWBZ wordt bepaald dat de accountant daarbij tevens verslag doet over de vraag of het beheer en de organisatie van het CAK voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid. Deze regeling is in lijn met de regeling ter zake ten aanzien van de NZa en het CVZ en vloeit voort uit het grote belang dat wordt gehecht aan een zo volledig mogelijke informatie over het beheer en de organisatie van het CAK.
Artikel 51b
Dit artikel biedt enige flexibiliteit aan het CAK om zonder goedkeuring van de minister binnen verantwoorde marges (onderdelen a en b) te schuiven tussen de verschillende posten van de beheerskosten.
Artikel 51c
Uit een oogpunt van transparantie worden het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening van het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK algemeen verkrijgbaar gesteld. Deze algemene verkrijgbaarstelling kan bijvoorbeeld geschieden door plaatsing van de documenten op het internet.
Artikel 51d
VWS kent de Regeling bezoldiging en beheerskosten bestuursorganen volksgezondheid. Hierin wordt voor NZa, CVZ, College bouw zorginstellingen en College sanering zorginstellingen nadere invulling gegeven aan onder meer de vaststelling van het budget voor de beheerskosten en de in de jaarstukken van deze organen op te nemen informatie. Ook wordt daarin een grens gesteld aan de hoogte van de egalisatiereserve. Bezien wordt of voor het CAK wordt aangesloten bij deze regeling of dat een aparte ministeriële regeling meer op zijn plaats is.
In een dergelijke regeling kunnen ook eisen worden gesteld t.a.v. de frequentie van de controle. Dit kan aan de orde zijn voor bijvoorbeeld een relatief nieuwe, complexe taak zoals de uitvoering van de Wtcg.
Artikelen I, onderdelen C en D, artikel IV, onderdeel K, en artikel V, onderdelen C en D
In deze artikelen is bewerkstelligd dat de Minister van VWS zorgverzekeraars en zorgaanbieders een aanwijzing kan geven indien zij nalaten gegevens en inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van deze wet. Voor de toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze memorie.
Artikel II
De artikelen 3, derde tot en met zesde lid, 7, 8 en 9 kunnen vervallen, omdat de in die bepalingen geregelde aspecten reeds worden geregeld in de Kaderwet, alsmede in de artikelen 51a en 51d van de AWBZ. In de Kaderwet zijn een taakverwaarlozingsregeling (artikel 23), een mogelijkheid voor de minister om beleidsregels te stellen (artikel 21), een inlichtingenplicht (artikel 20) en een plicht tot het zorgvuldig uitoefenen van taken en bevoegdheden (artikel 19) opgenomen. De in artikel 2 Wtcg bedoelde tegemoetkomingen, alsmede de beheerskosten terzake, worden opgenomen in de in artikel 26 van de Kaderwet bedoelde begroting – deze kosten worden verantwoord door middel van het in artikel 18 van de Kaderwet bedoelde verslag en de in artikel 34 van de Kaderwet bedoelde jaarrekening. De kosten worden gefinancierd uit ’s Rijks kas door middel van het in artikel 51a AWBZ geregelde budget.
Artikel III, onderdeel C
Aangezien de taakverwaarlozingsregeling van artikel 23 van de Kaderwet van toepassing is op het CAK, kan artikel 17 van de Wmo vervallen.
Artikel III, onderdeel D
De wijziging van artikel 23 Wmo houdt verband met de wijziging van artikel 16, waarin de vaststelling en inning van de eigen bijdrage wordt opgedragen aan het CAK.
Artikel IV
Met de wijziging in onderdeel A wordt bewerkstelligd dat de NZa belast is met het toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door het CAK van hetgeen geregeld is bij of krachtens de AWBZ. Op grond van artikel 16, onderdeel f, is de NZa ook belast met het toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door het CAK van hetgeen bij of krachtens artikel 118a van de Zvw (compensatie eigen risico) en artikel 15 van de Wmo is geregeld (eigen bijdrage). Met de wijzigingen in de onderdelen B tot en met N wordt het toezicht door de NZa op de taken van het CAK nader vormgegeven. Hieronder wordt nader op de inhoud van deze wijzigingen ingegaan.
Onderdeel B
Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat de NZa ook toezicht houdt op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de (regelingen op grond van de) AWBZ door het CAK.
Onderdeel C
Artikel 17 van de Wmg beoogt de totstandkoming van afspraken tussen toezichthoudende instanties die zich ieder vanuit een eigen invalshoek bewegen op het terrein van de zorg. Als gevolg van dit wetsvoorstel gaat de minister, naast de NZa, toezicht houden op het CAK. Hoewel de taken en verantwoordelijkheden van minister en de NZa op dit punt verschillen (zie paragraaf 7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting), kunnen die elkaar ook raken. Met het oog daarop is artikel 17 aangepast, opdat ook tussen de NZa en de minister afspraken worden gemaakt over de afstemming van de taakuitoefening.
Onderdelen D tot en met G
Deze wijzigingen hebben betrekking op het toezicht van de NZa op het CAK bij de uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelingen. In onderdeel C wordt bewerkstelligd dat de NZa aan de minister en aan het CVZ ook rapporteert over de rechtmatigheid van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelingen door het CAK. Met de wijziging in onderdeel E wordt het CAK verplicht om desgevraagd aan de NZa de informatie te verstrekken over de uitgevoerde werkzaamheden van hen die met de controle zijn belast en haar volledig in te lichten over de resultaten van de controle door overlegging van rapporten of op andere door de zorgautoriteit aan te geven wijze. Met de wijziging in onderdeel F kan de NZa voortaan op verzoek van Onze Minister ook een onderzoek instellen bij het CAK. In onderdeel G is geregeld dat de NZa ook regels kan stellen met betrekking tot de uitvoering van hetgeen is bepaald bij of krachtens artikel 118a Zvw.
Onderdelen H tot en met K
Deze wijzigingen hebben betrekking op het toezicht van de NZa op het CAK bij de uitvoering van de AWBZ en de daarop gebaseerde regelingen. In onderdeel H wordt bewerkstelligd dat de NZa aan Onze Minister en aan het CVZ ook rapporteert over de rechtmatigheid van de uitvoering van de AWBZ en de daarop gebaseerde regelingen door het CAK. Met de wijziging in onderdeel I wordt het CAK verplicht om desgevraagd aan de NZa de informatie te verstrekken over de uitgevoerde werkzaamheden van hen die met de controle zijn belast en haar volledig in te lichten over de resultaten van de controle door overlegging van rapporten of op andere door de zorgautoriteit aan te geven wijze. Met de wijziging in onderdeel J kan de NZa voortaan ook op verzoek van Onze Minister en van het CVZ een onderzoek instellen bij het CAK. In onderdeel K is geregeld dat de NZa ook regels kan stellen met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 49 van de AWBZ genoemde taken.
Onderdeel L
Dit onderdeel bepaalt dat de NZa ook aan het CAK een aanwijzing kan geven indien het CAK niet voldoet aan de wettelijke taken.
Onderdeel M
Dit artikel bewerkstelligt dat de NZa ook aan het CAK een last onder dwangsom kan opleggen indien het CAK niet binnen de termijn aan een aanwijzing voldoet.
Onderdeel N
In dit wetsvoorstel krijgt de minister de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 89, eerste lid, Zvw.
Onderdeel O
Deze wijziging zorgt ervoor dat de Minister bevoegd is om een last onder dwangsom aan het CAK op te leggen ter zake van overtreding van de voorschriften, gesteld in artikel 55 van de AWBZ.
Artikel V, onderdeel E
De beheerskosten van het CAK in het kader van de Wtcg-taak worden op grond van dit wetsvoorstel door de minister vastgesteld. Daarom kan dit lid vervallen.
Artikel VI
De wijziging van artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet bewerkstelligt dat het op Titel III van die wet gebaseerde materiële ambtenarenrecht niet van toepassing is op de leden van het publiekrechtelijk zelfstandige bestuursorgaan CAK. De betaling van de leden van een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan is geregeld in artikel 14 van de Kaderwet. Daarin is bepaald dat de minister de bezoldiging of schadeloosstelling voor leden van een zelfstandig bestuursorgaan vaststelt. De rechtspositie van leden van bestuursorganen is niet gekoppeld aan de sector Rijk, noch aan enige andere sector. Daardoor bestaat de mogelijkheid om per zelfstandig bestuursorgaan een eigen rechtspositieregeling voor de leden te maken, waarbij rekening kan worden gehouden met de specifieke positie van het zelfstandige bestuursorgaan en met de omvang van de taken.
Artikel 14, eerste lid, van de Kaderwet bepaalt dat er een keuze moet worden gemaakt tussen een schadeloosstelling en een bezoldiging.
Een schadeloosstelling heeft in beginsel de functie van vacatiegeld per dienstverrichting, vergadering of andere incidentele prestatie.
Een bezoldiging kan onder meer zaken als salaris, toelagen, periodieke toelagen (vakantielage, eindejaarsuitkering en dergelijke) en andere vergoedingen omvatten. Ook kan een bezoldiging pensioengevend zijn.
Op grond van artikel 14, derde lid, van de Kaderwet kan daarnaast uitsluitend een vergoeding worden gegeven voor reis-, verblijf- of andere functionele kosten; een lid van een zelfstandig bestuursorgaan mag daarnaast dus geen andere inkomsten genieten ten laste van de betrokken rechtspersoon.
Artikel VII
Deze afwijking van de Kaderwet strekt ertoe om ervoor te zorgen dat er geen overlap bestaat met de bevoegdheid van het CVZ tot het geven van beleidsregels. Het CVZ wordt net als in de huidige situatie in staat gesteld beleidsregels te stellen ten aanzien van zorgverzekeraars, andere rechtspersonen en het CAK. Het gaat hierbij om beleidsregels van het CVZ over details van de uitvoering.
Artikel VIII
Met deze bepalingen is zeker gesteld dat besluiten die voor de inwerkingtreding van deze wetswijziging zijn genomen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CAK, gelden als genomen door het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK. Ook voor ingediende aanvragen bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CAK geldt dat die geacht worden te zijn gedaan bij het publiekrechtelijk zelfstandige bestuursorgaan CAK. Nu de aanvragen door de overgangsbepaling worden aangemerkt als aanvragen die bij het publiekrechtelijk zelfstandige bestuursorgaan zijn ingediend, gaan ter zake uiteraard geen nieuwe beslistermijnen lopen.
In het tweede lid is bepaald dat het publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan CAK in wettelijke procedures en rechtsgedingen in de plaats zal treden van CAK BV zoals die bestond voor de inwerkingtreding van deze wet. Daarmee is gewaarborgd dat eventueel lopende procedures gewoon kunnen worden afgewikkeld. Het derde lid regelt ditzelfde voor eventuele onderzoeken die de Nationale Ombudsman, op het moment van inwerkingtreding van deze wet, heeft lopen naar gedragingen van CAK BV, voor zover deze gedragingen betrekking hebben op de wettelijke taken.
Omdat het publiekrechtelijk ingestelde CAK voor een goede uitvoering van de werkzaamheden moet kunnen beschikken over de archiefbescheiden van CAK BV, wordt in het vierde lid geregeld dat alle archiefbescheiden van CAK BV worden overgedragen aan het CAK.
Artikel IX
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet moet het jaarverslag worden ingediend vóór 15 maart, volgend op het jaar waarop dat verslag betrekking heeft. Ingevolge artikel 34 van de Kaderwet moet het CAK tegelijk met het jaarverslag, dus eveneens vóór 15 maart, de jaarrekening bij de minister indienen.
Het jaarverslag en de jaarrekening moeten in de huidige situatie vóór 1 juli bij de minister worden ingediend door CAK BV. Het CAK heeft een overgangsperiode van twee verslagperioden nodig om te bewerkstelligen dat de indiening van deze verantwoordingsstukken in de toekomst vóór 15 maart plaats kan vinden. Dit vanwege de noodzakelijke omslag in werkwijze en cultuur. Om die reden is in artikel IX geregeld dat 30 juni 2012 of zoveel eerder als mogelijk is, de uiterste datum is voor indiening van het jaarverslag over 2011, en dat voor indiening van het jaarverslag over 2012 de uiterste datum 30 juni 2013 is. Hiermee wordt, gezien artikel 34 van de Kaderwet, tevens bewerkstelligd dat ook de jaarrekening over 2011, onderscheidenlijk 2012, uiterlijk op 30 juni 2012, onderscheidenlijk 30 juni 2013, moet worden ingediend.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink
«Rapportage onderzoek CAK-BZ», Berenschot, 30 september 2008, welke rapportage met begeleidende brief van 3 oktober naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II, 2008–09, 29 689, nr. 224).
Reactie van de Kamer op voornemen van het kabinet, Kamerstukken II, 2009/10, 29 689 nr. 290.
Zie ook het kabinetsstandpunt over het rapport «Een herkenbare staat: investeren in de overheid», TK 25 268, nr. 20.
Op dit moment werken binnen het CAK BV ca. 600 medewerkers met vast contract of zicht op vast contract. Hiervan is minder dan 0,5 fte belast met private taken, ten behoeve van LinkinCare. Deze private taak zal niet door het publieke zbo worden uitgevoerd. Het is aan de aandeelhouders om te beslissen over voortzetting van LinkinCare en de wijze waarop dit dan gebeurt.
Kamerstukken II, 2000/01, 27 426, nr. 3, blz. 31 (artikel 31 Kaderwet was toen genummerd als artikel 25).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32543-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.