32 529 Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders)

O VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 juli 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 is met de brief van 9 september 20132 geïnformeerd over de mogelijkheden om de pleegzorgvergoeding te verbeteren, zoals toegezegd tijdens het debat over de Verbetering positie pleegouders.3 In deze brief verwijst de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar de ministeriële regeling op basis van de nieuwe Jeugdwet4, die voorziet «in een toereikende pleegvergoeding voor alle pleegouders, inclusief een vergoeding voor bijzondere kosten».

Naar aanleiding hiervan heeft de commissie de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 7 mei 2014 een brief gestuurd.

De Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie hebben op 7 juli 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 7 mei 2014

Met de brief van 9 september 20135 is de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) geïnformeerd over de mogelijkheden om de pleegzorgvergoeding te verbeteren, zoals toegezegd tijdens het debat over de Verbetering positie pleegouders.6 In deze brief verwijst u naar de ministeriële regeling op basis van de nieuwe Jeugdwet7, die voorziet «in een toereikende pleegvergoeding voor alle pleegouders (dus ook voor pleegoudervoogden), inclusief een vergoeding voor bijzondere kosten».

In afwachting van de inwerkingtreding van de inmiddels aangenomen Jeugdwet, vernemen de leden van de fracties van SP, GroenLinks en ChristenUnie graag hoe bepaald wordt of een pleegvergoeding toereikend is en waarop het bedrag van de vergoeding gebaseerd zal zijn. Is er onderzoek gedaan naar de kosten van een pleegkind? Zo ja, wanneer is dat onderzoek gedaan en kunnen zij over dit onderzoek beschikken? Indien dit niet gebeurd is, bent u dan voornemens om alsnog onderzoek te laten doen naar deze kosten, door bijvoorbeeld het Nibud? De leden van deze fracties merken daarbij op dat het vinden van voldoende dekking voor een verhoging van de pleegvergoeding een politieke afweging is, die losstaat van het vaststellen van de mate waarin een vergoeding toereikend is.

De leden van de fracties van SP, GroenLinks en ChristenUnie vernemen ook graag of de doeluitkering waaruit provincies extra kosten kunnen vergoeden, mocht de pleegvergoeding in een specifieke situatie niet toereikend zijn, meegaat naar gemeenten en zo ja, of deze geoormerkt is.

De commissie ontvangt uw reactie op bovenstaande vragen bij voorkeur voor 5 juni 2014.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, T.M. Slagter-Roukema

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2014

Op 7 mei jl. heeft u de Staatssecretaris van VWS per brief (kenmerk 152.172.12.3u) vragen gesteld over de hoogte van de pleegvergoeding die pleegouders ontvangen. Met deze brief, die we tot ons spijt niet binnen de door u verzochte termijn hebben kunnen beantwoorden, reageren we vanwege onze gezamenlijk stelselverantwoordelijkheid op uw vragen.

Pleegvergoeding

De leden van de SP, GroenLinks en ChristenUnie vragen hoe bepaald wordt of de pleegvergoeding toereikend is en waarop het bedrag gebaseerd is. Verder vragen zij of er onderzoek is gedaan naar de kosten van een pleegkind, zo ja wanneer dat onderzoek heeft plaatsgevonden en of zij in dat geval over het onderzoek kunnen beschikken.

De hoogte van de pleegvergoeding is gebaseerd op de normen van het Nibud. Er is echter geen harde norm voor wat een kind kost, dat is afhankelijk van de levensstijl van de ouders en het kind. Het Nibud houdt als regel aan dat voor één kind ongeveer 17% van het gezinsinkomen wordt besteed. Bij meer kinderen in een gezin daalt het percentage per kind. Een gezin dat 1,5 keer modaal verdient (één partner modaal, andere partner een half modaal) met twee kinderen heeft een besteedbaar gezinsinkomen van € 37.000 en geeft volgens het Nibud 26% uit aan de kinderen, ongeveer € 9.640, bijna € 5.000 per kind. Een pleegkind verblijft gemiddeld 21 maanden in een pleeggezin, zodat de voor het kind te maken kosten over een korte tijd worden gemaakt in plaats van over een langere periode als een kind bij de eigen ouders woont. De pleegvergoeding is hoger omdat de kosten in een kortere tijd gemaakt worden. De pleegvergoeding komt ongeveer neer op € 7.000 per jaar en komt daarmee ruim hoger uit dan de Nibud-norm. Daarnaast kan er een toeslag ontvangen worden als er sprake is van crisisplaatsing, drie of meer pleegkinderen en/of een pleegkind met een handicap. De toeslag bedraagt maximaal € 1.200 per jaar. De pleegvergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd om daarmee tegemoet te komen aan de stijgende prijzen waar consumenten, dus ook pleegouders, mee te maken krijgen.

Naar ons oordeel is de Nibud-norm een goede onderbouwing om de hoogte van de pleegvergoeding. Wij zien dan ook geen toegevoegde waarde in aanvullend onderzoek naar kosten van een pleegkind.

Bijzondere kosten

De leden van de SP, GroenLinks en ChristenUnie vragen ook of de doeluitkering waaruit provincies bijzondere kosten kunnen vergoeden, meegaat naar de gemeenten en zo ja, of deze geoormerkt zijn.

Indien de pleegvergoeding in een specifieke situatie niet toereikend is, dan kan de pleegouder in aanmerking komen voor bijzondere kosten.

De gelden die in het verleden beschikbaar zijn gesteld aan provincies voor de vergoeding van bijzondere kosten zijn toegevoegd aan het macrobudget jeugdhulp en worden met ingang van 1 januari 2015 gedecentraliseerd. Met het nieuwe stelsel is er geen sprake meer van geoormerkte budgetten. Gemeenten zijn in deze vrij in het maken van keuzes ten aanzien van de inzet van de financiële middelen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vice-voorzitter), Linthorst (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Koning (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2012/13, 32 529, M (Verslag schriftelijk overleg).

X Noot
3

Toezegging T01598, gedaan tijdens de behandeling van wetsvoorstel 32529. De motie-Ester c.s. (32 529, J) is in afwachting van de reactie hierop aangehouden.

X Noot
4

Kamerstukken I 2013/14, 33 684, A, artikel 5.3.

X Noot
5

Kamerstukken I 2012/13, 32 529, M (Verslag schriftelijk overleg).

X Noot
6

Toezegging T01598, gedaan tijdens de behandeling van wetsvoorstel 32529. De motie-Ester c.s. (32 529, J) is in afwachting van de reactie hierop aangehouden.

X Noot
7

Kamerstukken I 2013/14, 33 684, A, artikel 5.3.

Naar boven