32 529 Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders)

F NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 22 mei 2012

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen. De commissie verzoekt de regering om de vragen uiterlijk 19 juni 2012 te beantwoorden.

Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van de brief van 19 april 2012 (32 529, D) en de memorie van antwoord (32 529, E) betreffende wetsvoorstel 32 529 (Verbetering positie pleegouders). Zij danken de regering voor de gegeven antwoorden. Naar aanleiding daarvan hebben zij evenwel nog enkele nadere vragen, mede namens de leden van de fracties van PvdA, PVV en SP.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord. Zij hebben, mede namens de leden van de fracties van CDA en SP, nog wel enkele vragen. De leden van de fractie van VVD sluiten zich aan bij een van de vragen.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog een enkele vraag.

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de uitvoerige beantwoording van de vragen. De kwaliteit van de antwoorden is helaas soms omgekeerd evenredig aan de omvang daarvan. Vandaar dat de leden van deze fractie nog een aantal nadere vragen hebben, mede namens de leden van de PvdA-fractie. De leden van de fractie van D66 sluiten zich aan bij een van de vragen. Aangezien in eerste instantie verzuimd is aandacht te vragen voor de financiële kant van het wetsvoorstel, wordt tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om dit verzuim te herstellen.

Screening pleegouders

Nog steeds – en volgens recente onderzoeksgegevens steeds vaker – blijken kinderen die geplaatst zijn in pleegezinnen en/of jeugdzorginstellingen seksueel misbruikt te worden. De kwantitatieve misbruikverschillen tussen deze toch al zeer kwetsbare kinderen en kinderen die opgroeien in het eigen gezin zijn schrikbarend groot: pleeggezinkinderen blijken tweemaal vaker slachtoffer te zijn van seksueel misbruik en bij instellingen zijn de verschillen nog groter. De urgentie om strenger, op basis van eenduidige criteria en in een sluitend systeem, potentiële pleegouders en de pleeggezinnen te screenen is duidelijk. In de memorie van antwoord wordt wel beschreven hoe tot nu toe met het probleem wordt omgegaan, maar er blijven nog wat zaken onduidelijk. De leden van de fractie van de VVD – hierin gesteund door de leden van de fracties van PvdA, PVV en SP – vragen de regering aan te geven hoever zij is gevorderd met het vorig jaar in de Tweede Kamer toegezegde onderzoek naar een strakker screeningsinstrument omtrent geschiktheid/ongeschiktheid van toekomstige pleegouders en pleeggezinnen. In de memorie van antwoord wordt weliswaar naar dat onderzoek verwezen, maar deze leden zijn benieuwd naar de vorderingen die de regering op dit terrein heeft gemaakt. Wat is de huidige stand van zaken en welk tijdpad heeft de regering voor ogen om tot een afrondend resultaat te komen? Welke oplossingsrichting is inmiddels zichtbaar en is die al met de betrokken instanties afgestemd?

Ook zijn deze leden benieuwd of de regering al een standpunt heeft bepaald omtrent de toets van een zogenaamde «zwarte lijst» aan de criteria die het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) hanteert met betrekking tot noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit. Kortom, wat is de voortgang met betrekking tot een eenduidige registratie van geschikte/ongeschikte pleegouders en pleeggezinnen, hoe en door wie wordt die bewaakt en aan wie worden de relevante gegevens gecommuniceerd? Hoe wordt voldaan aan de privacy-criteria?

Bij het aannemen van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer in juni vorig jaar heeft de regering toegezegd de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een lijst van ofwel erkende pleegouders, dan wel ongeschikte pleegouders. Uit de memorie van het antwoord komt naar voren dat dit onderzoek nog niet tot concrete resultaten heeft geleid. De leden van de fractie van de PvdA, en met hen die van de fracties van VVD, CDA en SP, vinden dit zorgwekkend. Het uithuisplaatsen van kinderen is een zeer ingrijpende maatregel, waarbij gewaarborgd zou moeten zijn dat het betreffende kind niet opnieuw in een onveilige situatie terecht komt. Kan de regering aangeven waarom op dit punt nog geen concrete maatregelen voorzien zijn? Kan de regering aangeven op welke termijn zij wel maatregelen denkt te kunnen treffen?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering na te gaan of de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) een rol zou kunnen spelen bij het toezicht op pleeggezinnen, zowel bij de screening als ook bij het vervolgtraject. Daarbij zouden deze leden graag zien dat er sprake is van onaangekondigde bezoeken bij de families thuis. Kan de regering dit toezeggen?

De leden van de SP-fractie merken, ook namens de leden van de PvdA-fractie, op dat het antwoord in de memorie van antwoord ongeveer gelijkluidend is als die in de brief die op 16 december 2011 aan de Tweede Kamer is gestuurd.2 Ook toen werd verwezen naar het Cbp. Waarom is de vraag nog niet aan het Cbp voorgelegd? Voorts heeft de Nederlandse Vereniging voor pleeggezinnen (NVP) op 24 april 2012 gemeld dat een inventarisatie van de NVP laat zien dat de implementatie van het kwaliteitskader te wensen over laat.3 De leden van deze fracties vernemen in verband hiermee graag op welke gronden de regering meent dat de procedure voor screening sterk verbeterd is. Tot slot vernemen deze leden graag of bekend is in hoeverre seksueel misbruik plaatsvindt in netwerk- of in bestandspleeggezinnen. Zo nee, is de regering bereid dit te laten onderzoeken?

Vergoeding voor pleegkinderen

Op het punt van de vergoeding aan pleegouders hebben de leden van de PvdA-fractie, ook namens de leden van fracties van CDA en SP, nog vragen. Zij erkennen dat het bij vier of meer pleegkinderen om een behoorlijk bedrag gaat, maar dit bedrag is, zoals de regering ook aangeeft, bedoeld om te voorzien in de kosten die de pleegouders voor de pleegkinderen maken. Kan de regering aangeven waarom dit verandert als er sprake is van vier of meer pleegkinderen? Treden er, naar het oordeel van de regering, schaalvoordelen op? Zo ja, waar bestaan deze schaalvoordelen uit?

De leden van de SP-fractie willen, met de leden van de PvdA-fractie, graag duidelijkheid over de gevolgen van de gerezen financiële problemen met betrekking tot de dekking van de verbetering van de onkostenvergoeding aan pleegouders. Allereerst krijgen zij graag een opsomming van de artikelen die vervallen.

Begrijpen deze leden het goed dat dit wetsvoorstel, ook in de totale versie, geen enkele harde financiële verbetering inhoudt? Dit wetsvoorstel gaat alleen over de vraag waar het geld voor een financiële verbetering vandaan moet komen. De verbetering zelf zou in een later stadium geregeld worden in een ministeriële regeling. Welke garantie hebben pleegouders dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt?

Het voorgestelde artikel 28c, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) bepaalt dat pleegouders een «subsidie» ontvangen. Subsidie is een term uit het bestuursrecht, die hier naar de mening van deze leden in het geheel niet op zijn plaats is. Subsidie heeft iets van een gunst voor iemand die zelf financieel investeert in iets dat ook de overheid zinnig vindt. Pleegouders investeren zeker, 24 uur per dag, 7 dagen per week. Er is echter in de wet vastgelegd dat zij naast deze gigantische investering in energie, niet ook nog eens moeten opdraaien voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun pleegkind. Bij pleegzorg gaat het daarom om een noodzakelijke onkostenvergoeding, die geacht wordt in de basis kostendekkend te zijn. Waarom wordt dat niet wettelijk vastgelegd? Dan zou de discussie met de fiscus (over een vierde kind) ook van de baan zijn. Pleegouders zitten niet te wachten op bewijslast van uitgaven voor pleegkinderen.

Waaraan wordt de hoogte van de onkostenvergoeding gerelateerd? Worden hiervoor de normen van het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) aangehouden? Of de berekening van het rapport «Kosten van kinderen», zoals opgenomen in de bijlage van het Tremarapport Alimentatienormen4, die door de rechterlijke macht bij de vaststelling van de behoefte van een kind wordt gehanteerd? Zo nee, waarop worden de bedragen dan wel gebaseerd? Uitgangspunt is een kostendekkende onkostenvergoeding, dat zien deze leden toch goed? Indien deze vergoeding voor iedere pleegouder hetzelfde is dan zal deze niet voor alle inkomensgroepen kostendekkend zijn. Dat kan met zich meebrengen dat sommige pleegouders naast de onkostenvergoeding recht hebben op belastingaftrek voor het deel dat zij zelf investeren. Het rapport Kosten van kinderen kan daarbij als basis dienen. Is de regering bereid om in overleg te treden met de belastingdienst en vervolgens wettelijk vast te leggen dat:

Ten eerste de pleegvergoeding een voor ieder pleeggezin gelijke vergoeding is, gedifferentieerd naar leeftijdcategorie en eventueel naar hoeveelheid kinderen in het gezin, voor de kosten van verzorging en opvoeding van het pleegkind, en derhalve geen inkomen is.

Ten tweede dat de pleegvergoeding gebaseerd is op de Nibudnormen voor een modaal gezin, op het rapport Kosten van kinderen of op andere normen.

Ten derde dat de vergoeding die voor ieder pleeggezin gelijk is, niet voor iedere inkomensgroep kostendekkend is (volgens het vijfjaarlijkse CBS-onderzoek besteedt een gezin immers 15% van zijn inkomen aan de kinderen), zodat belastingaftrek voor de hogere inkomensgroepen aanvullend noodzakelijk kan zijn.

Ten vierde dat bijzondere kosten niet zijn inbegrepen in de vaste pleegvergoeding, aangezien deze per kind verschillend zijn (het ene kind zal speltherapie nodig hebben, het andere kind een beugel en een derde kind verslijt of verliest een fiets per half jaar) en dat deze bijzondere kosten integraal voor vergoeding van overheidswege in aanmerking komen.

Ter toelichting op het vierde punt en om het historisch geheugen op te frissen, wordt hierbij nog opgemerkt dat er een tijd is geweest dat zowel de ziektekostenverzekering als de WA-verzekering door het ministerie werden overgedragen aan particuliere verzekeraars, hetgeen moest worden teruggedraaid omdat voor pleegkinderen een veel hogere premie zou moeten worden berekend, aangezien deze kinderen vele malen duurder zijn dan kinderen die bij hun ouders wonen.

Het wettelijk vastleggen van de vergoeding geeft pleegouders de rechtszekerheid die zij nu node missen: ze moeten maar afwachten welke ministeriële regeling er uit de bus rolt. Is de regering bereid om, in een volgend traject, niet alleen de dekking van de kosten van pleegzorg te regelen, maar tegelijkertijd de rechten van pleegouders op vergoeding van reguliere en bijzondere kosten, zoals hierboven omschreven, vast te leggen?

De leden van de fractie van de SP informeren, ook namens de leden van de PvdA-fractie, of het voornemen bestaat om de pleegvergoeding te verhogen, onder afschaffing van de vergoeding van bijzondere kosten voor de pleegoudervoogd. Dat dit zou neerkomen op een verslechtering van de financiële positie van de pleegouder moge duidelijk worden uit onderstaande citaten uit drie ontvangen e-mails.

Eerste citaat: «Ik ben al 7 jaar pleegoudervoogd van onze pleegdochter die al vanaf dag 7 na haar geboorte bij ons is. Zij is nu 14. Ik vecht al 4 jaar met het ministerie van VWS over de uitbetaling van de extra en bijzondere kosten voor onze pleegdochter. Volgens een uitspraak van de Hoge Raad in november 2007 is een pleegoudervoogd niet onderhoudsplichtig. Toch weigert iedereen en iedere instantie om de pleegoudervoogd de kosten gemaakt voor het pleegkind te vergoeden. Voor alle duidelijkheid, pleegouders [SP-fractie: die niet de voogdij hebben] krijgen al deze kosten wel vergoed. Je kunt dus spreken van een discriminatie van kinderen van pleegoudervoogden ten opzichte van kinderen van pleegouders. Nu ligt de nieuwe wet bij u in de Eerste Kamer ter beoordeling en ter goedkeuring. Hierin krijgt de pleegouder(voogd) een verhoging van de dagvergoeding voor het pleegkind, maar vervalt de mogelijkheid om extra en bijzondere kosten te declareren. In onze situatie zal de verhoging € 506 bedragen. Maar vorig jaar hadden wij al voor € 1 806 aan extra kosten. Dit in verband met de beugel en de kosten voor de begeleiding van haar ernstige dyscalculie. Voor alle duidelijkheid, dit gaat over het gedeelte wat niet door de verzekeraar vergoed wordt. Daarbij komt dat wij ook zelf een aanvullende verzekering voor onze pleegdochter moeten afsluiten en dat komt ook op € 300 euro per jaar. Als nu de nieuwe wet goedgekeurd wordt kunnen al deze kosten ook niet meer door pleegouders gedeclareerd worden. Hierdoor zullen vele pleegouders financieel in de problemen komen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn.»

Tweede citaat: «Een van onze pleegkinderen (gezag bij Bureau jeugdzorg) heeft het erg zwaar. In zijn onmacht veroorzaakt hij allerlei schade. Zo zet hij zijn fiets niet op slot uit angst het sleuteltje kwijt te raken (fiets weggenomen). Ook is hij binnen een half jaar tijd 3 jassen kwijt geraakt. Schoolspullen zijn steeds spoorloos. Hij gooit met spullen en er is een schoolboek doormidden. Gelukkig is er nu psychiatrische hulp ingezet. Volgens mijn pleegzorgaanbieder zijn de kosten voor ons als pleegouders. Wij vragen ons af of dit reëel is. Waarom wordt er steeds beweerd dat pleegouders niet onderhoudsplichtig zijn terwijl zij in de praktijk wel voor de extra onkosten opdraaien.»

Derde citaat: «En het financiële stuk is niet goed geregeld, pleegvergoeding is niet toereikend, ook volgens het Nibud. Extra kosten voor bril, fiets en dergelijke is slecht geregeld. En als ouders de voogdij hebben en bijvoorbeeld medicijnkosten of andere kosten die ze moeten vergoeden, kunnen ze dat niet omdat er vaak grote schulden zijn. En schade, je gelooft je ogen soms niet wat ze stuk krijgen, of door hun gedrag (waar ze vaak niets aan kunnen doen) bewust stuk maken, de verzekering ziet je dan op laatst aan komen. En bijvoorbeeld zoals in ons geval, en gelukkig zijn er meer zoals wij, met langdurige plaatsingen en een groot pleeggezin: dat er helemaal geen regelingen staan, voor een verbouwing, in het belang van de pleegkinderen, of extra hulp bijvoorbeeld voor een tuinman, iemand voor de administratie, of een klusjesman. Wij hebben bijvoorbeeld bijna geen tijd om te klussen, en zodra wij een kwast in de handen nemen en zullen gaan.... dan worden er hier bij ons thuis al 2 kinderen ontzettend onrustig en 1 zoon van ons kan daar helemaal niet mee om gaan en blijft, zolang we bezig zijn, aan het schreeuwen, huilen en heen en weer rennen. Grasmaaien bijvoorbeeld kunnen we ook niet doen als hij thuis is, dus het is altijd zoeken naar een gaatje.»

Gezien de hierboven geschetste problematiek krijgen deze leden graag duidelijkheid over de vergoeding van bijzondere kosten voor pleegouders en met name voor de pleegouder-voogd.

Ouderbijdragen

In de brief van 19 april 2012 geeft de regering aan dat bureaus jeugdzorg nalatig zijn in het verstrekken van de wettelijk vereiste gegevens omtrent het verblijf van jeugdigen in instellingen of pleeggezinnen, waardoor ouderbijdragen niet geheven kunnen worden, c.q. niet betaald worden. De leden van de VVD-fractie informeren, ook namens de leden van de fracties van PvdA, PVV en SP, naar het aantal ouders dat deze bijdrage vermoedelijk niet betaalt en naar de omvang van het daarmee gemoeide bedrag. Wat is de oorzaak dat de Bureaus jeugdzorg deze gegevens niet voorhanden hebben en niet (kunnen) verstrekken? Welke verbeteringen wil de regering laten aanbrengen? Is naheffing mogelijk? Zo nee, waarom niet en zo ja, tot welk moment en om welke bedragen gaat het dan?

Hoe groot is de kans dat de verbetering van de inning van de ouderbijdragen en de verhoging van de verpleegvergoeding beide per 1 januari 2013 ingaan? Zijn er voor de rijksbegroting, afhankelijk van het antwoord op de voorgaande vraag, financiële consequenties verbonden aan het niet in werking treden van de financiële artikelen? Zo ja, hoe groot zijn die en hoe denkt de regering die te kunnen compenseren?

Begeleiding van de pleegoudervoogden

De regering stelt dat bij pleegoudervoogdij nog steeds sprake is van geïndiceerde jeugdzorg, maar zij onderbouwt dit niet. Als pleegouders door de rechter met het volledige gezag worden bekleed, woont het kind, op grond van de beschikking van de rechter, bij zijn voogd(en), en niet op basis van een indicatiebesluit en een pleegcontract. Het pleegcontract mag dan ook niet meer inhouden dan de thans geldende regeling, ook volgens de Nederlandse vereniging voor pleeggezinnen (NVP). De regering stelt dat de pleegzorgaanbieder eindverantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geboden zorg. De leden van de SP-fractie vragen, mede namens de leden van de fracties van PvdA en D66, waarop de regering dat baseert. De voogd is volledig verantwoordelijk voor de zorg. Ter verduidelijking een citaat uit een brief van Prof. Vlaardingerbroek, hoogleraar familierecht aan de Universiteit van Tilburg: «Een voogd is een voogd, waarbij het niet uitmaakt of de voogd is benoemd door een ouder of door de rechter of zoals vroeger van rechtswege (na de dood van een ouder of na de scheiding). De voogd heeft het opvoedingsrecht en alles wat daarbij hoort, maar heeft geen familierechtelijke band met het kind. Daarvoor is adoptie nodig. Wel heeft de voogd, maar dat geldt in beginsel voor alle voogden, een aantal wettelijke plichten, zoals ten aanzien van het vermogen van de minderjarige. Een verplichte begeleiding van de voogd, althans een door de voogd te accepteren begeleiding door een zorgaanbieder kent de wet niet, tenzij er sprake is van een Ondertoezichtstelling (OTS). Als pleegouders de voogdij krijgen nadat de ouders zijn ontheven of ontzet, hebben zij dus alle opvoedingsrechten en -plichten die daarbij horen en daarbij hoort dus niet een verplichting om begeleiding te accepteren. Uiteraard kan een voogd zich wel op vrijwillige basis laten begeleiden. Wordt een OTS over het bij de pleegoudervoogd(en) wonende kind uitgesproken, dan geldt ook dat zij zich moeten laten begeleiden.» Ook wordt in dit verband gewezen op het arrest van de HR van 30 november 2007 (LJN: BA8447) met name op de conclusie van AG Keus.

Zonder wijziging van het Burgerlijk Wetboek kan, via deze wet, geen wijziging worden gebracht in de rechten en plichten van de voogd, stellen de leden van deze fracties. Is de regering het hiermee eens? Het feit dat pleegoudervoogden niet onderhoudsplichtig zijn doet hier niets aan af. De voogd is verantwoordelijk voor het kind over wie hij het gezag heeft, en verder niemand. Net zo goed als de gemeente niet verantwoordelijk is voor de bijstandsgerechtigde of de sociale verzekeringsbank niet verantwoordelijk is voor de ontvanger van kinderbijslag. Het enige dat de uitbetalende instantie te doen staat, is controleren of het geld terecht komt waar het voor bedoeld is, dus of de bijstandsgerechtigde niet ondertussen met een baan voldoende verdient, of het kind wel in het gezin woont dat de kinderbijslag ontvangt, en derhalve ook of het pleegkind in het pleeggezin woont. Het ware in dat verband te overwegen de uitbetaling van de pleegvergoeding op te dragen aan de Sociale Verzekeringsband (SVB). Dat zou duidelijkheid creëren. Hoe denkt de regering over deze optie?

Behalve dat hier een juridisch monstrum wordt gecreëerd, is er ook een groot praktisch belang gemoeid met het niet doorzetten van de verplichte begeleiding. De leden van de SP-fractie willen, met de leden van de PvdA-fractie, graag weten waarom de bestaande regeling niet meer voldoet. Zij vragen of de bestaande regeling, zoals beschreven in het voorlopig verslag, ooit problemen heeft opgeleverd. Zo ja, wat waren dan de problemen en hoe vaak kwam dit voor? Met andere woorden voor welk probleem is deze nieuwe bepaling een oplossing? Graag krijgen deze leden hierop een gedetailleerd antwoord, omdat hun nimmer problemen ter ore zijn gekomen.

De regering lijkt met haar antwoord – «het waar nodig ondersteuning bieden aan pleegoudervoogden opdat het kind in een veilige omgeving kan opgroeien» – te suggereren dat het om een principekwestie gaat. Ten eerste regelt dit wetsvoorstel geen ondersteuning »waar nodig» maar altijd, daarmee de suggestie wekkend dat zij niet veel vertrouwen heeft in pleegzorg. De verwijzing naar het uitgelekte deelrapport dat nog aan de Commissie-Samson moet worden aangeboden, wijst ook in die richting, in plaats van in de richting dat de screening en begeleiding, waar de regering hoog van opgeeft, nog lang niet op orde is.

De indicatie en verplichte begeleiding gaat hoe dan ook geld kosten dat beter besteed kan worden aan de verbetering van de financiële tegemoetkoming aan pleegouders. De regering beroept zich op het feit dat de begeleiding licht kan zijn, zodat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat de indicatie ook in een keer tot meerderjarigheid van het pleegkind kan worden gegeven. De regering ziet daarbij over het hoofd dat pleegouders 100% afhankelijk zijn van Bureau jeugdzorg (BJZ) en de aanbieder van pleegzorg. De opmerking dat de mate van intensiteit van de begeleiding per gezin zal verschillen, biedt geen enkel soelaas. Er is immers geen richtinggevend kader: iedere pleegzorgaanbieder is afhankelijk van Bureau jeugdzorg, waarbij in de ene regio een totaal ander beleid wordt gevoerd dan in een andere regio; zowel Bureau jeugdzorg als de aanbieder van pleegzorg zijn aan niemand verantwoording schuldig.

Ter illustratie bijgaand citaat: «Ik ben onlangs door de Rechtbank tot pleegoudervoogd benoemd. Het te ondertekenen pleegoudervoogdij-contract van mijn pleegzorgaanbieder wijkt af van dat op pleegzorg.nl staat. Mag een pleegzorgaanbieder onderstaande zaken aan het pleegoudervoogdij-contract toevoegen? Mijn inziens staan deze zaken haaks op het streven om het pedagogisch en juridisch gezag weer in een hand te krijgen.

Begeleiding: Jeugdhulp verleent en de pleegouders aanvaarden begeleiding met inachtneming van het voor het betrokken pleegkind vastgestelde hulpverleningsplan. Dit hulpverleningsplan wordt gemaakt door de pleeggezinbegeleider in samenspraak met de ouders, pleegouders en BJZ. Het hulpverleningsplan zal binnen 6 weken worden opgesteld. De evaluatie van dit hulpverleningsplan is halfjaarlijks en vindt mondeling plaats aan de hand van een op schrift gestelde conceptevaluatie met participatie van ouder, BJZ, pleeggezin en begeleider. Ouders, BJZ en pleegouders ontvangen een afschrift van het hulpverleningsplan en de halfjaarlijkse evaluatie. Tevens krijgen zij een reactieformulier opgestuurd.

Calamiteiten: In spoedeisende zaken zijn pleegouders gerechtigd naar eigen inzicht te handelen, elk mogelijk deskundig advies in aanmerking nemende. Met betrekking tot zaken als onderwijs, opleiding, werk en ernstige en/of kostbare medische ingrepen worden afspraken gemaakt en opgetekend in het hulpverleningsplan. De pleegouder(s) houdt/houden Jeugdhulp op de hoogte van de noodzakelijk te verrichten medische behandeling(en) van het pleegkind.

Bezoekregeling:Jeugdhulp, ouders, BJZ en pleegouders geven uitvoering aan de regeling omtrent het bezoek met de ouders en eventuele andere verwanten van het pleegkind. Deze regeling is onderdeel van het hulpverleningsplan van Jeugdhulp.

Informatie: Jeugdhulp en de pleegouders houden elkaar op de hoogte van voorvallen en/of ontwikkelingen die van invloed zijn op, of te maken hebben met, de opvoeding en verzorging van het pleegkind.»

Wat kan de pleegouder in dit soort gevallen doen? Bezwaar maken, in beroep gaan of een klacht indienen? Dat wil een pleegouder niet: hij heeft zijn handen al vol aan het kind en hij wil vooral geen strijd met de ouders noch met de instelling. Iedereen wil dat er voldoende pleegouders beschikbaar zijn en blijven voor de kinderen die dat nodig hebben. Er zijn echter aanwijzingen dat er voldoende belangstelling is, maar dat pleegouders afhaken door de betutteling van onvoldoende professionele pleegzorgwerkers. Over het afhaken van aspirant-pleegouders is een artikel verschenen van H. van ’t Hek5 en met betrekking tot het gebrek aan samenhangend, op kennis gebaseerd, beleid kan worden gewezen op de notitie Verplaatsing van kinderen, die door het Expertise Centrum Kind in de Pleegzorg aan de Kinderombudsman is aangeboden.6 Deze problemen zijn dus al langer bekend, maar zijn nooit nader onderzocht. Is de regering bereid het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek te laten verrichten naar de kwaliteit van de werving, screening en begeleiding van pleegouders?

Omdat er geen perspectief is dat de kwaliteit van de pleegzorgwerkers en vooral van BJZ op korte termijn voldoende zal verbeteren – ondanks de inzet van velen biedt noch de opleiding, noch de structuur van de organisatie, voldoende op wetenschappelijke kennis gebaseerde ondersteuning – is de mogelijkheid om de voogdij te krijgen een opluchtend perspectief, waaraan pleegouders zich vastklampen om het vol te houden. Als dit perspectief wegvalt omdat pleegouders zich tot in lengte van dagen begeleiding moeten laten welgevallen zal dit consequenties hebben voor het pleegouderbestand. Wil de regering werkelijk het aantal pleeggezinnen vergroten en hun positie verbeteren dan dienen deze mensen gerespecteerd te worden als competente opvoeders die, nadat gebleken is dat ouders niet op een te overziene termijn de zorg voor hun kind weer op zich kunnen nemen (zie wetsvoorstel 33 061, Herziening kinderbeschermingsmaatregelen), recht hebben op het gezag over hun pleegkind en niet tot de meerderjarigheid van het kind onderworpen zijn aan verplichte begeleiding.

Overig

De Raad voor de rechtspraak en de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming hebben aandacht gevraagd voor de crisisplaatsingen bij netwerkpleeggezinnen. Deze mensen moeten soms maanden op geld en begeleiding wachten, terwijl zij in de kinderbescherming onmisbaar zijn om een kind op stel en sprong een veilige plek te kunnen bieden.

Wat denkt de regering hieraan te gaan doen? De leden van de SP-fractie wijzen er, mede namens de leden van de PvdA-fractie, op dat er mogelijkheden genoeg zijn, zoals een tijdelijke indicatie, voorwaardelijke indicatie, of het wijzigen van de definitie van pleegouder in artikel 1, onder e van het gewijzigd voorstel van wet, en verzoeken de regering hierop nader in te gaan.

Ten slotte hebben deze leden een laatste, maar niet onbelangrijke vraag. Het wetsvoorstel is oorspronkelijk ingediend door de Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie. Aanvankelijk is het voorstel dan ook door beide ministeries behandeld. Vanaf de nota naar aanleiding van het verslag in de Tweede Kamer lijkt de Minister van Veiligheid en Justitie niet meer betrokken bij het wetsvoorstel en worden alle stukken slechts door de Staatssecretaris van VWS ondertekend. Deze leden vinden dat onjuist, omdat pleegzorg in het kader van een ondertoezichtstelling en voogdij ressorteren onder het ministerie van Veiligheid en Justitie. Aangezien zij juridisch sterk van mening verschillen met de Staatssecretaris van VWS verzoeken zij met klem om de door leden van de SP-fractie gestelde vragen uit dit verslag ook door te geleiden naar de Minister van V&J, met het verzoek om deze te beantwoorden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), (vice-voorzitter), Linthorst (PvdA), Putters (PvdA), Slagter-Roukema (SP), (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Hermans (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Meurs (PvdA), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Beuving (PvdA), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD) en Beckers (VVD).

X Noot
2

31839/32529, nr.162, p. 3.

X Noot
3

Ter inzage gelegd onder griffienummer 149144.04 (onderdeel 2 Screening van pleegouders, 2e alinea).

X Noot
4

Rapport van de werkgroep Alimentatienormen. De bijlage wordt gepubliceerd op www.nvvr.org en op www.rechtspraak.nl.

X Noot
5

In: Het Kind Eerst, nr. 2 van 2012.

X Noot
6

Ter inzage gelegd onder griffienummer 149144.05.

Naar boven