31 839 Jeugdzorg

32 529 Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders)

Nr. 162 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2011

Naar aanleiding van de wetsbehandeling Verbetering positie pleegouders (32 529) en met het oog op het wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 19 december a.s. heeft de algemene commissie Jeugdzorg mij per brief van 8 december 2011 gevraagd om een stand van zaken brief waarin onder meer wordt ingegaan op de implementatie van het wetsvoorstel per 1 januari 2012, het fiscale vrijstellingsvraagstuk rondom de pleegvergoeding voor pleegouders met meer dan 3 pleegkinderen en de oplossingsrichting rondom het vraagstuk van de informatie-uitwisseling/registratie van ongeschikte pleegouders.

Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek. Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik om in te gaan op een aantal nog openstaande toezeggingen aangaande zorgtrajecten in de jeugdzorgplus en de beschikbaarstelling van toezichtrapporten van de Inspectie Jeugdzorg aan ondernemingsraden van zorginstellingen en op het internet.

Naar aanleiding van een drietal andere verzoeken van de algemene commissie Jeugdzorg, informeer ik u tevens over de planning van de toegezegde brief over kwaliteit in de brede zorg voor jeugd, de outcome-criteria jeugdzorgplus en de transitieagenda stelselwijziging jeugd.

Conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg Jeugdzorg van 26 oktober jl. (Kamerstuk 31 839, nr. 146) zend ik u voor het eind van dit jaar een brief over kwaliteit in de brede zorg voor jeugd. Wegens de inhoudelijke samenhang informeer ik u in dezelfde brief over outcome-criteria in de jeugdzorgplus. Verder kan ik u melden dat ik met VNG en IPO heb afgesproken dat de transitieagenda stelselwijziging jeugd begin 2012 bestuurlijk zal zijn afgestemd. Zo spoedig mogelijk daarna ontvangt uw Kamer de transitieagenda.

Voortgang implementatie wetsvoorstel verbetering positie pleegouders

Op 14 oktober 2010 heeft mijn ambtsvoorganger het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders bij uw Kamer ingediend. Op 14 juni jongstleden heeft uw Kamer ingestemd met dit wetsvoorstel, dat ten doel heeft om zowel de rechtspositie als de financiële positie van pleegouders te versterken.1 De beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel was 1 januari 2012. Tot mijn teleurstelling heb ik echter moeten constateren dat deze datum niet haalbaar is. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat de huidige praktijk van gegevensregistratie en -uitwisseling tussen zorgaanbieders en bureaus jeugdzorg, zoals die is ingericht in het kader van de inning van de ouderbijdrage door het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), niet goed verloopt. Het wetsvoorstel is voor wat betreft de financiële maatregelen geënt op de systematiek van de ouderbijdrageregeling.2 De onvolkomenheden die ik recentelijk heb geconstateerd in de uitvoering van deze regeling hebben directe consequenties voor de implementatie van onderhavig wetsvoorstel. Hoewel het veld van meet af aan uitvoerig en intensief bij het wetgevingstraject betrokken is geweest, zijn de uitvoeringsknelpunten pas recentelijk aan het licht gekomen. Op 4 juli jl. heb ik in een bestuurlijk overleg overeenstemming bereikt met het IPO over de implementatie per 1 januari 2012. Op 20 oktober 2011 is Jeugdzorg Nederland akkoord gegaan met de implementatie van het wetsvoorstel. Mede als gevolg hiervan zijn de gesprekken met het veld over de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel pas laat goed op gang gekomen. De daarbij gesignaleerde knelpunten blijken niet op zeer korte termijn oplosbaar te zijn. Om deze reden ben ik dan ook genoodzaakt om de invoering van het wetsvoorstel uit te stellen. Dit betekent dat de huidige ouderbijdrageregeling vooralsnog van kracht blijft, maar ook dat de verhoging van de pleegvergoeding nog niet in kan gaan, hetgeen ik zeer betreur.

Als gevolg van het uitstel zal het tijdpad van de implementatie dichter bij de stelselwijziging komen te liggen. Ik vind het daarom van belang bij het zoeken naar oplossingsrichtingen rekening te houden met het nieuwe stelsel, waarin de verantwoordelijkheid voor het brede jeugdzorgdomein bij de gemeenten ligt. Een tweetal ontwikkelingen is in het bijzonder relevant voor dit wetsvoorstel, namelijk de veranderende rol van de bureaus jeugdzorg (in het wetsvoorstel zijn de bureaus nog aangemerkt als de partij die gegevens aanlevert bij de Sociale Verzekeringsbank) en de introductie van een eigen bijdrage in de jeugdzorg. De komende periode wil ik benutten om samen met alle betrokken partijen te verkennen hoe het wetsvoorstel past binnen deze veranderende context en welke oplossingsrichtingen daarbij mogelijk zijn. Ik zal zo spoedig mogelijk met een voorstel komen over hoe ik verder wil met het wetsvoorstel. Begin 2012 zal ik de Kamer nader informeren over de voortgang. Als gevolg van bovengenoemde ontwikkelingen is ook de parlementaire behandeling in de Eerste Kamer vertraagd. De Eerste Kamer wordt hierover geïnformeerd.

Landelijke registratie van pleegouders

Uw Kamer heeft voorts gevraagd naar de stand van zaken omtrent mijn toezegging in het debat over het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders van 9 juni 2011 over het voorkomen van het heraanmelden van ongewenste pleegouders. Ik heb daarbij toegezegd de mogelijkheden van registratie van ofwel «erkende pleegouders» ofwel juist van ongeschikt geachte pleegouders te onderzoeken, omdat het komen tot een mogelijk instrument een zorgvuldig afwegingsproces vraagt met betrekking tot privacy, (schijn)veiligheid, regeldruk en financiële lasten.

Momenteel wordt in overleg met de sector onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de inzet van ongewenste pleegouders in de pleegzorg nog verder te voorkomen. Het moet daarbij gaan om een aanvulling op het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van een verklaring van geen bezwaar3 . Dan gaat het niet om aspirant-pleegouders die veroordeeld zijn voor een strafbaar feit of bij wie geconstateerd is dat er ingegrepen is in verband met opvoed- en opgroeiproblematiek. Aan hen wordt nu reeds geen verklaring van geen bezwaar afgegeven. Het gaat om de uitwisseling van gegevens van aspirant-pleegouders bij wie een vermoeden bestaat dat zij op basis van hun pedagogische kwaliteiten of een mogelijk veiligheidsrisico voor pleegkinderen niet geschikt zijn als pleegouder. Ik houd hierbij rekening met dezelfde soort problematiek in andere sectoren en met de decentralisatie van de jeugdzorg, zodat eventuele maatregelen houdbaar zijn in de toekomst.

Zoals toegezegd in de brief Planningsoverzicht jeugdzorg van 24 oktober jl. (Kamerstuk 31 839, nr. 137) zal ik uw Kamer begin 2012 informeren over de vorderingen die op dit gebied gemaakt zijn. Vooruitlopend op de uitkomsten kan ik wel vast opmerken dat ik het van groot belang vind dat een dergelijk instrument toegevoegde waarde heeft voor het te bereiken doel, namelijk dat voorkomen wordt dat een pleegkind wordt geplaatst bij een persoon waarvan reeds is geconstateerd dat hij ongeschikt is om een pleegkind op te vangen.

Zoals tijdens het debat besproken met de Kamer lijkt een lijst van «erkende pleegouders» niet bij te dragen aan dat doel, omdat daarop uitsluitend de pleegouders worden opgenomen die reeds gescreend zijn, geschikt zijn bevonden en niet naderhand van de lijst verwijderd zijn wegens geconstateerd misbruik of disfunctioneren. Hierdoor wordt dan ook niet voorkomen dat pleegouders, waarvan de plaatsing door een zorgaanbieder in een bepaalde regio is beëindigd in verband met misbruik of ander disfunctioneren, aan de slag kunnen bij een zorgaanbieder in een andere regio. Daarnaast wil ik hier benadrukken dat ten aanzien van een zogenaamde «zwarte lijst» een belangrijke toets ligt bij het College Bescherming Persoonsgegevens. Hierbij wordt onder meer getoetst of het doel van de registratie gerechtvaardigd is, of de lijst noodzakelijk is om het doel te bereiken en of wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts dienen de gedragingen op basis waarvan de persoonsgegevens van betrokkenen op de zwarte lijst worden opgenomen objectief, eenduidig en toetsbaar te zijn. Deze overwegingen zullen dan ook een belangrijke rol spelen bij het bezien van de mogelijkheden van registratie.

Fiscale bepalingen voor ouders met meer dan drie pleegkinderen

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders, d.d. 7 juni 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 89, item 25, blz. 53–69), heb ik aan mevrouw Van der Burg (VVD) toegezegd om uit te zoeken of de pleegvergoeding een onkostenvergoeding is en wanneer er belasting over geheven wordt.

De pleegvergoeding is bedoeld voor de kosten die pleegouders maken voor hun pleegkind in het kader van verzorging en opgroeien. Bij één, twee of drie pleegkinderen gaat de Belastingdienst er vanuit dat er altijd sprake is van een onkostenvergoeding. Pleegouders hoeven dan niet aan te tonen welke kosten zij voor hun pleegkinderen maken. Bij vier of meer pleegkinderen is de totale pleegvergoeding van een behoorlijke omvang en is het (zoals gebruikelijk bij onkostenvergoedingen) de taak van de Belastingdienst te onderzoeken of de pleegouders hier inkomen aan overhouden. De Belastingdienst kan dan aan pleegouders vragen om aan te tonen dat alle pleegvergoeding daadwerkelijk besteed wordt aan de pleegkinderen. Voor zover dit niet het geval is, zal de Belastingdienst de vergoeding als inkomen in aanmerking nemen.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of het niet bestede geld in de zorg kan blijven. Bij vier of meer kinderen zou de pleegzorgaanbieder dan moeten toetsen of de middelen aan de pleegkinderen worden besteed. Dit zou echter een forse toename van administratieve lasten voor pleegzorgaanbieders tot gevolg hebben. Het controleren van dergelijke uitgaven is een kerntaak van de Belastingdienst. De pleegzorgaanbieder is hiervoor niet de aangewezen partij. Bovendien vind ik een afdracht aan de fiscus geen bezwaar omdat uit deze opbrengsten collectieve uitgaven worden gefinancierd, waaronder de jeugdzorg.

Zorgtrajecten jeugdzorgplus

Tijdens het algemeen overleg Jeugdzorg van 26 oktober jl. heeft mevrouw Bruins Slot (CDA) gevraagd of het herkenbaar is dat een jeugdige in de jeugdzorgplus wacht op een geschikte vervolgplek en waarbij in een laat stadium blijkt dat de vervolgplek niet geschikt is voor de jeugdige. Navraag bij de instellingen en Jeugdzorg Nederland heeft geleerd dat dit incidenteel voorkomt.

Deze signalen onderstrepen de noodzaak van een aanpak die zich niet alleen richt op de behandeling binnen de instelling, maar ook op de omgeving van de jeugdige, op de thuissituatie en de school en op het perspectief dat deze jeugdige daar of elders geboden kan worden. Deze aanpak heeft zich vertaald in het Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus. Mede omdat er vanuit de Kamer vragen bestonden over de bestuurlijke betrokkenheid van provincies heeft nader overleg met provincies en instellingen plaatsgevonden. Dat overleg heeft tot overeenstemming geleid. Begin 2012 zal ik u het kader toezenden.

Toezichtrapporten Inspectie Jeugdzorg

Tijdens het algemeen overleg Jaarbericht Inspectie Jeugdzorg op 25 mei jl. heb ik uw Kamer toegezegd in overleg te gaan met de Inspectie Jeugdzorg over de vraag of onderzoeksrapporten van de inspectie voortaan ook kunnen worden aangeboden aan de ondernemingsraden van de desbetreffende instellingen.

Instellingen zijn volgens de Wet op de ondernemingsraden (Wor) verplicht om de ondernemingsraad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die zij voor de vervulling van hun taak nodig hebben. Dit zijn in voorkomende gevallen belangwekkende toezichtrapporten en brieven van de Inspectie Jeugdzorg. Het toezenden van de onderzoeksrapporten ligt dus op de weg van de instelling en niet op die van de inspectie. Alle rapporten van de Inspectie Jeugdzorg zijn openbaar en in te zien via de website www.inspectiejeugdzorg.nl.

In ditzelfde debat heb ik uw Kamer toegezegd om met de Inspectie Jeugdzorg te onderzoeken of het mogelijk is te komen tot een transparant overzicht van inspectiebevindingen en te onderzoeken of de inspectie dat overzicht vervolgens op internet kan aanbieden. De Inspectie Jeugdzorg werkt op dit moment aan een aanpassing van haar website. Het is de bedoeling dat de website een duidelijke ordening op namen van instellingen bevat, zodat op een overzichtelijke wijze per instelling duidelijk wordt welke toezichtrapporten sinds 2005 verschenen zijn. Daarnaast wordt gewerkt aan een nieuw overzicht waarin in één oogopslag zichtbaar is welke instellingen op het moment van raadplegen onder verscherpt toezicht staan. De Inspectie Jeugdzorg streeft ernaar om dit begin 2012 gereed te hebben.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner


X Noot
1

Kamerstukken I, vergaderjaar 2010–2011, 32 529, A. Gewijzigd voorstel van wet (Verbetering positie pleegouders).

X Noot
2

De financiële onderdelen uit het wetsvoorstel betreffen het afschaffen van de ouderbijdrageregeling en het wijzigen van de Algemene Kinderbijslagwet zodat het recht op kinderbijslag komt te vervallen indien een kind voor tenminste vijf aaneengesloten etmalen per week uit huis is geplaatst in het kader van de Wet op de Jeugdzorg.

X Noot
3

Bij het onderzoek dat de raad doet ten behoeve van de afgifte van deze verklaring worden het eigen archief van de raad en de justitiële documentatie bekeken. Voor aspirant-pleegouders die veroordeeld zijn of bij wie een sepot heeft plaatsgevonden in verband met bijvoorbeeld geconstateerd misbruik of mishandeling zal derhalve geen verklaring door de raad worden afgegeven. Ook als de aspirant-pleegouders, blijkens de eigen archieven van de raad, in hun eigen gezin te maken hebben gehad met opvoed- en opgroeiproblematiek, kan dat reden zijn om geen verklaring af te geven.

Naar boven