32 504 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011)

Nr. 32 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 10 november 2010

De vaste commissie voor Financiën heeft op 8 november 2010 voortgezet overleg gevoerd met staatssecretaris Weekers van Financiën1 over het Belastingplan 2011.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Dezentjé Hamming-Bluemink

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Van den Berg

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Financiën

Maandag 8 november 2010

Aanvang: 11.15 uur

Voorzitter: Omtzigt

Aanwezig zijn 9 leden der Kamer, te weten:

Bashir, Braakhuis, Dijkgraaf, Groot, Koolmees, Neppérus, Omtzigt, Slob en Van Vliet,

en de heer Weekers, staatssecretaris van Financiën.

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011) (32 504);

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011) (32 505);

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010) (32401).

De voorzitter: Welkom. Sinds het eerste wetgevingsoverleg, vorige week maandag, zijn binnengekomen twee brieven van de staatssecretaris, een van 63 pagina’s met uitgebreide antwoorden op de vragen van de commissie (32 504, nr. 19) en een brief over het partnerbegrip (32 130, nr. 22), en verder een nota naar aanleiding van het nader verslag (32 504, nr. 20) en een derde nota van wijziging (32 505, nr. 13). Ik hoop dat deze allemaal zijn ontvangen. Verder zijn door de leden amendementen ingediend die de griffie heeft uitgeprint.

Ik stel voor om het volgende te doen. We verdelen het in vijf blokjes: eerst de tweede nota van wijziging en de algemene zaken, dan het Belastingplan in twee delen, de overige fiscale maatregelen en de fiscale verzamelwet. De staatssecretaris geeft aan dat hij alle vragen over de laatste drie blokjes schriftelijk heeft beantwoord, maar het zou kunnen dat daarover nog vragen zijn, dus die zaken stel ik puntsgewijs aan de orde.

Ik stel voor dat we gewoon beginnen met de tweede nota van wijziging. Dat is het algemene blokje, waarin de hypotheekrenteaftrek van de heer Koolmees zat, maar ook 19% btw-heffing op kunst, de assurantiebelasting en het vervallen van de heffingskorting voor groen beleggen.

Namens de commissie wijs ik erop dat nog één vraag niet is beantwoord. In een vraag van de heer Braakhuis wordt verwezen naar niet-beantwoorde Kamervragen van de heer Bashir over de manier waarop Google belasting betaalt. Ik kan mij voorstellen dat de commissie graag wil dat deze Kamervragen voor de plenaire afronding zijn beantwoord, omdat zij daarop actie wil ondernemen. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook om die vragen voor het eind van deze week te beantwoorden.

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb mij al bij de griffier verontschuldigd dat ik in de loop van de middag dit overleg zal verlaten omdat er nog een ander overleg is dat ik vandaag moet doen. Mijn fractie is nog bezig vier amendementen voor te bereiden, maar daar zijn we nog niet helemaal mee klaar. Zij zullen uiteraard voor de plenaire afronding worden ingediend.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ook ik moet om ongeveer vier uur deze zaal helaas verlaten in verband met een ander overleg, maar ik denk dat we dan een heel eind zijn.

De voorzitter: Dat was wel mijn doelstelling. Ik had nog een vraag aan de staatssecretaris, namelijk of het mogelijk is om een voorlopig oordeel te krijgen over de amendementen die tot gisteren zijn ingediend, zodat de leden in staat zijn om deze amendementen eventueel nader te wijzigen, als zij deze willen handhaven, of om iets anders te doen.

Staatssecretaris Weekers: In tweede termijn zal ik trachten een aantal belangrijke amendementen te bespreken, als u dat goed vindt. Zojuist werd het verzoek gedaan om de Kamervragen over Google voor de plenaire afronding te beantwoorden. Dat kan ik toezeggen.

De voorzitter: Dan is het woord aan de staatssecretaris, die na een lange dag wachten eindelijk in deze commissie het woord mag voeren.

1. Algemeen plus nota’s van wijziging naar aanleiding van het regeerakkoord

Staatssecretaris Weekers: Mijnheer de voorzitter. Het was inderdaad vorige week een bijzondere belevenis voor mij. Na twaalf jaar aan die kant te hebben gezeten om de regering te controleren zat ik aan deze kant van de voorzitter. Dat was een heel ander perspectief, maar ook een belevenis. Wat mij nog het meest zwaar viel, tijdens de heel lange zit vorige week, was dat ik de hele dag mijn mond moest houden en mij niet met het debat kon bemoeien.

Vandaag krijg ik de gelegenheid om de Kamer te antwoorden. Dat doe ik graag. Allereerst bedank ik de Kamerleden heel hartelijk voor de inbreng die zij vorige week hebben geleverd. Tevens ben ik dank verschuldigd aan de voormalige en tegelijkertijd ook huidige minister, die in de demissionaire periode het Belastingplan naar de Kamer heeft gestuurd dat ik vandaag mag verdedigen. Ik neem het stokje van hem over wat betreft de verdere behandeling.

Ik heb inmiddels vijf nota’s van wijziging naar de Kamer gestuurd, waarvan enkele een uitwerking zijn van het regeerakkoord. Ik snap de leden die hebben gezegd dat er bij sommige nota’s van wijziging misschien wat weinig tijd was tussen het moment waarop deze werden aangeboden aan de Kamer en het moment waarop zij hier worden behandeld. Daar zat slechts een weekend tussen. Ik zeg erbij dat wij hebben getracht om datgene wat voor 2011 in het regeerakkoord stond en wat al tijdens het debat over de regeringsverklaring aan de orde is gekomen, toch de ordentelijke weg te laten volgen van advisering door de Raad van State. De behandeling van het Belastingplan vindt niet alleen in dit wetgevingsoverleg plaats, maar uiteindelijk ook met een plenaire afronding, zodat er naar mijn mening voldoende tijd is om alles in alle facetten te kunnen bekijken. Ik vond het in elk geval wel belangrijk om die stukken eerst langs de Raad van State te leiden.

Afgelopen donderdag heeft de commissie een dik pak mogen ontvangen met schriftelijke antwoorden op een aantal vragen. De voorzitter heeft zojuist al gezegd dat dit 63 pagina’s waren. Er zaten heel wat vragen tussen waarbij je toch wat dieper de techniek in moet. Dan is het ook wel handig om ze schriftelijk te beantwoorden. Als hierover nadere vragen zijn, hoor ik dat graag. Vorige week heb ik ook een brief gestuurd met de stand van zaken bij de diverse wetsvoorstellen die we samen gaan behandelen. De heer Koolmees heeft vragen gesteld over de gewijzigde systematiek van de heffings- en invorderingsrente, waarnaar in het regeerakkoord wordt verwezen. Het antwoord op deze vragen is inmiddels ook aan de Kamer verzonden.

Ik kom nog heel even terug op het feit dat het Belastingplan en de nota’s van wijziging in een soort pressure cooker zitten in het najaar. Sinds jaar en dag wordt tussen Prinsjesdag en 31 december door beide Kamers van het parlement heel wat fiscale wetgeving behandeld. Met beide Kamers en ook met de Raad van State zijn heel goede afspraken gemaakt om dit in zo korte tijd te realiseren. De Raad van State is hierbij bereid om aan spoedadvisering te doen. Dat lukt op andere momenten in het jaar niet. Door deze werkwijze kunnen wij ervoor zorgen dat eventuele wensen van de Kamer ook voor het nieuwe jaar verwerkt kunnen worden.

Naar aanleiding van een verzoek van de Kamer om meer spreiding is voor de zomer al een wetsvoorstel met voornamelijk technische wijzigingen naar de Kamer gestuurd. Ik ben van plan om dat waar mogelijk ook in de toekomst te doen. Ik zeg erbij dat alles wat je buiten het beslag van het Belastingplan doet, veel meer voorbereidingstijd zal kosten in verband met de ministerraad en de advisering door de Raad van State die wat langer duurt. De Kamer zal er dus geen overspannen verwachtingen van moeten hebben, maar waar mogelijk zal ik er mijn uiterste best voor doen.

Ik zal mondeling reageren op de zaken die nog niet schriftelijk zijn afgedaan. Daarbij zal ik allereerst reageren op de vragen over het regeerakkoord, de algemene vragen en alles wat in blok 1 zat. Daarbij zal ik ook de vragen over het Belastingplan 2011 behandelen, voor zover deze door de Kamerleden in het eerste blok aan de orde zijn gesteld. Daarna kom ik op blok 2. Naar mijn mening zijn de overige punten reeds schriftelijk afgedaan, zoals de voorzitter al opmerkte. In tweede termijn zal ik reageren op de reeds ingediende amendementen.

Laat ik beginnen met de beantwoording in het eerste blok. Veel leden hebben aangegeven dat zij van mening zijn dat het huidige belastingstelsel eenvoudiger moet en kan. Ik ben er erg mee ingenomen dat de Kamer vorige week eigenlijk unisono dit geluid heeft vertolkt. Zij heeft mij verzocht om met een startbrief te komen, die een plan van aanpak zou kunnen zijn voor mijn fiscale agenda voor de komende vier jaar. Ik ben in elk geval blij dat de Kamer grote interesse heeft voor het thema vereenvoudiging. Ik ben het ook met de leden eens dat dit onderwerp onder de aandacht moet blijven. Vereenvoudiging zal het belastingstelsel begrijpelijk maken voor de belastingplichtigen en de administratieve lasten fors kunnen verlagen. Zoals de directeur-generaal van de Belastingdienst vorige week al heeft aangekondigd, draagt vereenvoudiging bij aan een verantwoorde verwezenlijking van de enorme taakstelling die op de Belastingdienst afkomt.

Het plan om te komen met een startbrief, zoals vorige week gesuggereerd, spreekt mij dus aan. Vereenvoudiging is alleen maar te bereiken als kabinet en parlement goed gezamenlijk weten op te trekken. Ik wijs er wel op dat in het verleden bij grote vereenvoudigingsoperaties of hervormingen vaak een grote pot met geld aanwezig was om die hervorming te begeleiden. Mensen die de herziening van het belastingstelsel in 2001 hebben meegemaakt, zullen dat ongetwijfeld nog weten. Een van de kritiekpunten was toen dat die vereenvoudiging gepaard ging met een substantiële lastenverlichting, uitgerekend in een economische hoogconjunctuur, dus daarover viel nog wel wat te zeggen in economisch opzicht. Die pot met geld is er nu niet.

Wanneer je zaken gaat vereenvoudigen en uitzonderingen uit het systeem gaat halen, zal dat altijd pijn doen bij bepaalde groepen. Dat zullen we ons met elkaar moeten realiseren. Als je de pijn niet kunt verzachten, kun je toch de belastingdruk ietsje anders vormgeven. Dat vraagt om een stuk commitment van de Kamer. Het lijkt mij heel goed om een aantal uitgangspunten en suggesties in de startbrief mee te nemen en daarover met de Kamer van gedachten te wisselen. Dan kan bekeken worden waar een meerderheid van de Kamer voor voelt. Ik kan natuurlijk op mijn departement een aantal wetgevingsambtenaren aan het werk zetten om een behoorlijke vereenvoudigingsslag of een hervorming door te voeren. Dat heeft alleen zin als ik van tevoren weet dat voor de gekozen koers draagvlak bestaat in de Kamer. Anders kan ik er beter niet aan beginnen.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik ben blij dat de staatssecretaris dit oppakt. Ik heb al gezegd dat dit een heel belangrijke taak voor hem wordt. Ik snap zijn laatste opmerkingen. Hij mist immers smeermiddelen. In feite is zijn boodschap dat hij het niet leuker kan maken, maar dat hij het wel nog eenvoudiger gaat maken. Dat is ook de opdracht waarvoor hij staat. Kan de staatssecretaris zeggen wanneer hij van plan is het plan van aanpak naar de Kamer te sturen? Mijn fractie heeft de wens uitgesproken om er niet heel veel tijd overheen te laten gaan. Er ligt immers al materiaal van een studiecommissie. Wij hoeven het wiel dus niet opnieuw uit te vinden.

Staatssecretaris Weekers: Dat klopt. Ik kan de heer Slob toezeggen dat ik van plan ben om aan het einde van het eerste kwartaal van het komende jaar met die startnotitie te komen. Daarin wordt een heel aantal zaken geadresseerd. Over een aantal onderdelen moet ik zelf nog eens heel goed mijn gedachten laten gaan. Eind van het eerste kwartaal van het volgende jaar lijkt mij een mooi moment voor de startnotitie. Dan kunnen wij vervolgens met elkaar uitvoerig erover komen te spreken.

De heer Slob (ChristenUnie): Even voor alle duidelijkheid. Dat is inclusief de reactie van het kabinet op het rapport van de studiecommissie? Dat is in die reactie geïntegreerd?

Staatssecretaris Weekers: Het rapport van de studiecommissie over Continuïteit en Vernieuwing zal ik in elk geval meenemen in de startnotitie. Verwacht van mij geen puntsgewijze behandeling van het gehele rapport. Dat zou wat te ver voeren. De hoofdlijnen van het rapport zal ik in elk geval meenemen. Uiteindelijk vormt het rapport ook achtergrondmateriaal voor de Kamer en het kabinet om alles goed met elkaar te kunnen bespreken.

De heer Dijkgraaf (SGP): Begrijp ik de staatssecretaris nu zo dat hij breed naar het gehele, complete, fiscale stelsel kijkt, inclusief alle mogelijke verschillende aftrekposten, mits het maar denkbaar is dat een meerderheid van de Kamer het steunt?

Staatssecretaris Weekers: Die laatste opmerking is natuurlijk van belang. Ik hoef maar te wijzen op de fiscale behandeling van het eigen huis, een onderwerp dat ik later in mijn beantwoording meeneem. Daarover zijn wat opmerkingen gemaakt. Een aantal leden van de Kamer heeft er vorige week ook opmerkingen over gemaakt. Een meerderheid van de Kamer wil echter niet tornen aan de fiscale behandeling van de eigen woning. Dat heeft uiteindelijk zijn weerslag gekregen in het regeer- en gedoogakkoord. Wat mij betreft maakt dit geen onderdeel uit van de startnotitie. Die helderheid wil ik in elk geval bieden. Ik weet dat bij een aantal leden daaraan toch de behoefte bestaat. Het staat uiteraard iedereen vrij om elk onderwerp te bespreken, ook al wordt het niet in de startnotitie behandeld. Het zou niet fair zijn van mij om nu de suggestie te wekken dat op dit punt de komende tijd enige ruimte bestaat. Die ruimte is er niet.

De heer Groot (PvdA): Een vraag voor mijn begrip. In die startnotitie wordt toch een positiebepaling opgenomen van het kabinet over welke kant het op moet? Het is meer dan alleen een inventariserende startnotitie. Er wordt een voorlopige mening in gegeven. Begrijp ik dat goed?

Staatssecretaris Weekers: Ik loop zo meteen langs de onderwerpen. Op onderdelen is dit inderdaad het geval, mijnheer Groot. Het zal echter niet het geval zijn bij alle onderwerpen. Er is een aantal zaken waarbij ik duidelijk een koers zal uitzetten. Er zijn ook onderwerpen die ik op zichzelf interessant genoeg vind om aan een herziening te onderwerpen, maar waarbij ik eerst heel graag wil weten hoe de Kamer ertegen aankijkt. Vervolgens kan er een verdiepingsslag plaatsvinden. Ik wijs op het voorbeeld dat de heer Groot in zijn eerste termijn heeft aangegeven, namelijk uniformering van de btw. De ontwikkeling naar één btw-tarief kan een onderwerp zijn dat in elk geval terugkomt in de startnotitie. Ik kan mij echter voorstellen dat daar nog geen positiebepaling van het kabinet bij zit. Daarbij is het van belang te weten hoe de Kamer er in meerderheid tegen aankijkt. Er zijn andere onderdelen waaraan wat meer richting zal worden gegeven. Daarop kom ik zo terug.

De heer Koolmees (D66): Ik vind het natuurlijk jammer dat in de startnotitie geen aandacht wordt gegeven aan het eigen huis of de aflossingsvrije hypotheken. Betekent dit dat de staatssecretaris ook niet bereid is om na te denken over technische oplossingen richting 2014–2015?

Staatssecretaris Weekers: Daarover hoef ik niet na te denken. Allerlei technische oplossingen zijn al verkend. Er liggen allerlei studies. Het is in elk geval mijn taak, ook ingevolge het regeer- en gedoogakkoord, om de fiscale behandeling van het eigen huis niet te veranderen. De drie partijen die het akkoord steunen, waren alle drie volstrekt helder. De achterliggende gedachte erbij is dat het vooral van belang is dat de rust op de woningmarkt weerkeert en dat mensen weten waar zij aan toe zijn. Daar past niet bij dat ik vervolgens nadere technische verkenningen uitvoer.

De voorzitter: Ik stel voor dat de staatssecretaris aangeeft wat er in de startnotitie staat. Feitelijk is dat gewoon zijn wetgevingsprogramma voor de komende vier jaar. Aan het einde van dat blokje met toelichting kan nog een aantal vragen worden gesteld.

Staatssecretaris Weekers: Ik hoop in elk geval dat, als straks de startbrief op tafel ligt, wij over al deze onderwerpen met elkaar van gedachten kunnen wisselen. In die startbrief komt in elk geval de aanpak van de volgende onderwerpen aan de orde. De loonsomheffing, waarover ik zo meteen nog iets zal zeggen. Er ligt een wetsvoorstel in de Kamer tot uniformering van het loonbegrip. Dat is de eerste hobbel die moet worden genomen. Daar kom ik nog op terug. De loonsomheffing als zodanig komt dus in deze brief aan de orde.

Mevrouw Neppérus en de heer Van Vliet hebben om een grondslagverbreding gevraagd. Bij de grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting wordt ook gekeken naar de behandeling van het eigen en het vreemde vermogen. De heren Omtzigt, Groot en Koolmees vroegen hiervoor ook aandacht. De overnameholding wordt hierbij betrokken. Daarvoor zit ook een haakje in het regeerakkoord.

Mevrouw Neppérus heeft het verminderen van het aantal belastingen genoemd. Zij telde 25 belastingen. Daar zitten ook enkele kleine belastingen bij. Het zou heel erg mooi zijn als je kleine belastingen, die toch nog wat betekenen voor de uitvoering, zou kunnen schrappen. Ik zeg echter tegelijkertijd dat het schrappen van een belasting heel erg mooi is, maar als er geen geld is voor een netto-lastenverlichting moet die opgebracht worden door andere belastingen te verhogen of de grondslag van andere belastingen te verbreden. Als een aantal zaken in samenhang bekeken wordt, is het misschien best mogelijk om aan de wens van mevrouw Neppérus, de heer Van Vliet en ik dacht ook de heer Groot tegemoet te komen.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik neem aan dat wat de staatssecretaris nu zegt ook in de startnotitie aan de orde komt?

Staatssecretaris Weekers: Wat mij betreft wel, afhankelijk van de mogelijkheden van grondslagverbreding. Stel dat in de Kamer een groot draagvlak bestaat om het nodige te doen in de sfeer van de btw. Dan kan vervolgens een flink stuk teruggesluisd worden in de richting van belasting op arbeid of richting lasten die heel specifiek op het bedrijfsleven rusten. Daarop kom ik terug in de startnotitie.

Ik ga in de startnotitie verder in op de introductie van één ondernemingsfaciliteit. De heer Slob heeft daarnaar gevraagd. Zoals gezegd zijn er mogelijkheden om te schuiven van directe naar indirecte belastingen.

Ik kom ook terug op de vitaliteitsregeling. Er zijn specifieke vragen gesteld over de inrichting van de vitaliteitsregeling. De discussie daarover wil ik verplaatsen naar de startbrief. De vitaliteitsregeling zal dan ook niet ingaan per 1 januari 2011. Wij komen daarover nog ordentelijk met elkaar te spreken.

De variabilisering van de autolasten zit in de startnotitie, net zoals het voorstel van een geefwet. Zoals al gesuggereerd door de leden Koolmees, Slob en Dijkgraaf, zal ik bij het schrijven van de startbrief goed kijken naar de voorstellen van de studiecommissie naar het belastingstelsel.

Vorige week is even de suggestie gewekt alsof de Kamer het gehele belastingstelsel overhoop wil halen. Dat was niet mijn appreciatie van de opmerkingen van de Kamer. Volgens mij is vooral bedoeld om binnen de continuïteit van het bestaande systeem een aantal vernieuwingsslagen door te voeren in het kader van vereenvoudiging. Zo heb ik de Kamer verstaan. Die bereidheid bestaat er bij mij ten volle. Deze discussie ga ik graag aan met de Kamer zodra de startbrief hier op tafel ligt.

Ik vraag nu al aandacht voor het wetsvoorstel over uniformering van het loonbegrip. Het is van groot belang dat dit wetsvoorstel echt heel snel wordt opgepakt. Het wetsvoorstel is een voorwaarde om te komen tot vereenvoudiging in het loondomein. Het kan leiden tot het door velen, waaronder mijzelf, nagestreefde eenvoudige loonstrookje. Als je het loonstrookje van vroeger ziet – een voorbeeld hiervan kan natuurlijk niet in de Handelingen opgenomen worden – moet je een behoorlijk specialist zijn om te achterhalen wat dit betekent. In elk geval is het mij een lief ding waard als wij straks tot een heel simpel loonstrookje komen. Het is bovendien erg belangrijk dat de afdracht door werkgevers een stuk simpeler wordt. De voorwaarde daarvoor is dat het loonbegrip, de fiscaliteit en de sociale zekerheid verder geüniformeerd worden. In het verleden zijn er al enkele slagen gemaakt, maar dit wetsvoorstel is erg belangrijk. Mijn verzoek aan de Kamer is daarom ook, het snel te behandelen.

De heer Omtzigt vroeg specifiek of de Kamer nog een nota van wijziging kan verwachten in verband met de koopkrachteffecten. Ik vraag de heer Omtzigt om de koopkrachteffecten te bezien in het kader van het Belastingplan 2012 en verder. Wij kunnen nu wel een hele exercitie maken waarbij wij aanhaken bij het Belastingplan 2011. Daar zal echter heel wat werk voor moeten worden verricht. Dit betekent namelijk een hele verschuiving binnen de 7 mld. waarmee geschoven wordt in het kader van het wetsvoorstel uniformering loonbegrip. Dit zal bovendien volgend jaar, na de augustusbesluitvorming, opnieuw gedaan moeten worden. Daarom lijkt mij die exercitie niet heel erg zinvol. Mijnheer Omtzigt, ik zeg dus toe dat dit uiteraard een belangrijk onderwerp zal zijn in het kader van de augustusbesluitvorming. Hopelijk neem ik daarmee de zorg weg.

De voorzitter: Ik heb nog een vraag hierover. De staatssecretaris heeft de onderwerpen aangegeven. Ik dank hem voor de toezegging op het laatste punt. Kan hij bij de motorrijtuigenbelasting de variabilisering toezeggen? Zal hij specifiek ingaan op de situatie van motoren, zeker nu er nieuwe onderzoeken beschikbaar zijn ten aanzien van de uitstoot daarvan? Die waren immers nog niet beschikbaar ten tijde van dit verslag. Kan de staatssecretaris bovendien toezeggen dat hij bij de geefwet specifiek zal ingaan op de positie van sportverenigingen, buurthuizen, dorpshuizen, kortom op datgene wat wij de categorie SBBI noemen, zodat ook zij onder de geefwet zullen vallen en dat die niet alleen beperkt wordt tot de categorie ANBI.

Staatssecretaris Weekers: Het lijkt mij heel logisch om straks op dat eerste in te gaan, zodra ik die contouren schets. Dat kan ik dus toezeggen. De zaken met betrekking tot de geefwet, de ANBI’s, de SBBI’s, de buurthuizen, de sportverenigingen, de fanfares, de muziekgezelschappen en de speeltuinen liggen gevoelig in de Kamer. Ik wijs erop dat in de financiële paragraaf van het regeerakkoord een passage staat over het feit dat de giftenaftrek zal worden beperkt tot ANBI’s die wij bovendien rantsoeneren. Gelet op de zorgen in de Kamer moeten wij, mijns inziens, nog eens heel goed naar dit alles in zijn totaliteit kijken. Wat aan liefdadigheid in Nederland wordt gedaan, moet namelijk niet ontmoedigd worden. Mijnheer Omtzigt, ik zeg dus toe dat ik daar heel specifiek naar zal kijken en daarbij zal ik ook uw opmerkingen uit de eerste termijn betrekken.

De voorzitter: In die startnotitie krijgen wij dus een apart hoofdstukje over de wijze waarop met giften voor buurthuizen, sportverenigingen en dergelijke wordt omgegaan?

Staatssecretaris Weekers: Er komt in elk geval een apart hoofdstukje met betrekking tot de geefwet en de implicaties van het regeerakkoord voor de rantsoeneringsplicht van ANBI’s. Wij zullen de zorgen adresseren. Als dit een uitgebreide toelichting vereist, zal ik die in een bijlage stoppen. De discussie moeten wij in elk geval over alle feiten en de zorgen in de Kamer kunnen voeren.

De voorzitter: Ik ben blij met de toezegging dat dit erin komt. Ik neem nu mijn rol als voorzitter weer op.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik deel die blijdschap, want ik heb hier ook aandacht voor gevraagd. Ik ben namelijk echt erg bezorgd over de plannen van het kabinet in dit verband, zeker omdat de passages in het regeerakkoord redelijk algemeen zijn. Eén ding weten wij echter wel: het kabinet moet 40 mln. bezuinigen op dit hele gebeuren. Ik neem aan dat de staatssecretaris dit financiële gebeuren niet mee zal nemen in de startnotitie, maar ik vind het wel plezierig om dit in verhouding tot elkaar te kunnen beoordelen. Kunnen wij dus tegen die tijd ook een indicatie krijgen van waar de staatssecretaris dat geld met betrekking tot de giftenaftrek denkt te halen?

Staatssecretaris Weekers: Als er wordt geschoven met budgetten, zal ik dit helder moeten aangeven aan de Kamer. Ik schiet er namelijk niets mee op om allerlei prachtige vergezichten te schetsen, zonder de financiële consequenties daarvan in beeld te brengen. Dit lijkt mij dus helder.

Ik ben gebonden om uitvoering te geven aan het regeerakkoord. Ik luister echter wel naar de zorgen die in de Kamer worden geuit. Als ik mogelijkheden zie om die zorgen weg te nemen en met voorstellen in de geest van het regeerakkoord te komen die beter uitpakken, zal ik dat niet nalaten.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb nog een vervolgvraag. Dit is namelijk een belangrijk punt. Het kabinet vraagt immers heel veel van de samenleving. De samenleving moet meer dingen oppakken. Een bezuiniging op de giftenaftrek is echt een tegengestelde beweging. Die stimuleert de samenleving namelijk helemaal niet om in beweging te komen en zelf de portemonnee te trekken. Ziet de staatssecretaris in algemene zin, maar ook heel specifiek in dit verband, ruimte om te kijken naar een alternatief voor die 40 mln., zodat wij de giftenaftrek overeind kunnen houden? Is die ruimte er in het kader van het regeerakkoord en het gedoogakkoord? Of is dit zo vast getimmerd tussen de drie fracties dat de Kamer en ook de staatssecretaris zelf geen poging hoeven te doen?

Staatssecretaris Weekers: De budgettaire taakstelling staat. Wat betreft dit specifieke punt ben ik uiteraard bereid om in overleg met alle Kamerfracties, maar in het bijzonder met de Kamerfracties die dit onderdeel van de financiële paragraaf steunen c.q. gedogen, te bezien of er een betere invulling te vinden is. Dit komt dus in elk geval terug. Tot de heer Slob zeg ik dat de budgettaire taakstelling als zodanig is in beton gegoten. Als die echter op een alternatieve en betere manier met voldoende draagvlak kan worden bereikt, bestaat daar wat mij betreft alle ruimte daarvoor.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik heb toch behoefte om dit iets scherper te krijgen. De 40 mln. taakstelling voor het totale fiscale beleid staat. Begrijp ik dit goed? Moet die 40 mln. via het fiscale beleid binnengehaald worden? Of is in beton gegoten dat die 40 mln. per se via de giften binnen moeten komen? Ik wil graag weten hoe het precies zit.

Staatssecretaris Weekers: Dit bedrag zal in elk geval fiscaal moeten binnenkomen. Dit brengt de scheiding van het inkomsten- en uitgavenkader met zich. Dat zal de heer Dijkgraaf ook beseffen. Wij kunnen niet elders een extra bezuiniging vinden om in de fiscaliteit enkele zaken te verlichten. Wat mij betreft, kunnen wij wat breder binnen de fiscaliteit hiernaar kijken om een goede uitwerking te vinden. Ik zeg hierbij dat de onderverdeling van de bedragen onderdeel is van het regeer- en gedoogakkoord. In elk geval moeten de partijen die daarbij betrokken zijn, niet iets anders in de maag gesplitst krijgen dan wat zij verantwoord achten. Ik heb echter heel goed geluisterd naar de geachte afgevaardigden van deze drie partijen en volgens mij zullen zij zich niet star opstellen. Ik heb althans de bereidheid geproefd om heel open en creatief naar een aantal zaken te kijken.

Ik vervolg nu mijn betoog. Het naar een algemeen tarief brengen van de btw op podiumkunsten was vorige week een aangelegen punt bij de behandeling door de Kamer. De heren Van Vliet en Koolmees vroegen waarom kunst en podiumkunsten onder het algemene tarief vallen. Hoe is de afweging van die verhoging tot stand gekomen? Waarom zijn circussen en bioscopen niet tegelijkertijd naar dat hogere tarief gebracht? Waarom heeft het kabinet niet gekozen voor een algemene verhoging van het btw-tarief? De heer Koolmees stelde in het bijzonder deze vraag. Verder werd gevraagd of ik bereid ben de verhoging van het btw-tarief op de podiumkunsten terug te draaien als de sector hierom vraagt.

In het regeerakkoord heeft een weging plaatsgevonden over het continueren van het verlaagde btw-tarief voor kunst en podiumkunsten en het inzetten van de daarmee gepaard gaande opbrengst voor andere doeleinden. Wij kunnen hier geen debat over het regeerakkoord voeren. Er is echter enige samenhang tussen de bezuinigingen op de kunst en de fiscale stimulans voor kunstuitingen. Een laag btw-tarief is een fiscale stimulans. Dat is de samenhang. In het regeerakkoord staat dat het kabinet de overheidsbemoeienis met deze sector wil beperken. Het ligt dan voor de hand dat ook naar de fiscale stimulans wordt gekeken. Hierbij past dus terughoudendheid met betrekking tot het verlaagde btw-tarief. De ratio van het verlaagde btw-tarief op de podiumkunsten is achterhaald. De opbrengst van de verhoging wordt ingezet voor de gezondmaking van de overheidsfinanciën. Dat hierdoor een verschil ontstaat met diensten zoals circussen en dierentuinen is niet nieuw, want eerder is dit ook al zo geweest.

In de afgelopen decennia zijn er namelijk periodes geweest waarin de podiumkunsten onder het hoge btw-tarief vielen terwijl de circussen en dierentuinen onder het lage tarief vielen. In de wetsgeschiedenis is er eigenlijk steeds een onderscheid gemaakt tussen deze categorieën. Als het namelijk exact dezelfde categorie zou zijn en de dienstverlening als zodanig hetzelfde zou worden gekwalificeerd, dan zou je naar Europees recht ook geen onderscheid mogen maken. Het feit dat dit in de afgelopen decennia door allerlei verschillende kabinetten en parlementen van verschillende samenstelling apart is gekwalificeerd, onderstreept dit. Ik ben hierop behoorlijk ingegaan in de schriftelijke beantwoording, maar ik zie dat er toch een aantal vragen is. Misschien kan ik dit thema dus in het kader van de beantwoording van interrupties verder afdoen.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Het gegeven dat een onderscheid al heel lang bestaat, is toch geen reden voor de staatssecretaris om het zo te houden? Is in dit kader een gewoonterecht ontstaan? Kan de staatssecretaris dit uitleggen?

Staatssecretaris Weekers: Ik beoordeel dit nu niet als aparte categorie, omdat dit in het verleden ook als aparte categorie werd beschouwd. Ik geef alleen aan dat de wetgever in het verleden de podiumkunsten altijd in een apart regime heeft gezet ten opzichte van bijvoorbeeld de circussen en de kermissen.

Ik kan daar nog verder op ingaan en kijk daarvoor naar de exacte data. Ik heb hier een overzicht. Tot 1 januari 1979 viel de toegang tot de podiumkunsten in een verlaagd tarief. Dit verlaagde tarief gold toen ook voor circussen en dierentuinen. Tussen 1 januari 1979 en 1 september 1998 zijn de podiumkunsten belast onder het algemene tarief. Dierentuinen en circussen bleven echter onder het lagere tarief vallen. In 1996 zijn naast circussen en dierentuinen ook musea, verzamelingen, bioscopen en sportwedstrijden onder het lagere tarief gebracht. De podiumkunsten vielen echter nog steeds onder het hoge tarief tot september 1998. De ratio daarachter was destijds dat er een compensatie moest worden gegeven aan de podiumkunsten vanwege de vergrijzing en bovendien op grond van de arbeidstijdenwetgeving. Uiteindelijk is de compensatie echter niet bij de doelgroep terechtgekomen waarvoor deze destijds was bedoeld. Bovendien zijn de argumenten vergrijzing en arbeidstijdenwetgeving inmiddels achterhaald. Het is dus niet meer nodig om dit om die reden als zodanig te handhaven.

Wij kunnen hier het politieke debat voeren dat wij ook andere onderdelen naar het hogere tarief brengen. Die politieke keuze kan inderdaad gemaakt worden, maar dan verwijs ik toch naar de startnotitie die aan het eind van het volgende kwartaal zal komen. Ik verwijs bovendien naar de opmerking die door diverse leden is gemaakt, namelijk dat je wel veel meer naar het hogere tarief kunt brengen. Er zijn zelfs opmerkingen gemaakt dat je zou kunnen komen tot een uniform btw-tarief zoals men in Denemarken kent. Dat tarief daar is wel heel erg hoog, namelijk 25%. Die discussie kunnen wij echter nog voeren. Ik doe nu echter niet meer of minder dan wat het regeerakkoord van mij vraagt, namelijk om deze categorie op deze manier te behandelen.

De heer Bashir (SP): Het is goed dat de staatssecretaris even stilstaat bij de wetsgeschiedenis. Het verlaagde btw-tarief voor de podiumkunsten is er namelijk niet zo maar gekomen. Dit was ook toen al bedoeld als een compensatie voor de arbeidstijdenwetgeving – de staatssecretaris noemde dit al – maar ook voor de vergrijzing. Volgens mij zijn die aspecten helemaal niet veranderd. De Arbeidstijdenwet is er nog steeds; de vergrijzing zal alleen toenemen. Ik kijk in dit verband ook even naar de andere maatregelen in het Belastingplan. De assurantiebelasting wordt verhoogd en alleen het gedeelte voor het bedrijfsleven wordt gecompenseerd. De hogere zorgkosten hebben ook tot gevolg dat het bedrijfsleven gecompenseerd wordt.

De voorzitter: Mijnheer Bashir, kunt u zich bij de interrupties beperken tot het voorliggende voorstel. Het gaat nu om de podiumkunsten. U kunt er dus alle podiumkunsten bij betrekken, maar niet de rest van het wetsvoorstel. Daarvoor is er zo meteen een tweede termijn.

De heer Bashir (SP): Dat zal ik doen. De reden is dat ik uitleg waarom iets is zoals het is. De hogere zorgkosten worden ook gecompenseerd in de vorm van verlaging van de winstbelasting. Waarom kiest de staatssecretaris wel ervoor om een gedeelte van het bedrijfsleven te compenseren voor de extra uitgaven die het heeft, maar kiest hij ervoor om een ander gedeelte van het bedrijfsleven – dit is immers ook een soort bedrijfsleven – niet te compenseren? Sterker nog, dit krijgt een belastingverhoging van 13%.

Staatssecretaris Weekers: Het wezen van btw is dat die door de eindgebruiker wordt betaald. Het is dus niet zo dat de sector podiumkunsten deze lasten draagt, maar dat degene die de voorstellingen bezoekt, de last betaalt. Dit soort lasten komt dus uiteindelijk bij de burgers terecht.

De tweede, algemene opmerking van de heer Bashir is dat het bedrijfsleven voor van alles en nog wat wordt gecompenseerd, maar de burger niet. Het is echter niet zo dat het bedrijfsleven voor alles en nog wat wordt gecompenseerd. Het deel dat bij de verhoging van de assurantiebelasting bij het bedrijfsleven neerslaat, wordt wel teruggesluisd. Dat erken ik. In het Belastingplan 2011 zit ook een stuk compensatie voor het bedrijfsleven vanwege de sterk gestegen zorgpremies. Dat erken ik ook. In de totale periode van 2011 tot 2015 stijgen de zorgpremies enorm. De zorgkosten, de kosten voor de AWBZ en voor de zorgverzekeringswetten stijgen in de komende periode met een bedrag tussen de 12 mld. en 14 mld. Van de stijging van de premie zorgverzekering slaat ongeveer de helft neer bij het bedrijfsleven dat daarvoor niet gecompenseerd wordt. De lasten voor het bedrijfsleven zullen in de komende jaren dus behoorlijk toenemen. Ik betreur dit zeer, maar in deze moeilijke economische tijd kan dit niet anders. Er zit echter wel een grens aan de verdere belasting van het bedrijfsleven. Dit gaat namelijk uiteindelijk ten koste van de productiviteit in Nederland. Als de arbeidskosten te ver stijgen of de investeringen worden ontmoedigd, komen wij in een neerwaartse spiraal terecht. De economie wordt dan in de achteruit gezet en dat wil ik in elk geval niet.

De heer Bashir (SP): Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het btw-tarief op podiumkunsten vroeger hoog was. Dat zei de staatssecretaris zelf net. Dat is toen naar 6% gegaan. De bedoeling was toen nadrukkelijk niet dat de compensatie bij het publiek terecht zou komen, maar bij de sector zelf. Dat is in de wetsgeschiedenis terug te lezen. Vindt de staatssecretaris het niet oneerlijk als wij een sector compenseren voor een last die wij als overheid opleggen en daar na een tijdje weer op terugkomen en die compensatie weer intrekken, terwijl wij voor andere sectoren wel een compensatie doorvoeren?

Staatssecretaris Weekers: Er is een keuze gemaakt om deze ene sector met een btw-verhoging te belasten. Dat is een keuze in het regeerakkoord. Aan het begin van de beantwoording van deze vraag heb ik aangegeven dat er een samenhang bestaat met de bezuiniging op cultuur. De regeringspartijen en de gedoogpartij hadden er ook voor kunnen kiezen dat er meer werd bezuinigd op cultuur en dat deze fiscale begunstiging niet zou worden geraakt. Er is echter een andere keuze gemaakt. Ik moet daar als staatssecretaris van Financiën mee werken. Ik voer op dit punt het regeerakkoord uit. Mooier kan ik het niet maken.

Er zijn door de Kamer suggesties gedaan om bijvoorbeeld de btw op podiumkunsten in het lage tarief te houden. Er zijn zelfs suggesties gedaan om dit te dekken door de assurantiebelasting verder te verhogen. Het is aan de Kamer om wijzigingen op dit Belastingplan door te voeren. Dit is echter niet de keuze van het kabinet, simpelweg om dat dit samenhangt met de benadering van de culturele sector. Het lijkt mij niet eerlijk om een dergelijke maatregel terug te draaien en om iedereen die een verzekering heeft voor de auto, voor het eigen huis, de opstal of de inboedel extra te belasten. Dit is de gemaakte keuze.

De heer Koolmees (D66): Ik heb een korte vraag. Ik begrijp de afweging van de staatssecretaris. Hij geeft helder aan dat er een samenhang is tussen enerzijds de bezuiniging op subsidies en anderzijds het beperken van de fiscale stimulans. Daar zit mijns inziens de kern van de politieke discussie. De heer Groot heeft vorige keer ook al aangegeven dat deze sector dubbel geraakt wordt. De inhoudelijk achterliggende vraag is of de staatssecretaris niet bang is dat dit juist averechts werkt. Het doel is dat meer mensen op eigen benen moeten gaan staan. Is het mogelijk dat dit door deze stapeling van maatregelen juist niet wordt gehaald? De staatssecretaris verschuilt zich achter het regeerakkoord. Sorry, dit is negatief geformuleerd. De staatssecretaris verwijst naar het regeerakkoord. Hier moet echter de inhoudelijke afweging gemaakt worden of je door de stapeling van maatregelen niet juist verder van huis raakt. Kan de staatssecretaris hierop reageren?

Staatssecretaris Weekers: De regering deelt die vrees niet. Die heeft daarom met name gekeken hoe het met de elasticiteit zit. Gaan mensen straks niet meer naar een bepaalde uitvoering, simpelweg vanwege het feit dat die duurder is geworden? De regering heeft gekeken naar de elasticiteit van het bezoek aan podiumkunsten versus de elasticiteit van bijvoorbeeld het bezoek aan de bioscoop. Bij de bioscoop treden er heel andere effecten op. Ik kijk daarvoor naar de exacte cijfers in het evaluatierapport rondom de fiscale behandeling van podiumkunsten en van bioscopen. Uit die cijfers blijkt dat een btw-stijging van 6% naar 19% bij gesubsidieerde podiumkunsten op de lange termijn tot een vraaguitval van 4,3% kan leiden. Verder is uit het evaluatierapport van het verlaagde btw-tarief voor cultuur en media af te leiden dat bij bioscopen bij eenzelfde btw-verhoging de vraaguitval 65% hoger uitvalt. Dat is te verklaren doordat de podiumkunsten voornamelijk worden bezocht door mensen die een wat beter gevulde portemonnee hebben dan de mensen die bioscopen, kermissen of attractieparken bezoeken. Dit is dus de achtergrond van deze keuze.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb toch nog een vraag over de ratio; ik heb daar even op gekauwd. Als ik het goed begrepen heb, valt straks de musical onder het lage tarief, terwijl het toneel onder het hoge tarief valt. Als het dus om zingen gaat, is het btw-tarief lager. Als je niet zingt, zit je in het hogere tarief. Is dat de scheidslijn? Waar zit die precies? Of vallen musicals straks wel onder het hoge tarief? Dit is mij nog niet helemaal duidelijk.

Staatssecretaris Weekers: Musicals vallen straks ook onder het hoge tarief.

De heer Slob vroeg in zijn eerste termijn ook heel specifiek naar wat het in budgettaire zin zou betekenen als de verhoging van het btw-tarief breder werd getrokken. In het regeerakkoord is daar niet voor gekozen. Als je echter het algemene btw-tarief tevens van toepassing verklaart voor de toegang tot circussen, dierentuinen, musea, bioscopen, sportwedstrijden en attractieparken bedraagt de opbrengst 163 mln.

De heer Groot (PvdA): De argumentatie zwalkt toch een beetje. In de eerste toelichting werd gezegd dat er een uitzonderingspositie bestaat voor de podiumkunsten. De staatssecretaris zegt nu dat aan de fiscale stimulans – zoals hij die noemt – een einde moet worden gemaakt. Ik wijs in dit kader echter op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Die zegt dat podiumkunsten juist door deze maatregel in een uitzonderingspositie worden gebracht. De staatssecretaris zegt dat de Kamer ook kan overwegen om bijvoorbeeld bioscoopbezoek onder het hoge tarief te brengen. Ik keer de argumentatie echter om. Ik vind dat daarover wel te praten valt in het kader van de startnotitie, maar stel dan ook de verhoging van het btw-tarief in de kunstsector uit.

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs signaleert een heleboel afbakeningsproblemen. Wat gebeurt er namelijk als acteurs optreden in de Efteling? Moet je dan een gesplitst btw-tarief heffen, dus een deel laag en een deel hoog? De staatssecretaris haalt zich een heleboel problemen op de hals. Is het sop deze kool die blijkbaar voor de regering heel belangrijk is, wel waard?

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp dat de heer Groot hier eigenlijk een pleidooi houdt om te komen tot één uniform btw-tarief.

De heer Groot (PvdA): Mag ik dit even toelichten? In dat geval zou je wel compenserende maatregelen nemen. Als je een hoog btw-tarief invoert, kun je gericht lastenverlichting geven, zodat het systeem als geheel efficiënt wordt. Dit zou dan ook bij de podiumkunsten het geval moeten zijn. Dat gebeurt nu echter niet.

Staatssecretaris Weekers: Dat begrijp ik. Afbakeningsproblemen houd je altijd. Het stelsel van btw brengt dit nu eenmaal met zich. Het feit alleen dat er altijd een grijs vlak bestaat in de omschrijving van bepaalde diensten – of je je nu voor het lage tarief dan wel voor het hoge tarief kwalificeert – pleit ervoor om te komen tot één btw-tarief. Ik kan afbakeningsproblemen in deze sector niet bij voorbaat voorkomen. Ik wijs er echter andermaal op dat er in het verleden wel degelijk een onderscheid was, zelfs gedurende langere periodes, namelijk van meer dan een decennium. In de jurisprudentie is daar dus mijns inziens nog wel het een en ander over te vinden. Idealiter zou je die afbakeningsproblemen geheel willen voorkomen. Dit kan echter later pas, als wij de startnotitie hebben. Dan kunnen wij vaststellen hoe de rest van de Kamer hiertegen aankijkt.

Ik snap het punt van de heer Groot. Ik heb echter te maken met het regeerakkoord. Dat draagt mij in elk geval op om per 2011 deze fiscale bezuiniging te realiseren. Ik begrijp de wens dat dit breder bekeken moet worden. Ik wil dit met alle plezier doen, maar dan wel in het kader van de startnotitie.

De heer Braakhuis (GroenLinks): De overweging van het kabinet is om de kunsten meer op eigen benen te zetten; ze moeten het zelf maar rooien. Een van de mogelijkheden die men dan zou kunnen hebben, is het verhogen van de prijzen van de kaartjes voor de podiumkunsten. Juist daar snijdt het kabinet echter de weg af, door de btw ook te verhogen. Is deze maatregel dus niet juist contraproductief? Het kabinet erkent dat podiumkunsten elitair zijn. Het kabinet laat dit echter niet alleen zo, maar legt er nog een schepje bovenop. Brengt het daardoor de podiumkunsten niet nog verder buiten het bereik van het gewone volk, om het zo maar te noemen?

Staatssecretaris Weekers: Ik ben het niet met de heer Braakhuis eens dat wij de podiumkunsten verder buiten het bereik van het gewone volk brengen. Wij verwachten niet de dramatische effecten die de heer Braakhuis schetst. Ik kan mij herinneren dat de heer Braakhuis in zijn eerste termijn enkele landen om ons heen genoemd heeft die een laag tarief hanteren voor podiumkunsten, zoals België en Duitsland. Er zijn echter ook landen die het hoge tarief hanteren. Denemarken heeft bijvoorbeeld een algemeen tarief van 25%. Het Verenigd Koninkrijk heeft de podiumkunsten in het hoge tarief. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook een laag en een hoog tarief. Het hoge tarief is daar 20% als ik mij niet vergis. Ik heb eigenlijk nooit signalen opgevangen dat de uitvoeringen daar buiten het bereik van de gewone mensen zijn komen te liggen. Ik deel de zorg dus niet.

Mevrouw Neppérus (VVD): Het gaat om het lage en hoge btw-tarief. Met de komst van vuilniszakken ontstond er destijds een vergelijkbaar probleem. Waar viel het draadje om die dicht te maken onder en waar viel de vuilniszak zelf onder? Dit soort dingen vraagt altijd om problemen.

Ik begrijp heel goed dat de staatssecretaris en meer mensen gebonden zijn aan het regeerakkoord. Wij hebben echter allemaal gezegd dat je ook bereid moet zijn om te kijken naar denkbare alternatieven. De staatssecretaris heeft dit ook gezegd. Kan de staatssecretaris zich voorstellen om, wellicht in het licht van die startnotitie, toch te reageren op de in dit kader aangedragen alternatieven? Dit mag van mij ook schriftelijk in de komende dagen. Het ligt gewoon gevoelig. Het geld moet binnenkomen; daar ben ik even heel eerlijk in. Ik wil geen gat schieten, maar kan er toch eens naar gekeken worden? Wij hebben namelijk nog een aantal dagen totdat het plenaire debat plaatsvindt. Kan er toch nog eens rustig gekeken worden naar alternatieven, ook al hebben die plussen en minnen? Als je de pijn die met dit voorstel komt, bij een ander neerlegt, kunnen wij daar morgen ook meteen de petitie verwachten. Ik zou hierover echter toch nog eens een afweging willen zien. Wat er nu voorligt, is namelijk ook niet zo simpel uitvoerbaar. Wij zitten vast aan de afspraken. Toch verzoek ik de staatssecretaris om nog eens te kijken naar de genoemde alternatieven. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Weekers: Er zijn middels amendementen enkele alternatieven ingebracht. In tweede termijn zal ik daarop reageren. Het is heel simpel. Als je een fiscale maatregel uit het regeerakkoord vooralsnog niet wenst over te nemen, zal daar een andere fiscale maatregel tegenover staan. In de eerste plaats gaan de drie fracties die de financiële paragraaf van het regeerakkoord onderschrijven hierover. Als zij aangeven dat dit niet zo verschrikkelijk gevoelig ligt binnen hun fractie en dat er een alternatief is, ben ik de laatste die zegt dat het toch zo moet gebeuren. Zo kijk ik hier tegenaan. Vanmiddag ga ik concreet op de amendementen in. Mevrouw Neppérus zei al dat wij nog even hebben tot de plenaire afronding. Volgens mij is die voor volgende week voorzien. Daarmee hebben we nog alle tijd om welk alternatief dan ook in ieder geval te bekijken.

De voorzitter: Op dit punt is als laatste het woord aan de heer Bashir, met een interruptie in één keer.

De heer Bashir (SP): Wat de alternatieven betreft, heb ik voorgesteld om de verlaging van de winstbelasting met 0,5% terug te draaien om zo het niet doorvoeren van de btw-verhoging voor podiumkunsten te kunnen betalen. Daarom stel ik de staatssecretaris een aantal vragen. Ik heb namelijk het gevoel dat de gevolgen voor de mensen in het land en de sector een beetje gebagatelliseerd worden. De staatssecretaris beargumenteert de verlaging van de winstbelasting met de positieve gevolgen voor het vestigingsklimaat; die is goed voor het investeren in Nederland en zorgt voor een betere arbeidsproductiviteit en voor betere werkgelegenheid. 0,5% winstverlaging heeft dit allemaal tot gevolg. Als je de btw dus met 13% verhoogt, kun je niet zo gemakkelijk zeggen dat het gevolg maar een paar procent vraaguitval is. Wij snijden ons hier flink in de vingers en maken iets heel moois in Nederland kapot.

Staatssecretaris Weekers: Er is onderzocht wat de effecten zijn voor het bezoek aan de podiumkunsten. Blijkens de onderzoeken zullen die meevallen. Op de vraag wie de tariefverlaging uiteindelijk in de zak steekt, zeg ik – kijkend naar de ervaringen – dat dit met name de zaaleigenaren zijn. Je kunt dan besluiten om deze maatregel niet door te voeren en tegelijkertijd de fractionele verlaging van de winstbelasting ook niet door te voeren. Ik wil er echter wel op wijzen dat elke ondernemer in Nederland daarvan profiteert. Uiteindelijk profiteert ook de niet-gesubsidieerde kunstsector van een lagere Vpb. Heel veel zaken zijn natuurlijk gevoelig voor grenseffecten in de sfeer van de btw. Daar zul je altijd naar moeten kijken, maar de podiumkunsten vormen nu net een categorie die niet gevoelig is voor dit soort effecten.

Ik wil nogmaals de indruk wegnemen dat de verlaging van de winstbelasting per saldo een forse netto lastenverlichting voor het bedrijfsleven zou inhouden. Dat is niet het geval. Voor 2011 is het in elk geval een compensatie van de fors gestegen ziektekostenpremies over dat jaar en andere jaren. Als ik kijk wat werkgevers de komende jaren te wachten staat met betrekking tot de werkgeversbijdrage aan de ziektekostenverzekering, zullen werkgevers nog met een forse lastenverzwaring rekening moeten houden. Ook om die reden zou ik het heel jammer vinden als deze maatregel in de sfeer van de winstbelasting werd teruggedraaid door de Kamer.

De voorzitter: Ik concludeer op dit punt dat de staatssecretaris nog zal ingaan op de nadere voorstellen. Hij heeft een hoop voorgelezen uit informatiesheets. Ik wijs hem erop dat hij de vrijheid heeft om die gewoon even naar de Kamer te sturen. Ik zie dat een aantal leden daarvoor belangstelling heeft. Ik stel voor dat wij doorgaan met het volgende punt. Ik neem aan dat dit het groen beleggen zal zijn.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. De heer Koolmees heeft nog een vraag gesteld over de margeregeling. Het betrof de introductie van het algemene tarief voor het in het economisch verkeer brengen van kunstvoorwerpen en voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten. De regeling is per 1 januari 1995 ingevoerd en zij is sindsdien niet gewijzigd. Bij de toepassing van de margeregeling is uitsluitend omzetbelasting verschuldigd over de winstmarge van de handelaar. Daarmee wordt in elk geval dubbele heffing voorkomen. Kunst- en verzamelvoorwerpen zijn goederen die naar hun aard gedurende hun doorgaans lange bestaan meerdere keren kunnen worden verkocht. Juist bij deze goederen zou zich cumulatie kunnen voordoen. Daar slaat de margeregeling op. De margeregeling blijft dus van toepassing. De regeling wordt slechts technisch gewijzigd in verband met het vervallen van het verlaagde btw-tarief voor kunst. Het gaat er dan om of die kunst voor het eerst in het economisch verkeer van Nederland wordt gebracht.

Er is gevraagd waarom de assurantiebelasting met 2% wordt verhoogd en niet met meer of minder. Er is vooral gekeken naar de budgettaire opbrengst en wat daarin verantwoord wordt geacht, zonder dat de assurantiebelasting ineens te zeer wordt verhoogd. Mij is bekend dat diverse partijen in hun verkiezingsprogramma’s hadden staan dat de assurantiebelasting naar het algemene btw-tarief zou moeten worden gebracht. Met name de Partij van de Arbeid had dit in haar verkiezingsprogramma staan. Ik merk op dat verzekeringsproducten expliciet niet in de btw kunnen worden betrokken omdat dit Europeesrechtelijk zo is geregeld. Er zijn goede gronden om dit niet naar 19% te brengen. Verzekeringen zoals een autoverzekering, een opstalverzekering of een inboedelverzekering zijn toch eerder echte levensbehoeften waarvoor moeilijker een andere keuze kan worden gemaakt dan bijvoorbeeld het al of niet bezoeken van een musical. De gedachte is dus geweest dat een verhoging van 2% – van 7,5% naar 9,5% – aanvaardbaar is. 0,5% of 1% meer of minder zal niet echt tot dramatische effecten leiden. Ergens wordt de keuze gemaakt en dat is hier.

De heer Braakhuis (GroenLinks): In wezen is de verhoging van de assurantiebelasting toch niet anders dan het invoeren van een bankenbelasting? Het is uiteindelijk de financiële sector die dit moet betalen. Of zij dat al dan niet aan hun klanten doorberekenen ... Dat zullen zij bij een bankenbelasting ook doen en daarvan is de staatssecretaris wel voorstander. Wat maakt het uit, zou ik dus haast zeggen. Bovendien hoeft de staatssecretaris het natuurlijk geen btw te noemen. Wij hebben alleen gevraagd of hij het eventueel kan optrekken tot dat niveau. Althans, zo staat het in het PvdA-programma. De 2% is in de ogen van mijn fractie volkomen arbitrair. Of het nu 2%, 4% of 6% is, zal in die zin toch niet uitmaken?

Staatssecretaris Weekers: Of een tarief nu 0,5% of 1% meer of minder is, is in zekere zin arbitrair. De keuze is gevallen op 2%. De keuze is uitdrukkelijk niet gemaakt om het met 10% te doen. In tegenstelling tot wat de heer Braakhuis suggereert, zijn het toch echt de afnemers van verzekeringsproducten die de prijs moeten betalen. Uiteindelijk zal de verzekeraar de assurantiebelasting een-op-een doorberekenen aan de consument. Verzekeringen worden dus ineens een stuk duurder. Als de Kamer vindt dat dit niet uitmaakt en zij mensen wil ontmoedigen om zich te verzekeren dan wel om zich overmatig te verzekeren, kan dat een afweging zijn. Wij hebben in elk geval gemeend dat 2% acceptabel is en dat je niet echt veel extremer moet gaan. Als de Kamer een procent meer of minder wil en dit goed wordt gedekt, heb ik daar geen erg sterke gevoelens bij.

Voorzitter. Gevraagd is of er is gedacht over een overgangstermijn en wat die zou moeten kosten. Wij hebben er wel over gedacht, maar het uiteindelijk niet gedaan. Als je de verhoging van de assurantiebelasting twee maanden later zou invoeren, kost dat eenmalig ruim 40 mln. Je kunt dat doen, maar dan moet je daarvoor een alternatieve dekking hebben. Zelf heb ik die niet. Je zou het tarief fractioneel kunnen verhogen; dan kan het later ingaan. Dit heeft echter als nadeel dat het hogere tarief natuurlijk wel structureel doorwerkt, terwijl er slechts in 2011 een paar vruchten kunnen worden geplukt. Een alternatieve overgangsregeling zou zijn om het oude tarief te laten gelden op lopende verzekeringsjaren. Dat zou circa 125 mln. kosten. Dat is de helft van de opbrengst. Dit zou overigens wel eenmalig zijn. Ook daarvoor geldt echter dat er een alternatieve dekking nodig is. Vanwege de grote budgettaire gevolgen is hiervoor niet gekozen. De verzekeringssector heeft zelf aangegeven graag een overgangsregeling te willen, maar als die gepaard zou gaan met een fractionele verhoging van het tarief, kiezen zij – alles afwegende – niet daarvoor. Om die reden heb ik niet voor een overgangsregeling gekozen.

De heer Omtzigt heeft gevraagd of er nog een naheffing plaatsvindt op jaarbetalingen in 2010 voor verzekeringen die doorlopen in 2011. Voor vooruitbetalingen in 2010 blijft het oude tarief gelden en vindt er dus geen naheffing plaats.

De voorzitter: Vanuit de verzekeringsbranche zijn nog wat extra vragen gesteld. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging dat vooruitbetaalde premies niet alsnog leiden tot een naheffing van de verhoogde assurantiebelasting. De verzekeringsbranche heeft bijvoorbeeld ook gevraagd naar verzekeringspolissen die per 1 november ingaan met driemaandelijkse termijnen die van tevoren dan wel achteraf worden betaald en de betalingsdatum daarvan. Wil de staatssecretaris in overleg treden met de branche zodat al die zaken duidelijk zijn bij de invoering en er geen uitvoeringsproblemen ontstaan? Zo doen de problemen die zich voordeden bij de vorige verhoging van de assurantiebelasting, die overigens door de Kamer werd veroorzaakt – dit is dus geen verwijt aan de regering – zich dit keer hopelijk in mindere mate voor. Wil de staatssecretaris de Kamer berichten over dit overleg met de branche?

Staatssecretaris Weekers: Dat spreekt voor zich. Als je iets wijzigt in de fiscaliteit en een bepaalde branche heeft daarmee vervolgens te werken – dat geldt voor het verzekeringswezen maar natuurlijk ook voor de podiumkunsten – zul je in overleg moeten treden hoe de zaken uitvoeringstechnisch uitpakken. Zo kunnen wij de vragen die er leven zo goed mogelijk beantwoorden zodat de gewenste duidelijkheid wordt verschaft. Ik zeg dit dus zeker toe.

De voorzitter: Wat de podiumkunsten betreft prijs ik de staatssecretaris dat hij in het wetsvoorstel heeft gezet dat alle kaartjes die voor 31 december worden verkocht en de kassa passeren, onder het lage tarief vallen en dat de kaartjes die erna worden verkocht, onder het hoge tarief vallen. De sector, ook al is hij het niet eens met de maatregelen, heeft helder aangegeven dat dit in ieder geval geen uitvoerbaarheidsvraagstuk oplevert. Dat kan ik mij ook goed voorstellen. Over de assurantiebelasting krijgt de CDA-fractie andere signalen. Ik stel het dus op prijs als er voor de plenaire afronding nog een kort overleg met een aantal verzekeraars plaatsvindt, waarin wordt aangegeven of het uitvoerbaar is of niet. Op 18 november staat de verhoging vast. Dan stemmen wij namelijk over het Belastingplan, tenzij de heer Braakhuis dat nog terugdraait. Mijn gok is echter dat dit niet zal gebeuren en dat hij andere prioriteiten zal hebben. Voor die tijd hebben wij dan duidelijkheid over de vraag of het werkt. Is dat mogelijk?

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp het verzoek. Zoals gezegd bestaat bij mij ten volle de bereidheid om dat overleg te voeren. Ik wil daarmee niet de indruk wekken dat wij het zodanig kunnen invoeren dat het niet gepaard gaat met eenmalige administratieve lasten. Die administratieve lasten zullen er zonder meer komen. Zoals gezegd heb ik informeel het aanbod gedaan om de ingangsdatum wat later te stellen om aan een aantal administratieve bezwaren tegemoet te komen, en daarbij gezegd dat het tarief dan, gelet op de budgettaire randvoorwaarden, fractioneel verhoogd zou moeten worden. Daarop is de sector niet ingegaan. Dat is uiteraard zijn goed recht. Ik zal trachten om zo snel mogelijk met de sector in overleg te treden. Ik zal in ieder geval proberen om dat nog voor de plenaire behandeling van het Belastingplan te doen. Zo nodig kan ik daarover nog extra duidelijkheid verschaffen.

De voorzitter: Wij gaan nu over naar het andere pièce de résistance, namelijk de heffingskorting voor zaken zoals groen beleggen.

Staatssecretaris Weekers: Ja, dat zijn zaken zoals groen beleggen, sociaalethisch beleggen en cultureel beleggen. Er is zelfs een bank die wel 500 verschillende beleggings- en spaarvormen had maar nu teruggaat naar drie, zo heb ik begrepen. Er zijn veel vragen gesteld. De heer Groot zei dat de maatregelen contraproductief werken. De heer Bashir vroeg zich af waarom groene beleggingen niet meer nodig zijn. De heer Omtzigt wilde weten waarom er geen overgangsrecht is voor maatschappelijke beleggingen. Ook vroeg hij zich af hoe de regering het fiscaal stimuleren van deze beleggingen in de toekomst voor zich ziet. De heer Koolmees dacht dat het desastreus zou uitpakken. De heer Dijkgraaf vroeg naar de effecten van het afschaffen. De heer Slob vroeg zich af hoe het gaat met de invoering en fasering van de aanpassingen in het maatschappelijk beleggen, met de achterliggende vraag – die ik begrijp – of de overheid betrouwbaar is.

Ik stel voorop dat ik hecht aan een betrouwbare overheid. Als je bepaalde regels of een bepaalde fiscale begunstiging invoert, doe je dat voor zekere tijd. Tegelijkertijd zeg ik dat fiscale prikkels niet voor de eeuwigheid bestaan. Zeker wanneer de budgettaire noodzaak daar is – ik denk dat daarover geen misverstand kan bestaan want de budgettaire problematiek is buitengewoon groot – moet je heel serieus kijken naar de fiscaliteit en je afvragen of bepaalde bestaande fiscale stimuleringen in de toekomst in deze vorm nog wel nodig zijn. Er is gevraagd of groene beleggingen, sociaal-culturele of ethische beleggingen niet meer nodig zijn. Natuurlijk wel; laat daarover geen misverstand bestaan. Het is uitermate belangrijk dat ook in deze sectoren wordt belegd. Ik wijs er wel op dat op dit moment sprake is van overstimulering. Wij houden voor al deze beleggingsvormen – sociaalethisch, cultureel en groen – nog een extra fiscale stimulans overeind. Ik doel op de vrijstelling voor dit soort beleggingen in box 3. Met andere woorden: wanneer mensen in dit soort specifieke beleggingsvormen beleggen, hoeven zij daarover geen vermogensrendementsheffing te betalen binnen de marges die zijn aangegeven in de wet. Wij halen nu het stukje overstimulering eruit, namelijk dat mensen bovenop de genoemde vrijstelling ook nog een heffingskorting krijgen, dus dat zij in wezen door de Belastingdienst worden uitbetaald omdat zij in dit soort beleggingen zitten.

Wij hebben heel goed gekeken wat het rendement is van een aantal van dit soort beleggingen. Rendementen in bijvoorbeeld het groene beleggen, maar ook in bepaalde vormen van cultureel beleggen, zijn de afgelopen jaren hoger geweest dan de rendementen voor sparen, aandelenbeleggingen of staatsobligaties. Zo is het rendement van het Triodos Groenfonds de afgelopen vijf jaar gemiddeld 2,2% geweest, terwijl het rendement van Robeco in die vijf jaar min 1,2% bedroeg. Het sociaalethisch fonds heeft zelfs een rendement behaald van 6,6% in de afgelopen zes jaar. Als je alleen naar de afgelopen drie jaar zou kijken, was het zelfs 7,8%, terwijl Robeco in de afgelopen drie jaar op een negatief rendement zat van 7,44%. Daarmee wil ik de zaak even in perspectief plaatsen. Het is niet zo dat de beleggingen in dit soort fondsen structureel onderpresteren. Sterker nog: zij hebben de afgelopen jaren nu net heel goed gepresteerd. Zij zijn ook goed onder de aandacht gebracht van de Nederlandse samenleving. Ik acht dat een groot goed. Daarmee wil ik zeggen dat het uitermate belangrijk is dat ook in de toekomst mensen in dit soort fondsen blijven beleggen. Er gebeuren ongelooflijk goede dingen mee.

Tegelijkertijd moet je de vraag stellen hoe groot de fiscale stimulans moet zijn. Ik benadruk nogmaals dat de fiscale begunstiging voor een substantieel deel gewoon in stand blijft. Maatschappelijke beleggingen blijven vrijgesteld van vermogensrendementsheffing. Dat levert toch een fiscaal voordeel op van 1,2%. De effecten van het afschaffen van de heffingskorting zullen naar mijn mening dan ook beperkt zijn. Ik ben er vast van overtuigd dat er voldoende kapitaal beschikbaar zal blijven voor onder meer de groene investeringen.

In dit licht is er ook geen aanleiding voor overgangsrecht. Ik heb die optie natuurlijk wel bekeken. Overgangsrecht voor alle bestaande en nieuwe beleggingen zou de budgettaire opbrengst van de afschaffing aanzienlijk verminderen. Bovendien zou bij overgangsrecht voor alleen bestaande beleggingen in de aangifte moeten worden gespecificeerd wanneer de belegging is gedaan en of de heffingskorting van toepassing is. Dat is voor de Belastingdienst volstrekt oncontroleerbaar. Zoals ik in mijn inleiding eigenlijk al heb gezegd, streef ik de komende jaren naar vereenvoudiging. Goedkoper kan ik het vooralsnog helaas niet maken; daarvoor moeten wij wachten tot economisch betere tijden. Ik wil het echter wel eenvoudiger maken. Ook wil ik het voor de Belastingdienst uitvoerbaar en controleerbaar maken. Ook overgangsrecht zal uitvoerbaar en controleerbaar moeten zijn en dat is het in dit geval niet. Bijkomend voordeel van het vervallen van de heffingskorting is dat er ook weer een vraag minder is op het aangiftebiljet. Dat betekent een bijdrage aan de vereenvoudiging en aan de administratievelastenverlichting.

Ooit werd gedacht dat het verschil in rendement op dit soort fondsen en dat op andere fondsen ongeveer 2,5% zou bedragen. Met deze twee fiscale maatregelen werd dat als het ware door de andere belastingbetalers bijgepast. Daarvoor is geen aanleiding meer. Sterker nog: stel dat je de gehele fiscale stimulering wegneemt, dan zou het – kijkende naar de afgelopen jaren – toch nog profijtelijker kunnen zijn om in dit soort fondsen te zitten dan in andere fondsen. Desondanks hebben wij ervoor gekozen om de vrijstelling, die fiscaal uitermate simpel is uit te voeren, te laten bestaan. Als er sprake is van een vrijstelling, hoef je het immers niet op te geven.

Voorzitter. Dat waren de punten die ik wilde noemen rondom de heffingskortingen.

De voorzitter: Hebt u daarmee ook alle pijn voor Rotterdam gehad of komt er nog meer op maandag?

Staatssecretaris Weekers: De pijn voor Rotterdam was laatst ook al heel groot toen PSV met 10–0 van Feyenoord won! Mevrouw Neppérus heeft vorige week een Rotterdamse uitspraak gedaan: geen woorden maar daden. Ik houd van de Rotterdamse aanpak, dus geen kwaad woord over Rotterdam.

De voorzitter: Nee, maar de volgende keer pakt u een staatsbank in de vergelijking en niet één commerciële instelling. Dat was de portee van mijn opmerking. Dat is wel een serieuze opmerking over de benchmarks die worden gebruikt.

De heer Dijkgraaf (SGP): De staatssecretaris gebruikt als belangrijkste argument de overstimulering die nu zou plaatsvinden. Ik vind de bewijsvoering dan erg belangrijk. Ik hoor wat getallen voorbijkomen van enkele fondsen. Nu kun je altijd heel gemakkelijk selectief winkelen in fondsen, er een paar vergelijken en zeggen dat daar wat zit. Afgelopen donderdag is een studente bij mij afgestudeerd aan de Erasmus Universiteit. Zij heeft haar scriptie hierover geschreven, op basis van observaties van honderd fondsen van de afgelopen tien jaar. Je moet dan ook nog corrigeren voor allerlei verschillen tussen fondsen. Het ging overigens niet alleen om Nederlandse fondsen maar ook om allerlei internationale fondsen. Zij komt in lijn met de literatuur tot de conclusie dat het verschil in de orde van grootte van 4,5% zit. Je hebt het dan niet over overstimulering met de huidige regeling, maar over onderstimulering omdat het gat fors is. Daarover kun je discussiëren. Je ziet ook dat het gat aan het afnemen is de afgelopen jaren. Als de staatssecretaris vindt dat dit het belangrijkste argument is, zou ik er zeer aan hechten als hij voor de plenaire behandeling met een deugdelijke bewijsvoering komt en daarbij ook alle relevante informatie uit de literatuur betrekt.

De voorzitter: Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat deze scriptie ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

Staatssecretaris Weekers: Ik zeg eerst tegen de voorzitter en de heer Dijkgraaf dat zij de voorbeelden die ik heb genoemd, moeten zien als anekdotisch bewijs. Ik begrijp de opmerking van de voorzitter heel goed en ik zal daarmee in de toekomst rekening houden. De scriptie ken ik niet. Dat zal de heer Dijkgraaf mij niet euvel duiden. Ik neem er echter wel graag kennis van. De heer Dijkgraaf constateert zelf dat het gat tussen het structurele rendement van dit soort beleggingen en andersoortige beleggingen kleiner wordt. Althans, dat begrijp ik uit zijn woorden. In elk geval neem ik graag kennis van de genoemde scriptie. Ik kan nu niet toezeggen om voor volgende week woensdag met een sluitende en allesomvattende bewijsvoering te komen, simpelweg omdat ik dat niet kan overzien. Als ik de reikwijdte van toezeggingen niet kan overzien, doe ik ze ook niet.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dat kan ik mij voorstellen, want anders weet je niet waaraan je begint. Als ik de staatssecretaris vandaag de scriptie toestuur – daarin staat ook de relevante literatuur vermeld – dan mag ik hem toch wel op zijn minst vragen om schriftelijk te laten weten hoe hij ertegenaan kijkt in het licht van de bezuinigingen?

Staatssecretaris Weekers: Ik vind dat een faire vraag die ik ook fair zal beantwoorden. Als de heer Dijkgraaf mij vandaag de scriptie toezendt, gaan wij ernaar kijken. Ik heb zojuist iets aan anekdotisch bewijs gegeven. Wij zullen in elk geval trachten om het wat breder te trekken naar meer grote fondsen om de Kamer daarmee tegemoet te komen.

De voorzitter: Ik stel voor dat deze scriptie ook wordt toegevoegd aan de stukken rondom het Belastingplan.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Dit wordt een heel blije student, schat ik in! Zij heeft in ieder geval eer van haar werk. Aan de woorden van de heer Dijkgraaf wil ik toevoegen dat dit soort beleggingen nog steeds minder dan 1% van het geheel uitmaken en dat een verdubbeling van 0,18% naar 0,36% weliswaar 100% groei is, maar dat het nog steeds gaat om heel weinig. Ook dat bevestigt eigenlijk dat er nog steeds eerder sprake is van onderstimulering dan van overstimulering.

Een vraag die de staatssecretaris niet behandeld heeft, gaat over de tanteagaathleningen en het durfkapitaal. Mij dunkt dat ik juist van dit kabinet zou mogen verwachten dat ondernemerschap wordt gestimuleerd en dat startende ondernemers, bij wie veel innovatiekracht zit en die enorm geholpen zijn met een tanteagaathlening, zo’n regeling niet wordt ontnomen.

Staatssecretaris Weekers: Van de tanteagaathregeling werd vrij weinig gebruik gemaakt. Dat is te zien aan het budgettaire beslag. Dat was vrij gering. Er staat startende ondernemers en, in het kader van de groeifaciliteit, ondernemers die willen groeien met name via het ministerie van Economische Zaken een aantal instrumenten ter beschikking om het hen gemakkelijker te maken om kapitaal aan te trekken, in elk geval om vreemd kapitaal aan te trekken. Ik begrijp dat de kredietverlening door banken aan ondernemers ook behoorlijk aantrekt. Ik denk dat je het in het totale perspectief moet zien. Belangrijk is dat ondernemerschap fors wordt gestimuleerd. In de sfeer van box 3 was er een aantal stimulansen. Het kabinet heeft gemeend om zowel voor startende ondernemers als voor de groenfondsen en sociaal-culturele beleggingen al deze regelingen gezamenlijk te herzien, waarbij we vrijstellingen wel laten bestaan, maar niet nog eens extra de heffingskorting toepassen. We hebben geen onderscheid willen maken tussen het groenfonds, het sociaal-cultureel fonds, het ethisch fonds en de tanteagaathregeling. We hebben één lijn getrokken.

De heer Slob (ChristenUnie): De studenten van professor Dijkgraaf zijn voortaan gewaarschuwd, want hun werkstukken krijgen een dubbele toets! Ik ondersteun wel de opmerking van de heer Dijkgraaf dat er sprake is van overstimulering. Dat moet helder zijn op het moment dat we dit soort stappen gaan zetten. Ik vind de argumentatie dat fiscale prikkels er niet voor de eeuwigheid zijn, op zich mooi, maar dan zou de staatssecretaris consequent moeten zijn en ruimte moeten bieden om ook eens over het eigen huis te praten. Maar goed, die discussie voeren we op een ander moment. Ik stel de staatssecretaris nog een vraag. Hij zou – ik heb dat vorige week gevraagd – over dit onderwerp contact opnemen met de Nederlandse Vereniging van Banken. Heeft dat contact inmiddels plaatsgevonden? Welke conclusie is daarbij uiteindelijk getrokken?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb hierover geen gesprek gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken. Ik kan daar dan dus ook geen conclusie aan verbinden.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb daar vorige week wel om gevraagd. Ik vraag de staatssecretaris om dat gesprek nog vóór de plenaire afronding te voeren en de Kamer te rapporteren over de uitkomst. Ik hecht er waarde aan om dat oordeel te betrekken bij de uiteindelijke afweging. We zijn ook nog bezig met amendementen die de pijn rond dit kabinetsvoorstel misschien niet helemaal wegnemen – dat zal moeilijk worden – maar wel een stuk verzachten.

Staatssecretaris Weekers: Dat lijkt mij niet onredelijk. Het verzoek is mij vorige week niet zo indringend overgekomen. Ik zal er gevolg aan geven. Ik laat mijn mensen contact opnemen met de Nederlandse Vereniging van Banken en zal de Kamer daarover berichten, zodat we volgende week het plenaire debat hierover ordentelijk kunnen voeren.

De heer Bashir (SP): Ik had nog gevraagd naar de gevolgen van het afschaffen van de heffingskorting voor deze fondsen. Fiscale maatregelen moet je in samenhang zien met de maatschappelijke gevolgen die ze hebben. Heeft het kabinet inzicht in de gevolgen die de afschaffing van de heffingskorting heeft voor de bereidheid van beleggers om in deze fondsen te beleggen? Deze vraag hoeft niet direct beantwoord te worden. Dat kan ook in de brief waarin de vragen van de heer Dijkgraaf worden beantwoord.

Staatssecretaris Weekers: Het is buitengewoon moeilijk om hier stevige uitspraken over te doen. Het hangt natuurlijk ook samen met de veronderstelling waarom mensen in dit soort fondsen beleggen. Doen ze dat op basis van een bepaalde rendementsverwachting? Doen ze dat mede gebaseerd op de dubbele fiscale stimulans? Zouden ze het niet meer doen als één van de twee fiscale stimulansen er straks niet meer zou zijn? De bewustwording in de Nederlandse samenleving is dusdanig dat veel mensen graag juist vanuit ethische motieven in dit soort fondsen willen beleggen. Niet alleen het rendement geeft de doorslag. Mensen vinden het prettig om in fondsen te beleggen die investeren in cultuur, in windmolenparken of in microkredieten voor derdewereldlanden. De premier heeft dat in het debat over de regeringsverklaring ook aan de orde gesteld.

Misschien ook dankzij het feit dat we een aantal jaren een dergelijke dubbele fiscale stimulering hebben gehad, zijn deze fondsen behoorlijk opgekomen. Banken spelen daarop in. Er zijn zelfs diverse banken die zich alleen op dit soort fondsen richten en daar goede resultaten mee behalen. Andere algemene banken treden juist terug. De vraag is of ze dat doen vanwege het feit dat nu aan de dubbele fiscale stimulering een einde wordt gemaakt of dat ze zich meer willen concentreren op andere activiteiten, simpelweg omdat ze dat uit concurrentieoverwegingen interessanter vinden. Het is moeilijk om daar heldere uitspraken over te doen. Zoals toegezegd, zal ik overleg voeren met de Nederlandse Vereniging van Banken. Ik zal de Kamer daarover berichten. Dan kunnen we daar volgende week verder over spreken.

De heer Bashir (SP): In de gesprekken die de staatssecretaris gaat voeren met de Nederlandse banken, kan hij achterhalen wat de gevolgen van de maatregel zijn. Want wat de staatssecretaris net zei, zijn natuurlijk aannames die niet verder onderbouwd worden. Ik merk uit de samenleving dat er niet alleen terughoudendheid is bij beleggers, maar ook onzekerheid, temeer omdat veel fondsen zichzelf dichtgooien om te voorkomen dat geld wegstroomt of mensen aan de regeling meedoen. Dat had natuurlijk deels te maken met onbekendheid met het feit dat box 3 vrijgesteld blijft en alleen de heffingskorting afgeschaft wordt. De vraag blijft of we niet de verkeerde kant op gaan door juist deze goede investeringen niet langer te stimuleren.

Staatssecretaris Weekers: Zoals gezegd, ga ik praten met de Nederlandse Vereniging van Banken om meer helderheid te krijgen over de vragen die hier gesteld zijn. Ik heb dat toegezegd. Dat ga ik doen. De Kamer wordt daarover geïnformeerd. Ik wijs de Kamer er wel op dat de bancaire sector belangen heeft. Elke sector die positieve fiscale prikkels heeft, wil die graag behouden. Er zijn nu twee positieve fiscale prikkels. We halen er daar één van weg. Dat is althans de bedoeling. Wie profiteert daarvan? Voor een deel profiteren de banken er zelf van. Ongeveer een derde van de fiscale prikkel blijft uiteindelijk bij de banken hangen. De vraag is of dat nodig is. Dat moeten we onszelf afvragen.

Er zijn het afgelopen jaar allerlei voorstellen gedaan om een bankenbelasting te introduceren. Dit is eigenlijk een fiscale tegemoetkoming via box 3 die voor een deel bij de banken terechtkomt. Die wordt nu weggehaald volgens de plannen. Verder blijft een belangrijk deel hangen bij burgers die in box 3 via deze vormen spaargeld beleggen. Het zijn over het algemeen niet de mensen met de kleinste portemonnee die hiertoe in staat zijn. Dat moeten we ons realiseren. De vrijstelling komt dus bovenop de algemene vrijstelling van € 20 000. In het geval van paren wordt dat nog eens verdubbeld. Het is een beperkte groep mensen met toch een behoorlijke portemonnee, althans als het gaat om spaargeld. De vraag is dus of we die groep dubbel fiscaal willen blijven stimuleren in de wetenschap dat er ook een deel bij het bankwezen blijft hangen. Het is uiteindelijk aan de Kamer.

Als het gaat om projecten die uiteindelijk goed zijn en die ook renderen: ik heb zojuist met anekdotisch bewijs aangegeven dat er goede groene en culturele projecten zijn. Daar zal ook in de toekomst een businesscase voor blijven. De vraag is of je de volledige fiscale stimulering, het bijplussen van 2,5% rendement, wilt blijven voortzetten of dat je zegt: de helft daarvan kan ook wel. Zeker als je ziet dat het gat tussen dit soort investeringen en reguliere investeringen de afgelopen jaren kleiner is geworden en afgezet tegen het feit dat je bij alternatieve beleidskeuzes andere belastingen dan moet verhogen. Suggesties zijn gedaan om de EIA, MIA en VAMIL aan te pakken, met name door de ChristenUnie-fractie. Als je daar in gaat schrappen, raak je bedrijven die rechtstreeks milieu-investeringen doen. Uiteindelijk is de vraag welke keuze je maakt. Het kabinet heeft hiervoor gekozen. Ik ga het overleg met de bancaire sector voeren. Alles wat ik aan informatie kan aanleveren, ook in reactie op de scriptie die de heer Dijkgraaf mij zal overhandigen, zal ik uiteraard aanleveren. Ik hoop echter wel dat we een faire afweging maken, want het is uiteindelijk niet gratis. Waar je de ene sector tegemoetkomt, moet je een andere belasten. Wij denken dat dit een goede afweging is, zeker ook omdat de fiscale vrijstellingen blijven bestaan.

De heer Dijkgraaf (SGP): Natuurlijk moet een afweging gemaakt worden tussen rendement enerzijds en de effecten die je hebt anderzijds. Het is juist prachtig als mensen met minder rendement genoegen nemen omdat ze andere doelstellingen verwezenlijken. Helemaal mee eens. Mijn punt is wel dat je de afweging die de staatssecretaris beoogt, pas kunt maken als je zicht hebt op de feiten. Ik constateer dat op het ministerie onvoldoende zicht is op de feiten om die afweging goed te kunnen maken. Dus vraag ik mij af wat er nu precies is gebeurd. Ik heb een tweede punt. Het punt van de betrouwbare overheid zit mij echt dwars. Als wij dit soort regelingen hebben en voorstellen, willen we dat ze langetermijneffecten hebben. Bedrijven zijn langetermijnverplichtingen aangegaan. Als dan zo maar wordt gezegd: «per 1 januari gebeurt er dit», en we doen helemaal niets in het kader van overgangsrecht, schiet dat mij en de bedrijven terecht in het verkeerde keelgat. Zo moet de overheid niet met burgers en bedrijven omgaan. Ik wil in de aanloop naar de plenaire behandeling meer aandacht voor dat element.

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp de opmerkingen van de heer Dijkgraaf, maar zoals ik eerder heb aangegeven, is er geen tussenweg. Als de Kamer in meerderheid zegt dat ze grondige studies wil waaruit blijkt dat het verantwoord is om dit door te voeren, hoor ik ook graag van de Kamer hoe ze de budgettaire derving wil dekken. Met andere woorden: welke andere belasting moet daar dan voor omhoog en wie gaat deze prijs betalen? Wat het overgangsrecht betreft: ik heb al aan het begin van mijn betoog gezegd dat ik hecht aan een betrouwbare overheid, maar dat fiscale regelingen er niet voor de eeuwigheid zijn. Zou je hierbij overgangsrecht overwegen, dan wordt die dermate complex dat ik het onverantwoord acht in de uitvoering. Dat zouden we met elkaar niet moeten willen.

De heer Slob (ChristenUnie): Die betrouwbare overheid moet ons heel wat waard zijn. Dat zit mij niet dwars, maar volgens mij moeten we kabinetsvoorstellen ook toetsen op de betrouwbaarheid van de overheid. Als die in negatieve zin geraakt wordt, heeft dat vergaande gevolgen. Ik ben teleurgesteld over wat de staatssecretaris zei over onze handreiking om te bekijken of je met een stroomlijning van MIA, VAMIL en EIA niet toch de pijn wat kan verzachten en misschien iets van een overgangsregeling kan maken. De staatssecretaris schuift dat heel gemakkelijk van tafel. Hij zegt: dan komen bepaalde belangrijke investeringen niet meer van de grond. We weten allemaal dat er een overlap tussen die regelingen zit. Ik vraag de staatssecretaris om te bekijken wat er bijvoorbeeld bij de megastallen gebeurd is. De MIA en de VAMIL hebben daar dubbel in gewerkt. We weten ook dat er voor het komende jaar al een regeling is voor willekeurige afschrijvingen waar de VAMIL mee dubbelt. Dat is ook nog zo’n voorbeeld. Er is dus een slag te maken. We weten ook dat er onderuitputting is bij die regeling. Dat komt regelmatig voor. Kortom, ik heb behoefte aan goede informatie om te kunnen bekijken of er een mogelijkheid is om de pijn van het kabinetsvoorstel – die komt hard aan; dat erkent de staatssecretaris zelf ook – te kunnen verzachten.

Staatssecretaris Weekers: Wat de EIA, MIA en VAMIL betreft, ben ik van harte bereid om te bekijken of we die kunnen stroomlijnen, maar dat lukt mij niet binnen nu en een week. Daar zit een beetje mijn probleem. Ik begrijp de opmerkingen van de heer Slob heel goed. Ik zou er graag over spreken met hem. Ik kan mij ook voorstellen dat het onderdeel wordt van de startbrief dat als we ergens geld beschikbaar hebben voor bepaalde milieu-investeringen, we dat ook op de meest effectieve en efficiënte wijze inzetten. Die handreiking wil ik doen. Maar, nogmaals, het lukt me niet binnen nu en een week.

Bij de MIA en de VAMIL vindt op dit moment onderuitputting plaats. Er is gevraagd of ik die niet kan inzetten om op een ander onderdeel de pijn te verzachten. Ik moet de heer Slob erop wijzen dat die onderuitputting conjunctureel is. Die is dus tijdelijk. Er wordt gekeken naar de structurele kosten van bepaalde regelingen. Dat was onder het vorige kabinet al zo en dat is nu niet anders. In jaren dat het slecht gaat met de conjunctuur, wordt er minder gebruik van gemaakt dan in jaren dat het erg goed gaat. De budgettaire verwerking zullen we toch constant in beeld moeten brengen. Een paar jaar blijft er wat over, maar dat hebben we ook heel hard nodig voor de jaren dat we tekort hebben. Als we de slag maken en de zaak stroomlijnen en als zodanig de regelingen versoberen, blijft er structureel geld over dat ook ingezet zou kunnen worden, maar dat lukt mij op dit moment niet. Als je nu de MIA en VAMIL echt wil inzetten om de effecten van een van de maatregelen rondom groen beleggen en de andere beleggingsvormen te verminderen, zul je moeten zeggen hoe je die regelingen wilt versoberen. Je kunt dus niet zeggen: die onderuitputting zetten we nu even in. Dat is niet verantwoord.

De heer Slob (ChristenUnie): Het gaat mij niet alleen om het feit dat er nog een onderuitputting is. Dat is niet het enige onderdeel. Omdat er soms gewoon dubbelingen in zitten, kun je een van de mogelijkheden er uithalen. Dat is niet meer dan redelijk en dan blijft er geld over. Maar ik zit nu wel met een probleem. U zegt: het gaat mij niet binnen een week lukken. U hebt een ministerie met een grote hoeveelheid ambtenaren. Als ik die afzet tegen mijn eigen fractie, geloof ik dat we grandioos verliezen. Maar u gaat wel door met uw voorstel. Wij proberen uw voorstel juist af te zwakken, omdat wij de consequenties ervan, maatschappelijk gezien maar ook op het belangrijke punt van de betrouwbare overheid, op deze wijze niet meemaken. Als u het al niet redt, en er gaat wel iets door wat we allemaal zeer onverantwoord vinden en waar ook door de coalitiepartijen de nodige vraagtekens bij zijn geplaatst, dan moet u ons maar op andere manieren tegemoet komen met iets wat u dan wel met uw ministerie kunt regelen.

Staatssecretaris Weekers: Je kunt natuurlijk taakstellend korten. Maar in het kader van de betrouwbare overheid geef je daarmee aan dat je de regelingen rondom EIA, MIA en VAMIL ook gaat versoberen. Dan is het uiteindelijk een afweging die zowel regering als Kamer moet maken over wat verantwoord is en aan welke regelingen ze de meeste waarde hechten.

De heer Slob (ChristenUnie): Dat is natuurlijk ook geen bevredigende oplossing, want we willen natuurlijk ook niet op dat front van alles losmaken en het verwijt krijgen van een onbetrouwbare overheid. U hebt al toegezegd dat u met de Nederlandse Vereniging van Banken wilt spreken. Wilt u daar LTO Nederland aan toevoegen? Met name deze regelingen raken ook haar. Misschien kunnen we in deze samenhang tot een bevredigende oplossing komen.

Staatssecretaris Weekers: Dat zeg ik de heer Slob graag toe. Deze regelingen worden met name in de agrarische sector veel toegepast. Dan kan het niet zo zijn dat je met de Nederlandse Vereniging van Banken wel gaat spreken en met LTO niet, terwijl zij misschien harder geraakt wordt door de EIA, MIA en VAMIL. Misschien zegt LTO dat zij, alles afwegende, toch liever ziet dat het allemaal anders wordt vormgegeven. Ik zal dat gesprek aangaan en de Kamer erover informeren.

De voorzitter: Ik trek even een tussenconclusie voordat ik meer vragen toesta. De minister gaat op het punt van ... Ik bedoel de staatssecretaris. Sorry dat ik u al gepromoveerd heb, staatssecretaris. Dat is met alle voorgaande staatssecretarissen een keer gebeurd, dus ik hoop het voor u. De staatssecretaris gaat over het vervallen van de heffingskorting in overleg met zowel de Nederlandse Vereniging van Banken als met LTO – ik vermoed dat de heer Slob daarmee ook Glaskracht bedoeld, want die valt daar onder – om te bekijken wat de alternatieven zijn. Hij betrekt daarbij ook het voorstel van de Studiecommissie Belastingstelsel. Dat ligt er al een aantal maanden. Ik kan mij dus niet voorstellen dat de regering daar geen onderzoek naar gedaan heeft. De staatssecretaris informeert de Kamer voor het einde van deze week wat dat precies oplevert.

Is er nog meer informatie nodig? Ik probeer het trekken van politieke conclusies op dit punt naar achter te trekken.

Mevrouw Neppérus (VVD): Dan komt die informatie dus voor het plenaire debat of tijdens het plenaire debat? Dat wil ik helder hebben.

De voorzitter: Wat mij betreft voor vrijdagavond.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dat was ook een van mijn punten. Ik zit even te worstelen. Ik voel dat in de commissie ook. We moeten een belangrijke beslissing nemen. Volgens mij is het een beslissing die we gaan nemen op basis van relatief magere informatie; magerder dan zou moeten. Ik zit dus met twee dingen te worstelen. Ten eerste, laten we onszelf niet in een tijdklem zetten voor de plenaire behandeling. Zijn er ook nog opties om later in het jaar op dit punt iets te doen? Ten tweede, het verschil tussen incidenteel en structureel. Kunnen we dat volgend jaar op een andere wijze misschien budgettair redden, zodat we daar volgend jaar een besluit over kunnen nemen? Ik zit te zoeken naar hoe de staatssecretaris erin zit en wat de opties zijn. Wij hebben natuurlijk heus wel de moed om een beslissing te nemen op basis van de informatie, maar het zou wel erg jammer zijn als we dat doen op basis van te slechte informatie.

De voorzitter: Over het eerste punt moet ik zeggen dat, tenzij de commissie iets anders besluit, wij de behandeling van het Belastingplan op 18 november afsluiten. Dan zal er dus een keuze gemaakt moeten zijn. Over het tweede punt geef ik het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Weekers: De Kamer kan natuurlijk altijd zeggen: bepaalde maatregelen willen we nog niet per 1 januari van dit jaar invoeren, maar dat stellen we een jaar uit. Dan zal de Kamer wel moeten aangeven waar de dekking vandaan moet komen. Ik heb niet zomaar ergens een zak met geld klaarstaan waardoor ik dit gratis kan toezeggen. Als de Kamer dit echter zo’n aangelegen punt vindt en de dekking erbij levert zodat zij rondom dit thema wat tijd koopt om er nog wat beter over te kunnen nadenken, dan kan dat natuurlijk altijd. Zowel op verzoek van de heer Slob als andere sprekers heb ik in elk geval toegezegd dat ik het overleg zal starten met de Nederlandse Vereniging van Banken en dat ik LTO daarbij zal betrekken. Daarbij ga ik met name in op de suggestie die de ChristenUnie-fractie deed rondom de EIA, MIA en VAMIL en de vraag of die een oplossing zouden kunnen brengen. Daar kom ik uiterlijk vrijdagavond bij de Kamer op terug zodat zij zich goed kan voorbereiden op het plenaire debat.

Overigens is het een misverstand, zeg ik tegen de voorzitter, dat de EIA, MIA en VAMIL grondig zijn onderzocht door de Studiecommissie Belastingstelsel. Zij heeft wel geadviseerd om de heffingskortingen, waar wij over spreken, af te schaffen. Dat advies hebben wij overgenomen. Over de andere adviezen komen wij nog te spreken in het kader van de startnotitie.

Ik heb nog een paar vragen te beantwoorden in blok 1. De heer Slob vroeg of ik de verdere defiscalisering voor vorderingen en schulden krachtens erfrecht ga oppakken. Ik heb nog onvoldoende tijd gehad om mij hier goed in te verdiepen. Op het eerste gezicht zie ik zeker een aantal voordelen, maar ik zie ook een aantal nadelen. Die hangen mede samen met de fiscale behandeling van het eigen huis, waarbij toch sprake kan zijn van een behoorlijk nadeel. Ik stel voor dat ik later terugkom op deze thematiek, dat ik daar een brief over schrijf zodat wij ordentelijk een debat kunnen voeren over de plussen en minnen, en vervolgens een keuze kunnen maken.

De voorzitter: Mag ik dat namens mijn fractie als volgt interpreteren? Kan de staatssecretaris de defiscalisering, die door de Kamer sterk gewenst is de afgelopen jaren en die best een aantal uitvoeringsproblemen kent, betrekken in de startnotitie die hij heeft toegezegd?

Staatssecretaris Weekers: Dat kan ik ook doen, want je kunt de defiscalisering nog op meerdere terreinen bekijken, ook in de sfeer van box 1. Daar kom ik op terug in de startbrief. Dat lijkt mij een heel mooi vehikel daarvoor.

De heren Dijkgraaf, Omtzigt en Koolmees hebben het leefvormneutraal belastingbeleid aan de orde gesteld. De heer Dijkgraaf kwam met het beeldende voorbeeld van de appelplukkers. Ik had de indruk dat de diverse sprekers een wat andere invalshoek hadden als het gaat om leefvormneutraal. Door enkel de term «leefvormneutraal» te bezigen, is er dus nog geen sprake van een unisono Kamermeerderheid.

De heer Omtzigt heeft gevraagd naar de trouwtaks. Afgelopen vrijdag heb ik de Kamer een brief gestuurd over het nieuwe partnerbegrip, waarbij ook is ingegaan op de trouwtaks. Dat nieuwe partnerbegrip geldt vanaf 1 januari. Vanaf dat moment wordt aangesloten bij objectieve criteria. Dat is een belangrijke vereenvoudiging. Er zal een verdere harmonisatie met het partnerbegrip plaatsvinden. De criteria «bezit van een gezamenlijke eigen woning» en «partner voor de pensioenregeling» zullen ook voor de sociale zekerheid van toepassing worden. De minister van Sociale Zaken is van plan om dit met een wetswijziging te realiseren.

De heer Dijkgraaf (SGP): Gaat de staatssecretaris niet verder in op het leefvormneutraler maken van het fiscale stelsel?

Staatssecretaris Weekers: Nee hoor, daar wilde ik nog een paar opmerkingen aan wijden. Ik zal dat meteen doen, want het begrip trouwtaks heb ik in de brief al uitvoerig behandeld.

De voorzitter: Dat komt zo wel.

Staatssecretaris Weekers: Oké. Dat komt dan op een ander moment.

Ik kijk met name naar de inkomstenbelasting. Daar doelde de heer Dijkgraaf op. De heffing van de inkomstenbelasting is vergaand geïndividualiseerd. Dat proces is in 1973 al ingezet. Daardoor ontstaan verschillen in belastingdruk tussen alleenstaanden, tweeverdieners en alleenverdieners met hetzelfde inkomen. Een mogelijkheid om deze verschillen te verkleinen, waar de studiecommissie ook een blok aan heeft gewijd, zou zijn om alle inkomens in een huishouden bij elkaar op te tellen. Arbeidskorting, combinatiekorting en alleenstaandeouderkorting zouden dan kunnen blijven bestaan om draagvlakverschillen te corrigeren die samenhangen met arbeid, het eenoudergezin en de combinatie van arbeid- en zorgtaken. Globaal zou de belastingdruk voor een alleenstaande gelijk worden gesteld aan die van een kostwinner en twee tweeverdieners.

Deze samenstelling bestond tot 1973, want toen is de tweeverdienersregeling ingevoerd. Als je zou terugkeren naar het systeem dat wij tot 1973 kenden, zou dat tot een forse lastenverzwaring leiden voor tweeverdieners. Dat heeft ook de studiecommissie aangegeven. Behalve de gemiddelde druk, zou voor hen ook de marginale druk sterk toenemen, hetgeen naar verwachting tot een verminderd arbeidsaanbod van de minst verdienende partner – dat zijn vaak gehuwde vrouwen – leidt. Dat acht het kabinet niet wenselijk. Zeker met het oog op de vergrijzing hebben wij straks iedereen nodig om de handen uit de mouwen te steken.

Ook heeft de studiecommissie gekeken naar het zogenoemde splitsingsstelsel, waarin het verschil tussen alleenstaanden enerzijds en samenwonenden en gehuwden anderzijds in stand wordt gehouden maar wel het verschil tussen kostwinners en tweeverdieners wordt verminderd. In dit stelsel worden de inkomens van de partners bij elkaar opgeteld en daarna verdeeld over beide partners. Per partner wordt dan het schijvensysteem doorlopen. Een dergelijk stelsel leidt tot lastenverlichting. De marginale druk gaat voor veel minst verdienende partners omhoog, terwijl die voor kostwinners en meest verdienende partners omlaag gaat. De heer Dijkgraaf weet als econoom ook dat het arbeidsaanbod van de minst verdienende partner elastischer is dan dat van de meest verdienende partner. Dit leidt dus naar verwachting tot een vermindering van het arbeidsaanbod van de minst verdienende partner.

De arbeidsmarkt gaat dan in de achteruit. Dit kabinet kiest daar niet voor. Voorgaande kabinetten hebben daar ook niet voor gekozen. Wij willen de arbeidsparticipatie immers juist bevorderen en niet ontmoedigen. Dat als antwoord aan de heer Dijgraaf.

Hij heeft nog een vraag gesteld over de algemene heffingskorting. Het kabinet heeft gekozen voor een aanscherping van de overdraagbaarheid. Wij hebben de uitzondering voor kleine kinderen geschrapt en het cohort van mensen geboren in «72 aangepast naar, ik meen, 1963. Dit was overigens ook geadviseerd door de studiecommissie. Dit is ook gebeurd in het kader van de arbeidsparticipatie. Als regelingen een belemmerend effect hebben op de arbeidsparticipatie, dan moeten wij kijken of wij die kunnen aanpassen. Dat is dus gebeurd met die algemene heffingskorting.

Het debat hierover kunnen wij nog ten volle voeren, want wij voeren het nog niet in per 1 januari 2011. Dat zal terugkomen in het Belastingplan 2012. Daarin gaan wij dat realiseren. De aanscherping leidt tot een budgettaire opbrengst van 400 mln. Als de heer Dijkgraaf dit ter discussie wil stellen, dan ken ik hem niet anders dan dat hij daar ook een alternatieve dekking voor wil aanreiken. De hoofdlijn van deze koers is echter al eerder ingezet, ook door het vorige kabinet. Wij schrappen nu de uitzondering en maken de groep wat groter.

De voorzitter: Ik kondig als lid van deze commissie en namens mijn fractie even aan dat ik in mijn tweede termijn terugkom op de trouwtaks omdat wij anders in de knel komen met de tijd. Ik heb daar namelijk nog best een paar vragen over.

Over de overdraagbaarheid van de heffingskorting geef ik het woord aan de heer Dijkgraaf.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dank voorzitter. Ik neem ook het punt leefvormneutraal er even bij. Ik snap de discussie van haver tot gort. Ik zie dat er allerlei keuzes worden gemaakt die ik niet deel maar een groot deel van de Kamer helaas wel. Het kabinet heeft daarmee een groot deel van de Kamer achter zich. Tegelijkertijd zal de staatssecretaris ook erkennen dat het heel interessant is om de volgende twee dingen beter te combineren als daar mogelijkheden toe zijn, namelijk het niet remmen van het arbeidsaanbod via het fiscale stelsel enerzijds – ik denk namelijk niet dat daar een Kamermeerderheid voor is – en het leefvormneutraler maken van het fiscale stelsel anderzijds. Ik heb in de eerste termijn een artikel uitgedeeld van prof. Teunissen uit het Weekblad Fiscaal Recht waarin hij aantoont dat het in strijd is met de mensenrechten als je gelijke situaties fiscaal ongelijk behandelt. Daar zijn internationaal allerlei rechtszaken over gevoerd. Ik wil de staatssecretaris dus uitdagen om dat volledig te betrekken bij de notitie die hij de Kamer volgend jaar doet toekomen, in ieder geval in informatieve zin. Hij zou precies moeten laten zien wat er voor de verschillende groepen gaat gebeuren als hij bepaalde keuzes maakt, maar ook hoe ernaar wordt gestreefd om die twee dingen – gelijke fiscale belasting en het niet remmen van het arbeidsaanbod – als die te combineren vallen, maximaal te benutten.

Staatssecretaris Weekers: In theorie klinkt het allemaal heel erg mooi. Als het arbeidsaanbod daar niet door wordt geraakt, zou ik natuurlijk ten volle daartoe bereid zijn, maar ik zie daar nog niet een-twee-drie aanknopingspunten voor. Als ik die wel zou zien, zou ik dit graag toezeggen, maar ik zie ze niet. Dan lijkt het mij een exercitie die niet op voorhand zinvol moet worden geacht. Ik wijs de heer Dijkgraaf overigens ook op de uitvoerige beantwoording van Kamervragen van de heer Van der Vlies. Deze discussie is dus al een aantal keren gevoerd. Ook de studiecommissie is er op teruggekomen. Uiteindelijk komen wij steeds op dezelfde conclusie uit: wil je een en ander leefvormneutraler maken zoals de heer Dijkgraaf het bedoelt, dan leidt dat onvermijdelijk tot minder arbeidsaanbod.

De heer Dijkgraaf heeft in dit verband ook al eens gewezen op de vlaktaks, maar ik zie niet direct mogelijkheden om die te introduceren in Nederland. Als je kijkt naar de effecten op de koopkracht en de bekende puntenwolken, die wij in de Kamer bespreken, dan zijn die puntenwolken linksonder pikzwart en rechtsboven pikzwart. Dat betekent dat mensen met een kleine portemonnee er fors op achteruitgaan en mensen met een heel grote portemonnee er heel fors op vooruitgaan. Daar wil ik niet voor kiezen. Dat lijkt mij een onbegaanbare weg. In theorie zijn er dus wel wat mogelijkheden, maar in de praktijk brengt het ons niet dichter bij elkaar.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik snap wat de staatssecretaris naar voren brengt, tegelijkertijd wil ik hem wel uitdagen om het volgende te zeggen. Hierbij wijs ik overigens niet alleen op het werk van prof. Teunissen maar ook op dat van prof. Stevens, die ook al allerlei voorstellen gedaan heeft in deze richting. Als neutrale bronnen achten dat dit wel een begaanbare weg is, dat dit wel praktisch uitvoerbaar is en dat die twee doelstellingen met elkaar te combineren vallen, dan zal de staatssecretaris dat in het kader van zijn notitie op zijn minst overwegen.

Staatssecretaris Weekers: Als zinvolle voorstellen of suggesties tot mij komen, ben ik altijd bereid om daar constructief naar te kijken en daarop te reageren. In die zin kan ik de heer Dijkgraaf toezeggen dat ik daar mogelijk op terugkom in de startnotitie. Ik wil echter geen al te grote verwachtingen wekken. De open houding is er echter altijd.

De voorzitter: Ik noteer de toezegging dat er in de startnotitie een stukje over wordt opgenomen, ook als er verder niet op teruggekomen wordt. Dat gaat over het werk van de heer Teunissen en een reactie daarop. Dat stuk heeft de staatssecretaris ontvangen via de commissie.

De heer Dijkgraaf (SGP): En op het werk van prof. Stevens op dit punt.

Staatssecretaris Weekers: Dat gaan wij doen. Ik had bij blok 1 nog één onderwerp, maar misschien zouden wij dat in blok 2 of verderop kunnen behandelen. Dat gaat over de BelastingTelefoon. Dat is een nieuw onderwerp.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Bashir nog een vraag heeft over dit laatste punt. Daarna gaan wij even schorsen voor de lunchpauze.

De heer Bashir (SP): Mijn interruptie gaat niet over het laatste punt maar over het partnerbegrip. Per 1 januari 2011 komt het nieuwe partnerbegrip er. Mensen die geen gezamenlijk pensioen hebben, geen gezamenlijk huis, geen samenlevingscontract en die ook niet getrouwd zijn, mogen vanaf 1 januari geen fiscale partner zijn. Ik had er stiekem op gehoopt dat deze staatssecretaris van VVD-huize daar toch nog heel scherp naar wilde kijken, want met deze regeling worden 70 000 mensen getroffen. Dan gaat het vooral om jongeren maar ook om mensen met een laag inkomen. Die mogen straks geen fiscaal partner van elkaar meer zijn en hebben straks bepaalde voordelen niet meer. Vindt de staatssecretaris de fiscale vereenvoudiging opwegen tegen wat wij die 70 000 mensen gaan aandoen? Zou het niet beter zijn als wij hier nog een jaar mee wachten en wij nog eens goed kijken of wij het op deze manier moeten doen? Wij treffen hiermee immers heel veel mensen.

De voorzitter: Ik wijs de heer Bashir erop dat ik hem het woord gaf over dit punt. Wat hij vraagt, staat in overige fiscale maatregelen, hoofdstuk 6. Dat is het tweede blok. Ik probeer de orde te houden en ons te houden aan de punten die wij hebben, anders gaan wij de mist in.

De heer Bashir (SP): De staatssecretaris begon er zelf over.

De voorzitter: Dat had te maken met de motie waarop gereageerd is.

Ik heb deze vraag genoteerd. Als de staatssecretaris er niet op terugkomt, dan stel ik de vraag onmiddellijk weer in blok 3.

De vergadering wordt van 13.27 uur tot 14.15 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen dit wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2011, Overige fiscale maatregelen 2011 en de Fiscale verzamelwet 2010. Wij waren gebleven bij het onderwerp BelastingTelefoon.

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. De heer Van Vliet en mevrouw Neppérus hebben vragen gesteld over de BelastingTelefoon. Zij hebben gevraagd of ik mogelijkheden zie om de vooringevulde aangifte uit te breiden, bijvoorbeeld – een suggestie van de heer Van Vliet – om een www.mijnbelastingdienst.nl te introduceren, waarbij elke belastingplichtige een eigen pagina heeft. Ik verstond de opmerkingen vanuit de Kamer zo dat de burger niet het gevoel moet hebben dat de Belastingdienst een of ander anoniem loket is waar je uiteindelijk nooit bij de behandelend ambtenaar terecht kunt komen, waardoor mensen zich van het kastje naar de muur gestuurd voelen. Dat gevoel mag wat mij betreft niet bestaan. De Belastingdienst is een belangrijke en grote dienst. Toen duidelijk werd wat de taakstelling voor de Belastingdienst betekent, heb ik meteen aangegeven dat dit niet ten koste mag gaan van een goede en ook nog vriendelijke benadering.

De Belastingdienst heeft een forse taakstelling. Tegelijkertijd constateer ik ook dat het huis van de Belastingdienst op orde moet komen. De Kamer voert niet voor niets periodiek overleg met de staatssecretaris van Financiën over de voortgang om het huis op orde te krijgen. Er is nog vrij recent een overleg met minister De Jager gevoerd, ik meen ergens in oktober. Er moet dus nog een slag gemaakt worden. Het is al wel een stuk beter dan het was. Daardoor zijn er in elk geval grenzen aan de capaciteit voor nieuwe ontwikkelingen.

Dat neemt echter niet weg dat ik in dit kader wel de ambitie heb om de dienstverlening van de Belastingdienst aan de burgers te verbeteren. Mijn ideaalbeeld is ook – dat sluit naadloos aan bij de woorden van de heer Van Vliet en mevrouw Neppérus – dat iedereen zijn eigen persoonlijke beveiligde belastingdienstdomein krijgt. Vergelijk dat maar even met het internetbankieren. De domeinnaam «www.mijnbelastingdienst.nl» is daarom ook al vastgelegd door de Belastingdienst. Daar zit dus zeker toekomstmuziek in. Wij moeten echter ook realistisch zijn: www.mijnbelastingdienst.nl zal er volgend jaar nog niet zijn en in elk geval zeker niet voor iedereen. Er is tijd nodig om zo’n voorziening te realiseren. Dat kost al gauw enkele jaren.

Er komen steeds meer gegevens beschikbaar in de vooringevulde aangifte. Vorig jaar is bijvoorbeeld een succesvolle pilot met bankgegevens gestart. De pilot voor de vooringevulde aangifte wordt in 2011 voor een grote groep burgers uitgebreid met gegevens over schulden. Ook wordt gewerkt aan een voorziening voor de burger waarmee hij iemand kan machtigen om namens hem gegevens van de vooringevulde aangifte op te halen. Ik verwacht daar het nodige van.

Over de BelastingTelefoon heb ik schriftelijk al het nodige gemeld. Ik wil ook even een paar cijfers noemen. De Belastingdienst handelt jaarlijks zo’n 14 miljoen telefoontjes af die via de BelastingTelefoon binnenkomen. Dat is een massale stroom die vereist dat de afhandeling efficiënt wordt ingericht. Die 14 miljoen telefoontjes kunnen niet worden opgevangen door de belastingdienstmedewerkers die allemaal ook bezig zijn met de verwerking van de aangiftes en de controle et cetera. Het is dus duidelijk dat niet alle telefoontjes naar de specialist, naar de inspecteur, kunnen worden doorgeleid. De meeste telefoontjes – ik spreek dan over 90% van het totaal – kunnen al direct door de BelastingTelefoon, dus door de medewerkers van het callcenter, worden beantwoord. Het zou jammer zijn om te zeggen dat daar veel zwaarder gekwalificeerde medewerkers op moeten worden ingezet, als dit zo al vrij efficiënt kan worden gedaan. De mensen zijn er dan ook heel erg tevreden over.

Voor ongeveer 10% van de telefoontjes geldt dat de vragensteller binnen enkele dagen wordt teruggebeld door een inhoudelijk specialist van het belastingkantoor. Die inhoudelijk specialist heeft ook toegang tot de persoonlijke gegevens van de beller. Met andere woorden: dan kan er nog echt maatwerk worden verricht. De Belastingdienst wil in 2011 de mogelijkheid tot het direct doorverbinden met een specialist introduceren. Ten aanzien van de telefoontjes die dan niet direct door de medewerker die als eerste aan de telefoon komt kunnen worden behandeld, geldt nu dat er melding wordt gemaakt in de richting van de regio waar het vraagstuk moet worden opgelost. Wat wij gaan proberen, is ervoor te zorgen dat niet dat bericht wordt verstuurd maar dat er wordt doorverbonden, in de hoop dat daarmee eigenlijk de meeste mensen gedurende dat ene telefoontje precies op de plek terechtkomen waar de vragen kunnen worden beantwoord.

Mevrouw Neppérus (VVD): Het is goed om te horen dat 90% van de telefoontjes gewoon goed gaat. Ik zit dan nog wel even met die 10% en de slag die de staatssecretaris wil gaan maken. Juist bij die 10% zitten zaken die niet alledaags zijn en die minder standaard zijn. Bijvoorbeeld wanneer het gaat over zaken die betrekking hebben op het buitenland of successierecht, zie je dat er soms sprake is van verwarring en opwinding onder de mensen. Dat moet dus echt beter. Dus doorverbinden en verder is het belangrijk dat indien iemand niet beschikbaar is de desbetreffende persoon echt meteen wordt teruggebeld, en dan op z’n minst door mensen die de desbetreffende specifieke kennis hebben. Uit reacties van mensen en ook sprekend uit eigen ervaring, leidt het tot nu toe namelijk nog wel eens tot boosheid.

Staatssecretaris Weekers: Ik kan mij dat gevoel van mevrouw Neppérus zeer wel voorstellen. In mijn vorige politieke leven heb ik natuurlijk ook heel wat van dergelijke signalen ontvangen. Vandaar ook dat het de ambitie is om die slag volgend jaar te maken in de zin dat daar waar mogelijk mensen worden doorverbonden met een specialist, dus iemand die ook echt veel dieper op de materie kan ingaan en die zelf ook toegang heeft tot de persoonlijke gegevens van mensen en ook in staat is bijvoorbeeld wijzigingen door te voeren. Die ambitie is er maar ik heb in het begin wel even het kader aangegeven dat de Belastingdienst al met een bepaalde transitie bezig is. Daar komt nog een transitie bovenop vanwege de taakstelling op de Belastingdienst. Juist dit soort elementen van klantvriendelijkheid is van groot belang. Die wil ik dan ook doorvoeren.

Ik had het zo-even al over mijnbelastingdienst.nl. Dat gaat er komen maar nog niet volgend jaar. Wat er volgend jaar wel gaat gebeuren, althans dat is mijn verwachting, is dat er wordt gestart met mijntoeslagen.nl. Er komt dan een soort persoonlijk internetdomein, waarbij mensen in de sfeer van hun eigen toeslagen mutaties et cetera kunnen doorvoeren. Dus het verzoek van de Kamer is begrepen. Daar wordt op ingegaan. Ik stel mij ook voor dat ik zeker de zaken die komend jaar al hun beslag krijgen, zal meenemen in de periodieke rapportages aan de Kamer over de Belastingdienst. Dan kan de Kamer ook zelf controleren of er enige voortgang in dit dossier zit.

De heer Van Vliet (PVV): Die 10% waar de staatssecretaris en mevrouw Neppérus het over hadden, betreft inderdaad juist de gevallen waar het altijd om gaat. Het zijn de mensen met een iets dikker dossier en met een Duits pensioentje of noem maar op. Kan ik dat doorverbinden naar een specialist beschouwen als een doorverbinden naar de behandelend inspecteur? Ik weet dat «inspecteur» tegenwoordig een vrij ruim invulbaar begrip is. Die mensen met dat dikkere dossier willen toch degene aan de telefoon die echt dat dossier al een aantal jaren onder zich heeft.

Staatssecretaris Weekers: Naar wie zal worden doorverbonden, is een medewerker met veel meer specialistische kennis en die ook toegang heeft tot dat dossier en die ook het dossier verder in behandeling kan nemen of houden. Ik denk dat dit wel voor een belangrijk deel aan uw zorg tegemoetkomt. Het zal natuurlijk in lang niet alle gevallen de inspecteur zijn. Het kan dan gaan om medewerkers die door de inspecteur gemandateerd zijn om bepaalde handelingen ten aanzien van een dossier te verrichten.

Voorzitter, met uw welnemen ga ik over naar blok 2.

2. Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011)

Staatssecretaris Weekers: Er zijn enkele vragen gesteld over de verlaging van het Vpb-tarief. In blok 1 is dat ook al zijdelings aan de orde gekomen naar aanleiding van vragen van de heer Bashir, maar ook de heren Braakhuis en Groot hebben er vragen over gesteld. De heer Braakhuis vraagt waarom er geen lastenverlichting op arbeid wordt verstrekt in de sfeer van verlaging van de werkgeverspremies, in plaats van op het vennootschapsbelastingtarief, omdat de oorzaak van de lastenverzwaring in de zorg met name op de factor arbeid drukt. De heer Groot vraagt of het gebruikelijk is dat zorgpremies via vennootschapsbelasting worden teruggegeven. Dat is niet gebruikelijk en ik kan melden dat dit ook geen trend wordt. Ik ben het eens met de heren Braakhuis en Groot dat wij heel goed moeten kijken naar de lasten op arbeid. Vanochtend heb ik impliciet de zorg uitgesproken dat er in de komende jaren een behoorlijke lastenverzwaring op de werkgevers zal drukken, in verband met de enorm stijgende zorgpremies.

Het is niet juist dat er geen lastenverlichting op arbeid wordt geboden als compensatie, want het kabinet verlaagt onder meer de premie voor arbeidsongeschiktheid, in het kader van het Aof. Het gaat daarbij om ongeveer 1 mld. Daarnaast wordt via de loonbelasting de WBSO, eigenlijk een subsidie voor innovatief ondernemen, geïntensiveerd. Het kabinet zet ook geld in voor kleine baantjes. Dit gebeurt allemaal ter compensatie van onder meer de hogere zorgpremies. De tariefverlaging en de vennootschapsbelasting, de willekeurige afschrijving en de carried back – de laatste twee zijn een verlenging van de tijdelijke crisismaatregelen – zijn natuurlijk goed voor de werkgelegenheid, simpelweg omdat meer investeren ook meer werk betekent.

Als de zorgpremies in de toekomst meer stijgen dan verwacht, als zij meer stijgen dan waarmee in het inkomstenkader van het regeerakkoord rekening is gehouden, wordt dat in principe ook teruggegeven. Hoe die terugsluizing vorm zal krijgen, is een integrale afweging tussen alle instrumenten onder het lastenkader. Ik zou daar niet op voorhand één instrument, zoals de Vpb, van willen uitsluiten. Op het moment waarop dat aan de orde is, moeten wij de meest optimale mix inzetten.

De heer Groot (PvdA): Ik begrijp dan dat het beleid is dat de overheid opdraait voor alle stijgingen van de zorgkosten en dat dit de collectieve sector in enge zin steeds meer zal uithollen. Ik kom dan toch weer uit bij de parallel met de jaren tachtig, toen overschrijdingen in de sociale zekerheid ertoe leidden dat er steeds minder wegen, bruggen en andere nuttige dingen konden worden gerealiseerd en andere nuttige dingen konden worden gedaan door de overheid. Het dwong de regering ook tot bezuinigingen op onderwijs, om maar iets te noemen.

Staatssecretaris Weekers: Ik snap de zorg van de heer Groot, maar ik wil erop wijzen dat dit al jarenlang de systematiek is, die haar beslag heeft gekregen in de begrotingsregels. Op dit punt zet het kabinet geen koerswijziging in. Ook in de afgelopen jaren, onder minister Bos, gold dat als de zorgpremies meer stegen dan waarmee rekening werd gehouden bij de start van het kabinet, dit gecompenseerd zou worden. Zo moet men de compensatie zien die door de heer De Jager in het Belastingplan is vertaald. Dus daar komt geen verandering in. Wanneer de zorgpremies echter sterker stijgen dan waar we nu van uitgaan, wordt ook het uitgavenkader voor de zorg overschreden. Ingevolge diezelfde begrotingsregels moet er dan compensatie worden gevonden binnen andere uitgavencategorieën. Het zijn communicerende vaten. Per saldo leidt deze systematiek ertoe dat wanneer zorgpremies extra stijgen de last niet alleen maar wordt afgewenteld op burgers en bedrijfsleven.

De heer Groot (PvdA): Ik heb in eerste termijn gezegd dat compensatie voor de stijging van de zorgpremies gevonden moet worden in de lonen. De staatssecretaris is het toch met mij eens dat als we eisen dat in de toekomst een groter deel van het arbeidsinkomen of het winstinkomen besteed zal worden aan zorg, het dan niet zo kan zijn dat die hele stijging moet worden opgevangen in de vorm van een krimp van de collectieve sector?

Staatssecretaris Weekers: Dat ben ik wel met de heer Groot eens, maar we ramen de stijging van de zorgkosten voor de komende jaren naar beste weten en die stijging is enorm. Uit mijn hoofd gezegd, stijgt die wel met 4% à 5% per jaar de komende jaren. Dat leidt ertoe dat die rekening zonder meer betaald moet worden door de burger en ook door het bedrijfsleven. Dat zit dus ook in de raming van de lasten de komende jaren. We zouden natuurlijk het liefste zien dat we de komende jaren geen lastenverzwaring kregen, maar die hebben we impliciet – zowel burgers als bedrijfsleven – vanwege het stijgen van de zorgkosten. Het is de taak van de minister van Volksgezondheid, uiteraard samen met verzekeraars, om ervoor te zorgen dat dit zich binnen dat kader afspeelt. Als het zich allemaal binnen dat kader afspeelt, hoeft de Kamer met mij niet te spreken over compensatie.

De voorzitter: De heer Groot mag nog één aanvullende vraag stellen.

De heer Groot (PvdA): Het is meer een conclusie. Ik begrijp dat compensatie niet alleen wordt begrepen in termen van bezuinigingen maar dat het ook begrepen kan worden als een bijdrage die van burgers en bedrijven wordt gevraagd.

Staatssecretaris Weekers: Met de begrotingsregels hebben we de uitgaven voor de komende jaren gemaximeerd. Daarnaast hebben we een lastenkader dat met de conjunctuur mee kan ademen, waarin de automatische stabilisatoren zitten. Wanneer bepaalde uitgavengroepen de kaders overstijgen, bijvoorbeeld wanneer de zorg overschrijdingen laat zien die niet worden gecompenseerd binnen deze kabinetsperiode, dan zal er binnen andere uitgavencategorieën gezocht moeten worden naar bezuinigingen c.q. onderschrijdingen. Dat kan in de sfeer van de sociale zekerheid zijn en dat kan in de sfeer zijn van de rijksbegroting in enge zin. In het nieuwe uitgavenkader wordt rekening gehouden met een bepaalde stijging van die zorgpremies en de Zorgverzekeringswet als zodanig is een gesloten systeem. Dat betekent dat alles wat wordt opgehaald met de zorgverzekeringspremie teruggaat in de cure. Met andere woorden: als de cure straks forse overschrijdingen laat zien, brengt het systeem met zich dat de zorgverzekeringspremies ook meestijgen. Voor een deel stijgen ze mee voor de burgers en voor een deel slaat dat neer bij het bedrijfsleven. Om dan uiteindelijk de lastendruk toch ongeveer zo te houden als in het budgettaire kader is afgesproken, zal daarvoor gecompenseerd moeten worden met andere premies of lasten. Het omgekeerde zou zich natuurlijk ook kunnen voordoen, maar kijkend naar het recente verleden is dat meer theorie dan dat het kans op praktijk wordt. In dat geval zullen de kosten voor de zorg enorm meevallen en zullen de zorgpremies minder stijgen dan wat we nu prognosticeren voor de komende jaren. Dat betekent dat er elders gecompenseerd zal moeten worden met lastenverzwaring. Je kunt zeggen dat hier een soort theorie van communicerende vaten achter zit.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Wanneer wordt het inkomstenkader vastgesteld en wanneer kan de Kamer dit verwachten? De staatssecretaris gaf net een volumestijging in de zorg aan van 4% à 5% per jaar, maar uit mijn hoofd meen ik wat middellangetermijncijfers van het CPB te kennen, met een lastenverzwaring van 10 mld. in het basispad. Wanneer hebben wij een totaalplaatje van het inkomstenkader voor de komende jaren?

Staatssecretaris Weekers: Dat is afgelopen vrijdag vastgesteld in het kabinet. Het zal morgen naar de Kamer worden gestuurd.

De heer Koolmees (D66): Kunt u al ongeveer aangeven wat de totale oploop is in het inkomstenkader voor de komende jaren?

De voorzitter: Als het morgen al naar de Kamer wordt gestuurd, stel ik voor dat wij nog even wachten en het morgen rustig tot ons nemen.

Staatssecretaris Weekers: Bovendien hebben we het met de uitgavenkaders, de brief en alles wat ermee samenhangt, primair over de portefeuille van de minister. Ik vraag u daarom om dit debat verder met de minister te voeren. Morgen krijgt de Kamer de beschikking over deze stukken.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Compensaties voor het bedrijfsleven zijn weer onderdeel van dit Belastingplan en daarover moeten we hier echt een discussie voeren. In mijn eerste termijn heb ik erop gewezen dat het bedrijfsleven in de afgelopen zeven jaar een lastenverzwaring heeft gekregen van 2 mld., terwijl de gezinnen een lastenverzwaring hebben gekregen van 10 mld. We beleven nu een van de grootste financiële crises in de geschiedenis, maar weer wordt eenzijdig het bedrijfsleven gecompenseerd en komen de lasten voornamelijk bij de gezinnen terecht. Hoe gaan de banken en de bedrijven, die nu weer winst aan het maken zijn, meebetalen aan de crisis?

Staatssecretaris Weekers: Ik wil even een misverstand wegnemen. De systematiek van de compensatie voor burgers is niet anders dan die voor bedrijven. Ik had het zojuist over uitgavenkader en lastenkader als communicerende vaten. Lopende deze regeerperiode worden burgers echt niet anders behandeld dan bedrijven. Als burgers dus te maken krijgen met fors hogere zorgpremies dan tijdens de vaststelling van de kaders is voorzien, worden zij ook gecompenseerd. Dat is dus niet anders.

Verder wil ik de heer Bashir er toch op wijzen dat we voor een goed functionerende economie uiteindelijk gezonde bedrijven nodig hebben. We moeten ervoor zorgen dat Nederland aantrekkelijk is en blijft voor ondernemerschap, voor mensen die hun nek uitsteken, mensen die in Nederland een onderneming willen starten of willen uitbreiden, buitenlandse bedrijven die zich eventueel in Nederland willen vestigen. Dat geeft de beste garantie dat we in Nederland zo veel mogelijk mensen aan het werk kunnen houden. Je kunt zeggen: we hebben nu te maken met een economische crisis, we ontkomen niet aan lastenverzwaring, dus laten we die maar volledig op de nek van het bedrijfsleven leggen. Ik denk dat dit penny wise, pound foolish is. Ik denk dat zoiets ertoe leidt dat er uiteindelijk veel minder banen worden geschapen, dat er veel meer mensen aan de kant van de arbeidsmarkt blijven staan, afhankelijk worden van een uitkering en niet meer kunnen meedoen. Ik zou dat buitengewoon onverstandig beleid vinden. We moeten zorgen voor een gezonde economie, waarin het goed ondernemen is. Als we voor dat primaat zorgen, profiteert iedereen in Nederland daarvan mee. Uiteindelijk zijn mensen er namelijk het meest bij gebaat om, bijvoorbeeld, van een uitkering naar een baan te gaan; dat is de grootste welvaartsontwikkeling die een persoon kan hebben. Ik wil bij de heer Bashir daar toch ook aandacht voor vragen.

De heer Bashir (SP): Volgens mij is er helemaal geen sprake van een misverstand. Laten we bijvoorbeeld kijken naar de cijfers die het CPB heeft gepresenteerd: er staat gewoon zwart-op-wit dat het bedrijfsleven een lastenverzwaring heeft gekregen van 2 mld. tegenover een lastenverzwaring van 10 mld. die terechtkomt bij gezinnen. In de komende periode zien we die trend doorgaan, met een lastenverzwaring van 1,7 mld. die ook weer terechtkomt bij de gezinnen. Alle maatregelen die het bedrijfsleven zouden raken, worden gecompenseerd, via de WBSO of via andere maatregelen, zoals de verlaging van de belasting op winst, die in dit geval bij de grote bedrijven en multinationals terechtkomt. Mijn vraag is dan ook waarom die trend niet wordt doorbroken. Waarom wordt die eenzijdige lastenverzwaring alleen bij gezinnen neergelegd en niet voor een deel ook bij het bedrijfsleven?

Staatssecretaris Weekers: Ik vrees dat de heer Bashir en ik het niet eens worden. Er is geen sprake van een eenzijdige lastenverzwaring voor gezinnen en een eenzijdige lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Ook het bedrijfsleven krijgt de komende jaren extra lasten voor de kiezen, onder meer omdat ongeveer de helft van de kosten voor de zorg wordt afgewenteld op werkgevers. Verschillende politieke partijen in de Tweede Kamer komen tot een andere verdeling van bezuinigingen en het doorvoeren van lastenverzwaring, daarover verschillen de meningen. Het is naar mijn idee zinvoller om dit debat met de minister van Financiën te voeren wanneer morgen de startnota bij de Kamer ligt. Deze discussie valt buiten de orde van het Belastingplan 2011.

De voorzitter: De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Weekers: Er zijn verschillende vragen gesteld over de crisismaatregel ondernemers. De heer Slob heeft gevraagd welke duidelijkheid de staatssecretaris de ondernemers voor de toekomst kan verschaffen inzake ad-hocmaatregelen zoals de tijdelijke willekeurige afschrijving. In een ideale wereld worden maatregelen zo veel mogelijk structureel genomen. De heer Slob stelt terecht dat ondernemers hiermee rekening kunnen houden voor hun lange termijnplanning en investeringsbeslissingen. De aard van de situatie, in dit geval de economische crisis, brengt soms met zich mee dat maatregelen incidenteel worden genomen. Het gaat daarbij om begunstigende maatregelen die zonder de bijzondere situatie niet zouden zijn getroffen en waarvan het moeilijk valt te overzien hoe lang deze maatregelen nodig zijn. Ook valt daarbij niet van tevoren volledig te overzien wat de effectiviteit van de maatregel is. Het vorige kabinet heeft, mede in het kader van het aanvullend coalitieakkoord, een aantal maatregelen ingezet. Ik kan mij nog herinneren dat een aantal fiscale maatregelen ook door toenmalige oppositiepartijen werd bepleit. In het Belastingplan 2011 wordt voorgesteld om sommige maatregelen voort te zetten, met name omdat daarop vanuit ondernemerskringen is aangedrongen. Ook bieden de afspraken rondom het lastenkader daartoe enige ruimte. Daarnaast heeft de Tweede Kamer bij het debat over de Voorjaarsnota gevraagd om tijdelijke, zeer specifieke maatregelen voor de woningmarkt en de bouw.

De voorzitter: De heer Van Vliet heeft een vraag.

De heer Van Vliet (PVV): Ik wil weten of de staatssecretaris nog ingaat op de voorlopige teruggaaffaciliteit op basis van 80% van het oud verlies.

Staatssecretaris Weekers: Deze vraag is in de schriftelijke set al beantwoord. Is daarover nog een onduidelijkheid?

De voorzitter: Ik geef die vraag nu in bespreking.

De heer Van Vliet (PVV): Ik wil ook wel wachten op de tweede termijn.

De voorzitter: U kunt nu vragen stellen naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording, maar het is ook prima om dat in de tweede termijn doen. Zegt u maar wat u het liefst doet.

De heer Van Vliet (PVV): De staatssecretaris heeft een nieuw crisispakket voor ondernemers en dit maakt daarvan bij uitstek deel uit. Ik zal mijn vraag dan ook bij dezen stellen. In de schriftelijke beantwoording wordt gesteld dat er ingewikkelde systeemaanpassingen nodig zijn wanneer die faciliteit wordt voortgezet. Dat is de reden om dat niet te doen. Die faciliteit is ergens in 2009 over het jaar 2008 wel toegepast. Ik wil weten waarom dat toen wel mogelijk was. Dit kost de overheid uiteindelijk niets, want als het verlies achteraf kleiner blijkt te zijn, worden de centen teruggevorderd. Het is een budgettair neutraal cashinstrument om ondernemers vooruit te helpen.

Staatssecretaris Weekers: Ik kom daar graag in tweede termijn uitgebreider op terug.

De heren Groot, Koolmees en Slob en mevrouw Neppérus hebben vragen gesteld over de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk en de evaluatie van deze regeling. Uit de laatste evaluatie door het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf blijkt dat de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk goed werkt. De recente intensiveringen, onder meer in het kader van het crisispakket, hebben in elk geval geleid tot meer speur- en ontwikkelingswerk door het bedrijfsleven.

De voorgestelde intensivering van de WBSO is inderdaad fors. De achtergrond hiervan is tweeledig. Enerzijds gaat het om de voortzetting van het crisispakket voor 2009/2010, anderzijds wordt het budget opgehoogd teneinde de groei van het aantal gebruikers op te vangen. Het kabinet deelt de wens van de Kamer om opnieuw naar de effectiviteit te kijken. Ook het CPB heeft in een eerdere evaluatie gesteld dat de WBSO tot op zekere hoogte zonder meer kansrijk is. Op een gegeven komt echter wel de vraag aan de orde of meer geld voor deze regeling even kansrijk of neutraal is. Er kan namelijk sprake zijn van deadweight loss: de speur- en ontwikkelingsactiviteiten worden toch wel ondernomen, ook als er geen fiscale subsidie voor beschikbaar is. De minister van ELI komt in 2011 met een evaluatie van de WBSO. De genoemde punten worden daarbij ongetwijfeld meegenomen.

De budgetten die de afgelopen jaren beschikbaar waren, worden doorgetrokken tot 2011. Op dat moment zullen wij ons hierover moeten buigen, temeer omdat in het regeerakkoord is afgesproken dat heel veel subsidies voor ondernemers zullen worden afgeschaft. Daar is in totaal 0,5 mld. mee gemoeid en het kabinet zal dan ook moeten besluiten hoe het dit geld zal teruggeven. Wij kunnen dat doen via een verlaging van de vennootschapsbelasting, maar ook via een ophoging van de speur- en ontwikkelingsfaciliteit, dan wel andere instrumenten of een combinatie daarvan. Deze discussie komt dan ook nog terug.

De minister van ELI is hiervoor primair verantwoordelijk, maar ik zal mij hiermee uiteraard blijven bemoeien. De opmerkingen die door de Kamer zijn gemaakt, zal ik daar zeker bij betrekken.

Voorzitter. Dan kom ik nu toe aan de evaluatie van de maatregelen voor de woningmarkt.

De voorzitter: Dat betekent dat wij van blok 2 overgaan naar blok 3. Zijn er vragen in blok 2 blijven liggen? Ik zie de heer Bashir knikken.

De heer Bashir (SP): In eerste termijn heb ik de staatssecretaris een advertentie overhandigd, waarin beleggers worden opgeroepen om € 25 000 te investeren met de belofte dat ze veel meer dan hun inleg terug zullen krijgen van de fiscus. Is dat niet het voorbeeld van een maatregel die wij aan zouden moeten pakken?

Staatssecretaris Weekers: Die vraag is inderdaad blijven liggen.

De heer Bashir heeft mij die advertentie inderdaad in eerste termijn overhandigd. Ik hoor overigens op de radio ook wel eens spotjes, waarbij ik mij afvraag of men wel het hele verhaal vertelt. Is de belofte van die adverteerders wel waar dat je meer terugkrijgt dan je erin stopt? Afgelopen zaterdag stond in het NRC ook een dergelijke advertentie, met in dit geval een aftrekpost van € 32 000. Ik heb er toen maar eens de prospectus bij genomen, omdat je de voorwaarden in de prospectus heel goed moet kennen om te weten van welk fiscaal instrument men gebruikmaakt. Een fiscale aftrekpost is natuurlijk prachtig in het jaar dat die gebruikt kan worden, maar welke risico’s kleven er in de volgende jaren aan? Krijg je in de jaren erna wellicht te maken met fiscale bijtellingen?

De willekeurige afschrijvingsfaciliteit in het crisispakket voor 2011 van het vorige kabinet wordt een jaar langer opengesteld. Daarvan kunnen investeerders in schepen en een dergelijke scheepvaartmaatschap gebruikmaken. Dat leidt er inderdaad toe dat als er voor de bouw van een groot schip willekeurig in de eerste twee jaar kan worden afgeschreven, in het eerste jaar behoorlijk wat geboden kan worden aan iemand die erin stapt. In de jaren daarna klopt de Belastingdienst echter aan in verband met de winstaandelen. In wezen gaat het om een stukje verschuiving en gaat het om de vraag wanneer de belasting over de winst wordt opgehaald. Eigenlijk wijs ik de heer Bashir door naar de prospectus. Ik raad hem aan om die eens goed door te nemen. Ik raad dat overigens iedereen aan die in dit soort producten stapt. Het past binnen de sfeer van de willekeurige afschrijving en mogelijke aftrekposten, maar alles wat volgend jaar extra wordt genoten, moet op een later moment betaald worden. In dit soort producten zit bovendien een bepaalde hefboom omdat men weliswaar een bepaald bedrag investeert, maar voor zo’n schip ook vreemd vermogen wordt aangetrokken. Als het dan ergens verkeerd gaat, zijn mensen die erin stappen hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden die met dit instrument samenhangen.

Er worden gouden bergen beloofd, maar de AFM kijkt kritisch mee, allereerst op de prospectus. Dit soort prospectussen is beoordeeld en goedgekeurd. De AFM houdt geen toezicht op dit soort maatschappijen. De AFM kijkt af en toe natuurlijk wel mee naar advertenties en reclame-uitingen die worden geplaatst. Als sprake is van misleidende reclame, dan grijpt men in. In het geval er slechts een deel van het verhaal wordt verteld, is een reclame-uiting niet misleidend. Ik adviseer iedereen om eerst goed na te gaan wat de risico’s zijn voordat zij ook maar één cent in een instrument stoppen. Meer kan ik op dit moment niet doen. Ik kan natuurlijk besluiten om scheepvaartmaatschappen uit te sluiten van die willekeurige afschrijving. Vervolgens komt er dan een andere maatschap die een instrument maakt om in vliegtuigen in plaats van schepen te investeren, of in windmolenparken. De vraag is of dat moet worden uitgesloten. Het is een tijdelijke maatregel die voor de afgelopen twee jaar gold. Deze wordt nog één jaar verlengd en daarna is het afgelopen. Daarbij laat ik het voor dit moment. Ik adviseer iedereen om de kleine lettertjes goed te lezen dan wel een adviseur in de arm te nemen die precies kan vertellen, als er ergens gouden bergen worden beloofd, of er addertjes onder het gras zitten.

De heer Bashir (SP): Uit de advertenties begrijp ik dat de Belastingdienst op de hoogte is van de producten die door die vlootmaatschap worden aangeboden. Er wordt gezegd dat de ruling van de inspecteur is afgegeven en de Belastingdienst dus akkoord is gegaan met die constructie. Ik vraag voor alle zekerheid om de bevestiging dat het in feite niet klopt dat de belastingteruggave op langere termijn hoger is dan de inleg. Dat wordt hier namelijk gesuggereerd. Ik hoor graag die zekerheid. De aansluitende vraag daarop is: wat betekent dit voor de belastingmoraal? Als mensen op de radio horen en in de advertenties lezen dat mensen meer kunnen terugkrijgen dan dat zij inleggen, is dat dan goed voor de belastingmoraal? Moeten wij zulke advertenties mogelijk maken, waarin niet het hele verhaal verteld wordt maar slechts een gedeelte van het verhaal?

Staatssecretaris Weekers: Iedereen heeft natuurlijk zo zijn appreciatie van dit soort constructies. Zelf heb ik die ook, maar die zal ik voor mij houden. Ik heb gezegd dat dit binnen de systematiek van de willekeurige afschrijving past. Op de korte termijn heeft dit het voordeel dat er vanwege die willekeurige afschrijving op korte termijn meer wordt teruggekregen dan er wordt betaald. Dat wordt in de jaren daarna ruimschoots goedgemaakt. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de fiscus per saldo gaat uitkeren op dit soort producten. Dat nooit kan gebeuren dat er meer wordt teruggekregen dan er wordt ingelegd, kan ik niet garanderen, want de fiscus vist uiteindelijk achter het net als de zaak failliet gaat voordat er echt winst wordt gemaakt. Voor dat geval wijs ik erop dat mensen vanwege hun hoofdelijke aansprakelijkheid wanneer zij in dit soort producten stappen, daar zelf toch een behoorlijk nadeel van zullen ondervinden. Ik herhaal dat het buitengewoon goed is als mensen de prospectus heel goed lezen voordat zij ergens geld in stoppen. Hierbij zeg ik dat ik er anders mee om kan gaan, mits ik dat voor bepaalde investeringen afgrendel. Aangezien dit toch een tijdelijke crisismaatregel betreft, is de vraag of dat zinvol is. Tegelijkertijd lijkt mij dat dit soort instrumenten wel degelijk positieve effecten op de Nederlandse economie kunnen hebben. Een nieuw schip hoeft niet per se in Nederland te worden gebouwd, want er zijn in Nederland natuurlijk ook veel toeleveranciers. Dat gaat ongetwijfeld ook met extra werkgelegenheid gepaard. Het ligt allemaal een stuk genuanceerder dan wordt voorgespiegeld. Daar zou ik het in deze instantie bij willen laten.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. De staatssecretaris is mooi voorzichtig in zijn bewoordingen. Dat past bij zijn positie. Ik denk dat ik namens veel collega’s spreek, maar laat ik in ieder geval van mijn kant zeggen dat het volstrekt onwenselijk is dat dit soort dingen plaatsvindt. Ik snap de lastigheid van de afweging, maar toch vraag ik de staatssecretaris om hier vanuit het reclame-instrument op toe te zien. Is er geen strakker beleid mogelijk? Het beeld dat hier wordt geschetst, klopt natuurlijk absoluut niet. De staatssecretaris heeft dat terecht aangegeven. Het zou mooi zijn als we dit soort dingen in de toekomst konden voorkomen.

Staatssecretaris Weekers: Daar wil ik nu net terughoudend in zijn, want ik vind niet dat het de taak van de staatssecretaris van Financiën is om alle advertenties in de gaten te houden. Omdat de heer Bashir specifiek heeft gevraagd om een reactie op de advertentie die hij heeft uitgereikt, heb ik daar nadrukkelijk naar gekeken. Ook heb ik mij verdiept in de onderliggende producten en geïnformeerd hoe de AFM hiermee omgaat. Van mij kan alleen niet worden gevraagd om alles in de gaten te houden en om vervolgens als staatssecretaris van Financiën bijvoorbeeld de Reclame Code Commissie in te schakelen. Het staat de heer Bashir, de heer Dijkgraaf of wie dan ook van de Kamerleden overigens wel vrij om de Reclame Code Commissie hierop te attenderen. Ik zou die verantwoordelijkheid niet op mij als staatssecretaris van Financiën willen nemen. Ik kan dat gewoon niet waarmaken.

De voorzitter: Ik ben toch getriggerd door de woorden die de staatssecretaris over het hele scheepvaartdossier heeft gesproken en door de wijze waarop hij laat zien dat wij zijn persoonlijke appreciatie niet kunnen krijgen, hoe interessant wij die ook vinden. Dat maakt ons alleen maar nieuwsgieriger. Ik zou hem willen uitnodigen om de waarschuwing die hij net gaf, ook nog maar eens officieel in een brief aan de Kamer te zetten en, zo hij dat wenst, zijn persoonlijke appreciatie daar bij te doen. Dan weten wij op welke wijze je winst en verlies met deze scheepvaart-CV’s kunt maken. Op dat moment kunnen wij namelijk wegen of wij dit al dan niet een wenselijke ontwikkeling vinden.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik stel voor dat ik een casus als deze nog eens goed uitschrijf. Dat heeft mijn ambtsvoorganger ongeveer een jaar geleden al gedaan toen de heer Bashir op hetzelfde fenomeen wees. Naar ik meen, hebben we die casus toen op de site van de Belastingdienst gepubliceerd. Maar omdat de regeling nu nog een jaar wordt verlengd en er deze week en de komende weken allerlei voorlichtingsavonden rondom dit soort producten zijn, lijkt het mij niet verkeerd om er nog eens even aandacht te schenken, ook in de richting van de Kamer, hoe zo’n product nu precies werkt. Nogmaals, er wordt gezegd dat er afspraken over zijn met de Belastingdienst dat dit kan. Het kan ook, het past ook binnen de systematiek van de willekeurige afschrijving, maar het is goed dat mensen zich alle aspecten van een dergelijk instrument realiseren. Dat zal ik in elk geval ook ruim voor de plenaire behandeling van het Belastingplan aan de Kamer aanreiken.

Mevrouw Neppérus (VVD): Wij wachten die informatie af. Aansluitend daarop, zou ik toch ook willen kijken wat de contacten kunnen zijn met de AFM. Als het daar kennelijk allemaal wel kan, terwijl toch menigeen hier denkt dat het merkwaardig is, zou ik dat erbij willen betrekken.

Staatssecretaris Weekers: Als ik denk dat de AFM nog eens bijzonder goed naar iets moet kijken, zal ik niet aarzelen om contact met de AFM op te nemen. Wij hebben natuurlijk als ministerie van Financiën buitengewoon goede relaties met de AFM. Ik weet dat dat ook voor de Kamer geldt.

Dit soort prospectussen wordt beoordeeld door de AFM. In die prospectussen is ook heel goed aangegeven wat de risico’s, de aansprakelijkheden et cetera zijn. Maar dat wordt natuurlijk niet allemaal opgeschreven in een advertentie, zoals dat geldt voor meer producten. Voor heel veel producten geldt dat de advertentie mensen moet verleiden om zich verder te interesseren voor het product. Daar wordt echt niet alles uitgeschreven. Maar wanneer iemand ergens zijn eigen geld uiteindelijk daadwerkelijk in wil stoppen, is het toch goed om zich te informeren over alle facetten daarvan. Als de Kamer zegt het helemaal niet wenselijk te vinden dat de regeling voor de willekeurige afschrijving ook kan worden gebruikt voor dit soort instrumenten hoor ik dat natuurlijk graag. Dan is de vraag op welke wijze je dat dan zou willen afgrendelen en voor welke sectoren. Daar zijn mogelijkheden toe. Die bevoegdheid heb ik ook als staatssecretaris. Je weet wel waar je begint maar niet waar je eindigt. Ik heb er vooralsnog voor gekozen om de regeling zoals die door mijn ambtsvoorganger is ingezet ook door te zetten voor volgend jaar. Daarna komt er een einde aan.

De voorzitter: Die laatste opmerking is bijna uitlokking.

De heer Slob (ChristenUnie): Afgelopen zaterdag stonden weer in een groot aantal landelijke dagbladen advertenties van deze strekking, waarin ook heel nadrukkelijk werd geafficheerd met de goedkeuring door de AFM. De advertentie van de heer Bashir was geloof ik van een paar weken geleden. Ik vraag de staatssecretaris om als hij hier nog eens kritisch naar gaat kijken ook te bekijken of het niet echt misleidend is dat dit soort instanties advertenties op deze wijze gebruiken, omdat het maar één kant van het verhaal is die men daar neerzet. Wil de staatssecretaris dat meenemen?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb de advertentie in het landelijk avondblad van afgelopen zaterdag zelf ook bekeken. Daarin staat heel nadrukkelijk dat de AFM het prospectus heeft goedgekeurd, maar ook dat deze maatschap die dit soort producten in de markt zet niet vergunningplichtig is ingevolge de Wet op het financieel toezicht en evenmin onder toezicht staat van de AFM. Dus het staat erbij in de advertentie. De betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van de AFM bij dit soort producten is dan ook niet zo vergaand als bijvoorbeeld bij een spaarbank of een verzekeringsmaatschappij. Dat zullen mensen zich dan ook moeten realiseren wanneer zij hun geld in dit soort producten willen stoppen. Als mensen zich alleen maar laten drijven door het kortetermijngewin, dat even via de fiscaliteit kan worden gerealiseerd, kunnen zij nog wel eens van een koude kermis thuiskomen wanneer de aansprakelijkheidsrisico’s die ook in dit soort producten zitten zich op een later moment manifesteren. Dan neem ik ook aan dat de Kamer op dat moment niet thuis geeft wanneer een groep gedupeerden zich meldt.

De voorzitter: Zijn er nog dringende vragen op dit punt?

De heer Bashir (SP): De staatssecretaris heeft een brief beloofd aan de Kamer, waarvoor dank. Ik zou hierin graag een nadere toelichting willen hebben over de negatieve gevolgen van het beperken van dergelijke instrumenten, opdat wij een goede afweging kunnen maken. Ik heb het dan specifiek over producten zoals deze waarbij in feite met geleend geld een extra fiscale aftrekpost wordt gecreëerd.

Staatssecretaris Weekers: Ik zeg graag toe dat ik niet alleen een brief schrijf over de wijze waarop dit soort instrumenten in een bepaalde casus werkt, opdat iedereen begrijpt waarom dergelijke advertentie-uitingen als zodanig kunnen worden gedaan zonder dat bij voorbaat sprake is van misleiding. Ik zal ook aangeven welke consequenties het heeft als de Kamer wil dat dergelijke instrumenten volgend jaar niet meer in de markt kunnen worden gezet. Ik zal deze brief sturen voor de plenaire behandeling, opdat de Kamer kan aangeven hoe zij hiertegen aankijkt.

De voorzitter: Tot slot nog een vraag van mijn kant. Er is recentelijk een rapport uit van de minister van Infrastructuur en Milieu. Hierin wordt een behoorlijke overcapaciteit gezien op de binnenscheepvaart. Kan de staatssecretaris dit rapport betrekken bij zijn antwoorden?

Staatssecretaris Weekers: Dat betreft een andere deelsector. Als ik het goed begrijp, heeft dat hier eigenlijk niets mee te maken.

De voorzitter: Het gaat in dit geval dus om een andere deelsector?

Staatssecretaris Weekers: Ja.

De voorzitter: Ik geef het woord nog aan de heer Dijkgraaf en dan wil ik dit punt echt afronden. Het staat niet eens in het Belastingplan.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik vind dat de Kamer een ander pad opgaat als zij uitspraken doet over specifieke sectoren die al dan niet onder zo’n regeling vallen. Ik wil niet per se zeggen dat dit negatief is. Ik wil er dan echter wel een algemeen kader bij hebben: op welke punten moeten wij toetsen om tot een afgewogen beslissing te komen? Anders kunnen wij een sector uit de regeling kieperen, zodra iets in het nieuws is. Die kant moet het natuurlijk ook niet opgaan. Ik vraag dus om een algemeen kader, niet om een kader specifiek voor deze case.

Staatssecretaris Weekers: Ik vind dit een zeer terecht punt. Ik was sowieso van plan om het in een algemeen kader mee te nemen. Wij denken hier hetzelfde over. Als in de krant van afgelopen zaterdag toevallig een bepaalde advertentie heeft gestaan, moeten wij daar geen actie op ondernemen. Dat is incidentenpolitiek. Het gaat mij vooral om het volgende. Er is een algemene regeling in het kader van willekeurige afschrijving. Dat kan ook door slimme mensen in de fiscaliteit gebruikt worden om nieuwe producten in de markt te zetten. Ieder waardeert dit soort producten op zijn eigen manier. De vraag is of dit een gewenst of een ongewenst effect is van zo’n algemene verruiming die in het kader van de crisis is genomen. Heel specifiek zullen wij ingaan op de gevolgen in een bepaalde casus.

De voorzitter: Zijn er nog andere vragen in dit blok? Ik stel vast dat dit niet het geval is.

Dan heb ik zelf nog een vraag over artikel 20a van de Vpb. De staatssecretaris heeft dit gewijzigd in de eerste nota van wijziging. Wij zijn hier tevreden over. We hadden er ook om gevraagd, omdat het vooral technische uitvoeringsproblemen met zich bracht. Het betreft het artikel dat misbruik door handel via lege vennootschappen moet voorkomen. Er zijn nog enkele technische vragen uit de sector gekomen. Ik kan ze oplezen, maar aangezien ze in het verleden ook goed beantwoord zijn, vraag ik of de staatssecretaris in staat is om de technische vragen over dit artikel en over artikel 17 en 18 van de Wet vpb 1969 voor de plenaire behandeling te beantwoorden. Dan kunnen wij zien of een en ander uitvoerbaar is.

Staatssecretaris Weekers: Als u mij de vragen doet toekomen, zal ik daarvoor zorgen.

De voorzitter: Oké. De staatssecretaris vervolgt zijn betoog. Ik stel voor dat hij hoofdstuksgewijs verdergaat. Ik laat de staatssecretaris een toelichting geven op hoofdstuk 4 van het Belastingplan: de maatregelen ter tijdelijke ondersteuning van de woningmarkt. Daarna kunnen er vragen over worden gesteld.

3. Hoofdstukken 4 tot en met 8 Belastingplan 2011 (32504)

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. De tijdelijke fiscale maatregelen ter stimulering van de woningmarkt zijn er gekomen omdat de Kamer daar in meerderheid om heeft verzocht. Dat heeft zij gedaan met een motie die is ingediend tijdens de behandeling van de Voorjaarsnota. Ook het bedrijfsleven heeft er nadrukkelijk om gevraagd.

De heren Koolmees en Bashir hebben gevraagd of deze maatregelen toch kunnen worden geëvalueerd. Eerder is namelijk aangegeven dat deze niet worden geëvalueerd. Als er vanuit de Kamer behoefte bestaat om dit toch mee te nemen in de evaluatie wil ik daar graag mijn medewerking aan geven. Ik denk dat we daarvan kunnen leren in de toekomst. De andere maatregelen die in het kader van de crisisbestrijding zijn genomen in de afgelopen jaren worden ook geëvalueerd. Er is dus geen reden om deze maatregelen daarvan uit te sluiten.

De effectiviteit van de maatregelen laat zich niet op voorhand goed inschatten. Ik denk dat het ook achteraf best lastig zal zijn om ze te evalueren. De vragensteller, de heer Koolmees in dit geval, zal dat terdege beseffen. We zullen ook een klein beetje moeten afgaan op de signalen van de markt. Ik heb de eerste positieve signalen al ontvangen, maar die kan ik niet anders aanvoeren dan als anekdotisch bewijs. Omdat ik vanochtend al anekdotisch bewijs heb aangevoerd, zal ik dat vanmiddag niet nogmaals doen. We zullen daar wat stevigers voor in handen moeten hebben.

Ik heb geen andere punten meer openstaan. Ik hoor graag of er wat de Kamer betreft nog punten openstaan.

De voorzitter: Ik constateer dat er geen vragen vanuit de Kamer zijn. Ik heb zelf alleen nog een nader punt over rieten daken. De staatssecretaris stelt dat het verlaagde btw-tarief alleen geldt als een rieten dak op isolatiemateriaal wordt geplaatst. Maar dit zou toch helemaal onder de tijdelijke stimuleringsmaatregel dienen te vallen vanaf 1 oktober?

Staatssecretaris Weekers: Ik ken de bijzondere betrokkenheid van de heer Omtzigt bij de rieten daken. Hij heeft zich daar in het verleden ook al druk over gemaakt. De eerdere stimuleringsmaatregel betrof de isolatiewerkzaamheden. Het is dan ook logisch dat het fiscaal gunstiger regime alleen geldt voor de onderdelen die isolerend zijn. Het betrof de isolatieplaten. Als de heer Omtzigt bedoelt te vragen of de arbeidskosten voor de rieten daken onder de tijdelijke regeling vallen die op 1 oktober is ingegaan en op 1 juli zal aflopen, kan ik bevestigend antwoorden. Dat zijn gewoon de arbeidskosten in het kader van renovatie-, reparatie- en verbouwingswerkzaamheden. Het slaat niet op het materiaal, maar wel op de arbeidskosten, of er nu een rieten dak of een pannendak wordt aangebracht.

De voorzitter: Dank namens de CDA-fractie dat u dat in ieder geval wilt uitleggen. Zij zal er wel later op terugkomen. Het verdient namelijk niet de schoonheidsprijs dat er een stimuleringsmaatregel wordt genomen waarna een half jaar later een beleidsbesluit wordt genomen dat die maatregel niet van toepassing is op een bepaalde sector.

We gaan over naar hoofdstuk 5, dat gaat over vergoedingen en mobiliteit. De staatssecretaris heeft de vragen van de heer Groot over groen gas hier ook bij betrokken.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik heb nog een punt over het vorige hoofdstuk. Ik neem aan dat de staatssecretaris nu alle vragen over de woningmarkt heeft beantwoord.

De voorzitter: Dat klopt. Daarom heb ik gevraagd of er nog vragen waren. Hebt u nog vragen?

De heer Bashir (SP): Ik heb inderdaad nog een vraag. Ik heb de staatssecretaris gevraagd uiteen te zetten waarom het nodig is om de termijn van dubbele aftrekbaarheid van woningen te verlengen van twee naar drie jaar. Ik heb hem gevraagd aan te geven hoe lang woningen nu leegstaan en in welke prijsklasse woningen nu het langst niet verkocht worden. Het antwoord was dat de woningen in het derde kwartaal van 2010 gemiddeld 122 dagen te koop staan. Waarom moet dan de termijn van dubbele aftrekbaarheid verlengd worden van twee naar drie jaar? De mensen hebben straks 1 095 dagen de tijd om hun woning te verkopen. Bevordert dat de marktwerking op de woningmarkt?

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Wij hebben geen uitgesplitste cijfers. Het getal dat ik noemde, is een gemiddelde. Een aantal woningen wordt veel sneller verkocht en een aantal staat veel langer leeg. De Kamer heeft ons per motie gevraagd die termijn te verlengen.

Bij de doorverkoop is de termijn verlengd van een halfjaar naar een jaar. De heer Bashir doelt echter op de aftrekbaarheid van de hypotheekrente voor de tweede woning als de eerste nog niet verkocht is.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Er is inderdaad per motie gevraagd om de termijn van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente voor twee woningen te verlengen. Dat is al een keer gebeurd. Die termijn is verlengd naar twee jaar en wordt nu verlengd naar drie jaar. Ik vind niet dat de staatssecretaris als argument mag aanvoeren dat de Kamer dat gevraagd heeft. Straks zou de termijn net zo goed verlengd kunnen worden naar tien jaar op grond van het feit dat er ooit een motie aangenomen is waarin om verlenging gevraagd is. De woningen worden nu binnen 122 dagen verkocht. Waarom zou de mogelijkheid tot aftrekken van de dubbele hypotheekrente dan van twee jaar naar drie jaar verlengd moeten worden? Mijn vermoeden is dat vooral erg dure woningen heel lang te koop staan. Hiermee stimuleren wij aan de verkeerde kant.

De voorzitter: Ik vraag de heer Bashir geen afstand te nemen van Kamermoties, ook al heeft hij die niet ondersteund. Als een meerderheid van deze Kamercommissie zich ergens aan committeert, vragen wij de regering om dat uit te voeren. Als voorzitter van deze commissie hamer ik erop dat elke motie die hier wordt aangenomen, wordt uitgevoerd. Het is daarbij niet interessant of de partij van de heer Bashir of mijn partij die motie al dan niet ondersteund heeft. Het feit dat een motie is aangenomen, is een uitstekende reden om die uit te voeren.

Op het tweede punt wil ik de staatssecretaris aan het woord laten.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Wij moeten de zaak even scherp zien. Het reguliere uitgangspunt is dat zolang de eerste eigen woning in de verkoop staat, de hypotheekrente voor de tweede eigen woning gedurende twee jaar mag worden afgetrokken. Dat staat al lange tijd in de wet.

In het kader van de economische crisis en de fragiele woningmarkt heeft de Kamer de regering verzocht om van die twee jaar drie jaar te maken en die maatregel te handhaven zolang het slecht gaat op de woningmarkt. De maatregel liep binnenkort af. Omdat de woningmarkt zich nog niet echt herstelt en er vanuit de Kamer bij de Voorjaarsnota een extra pleidooi gehouden is, ondersteund door een motie, om een aantal maatregelen rondom de woningmarkt nog een jaar langer te handhaven plus nieuwe maatregelen te nemen voor het verbouwen van een woning, hebben wij hiervoor gekozen. De heer Bashir hoeft niet bang te zijn dat wij de termijn van maximaal drie jaar waarin de rente voor de tweede woning mag worden afgetrokken, zullen oprekken naar tien jaar. Daar is natuurlijk geen sprake van. Wij hopen echter wel dat de woningmarkt de komende tijd weer wat gaat aantrekken. Het is overigens ook een verkeerde voorstelling van zaken dat daarmee het risico van het hebben van een tweede woning, de kosten, volledig wordt afgewenteld op de schatkist. Uiteindelijk zal de rente toch door de mensen zelf betaald moeten worden. Alleen drukt het vanwege de aftrek uiteindelijk nog maar voor de helft op de eigen portemonnee. Mensen hebben er dus wel degelijk belang bij om een prijsaanpassing door te voeren voor een woning, om een woning toch voor een lager bedrag te verkopen. Dubbele woonlasten zullen voor veel mensen toch moeilijk te dragen zijn.

De voorzitter: Wij gaan nu verder met vergroening en mobiliteit.

Staatssecretaris Weekers: Voor mij staat geen vraag meer open, want ik heb de vragen over vergroening en mobiliteit schriftelijk afgedaan. De vraag of ik voor het groene gas een belastingvrijstelling wil introduceren, heb ik ontkennend beantwoord.

De voorzitter: Ik zie dat hierover in de commissie geen vragen zijn. Ik zal zelf in mijn tweede termijn op het groene gas terugkomen.

De heer Groot (PvdA): Ik zal er ook in mijn tweede termijn op terugkomen.

De voorzitter: Het koopkrachtpakket, waarover relatief weinig vragen waren, en de verruiming van de werkkostenregeling, inclusief de fiets, pak ik even samen. Hebt u daar tekst over?

Staatssecretaris Weekers: Dat heb ik ook schriftelijk gedaan. Van de verruiming van de werkkostenregeling heb ik aangegeven waar vanuit de internetconsultatie reële knelpunten werden gesignaleerd. Daarop hebben wij de werkkostenregeling aangepast. Het betreft dan met name de bedrijfskleding die voorzien moet zijn van een logo van een bepaalde afmeting, zodat daarvan geen misbruik kan worden gemaakt, en het betalen van bepaalde abonnementskosten c.q. inschrijvingen in beroepsregisters. Dat was een reëel knelpunt dat werd aangevoerd, dat we hebben aangepast.

Over de fiets zijn ook vragen gesteld. In de schriftelijke beantwoording heb ik aangegeven waarom wij uiteindelijk de motie niet zouden willen vertalen in wetgeving. De heer Aptroot had in zijn motie gesteld dat het budgettair neutraal moest gebeuren. Dat gaat niet lukken. Als ik daarnaast de verschillende regelingen voor de fiets zie, is het in het kader van de vereenvoudiging misschien beter om alle fietsregelingen die wij kennen, opnieuw onder de loep te nemen dan er weer een fragmentarische fietsregeling bovenop te zetten.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik begrijp de zorg van de staatssecretaris dat we straks een soort van groepsfiets of tandem krijgen. Het is mij bekend dat er een aantal regelingen zijn. Zij zijn er eerder ook geweest in alle mogelijke varianten. Wij zien het belang van de fiets. Als je die meer zou kunnen gebruiken in het woon-werkverkeer of voor boodschappen zou dat reuze praktisch zijn. Het hoeft niet à la minute, maar het zou misschien goed zijn als wij een overzicht krijgen van alle regelingen die er zijn, wat die kosten aan uitvoeringslasten en wat aan euro’s. Ik heb er wel behoefte aan om daarover op een bepaald moment rustig te spreken. Zo’n overzicht zou vrij snel kunnen komen. Het hoeft niet deze week, maar zo’n totaaloverzicht wil ik wel eens krijgen.

Staatssecretaris Weekers: Dit punt wordt buitengewoon terecht gemaakt. Wij hebben niet voor niets gezegd dat er zo verschrikkelijk veel regelingen zijn voor de fiets. In de schriftelijke beantwoording heb ik aangegeven dat bijvoorbeeld van de 19 cent die de werkgever per kilometer kan vergoeden voor zakelijk gebruik van de fiets, toch een aardige fiets kan worden aangeschaft. Ik vind het echter een goede zaak om eens uit te schrijven wat er allemaal al mogelijk is. Dat kan vervolgens ook weer als input dienen om tot vereenvoudiging te komen. Ik zal dat overzicht in elk geval voor de plenaire behandeling naar de Kamer sturen. Ik denk dat de Kamer daar recht op heeft. Of wij dan al meteen zaken kunnen vereenvoudigen, is misschien wat snel, maar het biedt de Kamer wel de mogelijkheid om wat schoten voor de boeg te geven.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik heb in het kader van de vergroening gevraagd of de 19 cent per kilometer ter discussie zou kunnen worden gesteld. Uw antwoord daarop is slechts: ik zie daartoe geen aanleiding. Kunt u dat toch iets nader motiveren?

Staatssecretaris Weekers: Dat zou ik in de tweede termijn wat uitvoeriger kunnen doen. Als je op de fiets kunt gaan, is 19 cent per kilometer natuurlijk wel erg veel, maar een auto rijd je er niet voor, zeker niet als je voor je werk ook nog parkeergeld moet betalen voor dezelfde auto. Ik kan mij ook nog pleidooien herinneren in de Kamer vorig jaar en het jaar ervoor en naar ik meen ook nog van vakorganisaties om die 19 cent te verhogen. Wij hebben er niet voor gekozen om die 19 cent te verlagen. Ik veronderstel dat dit laatste de achterliggende gedachte is van de heer Braakhuis waarbij ik hem nog in overweging zou willen geven dat een dergelijke verlaging de werkgever minder ruimte biedt om een fiets te bekostigen.

De voorzitter: Ik zou er als commissie wel voor willen waken dat wij bij elk belastingtarief gaan vragen waarom het verhoogd of verlaagd zou kunnen worden het komend jaar. Ik zeg dat omdat wij tot elf uur de tijd vanavond hebben maar ik echt ook de ambitie heb om het eerder af te ronden. Het is aan de individuele leden om te beoordelen of ze een hoger of een lager belastingtarief willen dan wel om, zoals de heer Bashir, een amendement in te dienen waarmee hij per ongeluk de gehele Vpb afschaft.

De heer Slob (ChristenUnie): Vandaag is de week van het nieuwe werken gestart. Telewerken is daarvan een heel belangrijk onderdeel. Ik heb de vorige week al aangegeven dat ik eigenlijk toch wel teleurgesteld ben in hoe de staatssecretaris fiscaal met het telewerken, het thuiswerken omgaat. In zijn schriftelijke antwoord zegt hij dat het allemaal wel meevalt dat er straks niemand meer onder de werkkostenregeling valt, aangezien het thuiswerken wordt ondergebracht bij de forfaitaire ruimte van 1,4%. Hij weet natuurlijk ook wel dat als er een uitje van de zaak is en er een kerstpakket is uitgedeeld, je al door die ruimte heen bent. Ik wijs verder met heel veel plezier op het coalitieakkoord waarin staat dat telewerken gestimuleerd zal worden. De staatssecretaris gaat dit nu eigenlijk onderuithalen door het nu heel slap onder die 1,4% te laten vallen. Hoe verhoudt dit zich tot zijn eigen coalitieakkoord? Hoe gaan wij dat telewerken stimuleren, ook nu dit kabinet helemaal niets doet om de files op te lossen en het rekeningrijden geschrapt wordt zonder dat er financiële compensaties voor worden geregeld? Dit is dan nog een van de kleine dingen die gedaan kunnen worden en dat doet hij niet. Hoe zit dat?

Staatssecretaris Weekers: Volgens mij is hier toch sprake van een misverstand. Vrijdag twee weken geleden stond er een artikel in De Telegraaf waarbij de indruk werd gewekt dat het thuiswerken zou worden ontmoedigd door de nieuwe werkkostenregeling. Dat is absoluut niet het geval. Naast de forfaitaire benadering van de werkkostenregeling kan de werkgever wel degelijk een arboplek bij de mensen thuis inrichten. Dat betekent dat daar een arbostoel van kan worden bekostigd en dat ook in de sfeer van de beeldschermwerkplek het een en ander geregeld kan worden. De Arbowet schrijft zelfs een bepaalde hoeveelheid licht voor die er op een werkplek aanwezig moet zijn. Ook daar kan de werkgever voor zorgen. Ik had dezelfde zorg toen ik dat artikel in De Telegraaf las. Ik heb dat onmiddellijk laten uitzoeken en die zorg is in elk geval bij mij weggenomen.

De heer Slob (ChristenUnie): Mijn zorg werd niet veroorzaakt door een Telegraafartikel, maar door het grote aantal reacties dat wij vanuit het bedrijfsleven hebben gekregen. Wij kunnen daaruit niet anders dan constateren dat de vrijstelling komt te vervallen en men dus terugvalt op de 1,4% forfaitaire ruimte, waar ook veel andere dingen onder vallen. Even los van wat men op het vlak van de arbeidsomstandigheden kan doen, betekent dit een verslechtering van het thuiswerken en telewerken. Dat lijkt mij in strijd met de doelstellingen van het kabinet, maar ook met de breed gedeelde wens, niet alleen vanuit de coalitie, om het thuiswerken te bevorderen. Ik zal nog eens bekijken wat de staatssecretaris over de arbeidsomstandigheden heeft gezegd, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hier een terugtrekkende beweging wordt gemaakt, terwijl wij juist vooruit zouden moeten gaan. Vooral in de week van het nieuwe werken zouden wij het thuiswerken met elkaar een duw in de goede richting moeten geven.

De voorzitter: Ik vraag de staatssecretaris om daar in tweede termijn enkele woorden aan te wijden.

Staatssecretaris Weekers: In de schriftelijke beantwoording ben ik er al behoorlijk op ingegaan. Ik verwijs naar de pagina’s 22 en 23. Ik zal bezien of ik er in tweede termijn nog iets meer over kan zeggen.

In het algemeen is er altijd sprake van een afruil. Als men wil komen tot een vereenvoudiging, zal men allerlei specifieke posten moeten schrappen, om daarmee een algemene post of een forfait groter te maken, teneinde werkgevers de ruimte te bieden om een en ander binnen hun bedrijf en met hun personeel op de beste manier te regelen. De ene werkgever zal daarbij de nadruk leggen op de kerstpakketten, de fietsvoorzieningen, een feestdagenregeling en wellicht andere zaken, terwijl de andere werkgever het veel belangrijker zal vinden om, buiten hetgeen hij überhaupt kan doen op het vlak van thuiswerkplekken, daar nog dingen bovenop te zetten.

Het is geenszins de bedoeling om het thuiswerken te ontmoedigen. Integendeel, het zou ook in het kader van de filebestrijding helpen als er nog meer thuis wordt gewerkt. Ik zal bezien of ik er in tweede termijn nog iets meer over kan zeggen. Niet voor niets heb ik vanochtend, bij de start van dit overleg, gezegd dat wij, als wij gaan vereenvoudigen, een aantal specifieke regelingen schrappen. Wat dat in budgettaire zin oplevert, kunnen wij aan iedereen teruggeven. Wij horen niemand die baat heeft bij een veralgemenisering van een regeling of budgetten. Wel horen wij een specifieke groep die er misschien zelfs bij gebaat is om te werken met heel uitgewerkte lijsten met zaken die wel en niet mogelijk zijn. Uiteindelijk is het een afweging wat wij tot in detail willen regelen, ook in het kader van de administratieve lastenverlichting.

De werkkostenregeling zal nog uitvoerig geëvalueerd worden voordat die verplicht wordt ingevoerd. Wij komen nu in een overgangsperiode, dus wij zullen daar nog uitvoerig over komen te spreken. Ik kies niet voor ongewenste effecten, zoals het ontmoedigen van thuiswerken. Daar zal een oplossing voor gevonden moeten worden. Wij moeten echter niet het eerste het beste signaal dat wordt afgegeven beschouwen als de hele werkelijkheid.

De heer Slob (ChristenUnie): Het schrappen van de vrijstelling is een bezuiniging van 9 mln. Ik kan dus niet anders dan constateren dat op het thuiswerken 9 mln. wordt bezuinigd. Dat bedrag wordt niet op een andere plek gecompenseerd, want 1,4% blijft 1,4%.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb geen enkele maatregel voorgesteld om te bezuinigen op de werkkostenregeling. Waar specifieke regelingen, zoals een telewerkvrijstelling, worden geschrapt, wordt het budget als zodanig verruimd. Het zit in elk geval binnen het systeem van de werkkostenregeling. Ik zal kijken of ik er nog iets meer van kan zeggen. In elk geval mag de werkgever een vergoeding voor de ergonomische inrichting van de werkplek, de beeldschermwerkplek en de lichtvoorziening blijven verstrekken bovenop een forfaitaire vergoeding.

De voorzitter: Dan is nu hoofdstuk 8 van dit blok aan de orde. Dat betreft de verhoging van de tabaksaccijns. Ik weet dat de heer Dijkgraaf moet vertrekken. Aangezien hij er niet zal zijn op het moment dat de amendementen besproken worden, sta ik hem bij uitzondering een vraag toe over dit onderwerp. De staatssecretaris biedt aan om het amendement meteen van een toelichting te voorzien.

Staatssecretaris Weekers: De strekking van het amendement van de heer Dijkgraaf is dat de voorgestelde accijnsverhoging op sigaretten en rooktabak anders wordt verdeeld, omdat het accijns op shag, ook in het kader van de verhoging van het Belastingplan, wat lager is dan het accijns op sigaretten. Dat is overigens een discussie die wel vaker terugkomt. De bestaande verhouding tussen sigaretten en shag is inderdaad enigszins scheef, maar die wordt niet verder verstoord door de maatregelen die in het Belastingplan staan. De accijns op sigaretten wordt wel verhoogd, maar die op shag wordt evenredig verhoogd. Dus de bestaande verhouding blijft in stand. Je zou kunnen zeggen dat een sjekkie niet gezonder is dan een sigaret en dat er daarom geen reden is om shag minder fiscaal te belasten. Laten we eens kijken hoe er in het buitenland met dit soort producten wordt omgesprongen, ter voorkoming van grenseffecten. Shag wordt in bijna alle lidstaten van de Europese Unie lager belast dan sigaretten, ook in België en Duitsland, twee andere belangrijke shagmarkten. Met name in het grensverkeer treedt er nogal een verstoring op als we in Nederland volledig uit de pas gaan lopen. Met het amendement van de heer Dijkgraaf wordt de accijnsdruk op shag verhoogd. Dat leidt tot prijsverschillen. De Nederlandse shag zal volgens de branche na de door het kabinet voorgestelde accijnsverhoging al € 1,50 duurder zijn dan in België. Wanneer het amendement van de SGP zou worden aangenomen, loopt het prijsverschil met België op tot € 1,70 per pakje. Uiteindelijk is het ook een kwestie van inschatten wanneer mensen de grens over gaan om hun shag te kopen. Daarvoor gelden geen absolute grenzen. Ik zou niet willen zeggen dat ik € 1,50 wel aanvaardbaar vindt en € 1,70 onaanvaardbaar. Dat kan ik ook niet inschatten, maar de heer Dijkgraaf zal begrijpen dat er ergens een grens ligt. Waren wij nu het enige land in Europa dat een onderscheid zou maken tussen shag en sigaretten, dan zou ik onmiddellijk zijn amendement overnemen. Maar gelet op het feit dat eigenlijk vrijwel niemand deze twee soorten exact gelijk behandelt, zou ik toch wel een beetje in de Europese pas willen lopen.

De voorzitter: En het oordeel over het amendement is?

Staatssecretaris Weekers: Om die reden zou ik het amendement willen ontraden.

De voorzitter: Ik geef de heer Dijkgraaf de gelegenheid voor een aanvullende vraag.

De heer Dijkgraaf (SGP): In 2D als het mag, voorzitter?

De bestaande verhouding blijft in stand. Ja, per pakje is dat inderdaad het geval maar per rokertje, waar het uiteindelijk om gaat, natuurlijk niet. Dat is een belangrijke reden waarom gesubstitueerd wordt van sigaretten naar shag. De accijnsverhoging die het ministerie voorstelt is per pakje identiek, maar aangezien je uit een pakje shag 50 stuks kunt halen en uit een pakje sigaretten 25, is de verhoging per rokertje bij shag de helft minder. Dus dat verschil wordt groter. Ik snap het punt van de internationale prijsverschillen, maar de staatssecretaris wil dat we internationaal in de pas lopen en nu ligt er een Europese richtlijn die we moeten implementeren, waarin de verschillen in de toekomst juist verkleind moeten worden. Wij gaan niet zo ver dat we willen voorstellen om het gat in een keer te dichten, want ik denk dat we daar een meerjarig traject voor krijgen. Die discussie gaan we nog met elkaar voeren. Het lijkt me echter geen goede zaak om dat verschil contrair de Europese richtlijn nog eens te vergroten. Ik verwijs nog even naar het artikel dat ik heb bijgevoegd, dat aantoont dat er bij een groter prijsverschil wel degelijk substitutie is van sigaretten naar shag.

Staatssecretaris Weekers: Er komt een Europees minimumpercentage voor tabak, dat in ieder geval een verdere toename van het verschil in accijnsdruk voor sigaretten voorkomt. Er zijn dus al garanties dat het niet verder uit de pas gaat lopen. Maar voor het geval dat we de zaak gelijktrekken, wil ik de heer Dijkgraaf graag nog op de grenseffecten wijzen. Mensen zullen geen vergelijking maken met betrekking tot het aantal rokertjes, porties shag of sigaretten. Ik ben zelf geen roker, maar ik weet van shagrokers als de vorige fiscaal woordvoerder van de VVD, de heer Remkes, dat als mensen eenmaal aan iets zijn gehecht, er geen sprake van substitutie meer is. Je ziet echter wel grenseffecten. Ik wil anders met de heer Dijkgraaf wel afspreken dat we eerst zullen bekijken hoe een en ander zich Europees ontwikkelt. Gaan andere landen – en daarmee doel ik op de ons omringende landen, waarmee grenseffecten zijn te verwachten – het verschil tussen shag en sigaretten verkleinen, dan ben ik ten volle bereid om het ook in Nederland meer gelijk te trekken. We zouden dit dus kunnen monitoren. Ik kan ook navragen of er voorstellen in België of Duitsland zijn om deze verschillen volgend jaar te verkleinen. Mocht dit aanleiding geven om anders tegen het amendement van de heer Dijkgraaf aan te kijken, dan zal ik hem dat nog vóór de plenaire behandeling meegeven.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dank hiervoor. Mag ik dit als een toezegging beschouwen? Dus als het in de ons omringende landen meer wordt gelijkgetrokken, zal ook in Nederland zeer serieus worden overwogen om het in de toekomst in die richting te ontwikkelen? Verder heb ik begrepen dat men in België en Duitsland inderdaad plannen heeft om het verschil te verkleinen, maar niet in het tempo dat dit amendement voorstaat. Dat wil ik wel overwegen, maar als de staatssecretaris hierover concrete informatie heeft, dan zou ik dat graag vóór de plenaire behandeling ontvangen.

Staatssecretaris Weekers: Ik zeg de heer Dijkgraaf twee dingen toe. Ten eerste ga ik op zoek naar die informatie. Als ik die vind, zal ik haar onverwijld delen; niet alleen met de heer Dijkgraaf, maar met de hele Kamer. Ten tweede: als andere landen, die relevant zijn voor Nederland en met name België en Duitsland, die verschillen gaan verkleinen, heb ik ten volle de bereidheid om hier hetzelfde te doen. Als ik dit als een aansporing vanuit de Kamer kan zien, kan men hiervoor van mij voorstellen verwachten.

De voorzitter: Dit wordt genoteerd. Van mijn kant kan ik u zeggen dat al deze vragen zijn gesteld in het verslag van de Kamer met betrekking tot het wetsvoorstel dat de accijnsrichtlijn implementeert. Als u die deze week naar de Kamer stuurt, slaat u dus twee vliegen in één klap en ontlopen we ook nog een Europese boete voor het niet-implementeren van die richtlijn.

Staatssecretaris Weekers: Ik zal kijken wat er mogelijk is. Als het kan, zullen we natuurlijk snel antwoorden, maar die belofte kan ik nog niet doen.

De voorzitter: Dat begrijp ik.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Voorzitter. Ik vraag me ineens af waarom dit kabinet zich in bochten heeft gewrongen om allerlei bronnen te vinden voor kostenbeheersing. Waarom heeft het kabinet eigenlijk niet overwogen om de accijns op roken, dat tenslotte een ongezonde bezigheid is die het land veel geld kost, domweg te verhogen met 20 of 40 cent? Dit kan misschien ook gelden voor alcohol. We weten dat hogere prijzen voor roken uiteindelijk ontmoedigend werken, dus waarom heeft het kabinet deze kans voorbij laten gaan?

Staatssecretaris Weekers: Wij behandelen nu het Belastingplan 2011 waarin een aantal maatregelen van het regeerakkoord is vertaald in wetsvoorstellen. De heer Braakhuis start een meer fundamentele discussie over de fiscaliteit. Ik weet niet of dit daarvoor de meest geëigende plek is. Het nieuw aangetreden kabinet heeft de plannen van het vorige kabinet voor de verhoging van de tabaksaccijns overgenomen. Er is geen enkele wijziging doorgevoerd op het Belastingplan van demissionair minister De Jager. Er zijn alleen nog enkele maatregelen aan toegevoegd. Wanneer de Kamer een nadere discussie wil voeren over de totale belastingmix, verwijs ik naar de startnotitie die ik zal uitbrengen. De behandeling van die notitie is de meest geëigende aangelegenheid om over de belastingmix te discussiëren. Dan kunnen nevendoelen worden aangescherpt of juist verzwakt.

De voorzitter: Ik stel voor dat iedereen in de tweede termijn aangeeft dat hij bepaalde stukken wil toevoegen aan de startnotitie, wanneer dat het geval is. Ik stel het volgende blok aan de orde.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter, wilt u mij verontschuldigen voor de rest van de bespreking?

De voorzitter: Ik vraag de staatssecretaris of hij inleidende opmerkingen heeft over de overige fiscale maatregelen.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb geen opmerkingen vooraf. Ik ben uitgebreid schriftelijk ingegaan op enkele onderdelen, zoals het onderwerp dwangsom bij niet-tijdig beslissen. Daaraan zijn namelijk substantiële risico’s voor de schatkist verbonden, hoezeer ik de wens van de Kamer ook begrijp. Uiteraard ben ik ten volle bereid om over elk onderwerp te discussiëren, maar ik heb vooraf geen nadere toelichting.

De voorzitter: Ik stel de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 aan de orde: die zaken die betrekking hebben op de Wet inkomstenbelasting, de Wet op de loonbelasting, de Wet op de vennootschapsbelasting en de Modernisering dividendnota. Zijn daarover aanvullende vragen?

Ik heb zelf als lid van de commissie twee aanvullende vragen. Het spijt de CDA-fractie verschrikkelijk dat de staatssecretaris nog drie jaar een overgangsregeling nodig heeft voor een tijdelijke gegevensuitvraag van werkgevers. Ik doe een dringend verzoek om dat terug te brengen naar een jaar. Wij kennen nu al zes jaar een zogenaamde eenjarige extra uitvraag van gegevens. De staatssecretaris stelt in de schriftelijke beantwoording dat er een batterij aan maatregelen in de wet voorhanden is om op te treden tegen mensen die hun maandelijkse loongegevens niet leveren. Het gaat hier om een specifieke uitlevering van jaarloongegevens van werkgevers die die gegevens al twaalf keer maandelijks hebben verschaft. Is de staatssecretaris bereid dit te beperken tot een jaar? Ik nodig hem nadrukkelijk uit dit via een nota van wijziging te regelen.

De heer Van Vliet (PVV): Ik sluit mij aan bij deze oproep aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp dit punt volkomen. Wanneer een werkgever maandelijks allerlei gegevens verstrekt aan de Belastingdienst, lijkt het overbodig dat daarbovenop nog eens extra informatie wordt gevraagd. Indien en voor zover de informatie al bij een overheidsorgaan aanwezig is, moet dat niet nog een keer worden uitgevraagd. Voor zover ik weet, gebeurt dit uitsluitend wanneer er sprake is van onjuiste, onvolledige of onbruikbare loonaangiften. Daarbij gaat het om ongeveer tienduizend wisselende inhoudingsplichtigen. Het wordt dus niet aan iedereen gevraagd, maar alleen als er sprake is van onjuiste, onvolledige of onbruikbare loonaangiften. Uiteindelijk moet natuurlijk wel op een zeker moment de juiste informatie bij de Belastingdienst terechtkomen. Als ik mogelijkheden zag om het volledig achterwege te laten, dan zou ik dat natuurlijk onmiddellijk doen. Ik doe dat dus niet, omdat het ook van belang is dat de administratie van de Belastingdienst op correcte gegevens is gebaseerd.

De voorzitter: Als een werkgever onjuiste of onvolledige gegevens verschaft, hoeft de staatssecretaris geen jaarloonuitvraag te doen. Hij kan die werkgever dan namelijk onder het huidige wettelijke regime dwingen om opnieuw aangifte te doen. Als je een onvolledige aangifte indient bij de Belastingdienst, dan krijg je die per kerende post terug! Dat is zelfs geautomatiseerd. Voor deze gegevens heeft de staatssecretaris dus helemaal geen jaarloonuitvraag nodig. De definitie van onbruikbaar is in dezen wat vaag, want als het in de ogen van de Belastingdienst onbruikbaar is, is het best mogelijk dat de belastingplichtige correct aangifte heeft gedaan. Ik doe dus nogmaals een klemmend beroep op de staatssecretaris om het slechts met één jaar te verlengen.

Staatssecretaris Weekers: Ik kan de consequenties van deze vraag over de jaarloonuitvraag niet helemaal overzien. Ik hoop dan ook dat de heer Omtzigt mij toestaat dat ik het eerst ambtelijk kortsluit met de Belastingdienst. Ik kom er dan zo mogelijk in tweede termijn op terug. Als dat niet lukt, zal ik deze vraag in ieder geval schriftelijk beantwoorden, opdat wij het debat hierover plenair kunnen voortzetten. Ik begrijp dus de zorg en als het maar even mogelijk is, kom ik de heer Omtzigt graag tegemoet. Ik kan het echter niet voor mijn rekening nemen dat de administratie van de Belastingdienst hierdoor straks onvoldoende op orde is.

De voorzitter: Zijn er nog meer punten?

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Eén puntje. Ik heb een vraag gesteld over de dubbele eis in de stimuleringsregeling voor elektrische auto’s: de actieradius en de uitstoot. Ik weet niet of deze vraag inmiddels al is beantwoord, maar ik heb in ieder geval geen antwoord op deze vraag kunnen vinden.

De voorzitter: Wij gaan even een blok terug naar het Belastingplan 2011. U kunt dan nu uw vraag stellen.

De heer Koolmees (D66): Dat heb ik toch zeker bij dezen al gedaan?

De voorzitter: U wilt dat deze vraag ...

De heer Koolmees (D66): Ik heb gevraagd naar de dubbele eis in de stimuleringsregeling voor elektrische auto’s: de actieradius en de uitstoot. Over deze dubbele eis heb ik een in eerste termijn vraag gesteld. Die vraag is volgens mij nog niet beantwoord, maar misschien heb ik iets gemist.

Staatssecretaris Weekers: Er is in ieder geval geen sprake van een dubbele eis. Er is even sprake geweest van het stellen van een eis aan de actieradius: 20 of 50 kilometer? Uiteindelijk heb ik vrij recent het besluit genomen dat de CO2-uitstoot het uitgangspunt is. Die moet minder dan 50 gram per kilometer bedragen.

De voorzitter: Ik stel nu hoofdstuk 6 aan de orde. Ik kijk daarbij met name naar de heer Bashir, want op dit hoofdstuk heeft zijn vraag over het partnerbegrip betrekking. Misschien kan de staatssecretaris die vraag onmiddellijk beantwoorden, zo niet dan herhaalt de heer Bashir uiteraard zijn vraag. Verder stel ik hoofdstuk 7 aan de orde: de wijziging in de assurantiebelasting die geen betrekking heeft op de verhoging van de assurantiebelasting. Die wijziging hebben wij immers al behandeld. Hierbij is verder de btw-regeling voor reisbureaus aan de orde, de Wet op de accijns en de Invorderingswet.

Ik geef eerst het woord aan de staatssecretaris, zodat hij iets kan zeggen over het partnerbegrip.

Staatssecretaris Weekers: De heer Bashir heeft deze vraag over het partnerbegrip al bij blok 1 gesteld. Meer in het bijzonder wil hij weten of de staatssecretaris van Financiën niet wat meer coulance kan betrachten, zodat mensen nog een jaar extra de tijd krijgen om te beslissen of ze wel of niet als partners in de fiscaliteit door het leven willen gaan.

Ik hecht eraan om het nieuwe partnerbegrip per 1 januari aanstaande in te voeren, omdat dat ons de beschikking geeft over een aantal objectieve criteria. Ik noem het hebben en delen van een eigen woning, het elkaar aanwijzen als gerechtigde in een pensioenregeling, getrouwd zijn en het hebben van een geregistreerd partnerschap. De heer Bashir noemde net het aantal van 70 000 en volgens mij zit het probleem vooral bij de mensen die samenwonen en zich fiscaal en voor de sociale zekerheid ook als samenwoners beschouwen. Zij vallen met de nieuwe regeling buiten de boot omdat zij bijvoorbeeld in een huurhuis wonen en ook niet vallen onder de andere objectieve criteria. Het staat hen natuurlijk vrij om een geregistreerd partnerschap aan te gaan of elkaar alsnog aan te wijzen in het kader van een pensioenregeling zodat zij zich alsnog kwalificeren. Dat hoeft niet voor 1 januari aanstaande te gebeuren. Ook als dat gedurende het jaar 2011 gebeurt, zullen zij over het jaar 2011 als partners worden aangemerkt. Daarmee zal het probleem zoals geschetst zich niet voordoen. Mensen krijgen althans ruimschoots de gelegenheid om al dan niet als partner te worden aangemerkt.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. De nieuwe regeling gaat inderdaad in op 1 januari en mensen hebben nog één jaar de tijd om als fiscaal partner gezien te worden. Het getal van 70 000 is trouwens afkomstig van het ministerie van Financiën. Het gaat om jongeren en om mensen die in een huurwoning wonen maar niet van plan zijn om op korte termijn een samenlevingscontract aan te gaan dan wel te gaan trouwen. Het is dus echt een beperkte groep. Als wij het voor dit jaar oplossen, dan is het niet meteen voor de jaren daarna opgelost. Mijn punt is dat wij een fiscale vereenvoudiging willen invoeren die ten koste gaat van 70 000 mensen die in feite op kosten worden gejaagd. Ik vraag mij af of de maatregel die ingevoerd wordt in verhouding staat tot hetgeen het oplevert. Ik denk zelf dat wij een stap te veel zetten. De minister zei dat mensen die elkaars pensioengerechtigde zijn, gezien worden als fiscale partner. Voordat iemand pensioengerechtigde kan worden, moet er echter al een samenlevingscontract zijn. Dat voert dus weer daarop terug. Daarmee wordt weinig opgelost. Mijn vraag is dan ook nogmaals om niet op 1 januari te beginnen met deze maatregel maar de zaak even te laten rusten en er nog even rustig naar te kijken. Er zijn mensen die van plan zijn om binnenkort te gaan trouwen. Zij zullen niet nu al een samenlevingscontract sluiten want als je binnenkort gaat trouwen, sluit je niet eerst nog een samenlevingscontract af want dan jaag je jezelf op kosten. Dit is echt een maatregel die een stap te ver gaat.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Deze discussie is een jaar geleden ook al uitvoerig gevoerd bij de behandeling van het Belastingplan. Toen is een extra overgangstermijn aan de orde gekomen maar niet aangenomen. In wezen is dit een herhaling van zetten. Ik wijs erop dat belastingplichtigen tot eind 2011 de tijd hebben om iets te regelen. Dat lijkt mij voldoende tijd. Het is niet zo dat mensen nu halsoverkop, binnen een of twee maanden, moeten beslissen of zij in fiscale zin als partner willen worden aangemerkt. Dat zou wat snel zijn. Het punt van de mensen die voornemens zijn om te gaan trouwen zonder eerst een paar maanden een geregistreerd partnerschap te willen aangaan, is niet aan de orde. Als mensen willen trouwen, dan doen zij dat binnen een jaar of zo.

Er is natuurlijk nadrukkelijk voor gekozen om dat partnerbegrip te objectiveren aan de hand van een aantal criteria om een vereenvoudigingsslag door te voeren. Partnerschap kan zowel voordelig als nadelig uitwerken. Het is niet de bedoeling dat mensen alleen als het voordelig uitpakt ervoor kiezen om partner te zijn en zij, als het nadelig uitwerkt, bijvoorbeeld voor de fiscaliteit of de sociale zekerheid, daarvoor ineens niet meer kiezen. Wij hebben er daarom nadrukkelijk voor gekozen om dat begrip te objectiveren. Dus als mensen graag partner zeggen te willen zijn, kunnen ze daarvoor op bepaalde manieren in aanmerking komen. Ik denk dat geregistreerd partnerschap het meest zuivere is. Dat kan in Nederland gelukkig allemaal vrij gemakkelijk. Ze hebben nog een jaar en bijna twee maanden de tijd om ook in het jaar 2011 het fiscaal predicaat partner te kunnen krijgen.

De heer Bashir (SP): Hierover is inderdaad discussie in de Kamer geweest. Daarin is de motie-Omtzigt aangenomen met als bedoeling dat mensen een laagdrempelige mogelijkheid bij de gemeente zouden krijgen om als geregistreerd partners ingeschreven te worden, zodat zij door de Belastingdienst als partners zouden worden gezien. Deze motie is niet uitgevoerd. Hierdoor ontstaat de nieuwe situatie dat mensen die eigenlijk van plan waren om zich laagdrempelig bij de gemeente als fiscaal partner in te schrijven, die mogelijkheid dus niet hebben. De discussie komt dus weer terug. Nu stel ik de volgende vraag deze keer niet aan de staatssecretaris, maar aan de coalitiepartners en de heer Omtzigt. Kunnen wij hieraan niet op een of andere manier iets veranderen? Dit is niet de manier die wij voor ogen hadden toen het naar voren kwam.

Staatssecretaris Weekers: De heer Bashir zal het mij niet euvel duiden dat ik niet elke motie op fiscaal terrein ken. Ik moet even uitzoeken wat de Kamer heeft gevraagd en wat er al dan niet is toegezegd. Ik begrijp het punt. Zoals ik net zei, lijkt mij dat jaar extra op zichzelf voldoende tijd. In hoeverre er al dan niet aan een kennelijk verzoek kan worden voldaan om op een heel eenvoudige en goedkope manier als geregistreerd partner te worden aangemerkt, moet ik even nakijken. Ik kom deze week toch nog op een aantal punten in een brief terug, dus ik stel voor dat ik dit op dat moment meeneem.

De voorzitter: Dit blok afgerond hebbend, ga ik naar de laatste hoofdstukken.

4. Hoofdstukken 2 tot en met 14 Overige fiscale maatregelen 2011 (32505)

De voorzitter: Dit blok bevat Overige Fiscale Maatregelen, de Waarderingskamer onder de Kaderwet ZBO, de Wet belastingen op milieugrondslag, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de overige aanpassingen. Zijn hierover nog vragen? Dat is niet het geval.

5. Hoofdstukken 2 tot en met 6 Fiscale verzamelwet 2010 (32401) plus wat verder ter tafel komt

De voorzitter: Ik ga nu over naar de Fiscale verzamelwet, waarin een aantal zaken staat over de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de uitbreiding van het begrip economische eigendom voor de overdrachtsbelasting, de aanpassingen op herziening Successiewet en aanverwante wetten en de overige aanpassingen. Zijn hierover verder nog vragen? Nee? Dan zijn we op dit tempo over tien minuten klaar! Dit gaat heel goed.

Een aantal van u heeft vragen gesteld onder het hoofdstukje «Wat verder ter tafel komt». Op al die vragen is schriftelijk geantwoord. Zijn die antwoorden naar wens of leven er nog aanvullende vragen op dit punt? De heer Van Vliet heeft in ieder geval twee vragen. Hij mag wat hij wil naar de tweede termijn verschuiven, dat is geen enkel probleem. Misschien zijn er nu nog aanvullende vragen. Als iedereen zijn vragen naar de tweede termijn verschuift, verschuif ik die van mij daar ook naartoe. Ik heb nog een behoorlijk lijstje staan.

Ik sluit hierbij de eerste termijn van de kant van de staatssecretaris en stel voor dat we een kwartier schorsen, tot 16.25 uur. Dan gaan we door met de tweede termijn van de Kamer. Zijn er nog plannen om moties en dergelijke in te dienen?

De heer Van Vliet (PVV): Dat doe ik plenair.

De voorzitter: Ja, moties worden bij voorkeur plenair ingediend, maar ik kan het u niet verbieden, dat nu te doen. Ik wil het alleen van te voren weten.

De heer Van Vliet (PVV): Ik doe het plenair.

De voorzitter: Dat is prima. We schorsen de vergadering voor een kwartier en gaan daarna verder.

De vergadering wordt van 16.07 uur tot 16.25 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heb veel interrupties toegestaan in de eerste termijn. Ik stel voor dat wij in de tweede termijn in één keer alle vragen stellen die nog zijn blijven liggen, met spreektijden van tien minuten voor de wat grotere fracties en vijf tot zes minuten voor de wat kleinere fracties. Ik zal dat niet tot op de minuut nauwkeurig checken.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Begrijp ik dat wij het hele Belastingplan in één keer doorlopen?

De voorzitter: Dat is het voorstel dat ik op tafel leg. U bent de op een na grootste partij, dus u krijgt de volle tien minuten plus nog iets extra.

De heer Groot (PvdA): Ik heb gehoord dat de staatssecretaris vanochtend ook moest wennen omdat hij het woord niet kon nemen. Ik heb vanochtend ook moeten wennen. Ik kom namelijk uit de journalistiek, waar je eraan gewend bent dat je altijd gebrek aan ruimte hebt en dat je zo kort mogelijk van stof moet zijn. Ik begrijp dat men hier juist zo lang mogelijk van stof is. Alles went en dat zal ook hier gaan lukken.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden, zowel schriftelijk als mondeling. Het verbaast mij ook niet dat hij de meeste politieke antwoorden heeft bewaard voor zijn mondelinge toelichting. Daar heb ik kennis van genomen.

Ik dank hem voor de toezegging van de startnotitie over de belastinghervorming. Wij weten dat het belastingstelsel van tijd tot tijd groot onderhoud nodig heeft. Na tien jaar wordt het daar weer hoog tijd voor. Onder de vorige minister van Financiën, Wouter Bos, is er ook al veel voorwerk verricht. Het zou zonde zijn om het werk te laten verpieteren.

Ik kom meteen aan de twee meest heikele punten in de nota van wijziging, namelijk de heffingskorting op durfkapitaal voor culturele beleggingen en duurzame beleggingen en de invoering van het hoge btw-tarief op podiumkunsten en beeldende kunsten. Ik heb begrepen dat er wel enige ruimte zit in de antwoorden van de staatssecretaris. Ik maak daarom nu van de gelegenheid gebruik om te proberen toch nog een extra duwtje in de goede richting te geven. Wat de btw op de podiumkunsten betreft, verwijs ik net als vanochtend naar het vernietigende commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), die er mijns inziens terecht op wijst dat het niet zo is als de staatssecretaris in zijn eerste antwoorden beweerde, dat momenteel de podiumkunsten in een bevoorrechte uitzonderingspositie zitten. Nee, het is precies andersom. De podiumkunsten worden nu juist bewust in een uitzonderingspositie gebracht, een nadelige wel te verstaan. Want wat gaan wij straks zien?

Wie naar het theater gaat, betaalt het hoge btw-tarief en wie naar het voetballen gaat het lage. Wij zien straks dat ouders die hun kinderen meenemen naar een derderangs Hollywoodfilm, waar die kinderen les krijgen in geweld op straat, het lage btw-tarief betalen, terwijl diezelfde ouders die hun kinderen meenemen naar een balletvoorstelling, of de Notenkraker of het Zwanenmeer van Tsjaikovksi dan het hoge tarief betalen. En dat met het argument dat de kunstsector moet worden gestimuleerd om op eigen benen te staan. Ik blijf erbij dat wij hier zijn vervallen in Orwelliaanse gedachtegangen.

Dan nog het punt van de afbakening. Ik heb het vanochtend ook al gezegd: wat doe je als acteurs een toneelstukje opvoeren in een attractiepark? Geldt dan het lage of het hoge tarief? Is kunstschaatsen op muziek nog sport of is het kunst? Dat soort problemen heeft de staatssecretaris zich met dit soort voorstellen op de hals gehaald. Maar laten wij ons ook goed realiseren dat dit soort complicaties niet uit de lucht komt vallen. Nee, die problemen zijn rechtstreeks het gevolg van een doelbewuste ideologische poging om een specifieke sector te treffen.

Het zal niemand verbazen dat wij hierop een amendement willen indienen, met als strekking dat wij de hoge btw op kunst willen schrappen. Dat willen wij dekken door een taakstellende verhoging van de assurantiebelasting. Wij hebben vanochtend al gehoord dat het tarief enigszins arbitrair is gekozen. Ik versta dit zo, dat er enige rek in zit. Dit voorstel zou betekenen dat de assurantiebelasting met 0,7%, een heel beperkt percentage, verhoogd moet worden tot 10,2%. Hiermee is de assurantiebelasting nog steeds veel lager dan aanbevolen wordt door de Studiecommissie Belastingstelsel.

Ik heb nog een ander amendement, namelijk over fiscale faciliteiten voor groene beleggingen, culturele beleggingen en durfkapitaal. Ik wil de staatssecretaris nogmaals voorhouden: gooi geen oude schoenen weg voordat je nieuwe hebt. Het gaat in dit geval om regelingen die hun effectiviteit ruimschoots hebben bewezen. Wat ons betreft kan afschaffing of beperking pas aan de orde zijn in het kader van het nieuwe belastingstelsel. Als wij daarmee opschieten, kunnen wij een en ander goed ondervangen. Het ter discussie stellen van dit soort fiscale aftrekposten is voor ons geen taboe. Wel menen wij dat er op dit moment betere alternatieven voor zijn. De strekking van ons amendement is om af te zien van het schrappen van heffingskortingen en persoonsgebonden aftrek en een en ander te dekken door het schrappen van de lage accijns op de zogenaamde rode diesel.

Tot zover de nota’s van wijzing op het Belastingplan. Dan kom ik op het Belastingplan zelf. Ik heb al eerder gezegd dat ik de aanpak van belastingconstructies van harte steun. Ik sla dit punt dus maar even over. De vragen ten aanzien van het Vpb-tarief zijn beantwoord. Ik heb nog wel een opmerking over de willekeurige afschrijvingen en de tijdelijke verruiming van de verliesrekening. Dank voor de antwoorden. In dit geval ging het om vragen van de heer Koolmees. Blijkens de beantwoording gaat het inderdaad om behoorlijk grote bedragen: 890 mln. voor de willekeurige afschrijvingen en 860 mln. voor de tijdelijke verruiming van de verliesrekening waarmee het tekort belast wordt. Dat zijn zeer forse bedragen. Ik wil benadrukken dat deze regelingen wat ons betreft tijdelijk zullen zijn en niet tot in het oneindige worden voortgezet.

Ik ga in sneltreintempo door. Op het punt van vergroening is de PvdA teleurgesteld over de reactie van de staatssecretaris op haar voorstel om groen gas te stimuleren. De eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat de staatssecretaris een aantal steekhoudende argumenten aanvoert. Je kunt inderdaad zeggen dat voor groen gas al behoorlijk stimulerende maatregelen bestaan. Minder overtuigend vind ik de argumentatie op het punt van de handhaafbaarheid. De staatssecretaris vraagt zich af hoe men kan zien dat er voldoende op gas wordt gereden als er ook een benzinetank voorhanden is. Ik vind de argumentatie op dit punt niet overtuigend. Gas is immers goedkoper, dus rijders op groen gas zullen zo veel mogelijk op groen gas rijden, lijkt mij. Afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris overwegen wij een amendement op dit punt in te dienen.

Dan kom ik op het koopkrachtpakket. Terugkomend op vorige week noem ik toch maar weer even de Bosbelasting. Ik heb gevraagd hoe de staatssecretaris de indexatie van de schijven heeft berekend. Een en ander blijkt geen verrassing te zijn. Ik ben wel verbaasd over het percentage van 0,6 dat over twintig jaar wordt doorgerekend. Het lijkt mij dat de belastingschijven worden geïndexeerd op basis van de inflatie. Dan houd je immers de inkomensverdeling gelijk. Waar baseert de staatssecretaris de verwachting op dat de inflatie over twintig jaar 0,6% per jaar is? Ik zou eerder uitgaan van wat de ECB als toelaatbare inflatie beschouwt, namelijk 2% per jaar. Dan kom je op een veel hogere houdbaarheidsbijdrage die de Bosbelasting levert. Misschien kan de staatssecretaris een toelichting geven?

Ik kom op de werkkostenregeling. Ik ben helemaal gerustgesteld door het antwoord van de staatssecretaris wat betreft de zeescheepvaart. Maaltijden aan boord blijven onderworpen aan de gerichte vrijstelling. Dat was in de sector zelf nog niet bekend, maar het is opgenomen in de eerste nota van wijziging van de Fiscale verzamelwet 2010. Wat dat betreft is dat een hele geruststelling.

Het betoog van de staatssecretaris over de tabaksaccijns is geloofwaardig. Wij zullen niet meegaan met het amendement van de SGP.

Ik kom op de dwangsomregeling. In de beantwoording van de vragen van de Kamer laat de staatssecretaris weten dat de fiscus een strop kan lijden van bijna 4 mld. als de Kamer niet akkoord gaat met het uitstel. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de staatssecretaris de Kamer de stuipen op het lijf wil jagen en haar daarmee ertoe wil aanzetten om toch maar akkoord te gaan met uitstel van drie jaar. Ons lijkt die 4 mld. een heel hoog bedrag. Als het echt waar is dat het zo’n risico is, zou je bijna moeten gaan denken aan een parlementair onderzoek naar de vraag hoe dit nou komt. Hoe dan ook, een vrijbrief voor drie jaar uitstel lijkt ons te ver gaan. Dat zou de druk van de ketel halen om de processen bij de Belastingdienst goed in te richten. Ook op dit punt dienen wij een amendement in met als strekking: oké, staatssecretaris, u krijgt nog uitstel voor één jaar; als u daarna nog een keer uitstel wilt krijgen, moet u daar een apart wetsvoorstel voor indienen en motiveren waarom dat nodig is. Ik heb enige reden om te veronderstellen dat ik op dit punt ook steun krijg bij andere partijen.

Ik heb in eerste termijn gevraagd of het forfaitaire rendement in box 3 vervangen kan worden door een voortschrijdend gemiddelde op basis van bijvoorbeeld de rente op staatsleningen. De overwegingen die ik daarbij heb genoemd, zijn heel goed verwoord in de schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris. Dank daarvoor, maar die antwoorden overtuigen mij niet. Sterker nog, volgens mij ondersteunen de antwoorden juist mijn betoog. De staatssecretaris zegt dat over de laatste tien jaar de rente op staatsleningen 4,3% is en dat over de laatste vijf jaar gemiddeld 3,9% wordt gehaald. Volgens de staatssecretaris zitten we dus goed met ongeveer 4%. Met andere woorden, er wordt eigenlijk gezegd: waar zeurt u over, want de teneur ... Ik zou zeggen: waar klaagt de staatssecretaris over? Als het weinig uitmaakt, dan is het ook geen probleem om over te stappen op die andere systematiek. Waarom doet de staatssecretaris dat dan niet? Blijkbaar zijn daar geen budgettaire nadelen aan verbonden. Mij lijken er wel voordelen aan verbonden te zijn. Zo wordt de belastingbetaler niet meer op het verkeerde been gezet en raakt hij niet meer gefrustreerd omdat hij 4% moet halen maar het gevoel heeft dat hij dat niet kan. Daarnaast is er nog een argument dat ik de vorige keer ook heb genoemd: de belastingontvangsten uit box 3 gaan beter meebewegen met de rente die de Staat moet betalen op de staatsschuld. Op die manier maak je de begroting als geheel robuuster. Ik begrijp dat de staatssecretaris er nu niet aan wil, maar kunnen dit soort overwegingen toch worden meegenomen in de startnotitie over de belastinghervorming? Het zijn niet de minste fiscaal hoogleraren die ervoor pleiten om op dit punt tot een andere, transparantere en voor de burger meer billijke systematiek te komen.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Ik spreek allereerst mijn dank uit aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik heb dat zeer gewaardeerd. Ook de brief was vrij uitgebreid. Ik heb in ieder geval het gevoel dat ik serieus word genomen.

Ik ga puntsgewijs in op de vragen die ik in eerste termijn heb gesteld en die ik terugzie in de beantwoording in de brief. Wat mij betreft kan dat vrij kort: hop, hop, hop, hop. Volgens mij blijf ik daarmee ruimschoots binnen de spreektijd van de vorige spreker.

Mijn eerste vraag betreft de reparatieconstructies onroerende zaaklichamen. Ik heb het antwoord van de staatssecretaris met interesse gelezen. Er staat dat tegelijkertijd de bezittingen op de actieve zijde van een onroerende zaaklichaam voor ten minste 30% dienen te bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken. Dat vind ik echt veel te weinig. Ik heb daarvoor een amendement ingediend.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Wat betekent dit? Ontstaat er dan een verminderde opbrengst? Is daar een beeld van? Wellicht kan de staatssecretaris hierop ingaan? Dat antwoord is voor mij en mijn fractie van belang.

De heer Van Vliet (PVV): Ik heb geen getallen gezien. Ik leid die vraag graag door naar de staatssecretaris.

De voorzitter: De staatssecretaris gaat in tweede termijn op alle amendementen in.

De heer Van Vliet (PVV): Ik heb een opmerking gemaakt over de voorlopige teruggaaffaciliteit bij de tijdelijke verruiming verliesverrekening/willekeurige afschrijving. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris daarop terugkomt in zijn tweede termijn.

Bij de tijdelijke verlenging termijn doorverkoop woningen gaat het over de overdrachtsbelasting. Ik spreek dan specifiek over artikel 13 WBR. Volgens mij valt het hiermee gemoeide voordeel bij doorverkoop binnen een halfjaar toe aan de verkoper. Ik zie niet in hoe dit behalve aan de veilinghuizen, ten goede komt aan een betere doorstroming op de woningmarkt als geheel. Ik meen dat die regeling haar doel voorbijschiet. Ik laat mij graag overtuigen door een nadere toelichting van de staatssecretaris in tweede termijn.

Ik heb in eerste termijn ook gevraagd naar de btw-voordelen bij de verlaging van het tarief op de werkuren in de bouwsector. Ik heb er niet veel vertrouwen in dat dit voordeel terechtkomt bij de consument. De staatssecretaris stelt dat de organisaties in de bouwsector toegezegd hebben dat zij zich hiervoor actief zullen inzetten richting hun leden. Het kabinet gaat ervan uit dat deze organisaties zich daaraan houden. Ik vind dat te zwak. Ik heb in eerste termijn ook gevraagd hoe dat inhoudelijk geregeld is. Kan de staatssecretaris zien of het voordeel wordt doorgegeven? Welke garanties zijn er?

Ik zie nog steeds dat allerlei lobbygroepen proberen uitzonderingen voor elkaar te krijgen in de werkkostenregeling. Het enige waar ik sympathiek tegenover kan staan is de nihilwaardering voor werkkleding. Heel veel bedrijven hebben daarmee te maken. Ik weet dat er gelobbyd is bij Financiën voor zaken als het inschrijven in beroepsregisters en dergelijke. Vervolgens zien wij een wettelijke uitzondering op de werkkostenregeling. Ik heb een amendement ingediend. Ik zou dat hooguit enigszins willen nuanceren voor werkkleding, maar niet voor andere uitzonderingen. Ik neig naar handhaving van dat amendement.

Artikel 33.1 betreft beperking vrijstelling schenkbelasting Koninklijk Huis. Zoals u weet, heb ik een amendement voorbereid om artikel 33.1 te schrappen, wat wetstechnisch erg eenvoudig is. Daarmee kom ik niet aan de Grondwet en de subjectieve vrijstellingen die gelden op de belastingheffing voor leden van het Koninklijk Huis. Ik vind de uitleg van de staatssecretaris op dit punt erg zwak. Hij stelt: «Daarbij zal geen sprake zijn van subjectieve vrijstelling op grond van afkomst.» Als artikel 33.1 echter blijft staan in de wet, is er wel een subjectieve vrijstelling op grond van een relatie met het Koninklijk Huis. Dus leden van het Koninklijk Huis kunnen nog steeds een Ferrari schenken aan een vriend of vriendin zonder dat daarover belasting betaald wordt. Dat vind ik niet correct. Ik handhaaf het betreffende amendement.

De heer Bashir (SP): De heer Van Vliet sprak net over de Grondwet en zei dat hij die nog even met rust zou laten. Handhaaft de PVV nog wel haar mening dat de leden van het Koninklijk Huis net als alle andere Nederlanders gewoon belasting moeten gaan betalen?

De heer Van Vliet (PVV): Zoals ik in eerste termijn al heb aangegeven, ik heb met dit voorgestelde amendement ingehaakt op een maatregel van het kabinet, en wel over artikel 33, eerste onderdeel. Daarom heb ik daarop een amendement ingediend. Over zaken die niet nu onder het Belastingplan vallen, heb ik in eerste termijn in het algemene deel al gezegd dat ik daarover graag ga nadenken in de toekomst. Toen heb ik ook gezegd dat wie a zegt, ook b moet zeggen. Wij gaan dus inderdaad kijken naar onrechtvaardigheden en onevenwichtigheden in het stelsel van belastingheffing. Ik sta er dus voor open om op dit punt terug te komen.

Ik heb nog een paar kleine punten die open staan. Die komen plenair in moties terug.

De heer Bashir (SP): Ik heb een vraag over het amendement op stuk nr. 26 op het Belastingplan. Dat is hetzelfde amendement als waarover mevrouw Neppérus net sprak. De staatssecretaris zei dat slechts overdrachtsbelasting wordt geheven over de in Nederland gelegen onroerende zaken. Waarom dient de heer Van Vliet dit amendement in? De staatssecretaris zegt dat met de huidige aanpak constructies voorkomen worden. Er wordt al geen belasting geheven over in het buitenland gelegen onroerende zaken. Vanwaar dit amendement?

De heer Van Vliet (PVV): De in het buitenland gelegen onroerende zaken gaan door deze wetswijziging meetellen om in Nederland aan belastingheffing toe te komen. Daarom komen die percentages van 30 en 50 in de wet. Ik ben het daar letterlijk en figuurlijk niet mee eens, want waar ligt dan de grens? Iets wat in het buitenland ligt, ga je in Nederland meenemen omdat je in Nederland belasting wilt heffen over iets wat in Nederland ligt. Via een omweg laat je dus dat buitenlandse stukje toch meetellen. Dat vind ik als fiscalist echt overkill.

De heer Bashir (SP): Dan stel ik via de heer Van Vliet de vraag aan de staatssecretaris. Op blz. 3 van de brief staat dat er slechts belasting geheven wordt over de in Nederland gelegen onroerende zaken. Mij is het niet duidelijk. De heer Van Vliet zegt dat het overkill is en dat het amendement dat gaat voorkomen. Klopt nu de lezing van de staatssecretaris of die van de heer Van Vliet?

De voorzitter: De staatssecretaris zal de amendementen straks een voor een becommentariëren. Ik stel voor dat wij even op die beantwoording wachten.

De heer Van Vliet (PVV): Nog een slotopmerking. Ik heb amendementen gezien over de Edelweissroute en over de aftrek van representatiekosten. Dat zijn amendementen van de collega’s Bashir en Braakhuis. Ik sta daar erg sympathiek tegenover.

De voorzitter: Fijn dat u dat heeft meegedeeld. Ik zie twee glimlachen aan het eind van de tafel.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. In de eerste plaats dank ik de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik vond het zelf erg nuttig dat een groot deel ervan vooraf schriftelijk is gegeven. Dat maakt het gewoon gemakkelijk voor ons.

Wat staat er nu nog open? Laat ik beginnen bij het algemene deel van de startnotitie. Voor mij en mijn partij zal het aangrijpingspunt blijven hoe je kunt komen tot vereenvoudiging en tot betere uitvoerbaarheid van wetgeving. Dit hoort natuurlijk wel bij elkaar. Ik ben blij dat de staatssecretaris met een startnotitie wil komen. Wat ons betreft zit er in die hele belasting niets. Wij hadden het vorige week over de ongeveer 25 belastingen en de verhoudingen. De vraag is hoe je daarmee omgaat, want het moet uiteindelijk echt veel simpeler kunnen. Het zal uiteindelijk allemaal hetzelfde moeten opbrengen. Laat ik daarover meteen helder zijn. Anders zou mijn fractievoorzitter ook meteen boos worden. Het moet echter een stuk eenvoudiger kunnen. Dan wordt het voor iedereen beter begrijpelijk. Ik had het vorige week hier ook over dubbele heffingen en dergelijke. Ik wacht gespannen de notitie af, maar wat mij betreft moet er ook aandacht zijn voor die belastingmix.

Dan de podiumkunsten. Ik ben blij dat de praktische overgangsmaatregel in het plan zit. Wel blijf ik nog zitten met het principe, in de zin dat juist mensen die niet van subsidie afhankelijk zijn er mee te maken krijgen. Het staat weliswaar ingeboekt, maar ik wacht de reactie van de staatssecretaris op de amendementen ter zake af. De assurantiebelasting is als mogelijkheid genoemd. Ook is de rode diesel genoemd, maar dan leg je de pijn weer bij een andere groep.

Met betrekking tot het maatschappelijk beleggen is uit de antwoorden van de staatssecretaris duidelijk geworden dat een stuk van de fiscale faciliteiten blijft bestaan. Het is wel goed om te kijken hoe het overleg afloopt met onder andere de Nederlandse Vereniging van Banken en de LTO. Ik denk dat dit voor iedereen van belang is. Als je iets zou doen op het gebied van bijvoorbeeld Vamil-achtige activiteiten is het goed te weten hoe men daar tegen aankijkt.

De notitie over de fiets wacht ik af. Uiteindelijk mag wellicht deze commissie eens gezamenlijk op de fiets stappen.

Ten aanzien van de onroerendgoedlichamen en het buitenlands bezit wacht ik de reactie van de staatssecretaris af op het amendement van de heer Van Vliet hierover. De verwarring zou alleen maar groter worden als ik nu ook vermoedens ga uitspreken.

Ik vind de gedachte over het groene autogas zoals een- en andermaal verwoord door de heer Groot, sympathiek klinken. Ik hoor graag een nadere uitleg van de staatssecretaris waarom de handhaafbaarheid zo’n groot probleem zou zijn. Het is voor ons een punt dat wel meeweegt maar ik wil er wel eerst precies meer over weten.

Wat betreft de sigarettenaccijns het volgende, hoewel ik zelf overigens niet rook terwijl mijn voorganger in dit dossier, de heer Remkes, nog geen uur zonder sjekkie kon. De staatssecretaris heeft gezegd: laten wij het nu niet doen en laten wij volgen wat er in de omringende landen zoals België en Duitsland gebeurt. Dat lijkt mij een prima iets.

Door de heer Groot, de heer Omtzigt en mij is een amendement ingediend over onder meer de dwangsom. Het kan niet zo zijn dat er zo lang een uitzonderingspositie zou moeten gelden, juist waar burgers als ze iets niet doen, terecht door de overheid aan hun verplichtingen worden herinnerd.

Verder zit ik nog met de uniformering van het loonbegrip. Volgens mij blijft dat ook meer hangen dan de VVD lief is. Ik krijg daarop dan ook graag een reactie van de staatssecretaris.

Ten slotte ga ik ervan uit dat wij ten aanzien van de BelastingTelefoon over een half jaar worden geïnformeerd over de stand van zaken, met name waar het gaat om de 10% waarover eerder is gesproken.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de schriftelijke beantwoording en zijn beantwoording in eerste termijn. Ik complimenteer hem met de wijze waarop hij onze vragen heeft beantwoord. En als iemand van de oppositie zo’n opmerking maakt, dan is het ook echt gemeend.

Ik had de staatssecretaris gevraagd om nog eens te kijken naar de maatregel in verband met het doorlopen van beslag op een voorlopige teruggave of een voorschot op een toeslag. Het ging mij er om dat de voorgestelde maatregel disproportioneel is bij een conservatoir beslag omdat zo’n beslag eenvoudig is te leggen. Ik wil de staatssecretaris dan ook bedanken dat hij met een nota van wijziging komt zodat de voorgestelde maatregel alleen nog toepassing vindt bij een executoriaal beslag en niet, zoals eerder het geval was, ook bij een conservatoir beslag.

Voorts heb ik de staatssecretaris een reactie gevraagd op mijn voorstel dat belastingadviseurs nieuwe constructies moeten melden. De staatssecretaris wijst in zijn antwoord op de convenanten met de belastingadviesorganisaties, waarin het melden van fiscale risico’s door belastingadviseurs een van de vaste onderdelen is. Ik heb het echter over het melden in het algemeen gehad. In dit verband wijs ik ook op de btw-constructies waarmee ING in het recente verleden in het nieuws is geweest, waarnaar momenteel nog onderzoek wordt gedaan. Een algemene meldingsplicht voor fiscale risico’s kan ervoor zorgen dat constructies eerder gemeld worden en dat de Belastingdienst niet achter de feiten aan loopt. Volgens mij zijn ook in het buitenland goede ervaringen opgedaan met een dergelijke meldingsplicht. Mijn verzoek is dan ook om eens te bekijken of dit te regelen is.

De verlaging van het vennootschapsbelastingtarief is volgens de staatssecretaris nodig in verband met een compensatie voor de hogere zorgkosten waarmee werkgevers geconfronteerd worden. De regering heeft goed gezocht naar argumenten om een onnodige verlaging van de winstbelasting goed te praten. Onder meer wordt gezegd dat de verlaging van de winstbelasting met 0,5% positieve gevolgen heeft voor het vestigingsklimaat, aangezien daardoor investeringen in Nederland aantrekkelijker worden. Extra investeringen, zo zegt de regering, zullen ook de arbeidsproductiviteit verhogen en de werkgelegenheid verbeteren, wat goed is voor onze economie. Daartegenover staat echter een belastingverhoging van 13% op podiumkunsten. Als 0,5% verlaging van winstbelasting zoveel verschil kan maken, dan is een belastingverhoging van 13% desastreus. Wij moeten dat dus zeker niet doen. Ik wil dan ook de collega-Kamerleden op het hart drukken nog eens goed naar de verschillende alternatieven te kijken. Naar mijn mening kunnen wij eruit komen en een goed alternatief vinden voor de onnodige verhoging van 13% van de belasting op podiumkunsten.

Vervolgens een opmerking over de tijdelijke verlenging van de termijn van de dubbele aftrekbaarheid van hypotheekrente bij een verhuizing. De staatssecretaris zegt dat de overheid zeker niet alle risico’s moet overnemen van de woningbezitter. De verkooptijd van de gemiddelde woning in het derde kwartaal van 2012 is echter 122 dagen, volgens de cijfers van de regering. Op dit moment heeft men de mogelijkheid om twee jaar lang dubbel de hypotheekrente af te trekken. Met een extra jaar krijgt men dus 1 095 dagen een dubbele hypotheekrenteaftrek, terwijl een huis gemiddeld 122 dagen leeg staat, nog afgezien van het feit dat men er zelf voor kiest om een huis te kopen terwijl het oude nog niet verkocht is. Ik constateer dat deze verlenging niet nodig is. Wij zullen dan ook geen steun geven aan het verlengen van de termijn voor de dubbele aftrekbaarheid van de hypotheekrente. In dit verband complimenteer ik de heer Van Vliet met zijn amendement inzake het niet verlengen van de termijn voor teruggave van de overdrachtsbelasting. Wij zullen dit amendement steunen.

In de schriftelijke beantwoording zijn mij enkele dingen opgevallen, waar ik het kort over wil hebben. De heer Braakhuis heeft gesproken over het nihiltarief bij de energiebelasting voor grootverbruikers. Het tarief voor elektriciteit bedraagt in de hoogste schijf echter € 0,0005. Er is dus sprake van een bijna nihiltarief. Toch zegt de staatssecretaris dat hier sprake is van een misverstand, aangezien het nihiltarief niet bestaat. Een paar zinnen verderop zegt hij echter dat in Nederland wel een vrijstelling bestaat voor grote bedrijven, als die meer dan 10 miljoen kWh per jaar gebruiken. Er is dus helemaal geen sprake van een misverstand, want wij kennen wel degelijk een vrijstelling voor grootgebruikers.

Iets soortgelijks gebeurt bij de beantwoording van mijn vragen over de vrijstelling van erfbelasting voor leden van het Koninklijk Huis. Gezegd wordt dat er sprake is van een misverstand, omdat in de Successiewet niet wordt gesproken over een vrijstelling van erfbelasting voor de leden van het Koninklijk Huis. Een paar zinnen verderop wordt echter verwezen naar de Grondwet, waarin is opgenomen dat leden van het Koninklijk Huis vrijstelling hebben. Ik denk dat wij niet op deze manier de discussie met elkaar moeten voeren. Wij moeten eerst de feiten goed op een rijtje zetten. Iedereen in Nederland betaalt gewoon belasting, maar een paar mensen zijn daarvan vrijgesteld. Graag krijg ik nadere informatie van de staatssecretaris over het argument van de regering dat het vermogen van de koning niet uitgehold moet worden omdat hij anders zijn functie als staatshoofd niet op passende wijze kan uitoefenen. Hoe hoog is dat vermogen? Waarom zou hij dat niet kunnen? De discussie daarover moeten we op een goede wijze voeren.

In de derde nota van wijziging is een wijziging op de BES-wet opgenomen. Op de overzeese eilanden die gemeente zijn geworden geldt nu een belasting op onroerende zaken. Er is echter ook een vrijstelling voor braakliggend terrein. De vrijstelling geldt ook als er een gebouw op de grond staat, mits dat gebouw niet meer waard is dan $50 000. Dat criterium wordt afgeschaft en in plaats daarvan komt er een ander criterium: zolang de waarde van de braakliggende grond ten minste 90% bedraagt van de totale waarde van de onroerende zaak is de gehele onroerende zaak, dus ook het gebouwd eigendom en de daaronder liggende grond van de vastgoedbelasting vrijgesteld. Mijn vraag is of het zo niet mogelijk wordt om een huis op een groot stuk land te zetten terwijl je geen belasting hoeft te betalen. Geldt niet: hoe groter het land hoe makkelijker het wordt om er een onbelaste villa op te zetten? Worden er nog andere eisen gesteld, bijvoorbeeld met betrekking tot de bewoning? Zou het niet gemakkelijker zijn om te eisen dat het gebouw niet bewoond mag worden als van de vrijstelling gebruik gemaakt wordt?

Voorzitter. Ik wacht de reactie van de staatssecretaris op de ingediende amendementen af.

De voorzitter: Dan is het woord aan de heer Koolmees van de fractie van Democraten 66.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord in eerste termijn en voor de schriftelijke beantwoording van de vragen. Ik wil een paar punten langslopen. In de eerste plaats de heffings- en invorderingsrente. Ik ben niet overtuigd door de antwoorden van de staatssecretaris. Hij gebruikt een beetje een jij-bak in het antwoord, namelijk dat Bert Bakker eerder ook voorstander is geweest van het aanpassen van de heffings- en invorderingsrente. Dat klopt. Daar ben ik het ook mee eens. Dan gaat het namelijk om de concurrentie tussen de Belastingdienst en de banken. Maar deze wijziging gaat over een ander punt, namelijk dat er een verschil is tussen de heffings- en invorderingsrente. Gisteren heb ik Binnenhof.TV zitten kijken, waar een van de voorgangers van deze staatssecretaris, de heer Steven van Eijck, over dit punt heeft gesproken. Hij vindt het geen verstandig idee dat de staatssecretaris van Financiën bankje gaat spelen door een verschil tussen te betalen rente en te ontvangen rente te eisen, omdat dit niet goed zou zijn voor de belastingmoraal en omdat hiermee een verkeerd signaal wordt afgegeven. Graag krijg ik de reactie van de staatssecretaris hierop. Ik vind het namelijk een rare constructie. Als de fiscus onbedoeld een fout zou maken, kun je daarvoor gestraft worden. Dat vind ik raar.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik sluit mij graag bij de vraag van de heer Koolmees aan.

De heer Koolmees (D66): Dank u wel.

Dan mijn tweede punt, het eigen huis. Ik vind het ontzettend jammer dat het eigen huis niet wordt meegenomen in de startnotitie. Eerlijk gezegd, begrijp ik het ook niet. Ondanks dat de staatssecretaris net zei dat er heel veel uitgezocht is, denk ik dat er nogal wat technische vragen zijn waar we nog wat beter naar moeten kijken. Hoe zou je bijvoorbeeld het aangaan van aflossingsvrije hypotheken moeten stimuleren? Wat voor overgangsregelingen zijn er dan mogelijk? Die technieken zijn volgens mij niet behandeld door de Studiecommissie belastingstelsel of in de brede heroverwegingen. Graag hoor ik van de staatssecretaris of hij dit alsnog mee wil nemen in de startnotitie.

Dan kom ik op het punt van de btw op de podiumkunsten. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Groot op dit punt. Ik vind de dubbeling van enerzijds de verlaging van de subsidies en anderzijds het verhogen van de btw voor de kunstensector niet gewenst. De staatssecretaris gaf in zijn antwoorden aan dat onderzoek is gedaan naar de gedragseffecten. Mijn punt is steeds juist dat er een dubbeling plaatsvindt. Enerzijds worden subsidies weggehaald en anderzijds wordt de btw verhoogd. Die dubbeling is ongewenst. Daarom heb ik samen met mijn collega’s Groot en Braakhuis een amendement voorbereid om een alternatief aan te dragen voor deze btw-verhoging. Deze draait de verhoging terug en dekt die met het afschaffen van de rode diesel. Ja, het is een tikfout in het CDA-programma, maar misschien kan het CDA dit toch nog heroverwegen. Onze overwegingen daarbij zijn dat ook de studiecommissie belastingstelsel vraagtekens zet bij deze uitzondering voor rode diesel: die is eigenlijk niet meer van deze tijd, niet effectief, fraudegevoelig. Dit lijkt mij dus een goede dekking voor het amendement. Graag ook daarop een reactie van de staatssecretaris.

Ik kom bij de heffingskorting voor de groene investeringen. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen hierover van de heer Groot. Dank voor de toezegging om te gaan praten met de NVB en met LTO Nederland. Ook dank voor de toegezegde reactie op de scriptie van de studenten van professor Dijkgraaf. Ik wacht dus alle antwoorden af, maar heb ondertussen wel een amendement voorbereid om deze regeling terug te draaien. Wij dekken het terugdraaien van de afschaffing van die heffingskorting met het afschaffen van de doorwerkbonus, ook omdat wij grote vraagtekens zetten – en altijd hebben gezet – bij de effectiviteit van die regeling. Naar ons idee is het een hoop deadweight loss en werkt het dus niet om het doorwerken te stimuleren. Het geld kan beter worden besteed. Het gaat zelfs om een overdekking, dus misschien blijft er geld over voor een interessante lastenverlichting. Als constructieve oppositiepartij denken wij daar natuurlijk graag over mee.

Ook dank voor de toezegging van het meenemen van levensvormneutraal beleid in de startnotitie. De heer Dijkgraaf en ik hebben waarschijnlijk een andere insteek op dit punt en ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris dat gaat adresseren. Ook dank voor de toezegging van de evaluatie van de woningmarktmaatregelen. Ik blijf grote bedenkingen houden bij deze maatregelen, maar wacht de evaluatie af. Ik verwacht dat we voor de volgende keer leren dat we dat soort instrumenten niet meer moeten inzetten, maar de evaluatie zullen we natuurlijk heel neutraal bezien.

Dit was het voor mij. Ik ben zeer benieuwd naar de startnota van morgen. Ik wacht ook met veel belangstelling op de uitgaven- en inkomstenkaders.

De voorzitter: De startnotitie komt aan het eind van het eerste kwartaal, morgen komen de uitgaven- en inkomstenkaders.

De heer Koolmees (D66): Dank u. Dan wacht ik die met heel veel belangstelling af.

De voorzitter: Die heet namelijk ook «startnota». Erg verwarrend allemaal.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris. Ik vond het vanaf het moment van de lunch buitengewoon plezierig, maar ook nu in de Kamer, dus dat is voor de toekomst een mooi perspectief. Let op: de oppositie zegt eens wat leuks.

Maar ook na de toelichting van de staatssecretaris blijft bij mij een zeker gevoel van onbehagen hangen: het gevoel dat, grosso modo, de gewone man steeds het nakijken heeft. Met de antwoorden op mijn vragen word ik zo nu en dan het bos in gestuurd. Nu is dat voor een GroenLinkser niet het ergste wat hem kan overkomen, maar uit de kabinetsplannen blijkt dat de vergroening zwaar onder druk staat. Dat is geheel in tegenstelling tot de maidenspeech die vorige week werd gegeven door een VVD-fractielid: die merkte op dat duurzaamheid niet is voorbehouden aan links; ook rechts zou die claim willen leggen. In dat geval verwacht ik boter bij de vis. Mijn vraag over de vergroening van het woon-werkverkeer wordt van de hand gewezen en dat blijft zonder motivatie, al heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij er later op zal terugkomen. Ik ben daar benieuwd naar.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Ik hoor de heer Braakhuis praten over collega’s van mij en over verduurzaming; alsof dat laatste alleen door groene belastingen zou kunnen komen. Ik denk dat ik vanochtend uitgebreid heb gevraagd hoe het staat met de fietsregeling. Ik vroeg de staatssecretaris om daarop terug te komen, wat naar ik dacht zeer instemmend werd begroet. Ik neem aan dat dit de heer Braakhuis enorm aanspreekt.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Dat van die fiets pleit voor u, maar het staat volgens mij niet in verhouding tot het schrappen van maatschappelijk verantwoord beleggen en dergelijke. Maar goed, dat is slechts een mening.

Mevrouw Neppérus (VVD): Om volledig te zijn over het groene beleggen, lijkt het me gelegen dat u ook aangeeft wat daarvan wél blijft bestaan en dat u dat meeneemt in uw afwegingen. Het lijkt anders alsof het hele duurzame-energiegebeuren bestaat uit groen beleggen. Ik hoop dat dit niet het geval is, want dat zou mij echt teleurstellen. Ik zou dan zeggen: ga nog eens in het bos zitten peinzen. Ik neem aan dat die ene fiscale post voor u niet bepalend is. Je mag kritisch zijn, maar je moet wel reëel blijven.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Het groene gehalte van de VVD-fractie bestaat ook niet uit een fiscaal aftrekbare fiets. Als dat de groene wereld is, wil ik die graag wat groter maken.

De voorzitter: Ik stel voor om deze discussie hierbij te houden. De heer Braakhuis vervolgt zijn betoog.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Het is erg jammer dat die groenregelingen geschrapt dreigen te worden. Zelf kom ik bij een bank vandaan en weet dat banken als gevolg van dit soort maatregelen groenfondsen zullen schrappen. De overheid is al niet erg continu in zijn subsidiëring, heffingen en kortingen. Voor een gewone bank, anders dan een ideële bank als Triodos of ASN, is het wel degelijk een drempel om dergelijke producten te voeren. Het is de vraag of dat wenselijk is, maar ik vind het niet wenselijk. Er zijn onderzoeken voorhanden van KPMG en CE Delft die aantonen dat dit soort maatregelen de overheid uiteindelijk meer geld oplevert dan geld kost. In dat licht begrijp ik de maatregel niet en is er wel degelijk sprake van onderstimulering en niet van overstimulering. Ik hoop dat wij daaraan met onze amendementen nog wat kunnen repareren.

De gewone man heeft ook het nakijken bij de podiumkunsten. De staatssecretaris verschuilt zich achter onderzoeken die de impact van de btw-verhoging relativeren, maar een dergelijk onderzoek houdt geen stand: de subsidieverlagingen en het stapeleffect hiervan op de btw-maatregel zijn in deze onderzoeken niet meegenomen. De staatssecretaris zou met zijn argumentatie wellicht een punt hebben wanneer het alleen over de btw-maatregel zou gaan. Wanneer je de subsidieverlaging van 40% hierbij betrekt, houdt dit onderzoek geen stand. De effecten hiervan op het theaterbezoek zijn enorm, niet alleen voor het gesubsidieerde gedeelte, maar ook voor het niet-gesubsidieerde gedeelte. Wanneer je met je gezin naar een musical van Van den Ende gaat, ben je in een klap veel geld kwijt. Dat wordt er niet beter op. Het netto-effect is dat dit kabinet de podiumkunsten nog verder weg zet van de gewone man en het nog elitairder maakt dan nodig is. Ook daarvoor hebben wij met andere partijen een amendement ingediend.

Het bedrijfsleven is koning voor dit kabinet: geen woord over de belastingontwijking van multinationals. Ik noem het vaak morele belastingontduiking, maar het is merkwaardig dat al dat geld de dans ontspringt. Geen woord over de internationale gedachte dat Nederland een belastingparadijs is. Toch meent dit kabinet dat de vennootbelasting eerder op weg moet naar de 24% en dat dit een eerste stap is in die richting. Dat zal in Europa en elders in de Verenigde Staten en Japan niet goed vallen.

Een gezond bedrijfsleven is nodig om banen te scheppen. Waarom kiest het kabinet ervoor om maatregelen te treffen te faveure van de winst en niet ten faveure van de arbeid? De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij hierop in zijn startnotitie terug zal komen en ik zie dat graag tegemoet. Als hij werkelijk een gezond bedrijfsleven nastreeft, ook om arbeidsplaatsen te creëren, had hij er beter aan gedaan de arbeid goedkoop te maken dan de winst van de ondernemingen te verhogen. Nu valt dit voordeel toe aan de winst en daarmee aan de aandeelhouders. Wij hebben daarmee in de bankensector al grote problemen; daar hebben wij de macht van de stakeholders willen terugbrengen, waaronder ook de werknemers. Nu heeft ook hier weer de gewone man het nakijken.

Samen met de fracties van de PvdA en D66 heeft mijn fractie enkele amendementen ingediend, welke beogen een en ander te repareren. Ik hoop daar uiteraard het beste van. Met een van die amendementen proberen wij de regeling voor maatschappelijke beleggingen terug te draaien. Wij financieren dat uit een verhoging van de assurantiebelasting met 0,9%, een kleine verhoging die voldoende is om deze maatregel volledig terug te draaien.

De voorzitter: Namens de CDA-fractie zal ik nog enkele opmerkingen maken. U moet maar aangeven wanneer u mij wilt onderbreken.

Veel dank aan de staatssecretaris voor zowel de schriftelijke als de mondelinge beantwoording in eerste termijn. Zijn beantwoording was helder en redelijk kort. Dat kan bij dit Belastingplan, maar ik vind het sowieso prettig om de vele belastingmaatregelen die de komende jaren zullen volgen, zakelijk te benaderen.

Ik ga aanvullende opmerkingen maken over een heel aantal zaken, maar dat houdt – zo moet de staatssecretaris het maar zien – tegelijkertijd wel in dat de andere vragen goed zijn afgedaan.

De startnotitie. Ik ben blij dat die er komt. Ik ben verder blij dat die voor het voorjaar bij ons zal zijn of in die negen dagen vanaf het begin van de lente tot aan het einde van maart. Als de notitie er in maart is, stelt ons dat in staat om in april om de tafel te gaan zitten en te bespreken wat er nog wel en wat er niet meer kan. Mijn fractie vindt dat buitengewoon belangrijk, ook gezien het draagvlak dat er in de Kamer moet worden gevonden.

Een groot aantal zaken is in de startnotitie terechtgekomen. Ik hoop echter wel dat de uniformering van het loonbegrip eruit wordt gehaald en in de «fast lane» wordt geduwd. Ik hoop met andere woorden dat de staatssecretaris gewoon verder gaat met het wetsvoorstel en niet wacht op de startnotitie.

Wat ik wel in de startnotitie terug zou willen vinden, is het groene gas. Ik las in het verslag iets over interdepartementaal oppakken, maar dat komt volgens mij neer op een vertraging van twee jaar. Ik zie een ex-ambtenaar tegenover mij lachen! Ik sla de plan dus niet ver mis. Dat moeten wij dus niet hebben. Wij doen het of wij doen het niet! En dat betekent dat wij aan de hand van de afweging in de startnotitie gaan bekijken of wij nadere maatregelen moeten nemen. Het kan te duur zijn of leiden tot overstimulering, maar hoe het ook zij: wij kunnen mensen niet twee jaar in onzekerheid laten. Er staan heel veel mensen klaar om dat groene gas uit te rollen en dan moet je niet meer op interdepartementale afstemming gaan wachten.

De heer Groot (PvdA): Een belastinghervorming duurt jaren. Als het in de startnotitie over belastinghervorming komt te staan, gaat ook dat project voor groen gas heel lang duren.

De voorzitter: Sommige zaken nemen natuurlijk een aantal jaren in beslag, bijvoorbeeld een herziening van de inkomstenbelasting. Die kun je echt niet in het jaar erop al invoeren. Bij groen gas ligt het allemaal een stuk eenvoudiger: of je neemt een aanvullende maatregel in het voorjaar zodat de regering die in het najaar in het Belastingplan kan opnemen of je neemt die maatregel niet. Het heeft geen pas om nog een paar jaar met onze beslissing te wachten, want daarvoor staan te veel ondernemers op het punt om investeringsbeslissingen te nemen.

De heer Groot (PvdA): Is het dan niet beter om de staatssecretaris te vragen het in het komende Belastingplan op te nemen? Ik vraag dat, omdat ik toch echt denk dat een belastinghervorming een meerjarenproject is.

De voorzitter: Ik ben bang dat wij bij het volgende Belastingplan in dezelfde klem komen te zitten als nu, namelijk binnen een week beslissingen moeten nemen. Ik vind het niet erg om in het voorjaar een apart overleg te hebben over groen gas. Op dat moment kunnen wij beslissen om hiermee wel of niet door te gaan. Als wij beslissen om ermee door te gaan, dan neem ik aan dat de staatssecretaris zal meedelen dat het in het Belastingplan wordt opgenomen.

De heer Groot (PvdA): Dat idee kan ik steunen.

De voorzitter: Dank u wel.

Ik ga nu verder met een aantal wat kleinere punten.

De CAM-arts. Ik heb begrepen dat de btw-maatregel voor alternatieve geneeswijzen alsnog op 1 januari ingaat. Er was een halfjaar uitstel verleend. Wellicht kan de staatssecretaris deze beslissing in zijn tweede termijn toelichten. Zo niet, dan krijg ik graag een brief. Ik heb namelijk van het ministerie van VWS begrepen dat er op 18 november een brief komt. Ik begrijp natuurlijk wel waarom. Dan hebben wij gestemd over het Belastingplan! Wat is er nu precies gedaan met de suggestie van de Kamer voor een alternatief register. Met een aantal zaken is de Kamer al akkoord, maar op dit punt heeft de Kamer inmiddels twee jaar geleden een duidelijke wens geuit. De financiering daarvoor is gevonden door de wijnaccijns te verhogen, maar nu wordt er desondanks alsnog een btw-maatregel genomen. Kan de staatssecretaris ons daarover op korte termijn een brief doen toekomen?

In relatie tot de BelastingTelefoon stel ik een algemeen punt aan de orde dat zeer zwaar weegt voor mijn fractie. Mijn fractie heeft heel bewust het amendement van de heer Groot en mevrouw Neppérus meeondertekend. De Belastingdienst Toeslagen dient gewoon op tijd beslissingen te nemen. Wij hebben echt gehoord van mensen die twee tot drie jaar later hoorden dat zij over die periode toeslagen moesten terugbetalen. Natuurlijk zijn deze mensen formeel zelf deels in gebreke gebleven, maar vooral voor de categorie die misschien wat minder fiscaal onderlegd is dan de heer Van Vliet kan een en ander best moeite kosten. Dan is het heel vervelend om jaren later in een keer over drie jaar toeslagen te moeten terugbetalen omdat het inkomen lager is vastgesteld. Mijn fractie vindt het echt niet kunnen dat de Belastingdienst zegt: wij gaan weer om drie jaar uitstel vragen en dan kan jaren later nog een herziening van het inkomen worden bepaald, inclusief terugbetaling van toeslagen en alle ellende die daarop kan volgen. Dat jaar weegt voor ons buitengewoon zwaar. Ook vanwege een opmerking van de CDA-fractie is in de toelichting gezet dat als er toch problemen zijn met de Belastingdienst Toeslagen, er een aparte brief en een apart wetsvoorstel moeten komen. Dat wordt dan niet meer in het kader van het Belastingplan beoordeeld. Er moet dan apart worden uitgelegd waarom het niet kan.

Dit hangt mede samen met een andere vraag die mijn fractie gesteld heeft in eerste termijn, namelijk over de dwangsommen. Dwangsommen van € 200 tot € 300 worden opgelegd als er te laat wordt teruggevraagd, ook als het om een nulaangifte gaat. Dit soort nulaangiften komt bij vermogende mensen nauwelijks voor, maar aan de onderkant heel veel. Juist voor die mensen zijn boetes van honderden euro’s heel hoog. Dergelijke boetes moeten in dergelijke gevallen niet worden opgelegd. De staatssecretaris geeft aan bereid te zijn tot het maken van uitzonderingen. Dat is prima. Zeker voor mensen die in een instelling verblijven en wat zwak zijn of voor mensen die een AOW of een AOW met een klein pensioen hebben en alleen recht hebben op teruggave vind ik het onbestaanbaar dat zij boetes van honderden euro’s krijgen opgelegd, sec voor het te laat doen van aangifte. De categorie klanten van belastingadviseurs weet heel goed hoe uitstel kan worden aangevraagd, maar deze groep weet dat echt niet. Zij doen tegelijkertijd aangifte en dat gaat dus niet. Is de staatssecretaris bereid om het beleidsbesluit op dit punt aan te passen en te zeggen: het is voor ons beleid dat de groep die terugbetaling krijgt of een nihilaanslag, die geen aangifte heeft gedaan, niet getroffen wordt door hoge boetes? Het is mogelijk om de boete van € 25 te herintroduceren, want er mag natuurlijk een boete worden gelegd op het niet-doen van aangifte.

Dan komt er ook meer evenwicht in hoe de Belastingdienst burgers benadert en hoe burgers de Belastingdienst benaderen. Er is sprake van een historie waarvoor ook bewindspersonen van mijn partij verantwoordelijkheid hebben gedragen. Ik loop daarvoor niet weg. Het is echter wel belangrijk dat de Belastingdienst vertrouwen houdt. Het vertrouwen in de Belastingdienst is zo ongeveer het grootste goed dat wij hebben. Als het vertrouwen van de burgers verdwijnt en wij terechtkomen in Italiaanse toestanden waarin het een nationale sport is om belasting te ontlopen, dan moeten wij het aantal belastingambtenaren verdrievoudigen. Juist vanwege het vertrouwen op een redelijke behandeling is er in Nederland een vrij efficiënte manier van belastinginning. Die staat echt bovenaan. Ik wil niet dat Youp van «t Hek na T-Mobile overgaat op de Belastingdienst. Dan hebben wij echt een probleem in dit land.

Op het punt van de trouwtaks is mijn fractie niet geheel tevreden over de brief die in de motie een toezegging is. Ik vraag de staatssecretaris om een nieuwe brief. Die hoeft niet naar de Kamer te komen voor de plenaire behandeling; er zijn al genoeg brieven toegezegd. Een aantal punten is echter niet tot tevredenheid opgelost. Het eerste punt is aan de orde gesteld door de heer Bashir. Er is duidelijk gevraagd om een laagdrempelige manier voor registratie als partner zodat iemand in een keer van alles af is. Dat kan met een samenlevingscontract. Daarover zou overlegd worden met de VNG. Dat is een actieve toezegging. Ik heb nog niet in de brief gelezen hoe dat gestalte heeft gekregen. Dat kan met het afsluiten van een samenlevingscontract tegen een laag tarief op maandagochtend, of hoe dan ook; het maakt mij niet uit. Het zou prettig zijn als zoiets bestond want dan was in een keer alles rond. Dat levert ook een ordentelijke samenlevingsordening op.

Het tweede punt vraagt om een wat diepgaandere analyse van de staatssecretaris. Samengestelde gezinnen blijken onder bepaalde omstandigheden, als partners niet getrouwd zijn, te kwalificeren als twee alleenstaanden. Zij mogen twee keer gebruikmaken van de alleenstaandeouderkorting en twee keer van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Zij krijgen ook hogere toeslagen. Bij eenzelfde inkomen heeft een samengesteld gezin dus een veel hoger inkomen dan een standaard of traditioneel gezin. Nu heeft mijn fractie geen enkele mening over wat een wenselijker vorm van gezin is. Laat dit volstrekt helder zijn. Zij ziet er alleen niets in dat er gezinnen van een A-categorie en een B-categorie in de belastingwetgeving komen. Het zou toch te gek zijn als het voor de belastingaangifte wat uitmaakte of de kinderen voortkomen uit een van beide ouders dan wel uit een vorig huwelijk. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris dus ten stelligste, te voorkomen dat er gezinnen van een A- en een B-categorie komen, dit te laten terugkomen in zijn brief en er een nieuwe brief over te schrijven. Tot zover de politieke punten. Nu kom ik op de wat inhoudelijke punten.

Laat ik als voorzitter zeggen dat de heer Omtzigt nog twee minuten voor zijn inbreng heeft. Omdat ik in de voorzittersstoel zat, heb ik heel bewust geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot interrumperen. Ik probeer die nu even te plaatsen.

Ik zie graag dat er een klein overleg met de rietsector wordt gevoerd, want er dreigt een soort welles-nietesspelletje over de vraag wanneer het 6%, 19% en 0% btw wordt. Laat de staatssecretaris dit met de sector doorspreken, zodat zij helderheid krijgt.

Er zijn nog wat onduidelijkheden aangaande het gebruikelijk loon, waarvan sprake in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting, en de zogenaamde afroommethode. Wil de staatssecretaris daarop nader toelichting geven?

Ik ben al toegekomen aan de dwangsom. Op de complexiteit van de tbs-regeling kom ik graag op een later tijdstip terug. Hetzelfde geldt voor de vererving van algemeen belang, artikel 4:17 en 4:17a van de Wet op de inkomstenbelasting.

Onder «Wat verder ter tafel komt» heb ik een aantal punten. Mijn fractie heeft gevraagd of het aangifteformulier voor de erfbelasting niet digitaal ter beschikking kon komen. SBBI’s worden meegenomen in de startnotitie. Over de afvalstoffenheffing heeft mijn fractie vragen gesteld. De Vereniging Afvalbedrijven wijst namelijk op knelpunten in de regeling omtrent bepaalde afvalstromen, namelijk de zogenaamde vliegas- en rookreinigersresiduen. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om dit knelpunt op te lossen? Is de staatssecretaris met mij van mening dat ook na het amendement-Tang c.s. monostromen en afvalstoffen aangewezen kunnen worden, inclusief het bijbehorende lage tarief?

De huurtoeslag brengt de staatssecretaris onder de aandacht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarvoor dank ik hem. Wanneer kunnen wij ongeveer een reactie verwachten?

Tot slot hebben wij de staatssecretaris gevraagd om een tegenbewijsmogelijkheid op te nemen met betrekking tot de forfaitaire waarderingsregeling voor verhuurde panden in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting. Wij denken hier met name aan appartementen, verzorg- en verpleeghuizen met een relatief hoge WOZ-waarde en een lage verkoopwaarde, die vooral te wijten is aan de hoge eigen bijdrage of de hoge bijdrage aan de VvE. De staatssecretaris is daar helaas niet toe bereid, omdat deze tegenbewijsregeling afbreuk zou doen aan de eenvoud. Dit argument is niet echt overtuigend, omdat de staatssecretaris op andere plaatsen – denk aan de buitenlandse belastingplicht in box 3 – dit argument niet van stal haalt. Ik krijg van de staatssecretaris dan ook graag een nadere toelichting op zijn weigering om het leveren van tegenbewijs toe te staan.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. In aansluiting op uw vraag over deelname aan het debat over die monostromen vraag ik of de staatssecretaris wil aangeven wat het zou kosten. De gedachte spreekt mij wel aan, maar wat zou het betekenen? Wellicht kan de staatssecretaris dit meenemen.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde van de tweede termijn. Vooral van de kant van het CDA waren er nogal wat feitelijke vragen. De staatssecretaris heeft dus verzocht om even te schorsen. Ik stel voor dat we dat meteen maar voor drie kwartier doen, zodat de leden die willen gaan eten, dat kunnen doen. We gaan verder om 18.20 uur.

De vergadering wordt van 17.43 uur tot 18.20 uur geschorst.

De voorzitter: Wij stellen de antwoorden nog even per blok ter discussie, dus ik laat de staatssecretaris elke keer een blok antwoorden geven en geef de commissie daarna de gelegenheid om vragen over dat blok te stellen. Aan het eind volgen de amendementen met hun beoordeling.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Staat u mij toe eerst een correctie aan te brengen in een van mijn vandaag gegeven antwoorden. Het betreft het antwoord aan de heer Slob op de vraag wat de uitbreiding van het hoge btw-tarief naar kermissen, bioscopen, attractieparken et cetera oplevert. Daarop heb ik per abuis 163 mln. gezegd, terwijl het juiste antwoord is, zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag staat, dat deze uitbreiding 240 mln. oplevert. Ik heb hierop nog geen amendement gezien, maar het is in elk geval goed om de juiste cijfers te hebben.

In het eerste blok heeft de heer Koolmees nog gevraagd of ik nu toch de voorstellen uit de brede heroverweging van de woningmarkt zou kunnen meenemen in de startnotitie, dan wel nog wat technische exercities wil uitvoeren die daarin zouden kunnen worden meegenomen. Dat ga ik niet doen. Ik wil volstrekt helder zijn dat ik niet van plan ben om verandering aan te brengen in de fiscale behandeling van het eigen huis. De woningmarkt is sterk gebaat bij rust op dit front. Ik ben niet van plan om hier onrust te stoken.

De heer Koolmees heeft verder gevraagd of er niet een verkeerd signaal van uitgaat als de Belastingdienst een hoger percentage rekent voor het in rekening brengen van rente dan voor het vergoeden daarvan. Ik begrijp die vraag natuurlijk goed, maar uiteindelijk vind ik niet dat hiervan een verkeerd signaal uitgaat. Het is namelijk ook niet de bedoeling om de burger te straffen voor het maken van fouten. Met het differentiëren van rente wil ik bereiken dat het sparen bij de fiscus wordt ontmoedigd. Dat gebeurt op dit moment niet op grote schaal door burgers, maar wel door het bedrijfsleven, dat een behoorlijk lucratieve rente ontvangt van de fiscus. De schatkist is geen genereuze spaarbank. Het rentepercentage is relatief hoog. Daardoor is er sprake van oneigenlijk gebruik van de fiscale renteregeling. Met deze maatregel moet straks worden voorkomen dat de Belastingdienst als bank wordt gebruikt. Dit zal uiteraard nog nader worden uitgewerkt.

Dan heeft de heer Groot nog aangeven dat podiumkunsten nu in een nadelige uitzonderingspositie worden gebracht door deze onder het algemene btw-tarief te brengen. Hij maakt zich zorgen om de afbakeningsproblematiek die zal optreden bij het onder het algemene btw-tarief brengen van podiumkunsten. Ik ga niet de hele geschiedenis herhalen, maar voor de podiumkunsten heeft bijna 20 jaar het algemene btw-tarief gegolden, namelijk van 1979 tot 1998. Dat is dus niet nieuw. Wij hebben uit de evaluaties de conclusie kunnen trekken dat de doelgroep uiteindelijk niet werd bereikt met het onder het lage tarief brengen van de podiumkunsten in de btw-sfeer. Ik zou het ook wel de omgekeerde wereld willen noemen om het algemene btw-tarief een uitzonderingspositie te noemen. Je kunt je natuurlijk afvragen hoe dit zich verhoudt tot andere diensten die nog steeds onder het lage tarief geleverd mogen worden. Ik hoop straks naar aanleiding van de startnotitie verder te discussiëren met de Kamer over het wellicht meer onder het algemene tarief brengen van een aantal categorieën dan wel het overnemen van het advies van de studiecommissie om tot een uniform btw-tarief te komen. Hiertoe bestaat geen kabinetsvoornemen, maar ik heb goed geluisterd naar de Kamer. De Kamer vindt dit wel een interessante optie. Om die reden wordt het straks ook meegenomen. Het uitgangspunt is een algemeen tarief en het lage tarief of het nultarief is de uitzondering, en niet omgekeerd.

Dit geeft overigens wel aan dat elke afschaffing van een fiscale faciliteit ergens pijn doet. Als je de discussie voert over vereenvoudiging en je moet reageren op de pijn die ergens in een bepaalde sector wordt gevoeld, kom je geen stap verder. Ik begrijp dat het nu misschien extra gevoelig ligt omdat deze maatregel cumuleert met de bezuiniging op cultuur. Bovendien wordt feitelijk een vrij smalle sector uitgelicht. De Kamer kan dit rechttrekken door met mij in het voorjaar de discussie over het algemene of uniforme tarief te voeren.

Afbakeningsproblematiek zul je altijd houden, maar ook dat is niet nieuw voor de uitvoering.

De heer Van Vliet heeft gevraagd waarom het kabinet niet gekozen heeft voor een versnelde teruggaaf van verliezen: de tijdelijke verruiming van de verliesverrekening. De heer Van Vliet wijst erop dat in 2008 gekozen is voor een versnelde teruggaaffaciliteit en vraagt zich af waarom hier nu niet voor gekozen is. Hij houdt er een pleidooi voor om dat wel te doen. Vooropgesteld moet worden dat de ingewikkelde systeemaanpassingen wat mij betreft niet de belangrijkste reden zijn om nu niet te komen met een versnelde teruggaaf bij verliezen. Het vorige kabinet heeft in eerste instantie gekozen voor een snellere toepassing van de achterwaartse verliesverrekening: de versnelde teruggaaf waar de heer Van Vliet een voorstander van is. Later is in plaats daarvan gekozen voor de verlenging van de termijn van de achterwaartse verrekening, namelijk drie jaar in plaats van één jaar. Het bedrijfsleven kan nu meer verlies verrekenen. Men kan drie jaar terug, terwijl dat met de andere faciliteit maar één jaar was. Dat is gunstiger voor het bedrijfsleven dan de oorspronkelijke regeling. Wij luisteren ook naar wat het bedrijfsleven prettig vindt in het kader van de crisismaatregelen. Om die reden hebben wij deze keus gemaakt. Bovendien is verlenging van de termijn voor de uitvoering eenvoudiger, namelijk inpasbaar in het automatiseringssysteem. De versnelde teruggaaf die in 2008 gold en waar de heer Van Vliet voor pleit, moet daarentegen handmatig plaatsvinden, namelijk via een voorschot. In 2008 was het ook ingewikkeld. De regeling waar wij nu voor gekozen hebben, is aan de ene kant uitvoeringstechnisch gemakkelijker en aan de andere kant gunstiger voor het bedrijfsleven. Daarom wil er toch wel aan vasthouden.

De heer Groot heeft nog gevraagd waarom voor het forfaitaire rendement in box 3 niet kan worden aangesloten bij de marktrente. Ik meen dat hij een alternatief in de vorm van een voortschrijdend gemiddelde heeft genoemd. De argumenten die ik in de stukken vermeld, versterken zijn betoog, aldus de heer Groot. Het feitelijk rendement sluit langjarig goed aan bij het fictieve rendement van 4%. Ik begrijp best – de afgelopen jaren heb ik deze signalen ook ontvangen – dat mensen het gevoel hebben dat ze toch wel een heel hoge belasting over het feitelijke rendement betalen als het feitelijk rendement substantieel lager is, namelijk rond 2%. Destijds is echter niet voor niets gekozen voor het fictieve rendement.

Ik kan mij nog discussies in de Kamer herinneren destijds waarin bepaalde partijen zich afvroegen of de 4% aan de lage kant was. Andere partijen vroegen zich juist af of die 4% aan de hoge kant was. Soms heb je een goed jaar en soms een slecht. Beleggers hebben een paar jaar lang heel goede jaren gehad. Ik kan niet ontkennen dat de afgelopen paar jaar wat dat betreft slecht zijn geweest voor veel mensen. Het overhoop halen van het systeem leidt tot meer complexiteit van box 3 en van de uitvoering door de Belastingdienst. Verder raak je mogelijkerwijs een solide belastingopbrengst kwijt. Daarnaast wordt het wellicht conjunctuurgevoeliger. Niet voor niets stelt de studiecommissie belastingstelsel na bestudering van alle adviezen hieromtrent dat het aanbeveling verdient de huidige forfaitaire systematiek te continueren. Er is wat mij betreft geen taboe om hierover te discussiëren. Als de Kamer wil dat ik dit toch nog eens wat dieper bekijk, ben ik best bereid om dat in de startnotitie mee te nemen. Als zij zegt dat dit niet hoeft, gelet op de adviezen van de studiecommissie, dan laat ik het ook zitten. Graag verneem ik zo direct of volgende week bij de plenaire afronding een signaal. Ik zit er zelf niet geharnast in. Ik geef wel aan waar ik straks op zal toetsen, namelijk dat het toch een solide belastinggrondslag zal moeten zijn en dat het uitvoeringstechnisch niet ingewikkeld moet worden. We komen daar nog over te spreken.

De voorzitter: Deze vraag wordt teruggelegd en kan beantwoord worden. Ik kijk de heer Groot hierbij aan. Een ja of een nee.

De heer Groot (PvdA): Ik kan met dit antwoord heel goed leven als dit in de startnotitie meegaat. Nogmaals, ik zie niet in hoe een voortschrijdend gemiddelde uitvoeringstechnisch zo veel complicaties zou opleveren. Er zitten ook voordelen aan. De Belastingdienst zal er ook zo naar moeten kijken dat het systeem als eerlijker ervaren wordt. Dat lijkt mij een waarde in zichzelf. Ik benadruk dat het niet mijn doel is om de opbrengst van deze belastingen te verlagen. Integendeel.

De voorzitter: O.

De heer Groot (PvdA): Het is geen vooropgezet doel. Het gaat erom dat het bij de burger als eerlijk wordt ervaren. Het kan betekenen dat er in de eerstkomende jaren wel een derving tegenover staat, maar dat kan in latere jaren zo weer omslaan. Ik zie heel graag dat dit punt wordt meegenomen in de startnotitie.

De voorzitter: Ik hoor graag van de leden of zij dit punt in de startnotitie willen hebben, want dan hebben we dit punt afgekaart. Ik zie allemaal knikkende hoofden, dus ik concludeer ...

Mevrouw Neppérus (VVD): Mits het niet tot vertraging leidt.

De voorzitter: Nee. De startnotitie komt voor 1 april bij de Kamer.

Staatssecretaris Weekers: De voorzitter is onverbiddelijk.

De voorzitter: Ik heb alleen geen sancties of boete-instrumenten. We hebben maar één boete-instrument en dat is een beetje heftig. Wij zoeken nog wel wat als Kamer. Een dwangsom bij te late brieven lijkt ons op zich een redelijk alternatief.

Staatssecretaris Weekers: En de ultieme sanctie die de Kamer heeft ook, begrijp ik.

Voorzitter. Ik zal dit punt opnemen. Ik zie met de heer Groot dat het zeker een waarde in zichzelf is als burgers dit als eerlijker ervaren. We zullen de zaken opnieuw moeten afwegen en opnieuw moeten bezien of de argumenten van destijds nog onverkort overeind staan. Je mag daar van tijd tot tijd, zeker tien jaar na de introductie van het belastingstelsel, best nog eens even goed naar kijken. Ik wil niet de verwachting wekken dat ik het onmiddellijk ga aanpassen, maar we moeten er wel een eerlijke discussie over kunnen voeren.

De heer Omtzigt heeft gevraagd wat de stand van zaken is rondom de besluitvorming over de alternatieve medische diensten en de btw. Dit punt zit niet in het Belastingplan. De heer Omtzigt heeft het dan ook ingebracht bij het punt «Wat verder ter tafel komt». Ik kan nu niet verdergaan dan een procedureel antwoord. Ik zal met mijn collega van VWS de Kamer op gepaste wijze informeren over de besluitvorming ter zake de alternatieve medische diensten en de btw. Indien dit op 1 januari nog niet is afgerond zal de status quo wat betreft de btw-behandeling van alternatieve medische diensten tijdelijk worden gehandhaafd.

De voorzitter: Ik permitteer mij een vraag hierover. Ik denk dat ik ook namens anderen spreek als ik zeg dat wij daarover moeten kunnen overleggen met de bewindspersoon. Wij willen niet op 22 december een brief krijgen over een zaak die op 1 januari ingaat. Eigenlijk had ik het liefst iets willen hebben vóór de stemmingen over het Belastingplan, want het heeft immers een consequentie voor de belasting. Ik zou graag door de minister van VWS en deze staatssecretaris kort geïnformeerd worden over hoe de vlag erbij hangt, opdat wij in ieder geval weten waar wij staan. Deze week is ook de begroting van VWS aan de orde. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er vast wel een woordvoerder is die erover begint. Ook met het oog op implementatietermijnen is het niet onhandig als die informatie beschikbaar komt.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb eerder toegezegd dat ik vrijdagavond met een brief terug zal komen op een aantal dingen. Ik vind het volstrekt redelijk dat wordt gevraagd om daarin ook de stand van zaken rond dit dossier te melden. Dat kan ik in ieder geval doen. Indien er vóór de stemming over het Belastingplan geen duidelijkheid kan worden verschaft omdat het overleg nog loopt en er nog geen oplossing is, zeg ik u uiteraard toe dat ik niet op de dag nadat de Kamer met kerstreces is gegaan een brief zal sturen waarover de Kamer dan niet meer kan spreken vóór 1 januari. Een dergelijke brief zal de Kamer tijdig bereiken, zodat zij daarover nog in de laatste week vóór het kerstreces kan spreken.

De heer Omtzigt heeft gevraagd of het bedrag van de boete voor het niet doen van aangifte teruggebracht kan worden naar € 25 als er geen belasting verschuldigd is. Ik begrijp dit verzoek best, mede in relatie tot de dwangsommen. In het kader van het Belastingplan wordt gevraagd om een periode van drie jaar voor respijt. Ik heb gezien dat er een amendement is ingediend om die periode terug te brengen naar één jaar. Ik zal daarop later nog even terugkomen.

Het kan niet zo zijn dat de uitvoerende overheidsdienst zich wel van alles kan permitteren bij het overschrijden van termijnen, dat daarop geen sanctie rust, terwijl bij de burgers de sancties onverbiddelijk toeslaan. Er moet sprake zijn van een zekere gelijkwaardigheid.

Het moet mij wel van het hart dat het niet tijdig doen van aangifte de processen van de Belastingdienst ernstig verstoord. Dat leidt tot veel extra werk. De Belastingdienst heeft de komende jaren een bijzonder grote taakstelling. Op onnodig extra werk zit men daar niet te wachten. Als er ergens ruimte ontstaat, zou ik die liever steken in nog betere dienstverlening. Er is de Belastingdienst veel aan gelegen om het niet tijdig doen van aangifte tegen te gaan. Een standaardboete van € 226 acht ik in het algemeen op zijn plaats. De belastingplichtige krijgt echt niet meteen een boete. Dat zou te dol zijn. Er volgt eerst een uitnodiging tot het doen van aangifte. Maar goed die kan bij de post in het ongerede geraken. Dan volgt er een herinnering en later een aanmaning. De belastingplichtige wordt dus al drie keer gewaarschuwd. Pas daarna wordt een boete opgelegd. Een belastingplichtige kan ook nog eens bezwaar aantekenen tegen de boete. De inspecteur kan de boete dan matigen of tot nul terugbrengen, rekeninghoudend met de bijzondere omstandigheden van de belastingplichtige in kwestie. Als er buitengewoon ernstige familieomstandigheden zijn, waardoor niet verwacht kan worden dat er onmiddellijk gevolg wordt gegeven aan de oproepen van de fiscus, kan ik mij voorstellen dat de inspecteur dit ook met coulance zal behandelen. Ik wil er echter niet voor kiezen om iedereen een vrijbrief te geven om niet te reageren op blauwe enveloppen met verzoeken, herinneringen en aanmaningen en dit vervolgens af te doen met een boete van € 25. Ik denk dat dit beleid alleszins redelijk is.

De heer Omtzigt heeft gevraagd wanneer de digitale aangifte erfbelasting klaar is. De Belastingdienst is bezig met de ontwikkeling van de digitale aangifte erfbelasting. Die zal moeten voorzien in een individuele aangifte en in een familieaangifte. De systemen moeten hierop worden aangepast. Gestreefd wordt naar invoering in de loop van 2012.

De heer Omtzigt heeft vervolgens gevraagd wat precies wordt verstaan onder de afroommethode bij de gebruikelijkloonregeling voor de aanmerkelijkbelanghouder. De kern daarvan is dat het bij vrijeberoepsbeoefenaars veelal ontbreekt aan een vergelijkbare werknemer in de bv. In zo’n geval kan het gebruikelijke loon moeilijk vastgesteld worden volgens de vergelijkingsmethode. Daarom is in de jurisprudentie de zogenaamde afroommethode ontwikkeld. Volgens de Hoge Raad kan dan het loon worden benaderd op basis van de opbrengsten van de bv, verminderd met de aan de winst toe te rekenen kosten.

De heer Omtzigt heeft ook gevraagd waarom geen tegenbewijsregeling wordt gecreëerd in box 3 voor de waardering van bijvoorbeeld de serviceflats. Voor verhuurde panden geldt een van de WOZ-waarde afwijkende waardering. Deze wordt op eenvoudige wijze vastgesteld aan de hand van de waarderingstabel, waardoor een waardering bijvoorbeeld op 60% of 70% van de WOZ-waarde (Wet waardering onroerende zaken) uitkomt. Een tegenbewijsregeling zou de uitvoering frustreren en leiden tot een sterke toename van de uitvoeringskosten. Periodiek wordt in overleg met de Waarderingskamer, met de experts uit de praktijk daarin, bezien of de forfaitaire waardering nog voldoende marktconform is. Als sprake is van discoördinatie tussen praktijk en waarderingsregels, zal dat in die periodieke herziening aan de orde komen. Ik kan mij voorstellen, wanneer de Kamer heel gekke dingen ziet, dat die signalen aan mij worden overgebracht, zodat ik dit ook in dit soort overleggen met de Waarderingskamer kan betrekken. De komende jaren zal ik er uitermate alert op zijn, omdat ik ook heel erg naar de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst wil kijken. Nogmaals – ik kan het niet vaak genoeg herhalen – als je zo’n taakstelling moet doorvoeren, zal dat allemaal ook goed uitvoerbaar moeten zijn. Dat zorgt er ook voor dat er minder incidenten plaatsvinden waardoor je elke keer weer aan symptoombestrijding zou moeten doen.

Dit waren de punten die ik in blok 1 had.

De heer Groot (PvdA): Die kunst-btw blijft mij bezighouden. De staatssecretaris zegt dat het tot 1998 in het hoge tarief zat, dat er toen geen afbakeningsproblemen waren. Ik denk dat zij er nu wel geweest zouden zijn. In de markt zie je dat de grenzen tussen podiumkunst en andere vormen van vermaak steeds meer vervaagd zijn. De staatssecretaris trekt een vermoeid gezicht, maar ik denk dat die problemen er wel degelijk zijn. Wat dat betreft vind ik de argumentatie nog steeds niet overtuigend.

Staatssecretaris Weekers: Het is maar hoe je ertegen aankijkt. Ik heb vanochtend al gezegd dat er enkele decennia geleden regelmatig is geschoven, dat in deze sector van vermaak een categorie dan eens onder het hoge en dan eens onder het lage tarief werd gebracht. Gedurende lange tijd was er in elk geval een constante, namelijk dat de podiumkunsten onder het hoge tarief bleven. De podiumkunsten zijn pas als laatste onder het lage tarief gebracht. De omstandigheden zijn tegenwoordig misschien wat gewijzigd. Dat kan ik niet beoordelen. Ik kan niet nu even beoordelen hoe het zit met uitvoerende activiteiten bij pretparken. De Belastingdienst heeft in elk geval het signaal afgegeven dat deze regeling goed uitvoerbaar is. Daar moet ik als bewindspersoon dan toch op koersen. Als de Belastingdienst zegt dat dit uitvoerbaar is, ook kijkend naar de praktijk in het verleden, kan dat geen argument zijn om dit nu niet te willen. Iets anders is dat iedereen vanuit zijn eigen politieke appreciatie er anders tegen aan kan kijken. Daar heb ik ook alle begrip voor. Ik heb echter te maken met een regeerakkoord waarbij ik ben belast om dat op fiscaal terrein uit te voeren. Aangezien het hierbij gaat om het financieel kader en het lastenkader, waarover behoorlijk tot in detail afspraken zijn gemaakt tussen de samenwerkingspartners, te weten de VVD, het CDA en de PVV, zal het met name uit die hoek moeten komen als men er nu inmiddels anders tegen aankijkt.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik wil nog even terugkomen op die startnotitie. Ik heb het in tweede termijn gehad over de elementen van uitvoerbaarheid en eenvoud. Ik heb gesproken over de belastingmix die voor mij ook een rol speelt, in de zin of wij van 25 belastingen terug kunnen naar een aanzienlijk lager aantal. Ik heb de staatssecretaris in tweede termijn echter nog niet gehoord over die belastingmix.

Staatssecretaris Weekers: Neem mij niet kwalijk, mevrouw Neppérus, als u het gevoel heeft dat ik u niet goed bediend heb hierin. De belastingmix zal absoluut een belangrijk punt zijn in de startnotitie. Als je bijvoorbeeld bij de btw zou gaan naar een uniform tarief, wijzig je de belastingmix al van minder direct naar meer indirect. Er zijn door diverse woordvoerders suggesties gedaan voor een verdere vergroeningsslag. Als je daartoe zou besluiten, wijzig je daarmee ook de belastingmix. Wat betreft verdere vergroening wijs ik erop dat, zoals ook de studiecommissie aangeeft, Nederland al behoorlijk aan zijn taks zit. Echter, wanneer er andere landen zijn in Europa die een verdere vergroeningsslag doorvoeren, zullen wij met behoud van het level playing field wellicht ook nog wat meer kunnen doen op dit punt. Dus ik ben er niet a priori op tegen, maar ik zie wel dat er grenzen zijn aan wat je kunt doen in de belastingmix. Als wijzigingen in de belastingmix leiden tot een behoorlijke meeropbrengst in bijvoorbeeld de sfeer van de btw, ga je ook kijken hoe je die terug kunt sluizen. Voor wat betreft de burgers zou je dat heel goed kunnen terugsluizen in lagere lasten op arbeid. In de richting van het bedrijfsleven zou je het wellicht kunnen terugsluizen door met een dergelijke operatie een streep te zetten door bepaalde belastingen die erg veel irritatie oproepen bij het bedrijfsleven en nogal wat administratieve lasten met zich brengen, maar die desondanks een gering budgettair beslag kennen. Ik sta er dus zeer voor open. Ik ben overigens ook zeer benieuwd hoe de Kamer tegen dat soort verschuivingen in de belastingmix aankijkt.

De voorzitter: Ik heb nog gevraagd of het groene gas opgenomen kan worden in de startnotitie dan wel of u er voor vrijdag nog een aparte brief over wilt sturen.

Staatssecretaris Weekers: Dat zit niet in blok twee. Ik heb het gezien bij een van de andere blokken maar ik kan er nu ook al op antwoorden. De startnotitie lijkt mij niet het meest geëigende stuk om dit vraagstuk te benaderen. In het voorjaar komen wij met de evaluatie van de vergroening in de autobelasting die eerder is doorgevoerd. Die evaluatie is ervoor bedoeld te zorgen dat wij voortdurend een houdbaar systeem hebben. Dat geldt in de eerste plaats de doelen. De belasting is er primair op gericht om de schatkist te vullen teneinde daarmee publieke voorzieningen te bekostigen. Dat kan af en toe van een nevendoel worden voorzien, zoals een belangrijk vergroeningsdoel. Als echter het tweede doel uiteindelijk te zeer centraal komt te staan, waardoor het eerste doel, namelijk het vullen van de schatkist, onder druk komt te staan, zijn wij misschien iets te veel doorgeschoten. Dat zal allemaal in dat stuk aan de orde komen. De belanghebbende partijen worden bij de evaluatie betrokken. Ik stel mij voor dat het punt van het groene gas daarin betrokken wordt. Dat lijkt mij het meest geëigende document. Op die manier kunnen wij voor de behandeling van het Belastingplan 2012 bezien of wij daar het gesprek over kunnen voeren. Zodra het onderzoek klaar is, zal dit punt in de evaluatie meegenomen kunnen worden.

Voorzitter. Met uw welnemen stap ik over op blok 2.

De heer Bashir stelt dat er voor adviseurs een meldingsplicht moet komen voor bepaalde constructies. Daar zitten enkele haken en ogen aan. Vooral de afbakening van het begrip «constructie» is lastig. Een aantal adviseurs zal zeggen dat er geen sprake is van een constructie, maar van toepassing van de geldende belastingwetgeving. In het kader van het horizontaal toezicht is met veel kantoren de afspraak gemaakt dat zij een aantal zaken zullen melden, zodat wij goed zicht houden op wat er gebeurt in de belastingadviespraktijk en wij bepaalde zaken tijdig kunnen signaleren. Als wij dingen zien die naar onze mening vooral gericht zijn op het ontwijken van de belastingen, dan zal ik daartegen een dam opwerpen. Dat heeft mijn ambtsvoorganger ook gedaan; daarom staan er al wat voorstellen in dit Belastingplan. Ik zal die praktijk voortzetten, want ik houd niet van het ontwijken van belastingen. Uiteindelijk zal iedereen een eerlijk aandeel in de belastingbetaling moeten hebben. Wel kan ik de heer Bashir toezeggen nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden. Uiteraard zal ik dat doen in nauw overleg met de zogenaamde Becon-organisaties. Ik kom daar op een gepast moment mee terug.

Voorzitter. Ik stap over naar blok 3.

De heer Van Vliet heeft gevraagd of ik kan ingaan op de met de branche gemaakte afspraken over het doorgeven van het voordeel van de verlaging van het btw-tarief voor renovatie. Wij hebben met de bouwsector op brancheniveau de afspraak gemaakt dat het lage btw-tarief wordt berekend op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen. Dat moet uiteraard ook op de factuur vermeld worden. Als een bouwbedrijf tot 1 juli iets doet aan een woning op het vlak van reparatie, renovatie, een aanbouw of wat dan ook, dan zal de opdrachtgever op de factuur moeten kunnen zien welke btw-percentages in rekening worden gebracht. Ik neem aan dat de mensen op dit punt alert zullen zijn. Uiteindelijk is het de klant die goed moet kijken of de rekening klopt. Wij hebben behoorlijk wat ruchtbaarheid aan dit punt gegeven. Ook in de komende tijd zal ik niet nalaten er ruchtbaarheid aan te blijven geven. Ook vanuit de brancheorganisaties wordt dat gedaan. Ik kan echter niet bij elke opdracht controleren of het lage btw-tarief daadwerkelijk wordt toegepast. Ik mag aannemen dat een bonafide bouwbedrijf de btw goed uitsplitst en die niet verdoezelt.

De heer Van Vliet (PVV): Dit antwoord is niet het antwoord op mijn vraag. Ik heb de staatssecretaris gevraagd hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de prijzen van de bouwondernemingen niet met 13% zullen stijgen, voordat de btw wordt berekend. Het gaat mij niet om het btw-tarief, want ik neem aan dat iedereen het juiste tarief keurig op de rekening zet. De bouwbedrijven kunnen echter het voordeel kunstmatig terugpakken, door de prijzen op te krikken, zodat de consument uiteindelijk op hetzelfde prijsniveau blijft zitten. Daar gaat het mij om.

Staatssecretaris Weekers: Dat klopt. Dat kunnen wij natuurlijk niet doen. Wij gaan geen prijsmaatregel invoeren om de bouw door de overheid vastgestelde tarieven te laten hanteren. Wij kunnen alleen vaststellen welke btw-tarieven de bouw in rekening moet brengen en vervolgens moet storten in de schatkist. De afspraak over wat een bepaalde verbouwing kost, komt tot stand op basis van vrije prijsvorming. Dat is een afspraak tussen de ondernemer en de afnemer. Daar zou ik – en dat zal de heer Van Vliet mij niet kwalijk nemen – zeker vanuit mijn politieke overtuiging niet in willen grijpen. Ik denk dat de Partij voor de Vrijheid dat toch ook niet zou moeten willen.

De heer Van Vliet (PVV): Het gaat mij er niet om dat de politiek zich moet bemoeien met de prijsvorming, maar er wordt nu een belastingvoordeel toegekend aan die sector en ik lees dat er afspraken zijn gemaakt met de branche dat het voordeel wordt doorgegeven aan de klant. Ik vatte dat niet op als een aansporing om het juiste tarief op de rekening te vermelden. Dan heeft de staatssecretaris mij toch echt op het verkeerde been gezet.

Staatssecretaris Weekers: Het tariefvoordeel is niet bedoeld als douceurtje voor de sector. Ik kan mij voorstellen dat de indiener van de motie destijds heeft bedoeld dat het de consument moet verleiden om juist nu een bouwbedrijf in te schakelen om te verbouwen, reparaties te laten uitvoeren, renovatiewerkzaamheden te laten verrichten en daar niet nog jarenlang mee te wachten. Ik moet helaas constateren dat heel wat bouwbedrijven het behoorlijk zwaar hebben op dit moment. In België heeft men al eerder een dergelijke prikkel ingevoerd via het lage tarief voor bouwwerkzaamheden. Daar lijkt dat behoorlijk goed te werken. Het is een tijdelijke maatregel, waar behoorlijk wat ruchtbaarheid aan gegeven is. Het risico dat de heer Van Vliet schetst, zie ik niet zo gauw. Het zou misschien anders zijn wanneer dit geen tijdelijke maar een blijvende maatregel was. Dan zou men sluipenderwijs dat voordeel in eigen zak kunnen steken. Nu krijgt men dat als een boemerang terug als men dat doet. Dat is mijn overtuiging.

De heer Omtzigt heeft gevraagd naar een overleg met de rietdekkersbranche over het verlaagde btw-tarief isolatiewerkzaamheden. Ik zal de rietdekkersbranche duidelijkheid verschaffen over de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor isolatiewerkzaamheden. Ik begrijp dat het in het verleden niet allemaal even soepel is verlopen door aanvankelijk een tariefverlaging wat breder toe te passen dan uiteindelijk is geaccepteerd. Dus het komt een beetje jojo-achtig over, zeker omdat de werkzaamheden nu vallen onder het tijdelijk lage tarief voor al het werk. Maar ik zal in elk geval voor duidelijkheid zorgen.

De heer Van Vliet heeft gevraagd of de maatregel om de termijn voor doorverkoop van woningen in de overdrachtsbelasting van een halfjaar naar een jaar te verlengen zijn doel niet voorbijschiet. Dit is gedaan op uitdrukkelijk verzoek van een groot deel van de Tweede Kamer in het voorjaar. Met deze maatregel wordt beoogd, potentiële kopers van woningen minder terughoudend te maken om een woning aan te schaffen door meer zekerheid te bieden. Ik benadruk daarbij dat kopers die hun oude woning niet kwijtraken er in voorkomende gevallen voor kiezen hun nieuw aangekochte woning te verkopen. Door deze maatregel krijgen kopers tijdelijk zes maanden extra de tijd om de woning door te verkopen. Deze maatregel wordt overigens ook gebruikt door partijen, gemeenten en ik meen zelfs een provincie, die met grote nieuwbouwprojecten zitten. Zij zijn bereid om de oude woning van mensen te kopen als deze mensen zich bereid verklaren een nieuwbouwwoning te kopen. Zij nemen daarmee het risico over van het doorverkopen van de oude woning. Om op dat terrein wat meer doorstroming te bewerkstelligen, is deze maatregel ook handig. Uiteindelijk hoop ik dat de woningmarkt zo snel mogelijk aantrekt, zodat men niet hoeft te grijpen naar dit soort maatregelen. Ik ben ervan overtuigd dat het een bijdrage zal leveren aan het weer vlot trekken van de woningmarkt.

De heren Groot en Omtzigt en mevrouw Neppérus hebben vragen gesteld over groen gas. Ik dacht altijd dat gas kleurloos en reukloos was, maar er schijnt groen gas te zijn. Ik heb er al over gezegd dat we inderdaad echt niet jarenlang interdepartementaal gaan praten; we doen het binnenkort simpelweg wel of niet. We zullen dat in het voorjaar meenemen in de nota die toch al over de autobelasting komt.

De heer Bashir vraagt hoe het zit met het belastingtarief voor elektriciteit in de hoogste schijf en of er sprake is van een nultarief. Het tarief voor elektriciteit in de hoogste schijf bedraagt € 0,05 per kilowattuur. Voor bedrijven die meedoen aan een energiebesparingsconvenant geldt een vrijstelling van dat tarief in de hoogste schijf. Bedrijven moeten daarvoor echter wel wat doen. Zij verplichten zich tot het nemen van energiebesparende maatregelen. Overigens betalen deze bedrijven net als alle andere grootverbruikers wel de tarieven uit de eerste drie schijven. Het grootverbruikerstarief en het convenant dienen tot het inbouwen van prikkels, ook voor de extreme grootverbruikers, om aan energiebesparing te doen. Tegelijkertijd moeten we ook hier het level playing field in de gaten houden, want we schieten er helemaal niets mee op als de landen om ons heen bepaalde grootverbruikers van energie buitengewoon coulant behandelen. Als wij dat niet doen, jagen we bedrijven het land uit. Dan is Leiden ook in last en hebben we hier volgens mij ook een aantal debatten met de Kamer te voeren. Dat wil ik niet. We zullen dus heel goed in de gaten houden wat het level playing field is. Dit zeg ik ook tegen de heer Braakhuis, die hierover in eerste termijn vragen heeft gesteld. Ontstaat er dus in de landen om ons heen meer ruimte, dan zie ik ook voor Nederland meer ruimte.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Voorzitter. Kan de staatssecretaris dit in Europees verband adresseren? Blijkbaar hebben de landen om ons heen de zelfde lasten als wij.

Staatssecretaris Weekers: Ik vind dat een terecht punt. De discussie over de energiebelasting loopt internationaal. Het moet geen race to the bottom worden. Ik snap het punt van de heer Braakhuis dus heel goed. Hij begrijpt echter ook mijn zorg. Ik zal het zeker internationaal adresseren, bijvoorbeeld in Ecofinverband.

De heer Omtzigt en mevrouw Neppérus hebben gevraagd wat de kosten van herinvoering van een laag tarief voor de afvalstoffenheffing en van het aanwijzen van meer monostromen zijn. Het lage tarief is op verzoek van de Kamer afgeschaft. Aanwijzing van monostromen zou uitholling van de kosten betekenen. Herinvoering van het lage tarief zou naar schatting op het eerste gezicht tot een derving van tussen de 10 mln. en de 15 mln. leiden.

De voorzitter: De vraag was iets anders gesteld: weet de staatssecretaris dat hij de bevoegdheid heeft om, indien strikt noodzakelijk, een monostroom aan te wijzen waar het enorme knelpunten betreft, namelijk het illegaal storten van zwaar vervuilend afval, en dat daarvoor geen wetswijziging nodig is?

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp het punt en ben best bereid, daarover nog eens even na te denken. Ik kom er in de brief op terug.

De heer Braakhuis heeft nog gevraagd of de vergoeding van € 0,19 kan worden vergroend door bijvoorbeeld differentiatie. Met het oog op het milieu en de congestie zou de onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 algeheel kunnen worden verlaagd. Dat zal echter op verzet stuiten bij werkgevers- en werknemersorganisaties. Differentiatie van de onbelaste reiskostenvergoeding is met het oog op de uitvoerbaarheid en de administratieve lasten ook lastig. Er kan moeilijk onderscheid worden gemaakt tussen woon-werkverkeer en overige zakelijke reizen. In veel gevallen is namelijk niet goed vast te stellen of er sprake is van woon-werkverkeer of van overig zakelijk verkeer. In 2004 is er juist een eind gemaakt aan dit onderscheid vanwege de forse uitvoeringsproblemen en administratieve lasten.

Ik geef als alternatief de optie in overweging om de onbelaste reiskostenvergoeding onder te brengen in het forfait van de werkkostenregeling. Dan wordt de keuze bij de werkgever neergelegd om reiskosten onbelast te vergoeden en gaan reiskostenvergoedingen concurreren met andere vergoedingen die binnen het forfait vallen. Op die manier kan meer maatwerk worden geleverd. Binnen de onderneming kan er veel meer tussen werkgever en werknemer worden uitgewisseld. Ik plaats hierbij wel de kanttekening dat er een flinke verschuiving optreedt: werkgevers die nu veel reiskosten vergoeden, gaan er relatief op achteruit; werkgevers die weinig reiskosten vergoeden, winnen meer ruimte in het forfait dan zij aan kosten hadden voor de reiskostenvergoeding. Het is en blijft een afruil. Ik zie plussen en ik zie minnen, maar op zichzelf is het de moeite waard om dit eens te sonderen bij de ondernemersorganisaties.

Differentiatie naar vervoermiddel is vanwege handhavingsproblemen en administratieve lasten niet wenselijk. Zowel een werkgever als de Belastingdienst kan niet of nauwelijks controleren met welk vervoermiddel is gereisd. Op dit moment moet een fiets die belastingvrij is aangeschaft drie dagen per week worden gebruikt. Wie gaat er turven of een werknemer op de fiets naar zijn werk komt? Vaak wordt er in het weekend mee gefietst door het bos, en daar is helemaal niets op tegen. Misschien is de startnotitie of de evaluatie van de werkkostenregeling een goed moment om nog eens goed te kijken naar de uitvoeringskosten.

De heer Groot heeft gevraagd hoe de houdbaarheidsbijdrage berekend wordt en van welke tabelcorrectiefactor is uitgegaan bij de berekening van die houdbaarheidsbijdrage. Is de houdbaarheidsbijdrage bij een hoger percentage hoger? Het gaat hier over de Bosbelasting. De houdbaarheidsbijdrage is het minder indexeren van de bovengrens van de tweede schijf en de ondergrens van de derde schuif. Je komt hierdoor sneller in een hogere schijf terecht dan anders het geval zou zijn. De groep die is geboren na 1946 valt hieronder. De bovengrens wordt niet geïndexeerd met de volle tabelcorrectiefactor, maar slechts met 75% van die factor. Hierdoor betalen de toekomstige 65-plussers meer belasting. Deze tabelcorrectiefactor bedroeg voor 2011 0,6%, zijnde de geprognosticeerde inflatie in 2011.

De heer Groot (PvdA): Is dat niet 1,2% in plaats van 0,6%?

Staatssecretaris Weekers: Er zit een vertraging in van zes tot achttien maanden, waardoor je op dit percentage uitkomt. Maar mijn antwoord was nog niet af. Dadelijk noem ik een hoger bedrag dat de heer Groot wellicht gerust stelt. Op basis van deze tabelcorrectiefactor bedraagt het verschil tussen de bovengrens van 65-plussers en 65-minners € 1102. Op basis van de gemiddelde tabelcorrectiefactor van de afgelopen tien jaar van 2% bedraagt het verschil € 4400. Dus afhankelijk van de tabelcorrectiefactor en de inflatie levert de Bosbelasting veel respectievelijk iets minder op. Bij de besluitvorming over deze maatregel is de houdbaarheidswinst berekend uitgaande van een gemiddelde inflatie van ongeveer 2% per jaar. Als wij met 0,6% per jaar zouden rekenen, dan halen wij niet de houdbaarheidswinst die nodig is.

In 2011 wordt voor het eerst 75% geïndexeerd voor 65-plussers. Het is niet ondenkbaar dat lage inflatie in 2011 wordt gecompenseerd door hogere inflatie in latere jaren. In elk geval is het gehanteerde percentage van 2 voor de lange termijn nog steeds realistisch. Daarmee haken wij overigens aan bij de ECB.

De heer Slob vroeg in het verlengde van het coalitieakkoord aandacht voor fiscale mogelijkheden om telewerken te bevorderen. Ik heb daarover eerder al iets voor de vuist weg gezegd. In het regeerakkoord staat inderdaad dat telewerken zal worden gestimuleerd, onder meer door verruiming bij de arboverstrekkingen. Voorstellen daarover worden gedaan door het ministerie van SZW. Zoals ik in eerste termijn al zei, blijft het onder de werkkostenregeling mogelijk om thuiswerkfaciliteiten onbelast te verstrekken. Daarbij gaat het vooral om arbogerelateerde verstrekkingen als beeldschermen, werkplekken, de ergonomische werkplekinrichting en de lichtvoorziening.

Onder het huidige regime geldt een soortgelijke regeling, met dien verstande dat er eisen worden gesteld aan het aantal dagen en dat er enige administratieve voorwaarden gelden. Het grote verschil is dat onder de werkkostenregeling een plafond van € 1 815, het plafond dat onder het oude regime gold, ontbreekt. Behalve deze arboverstrekkingen kunnen onder de werkkostenregeling ook computers en telefoons, die mede op de werkplek op kantoor worden gebruikt, onbelast worden verstrekt. Hiervoor geldt dan een aanvullende voorwaarde van zakelijk gebruik van 90% voor computers en 10% voor telefoons.

Alles overziend lijkt de huidige telewerkregeling dus sterk op hetgeen straks onder de werkkostenregeling minimaal mogelijk wordt. Het wordt dus eerder ruimer dan krapper. Ik wil gelijk het misverstand wegnemen dat het om een bezuiniging van 9 mln. zou gaan. De budgettaire lasten die met de werkruimte thuis samenhangen, zijn, samen met die van andere verstrekkingen die opgaan in de forfaitaire ruimte, gebruikt om een forfait te maken dat de werkgever naar eigen inzicht kan gebruiken. Met andere woorden: er komt meer vrijheid om meer maatwerk mogelijk te maken.

Dat waren mijn punten bij blok 3. Ik kan nu zomaar overgaan naar blok 4.

De heer Omtzigt heeft in het kader van blok 4 gevraagd om de tijdelijke verlenging uitvraag jaarloongegevens niet meer te laten plaatsvinden. Ik zou tegen de heer Omtzigt willen zeggen: gooi geen oude schoenen weg voordat je nieuwe hebt. Want wat is het geval? Deze verlenging raakt zo’n tienduizend wisselende inhoudingsplichtigen. Het gaat dus niet om alle inhoudingsplichtigen, integendeel: het gaat slechts om 1,5% van het totale aantal inhoudingsplichtigen. Deze inhoudingsplichtigen lukt het niet om een juiste, tijdige, volledige aangifte te doen. Ik zeg niet dat dit bewust of onbewust gebeurt, want dat kan ik niet beoordelen. Deze gegevens zijn echter wel noodzakelijk voor de processen die gebruikmaken van fiscale gegevens als toeslagen. Ik kan mij verder herinneren dat de heer Omtzigt zich in het verleden terecht zorgen heeft gemaakt over de toepassing van de toeslagenregeling.

Door de uitvraag van jaarloongegevens is het mogelijk om de fiscale gegevens tijdig, juist en volledig te krijgen. Waarom wil ik het nu niet afschaffen? Ik heb aangegeven dat er in 2013 een evaluatie van de regeling plaatsvindt. Ik heb verder aangegeven dat deze regeling niet eeuwigdurend zou moeten zijn, maar dan moeten er wel oplossingen zijn die ervoor zorgen dat iedere inhoudingsplichtige tijdig en juist aangifte doet. Zolang dit niet het geval is, ben ik genoodzaakt de Belastingdienst het middel van de uitvraag van jaarloongegevens te laten behouden.

Ik wijs er ten slotte op dat er in het regeerakkoord twee hiervoor belangrijke onderwerpen worden genoemd, namelijk de uniformering van het loonbegrip en de aanpak van de loonsomheffing. In eerste termijn heb ik die ook genoemd en toen proefde ik de brede wens bij de Kamerleden om deze onderwerpen snel te behandelen. Ik kijk dan ook naar de griffier, want zij kan het snel op de rol zetten. Beide onderwerpen kunnen van invloed zijn op de aangifte die men maandelijks moet doen.

De voorzitter: Ik permitteer mij toch maar een opmerking. Mijn bezwaar had geen betrekking op de werkgever die een verkeerde aangifte doet. In dat geval heeft de staatssecretaris immers al de mogelijkheid om bij die werkgever opnieuw een maanduitvraag of een jaaruitvraag te doen. Met het voorliggende wetsvoorstel stelt u voor om bovenop die mogelijkheid van 10 000 werkgevers die u naar believen selecteert alsnog een jaaruitgave te vragen. Dat heeft, als ik het goed begrijp, met dingen te maken die aan de kant van de Belastingdienst niet rechtgezet kunnen worden. Begrijp ik dat verkeerd? Hoe kunnen wij onnodig uitvragen, wat buitengewoon veel ergernis wekt, voorkomen?

Staatssecretaris Weekers: Ik denk dat sprake is van een misverstand. Het is niet de bedoeling om «naar believen» allerlei informatie uit te vragen. Die term gebruikt u, alsof de Belastingdienst naar believen allerlei informatie uitvraagt die helemaal niet nodig is. Dat zou natuurlijk niet kunnen. In 1,5% van het totaal aantal inhoudingsplichtige zaken is informatie onvolledig of onjuist. Er is dan ook wel degelijk een noodzaak om de juiste gegevens boven water te krijgen. Dat is met name van belang voor het uitvoeren van het hele toeslagensysteem, dat ook niet het eenvoudigste systeem is, zo permitteer ik mij te zeggen. Het is dus zeker niet «naar believen». De Belastingdienst heeft de informatie gewoon nodig. Misschien kan ik u een handreiking doen door niet te wachten op de evaluatie in 2013. Ik ben bereid om in de loop van het komend jaar, bijvoorbeeld eind 2011, een tussenrapportage aan te leveren, vooruitlopend op de evaluatie. Dan hebben wij de uniformering van het loonbegrip gehad en zijn wij al een slag verder met de wetsbehandeling van de hybride loonsomheffing, zo hoop ik. Dan kunnen wij bezien wat in dit kader verder mogelijk is. Er is geen sprake van onwil bij mij. De informatie is echter nodig. Als zaken tijdig, correct en volledig worden aangeleverd, dan is het voor de Belastingdienst niet nodig om extra informatie op te vragen.

De voorzitter: Die tussenevaluatie wordt al toegezegd in 2011 in de schriftelijke antwoorden. Ik ben daarvoor dankbaar. Ik verzoek u om in de beantwoording voor aanstaande vrijdag een of twee cases te geven van onjuiste gegevens waarbij op dit moment geen mogelijkheid is om de werkgever te vragen om die te corrigeren en waarvoor u deze maatregel nodig heeft. Misschien verklaart dat een hoop.

Staatssecretaris Weekers: Daartoe ben ik uiteraard van harte bereid. Als dat helpt om u te overtuigen, dan zal ik dat zeker doen. Ik neem dat in de brief van vrijdag mee.

De heer Omtzigt heeft aangegeven dat er geen sprake kan zijn van een A- en B-categorie gezin. Hij doelt op samengestelde gezinnen versus traditionele gezinnen. Er is zeker geen sprake van een A- en B-categorie gezin. Ik zou dat zeker niet willen. Het partnerbegrip is ingevolge de Fiscale Vereenvoudigingswet 2010 gerealiseerd. De inschatting is dat de groep samengestelde gezinnen beperkt is. Wij kunnen volgend jaar gebruiken om ervaringen op te doen met dat nieuwe partnerbegrip. In een eerdere brief heb ik toegezegd te inventariseren wat de mogelijkheden zijn voor een vergaande harmonisatie met het partnerbegrip in de sociale zekerheid. Daarmee wordt tevens tegemoetgekomen aan deze problematiek. Elk nieuw objectief criterium draagt het risico in zich van overkill of «underkill»; dat laatste is voor mij een nieuw woord.

De groep samengestelde gezinnen zou partner kunnen worden door de toevoeging van het objectieve criterium: een kind van een van beiden op hetzelfde adres. Dat is mogelijk, daarmee heb je een objectief criterium. Dat criterium impliceert echter geen absolute verbondenheid tussen de samenwonenden. Daardoor is het mogelijk dat de belastingplichtigen worden aangemerkt als partner, terwijl zij zich niet als partner met elkaar verbonden voelen. Daarom heb ik ervoor gekozen om dit nieuwe partnerbegrip eerst in werking te doen treden en te bezien hoe groot de groep is waarover de heer Omtzigt deze, op zich terechte, vraag stelde. Dat biedt tevens de mogelijkheid om te onderzoeken of harmonisatie met de sociale zekerheid een optie is. We kunnen dus een nieuw objectief criterium inbouwen, maar daardoor ontstaat misschien te veel bijvangst, waardoor een aantal mensen misschien weer nadeel ondervindt. Wat wil je? Mij lijkt het verstandig om nu te starten met het partnerbegrip dat al met de Kamer is besproken, in de tussentijd met Sociale Zaken te overleggen om tot verregaande harmonisatie te komen en tegelijk te bezien of we een objectief criterium kunnen vinden voor de definitie van samengestelde gezinnen, evenals inzicht in de vraag of we te veel bijvangst hebben waardoor de nadelen de voordelen zouden kunnen overtreffen.

De voorzitter: Ik begrijp dit, maar wil vragen om voor de brief het volgende voorbeeld uit te werken. Stel, een man heeft een inkomen van € 25 000 en een vrouw een inkomen van € 20 000 en beiden hebben een kind van tien jaar uit voorgaande relaties. Als zij samenwonen, wat is dan hun gezamenlijk netto-inkomen en wat zou dat zijn als zij wel als partners zouden worden aangemerkt, bijvoorbeeld als zij zouden trouwen, een laagdrempelige manier zouden vinden met een samenlevingscontract of elkaar zouden aanwijzen voor het pensioen? Wat zou voor deze twee mensen het nettoverschil per maand zijn als zij een dergelijk contract aangingen? Ik ben benieuwd naar het verschil. Als dit verschil € 100 per jaar is, zal men zeggen dat de Kamer spijkers op laag water zoekt; iedereen heeft immers wel eens een voor- of nadeel. Naar mijn inschatting zou dit verschil echter wat groter kunnen zijn. Zo’n voorbeeld zou ons kunnen helpen.

Staatssecretaris Weekers: Als een dergelijk voorbeeld u zou helpen bij uw nadere reflectie, willen wij dat graag uitrekenen. Dit komt dan ook in de brief te staan. Als we toch een brief schrijven, kan deze maar het best zo volledig mogelijk zijn, zodat de Kamer goed wordt voorgelicht. De leden die wat minder geïnteresseerd zijn, kunnen dat stukje van de brief gewoon overslaan.

De heer Bashir stelde nog een vraag over de BES-eilanden: wordt het daar mogelijk om dure huizen te bouwen met een vrijstelling van vastgoedbelasting? Ik kan hem geruststellen: dat is niet mogelijk en dat zouden we ook niet willen. Als op braakliggende grond een onroerende zaak wordt gebouwd, is de vrijstelling van toepassing als de waarde van de onroerende zaak ten opzichte van de waarde van de braakliggende grond van ondergeschikt belang is. De vrijstelling geldt alleen als de waarde van de braakliggende grond ten minste 90% bedraagt van de totale waarde van de grond, inclusief de onroerende zaak. Is de waarde van de onroerende zaak niet ondergeschikt, dan kunnen inwoners van de BES-eilanden eventueel gebruikmaken van de vrijstelling in de vastgoedbelasting tot 50 000 dollar. Dat laatste ziet op de waarde van de opstal en de ondergrond. Ik heb ter illustratie nog een foto bij me van de woeste grond van Saba. Ik kan die na afloop van deze bespreking wel laten zien, om een indruk te geven van wat met die woeste grond wordt bedoeld en waarvoor die nadere regeling is bedoeld. Hoe dan ook, vrijstellingen zijn er niet op gericht om er villa’s onder te laten vallen, integendeel zelfs. Ik meen mij te kunnen herinneren dat mevrouw Neppérus bij de behandeling van de belastingwetgeving van de BES-eilanden daarop buitengewoon alert is geweest en dat er zelfs een toptarief is ingevoerd in de inkomstenbelasting. Het is dus absoluut niet de bedoeling. Ik hoop dat de heer Bashir gerustgesteld is.

De heer Omtzigt heeft gevraagd waarom de toepassing van de dwangsomregeling op toeslagen zo lang moet worden uitgesteld. Ook de PvdA had daar kritische geluiden over, dat hoorde ook mevrouw Neppérus. Laat ik zeggen dat ik het gevoel van de Kamer deel. Ik heb dat net ook al gezegd, toen ik sprak over de boetes die aan burgers worden opgelegd na herinneringen en sommaties. Ik vind ook dat uitvoeringsorganen van de overheid zich aan termijnen moeten houden. De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen voorziet daarin. Als een burger een vergunning aanvraagt of bezwaar maakt, mag je ervan uitgaan dat de desbetreffende overheidsinstantie de aanvraag of het bezwaar ook binnen de wettelijke termijn afhandelt. Zo niet, dan heeft hij via de dwangsom een mogelijkheid om dit af te dwingen. Ik meen mij te herinneren dat het destijds een initiatiefvoorstel was vanuit de Kamer. Ik kan mij herinneren dat met name de heer Wolfsen daarmee nogal druk bezig is geweest en dat dit uiteindelijk door het kabinet is overgenomen. Dit zou in elk geval wat mij betreft niet anders moeten zijn als het om een eerste aanvraag voor een toeslag gaat of om een wijziging van de toeslag. U hebt in een brief van 4 november kunnen lezen dat het de Belastingdienst Toeslagen met het huidige systeem lukt om 97% van de eerste aanvragen en wijzigingen binnen de wettelijke termijn af te doen. Dat is een behoorlijk hoog percentage. Wij streven nog naar meer. Echter, gezien de massaliteit van het proces zorgt de overige 2,5% voor een financieel risico van ongeveer 80 mln. Met de implementatie van het nieuwe toeslagensysteem – als dat systeem «live» gaat, zo heet dat in jargon – verwacht ik dat dit financiële risico wordt weggenomen. Dan hebben we het over het financiële risico van 80 mln. waarbij het dus gaat om de beslissing op de eerste aanvraag voor een toeslag en de wijzigingen daarop.

Waarover ik mijn twijfels heb, is of de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen ook zou moeten zien op een massaal proces zoals het definitief vaststellen van de toeslagen. In de praktijk blijkt namelijk dat het proces van definitieve vaststelling op zijn vroegst pas op 1 augustus kan beginnen, terwijl de wettelijke termijn voor de dwangsom 1 juli is. De maximale dwangsom is bovendien vele malen hoger dan het bedrag van de meeste beschikkingen. Uit de halfjaarrapportage van de Belastingdienst blijkt dat ongeveer 70% van de burgers bij het definitief vaststellen een beschikking krijgt die tussen de € 100 terugbetalen en € 100 nabetalen uitkomt. Het effect van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, als je die echt letterlijk gaat uitvoeren, is nu echter dat de overheid, onder andere door de massaliteit van het proces, een financieel risico loopt van ongeveer 3,8 mld. Dat is echt niet, zo zeg ik in de richting van de heer Groot, om de Kamer de stuipen op het lijf te jagen, in de trant van: noem maar een heel groot bedrag, dan zal de Kamer wel schrikken en terugkomen op de wens. Nee, dit is het maximale financiële risico dat je loopt bij het definitief toekennen, in al die gevallen waarbij ook een kleine wijziging plaatsvindt helemaal achteraf, met een behoorlijk klein belang, als je de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen een op een van toepassing zou verklaren.

Voor nu dring ik er dan ook op aan om op basis van de huidige feiten de toepassing van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op de toeslagen uit te stellen. Ik begrijp dat de Kamer drie jaar rijkelijk lang vindt en verzoekt om dit te beperken tot een jaar. Ik denk dat het goed zou zijn dat wij dit in elk geval met dat jaar uitstellen en dat wij in de tussentijd met elkaar van gedachten wisselen over een mogelijke vereenvoudiging of misschien een aanpassing van de wet- of regelgeving, waarbij wij het risico van het massale proces met dat enorme budgettaire risico van 3,8 mld. enerzijds kunnen vermijden maar waarbij de strekking en geest van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen overeind blijft staan, namelijk dat de burger recht heeft op een tijdige beslissing van de overheid. Ik denk dat het wat ver voert om in het kader van het Belastingplan deze kwestie tot in extenso met elkaar door te exerceren, maar ik hoop dat de Kamer hier begrip voor heeft en bereid is om het goede midden te vinden tussen enerzijds een oplossing die recht doet aan de wens van de Kamer om de dienstverlening aan de burger op orde te krijgen, waarbij diezelfde burger een stok achter de deur heeft, en anderzijds het voorkomen dat de schatkist met dit soort risico’s wordt opgezadeld. Waar de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen mogelijk een te verstrekkende werking heeft bij onverkorte toepassing moeten wij samen de bereidheid hebben om te bezien of het voor dergelijke massale gevallen misschien op een andere wijze gestalte moet krijgen. Als wij deze afspraak met elkaar kunnen maken, komen wij volgens mij een heel eind.

Dit waren mijn antwoorden in blok 4. Ik vraag de ambtenaren of ze als toezegging noteren dat wij er in deze zin op terugkomen. Ik kan een nota van wijziging maken. Ik begreep dat er ook al een amendement in voorbereiding was. Het maakt mij niet uit. Ik hoor wel wat de Kamer het prettigst vindt.

De voorzitter: Ik spreek even namens de CDA-fractie. Ik vraag de staatssecretaris om te kijken naar het amendement en te bezien of hij het kan overnemen. Als hij het niet kan overnemen, zou ik een nota van wijziging op prijs stellen. Het is belangrijk om af te hechten dat wij voor de zomer een voorstel ontvangen dat bijvoorbeeld kan inhouden dat er een andere dwangsom gaat gelden. Ik kan de staatssecretaris wel volgen in de opvatting dat je voor € 10 terugvordering geen € 1 000 dwangsom oplegt. Ik vraag hem om te komen met een voorstel ten aanzien van de vraag wat wel redelijk is. Ik vind dat belangrijker dan vasthouden aan het wetsvoorstel. Ik kijk ook even naar mijn mede-indieners: de heer Groot en mevrouw Neppérus.

De heer Groot (PvdA): Ik moest even op mij laten inwerken wat het betekent voor het amendement. Ik heb de staatssecretaris goed gehoord. Het gaat om de strekking van het amendement: de processen bij de Belastingdienst moeten op orde komen en de burger recht gedaan worden.

Staatssecretaris Weekers: Het lijkt mij een uitstekende afspraak. Ik kijk of ik het amendement in deze vorm kan overnemen. Als dat het geval is, laat ik het oordeel aan de Kamer. Ik zal het dan in ieder geval omarmen. Wij hebben immers een goede afspraak gemaakt over de wijze waarop wij er verder mee omgaan. Mocht het anders zijn en mocht er hier of daar toch wat gewijzigd moeten worden, dan kom ik er nog op terug, maar wel met inachtneming van de afspraak die wij zojuist met elkaar gemaakt hebben.

In blok 5 heb ik geen vragen openstaan.

De voorzitter: Ik kijk even naar de leden voor een rondje voor allerlaatste dingen die zijn blijven liggen: dingen die u altijd al had willen vragen, maar nooit durfde te stellen aan de staatssecretaris. Wij hebben tot 23.00 uur geboekt, dus ik ben als was in uw handen.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ter geruststelling van iedereen: ik zal de tijd niet vullen tot 23.00 uur.

De voorzitter: Dat zal ik u ook niet toestaan.

Mevrouw Neppérus (VVD): In de eerste termijn heb ik gesproken over beleggingen in het middenbedrijf, vroeger het midden- en kleinbedrijf. Hierover is ook een motie ingediend. Van diverse kanten worden wij benaderd. Wellicht kan de staatssecretaris ingaan op de vraag waarom een en ander zo onuitvoerbaar zou zijn.

Staatssecretaris Weekers: Dat is een terecht punt. Overigens ging het niet om een motie, maar om een amendement dat bij koninklijk besluit in werking zou treden. Dat verschafte mijn ambtsvoorganger de mogelijkheid om hier een alternatieve invulling aan te geven. Oorspronkelijk is dat ook gebeurd. Het grootste kritiekpunt is de complexiteit van de faciliteiten waardoor de extra administratieve lasten 0,4 mln. zouden bedragen. Ook de uitvoeringskosten zouden in verhouding tot het beoogde fiscale voordeel en de omvang van de doelgroep naar verwachting buitengewoon hoog zijn. De complexiteit is mede veroorzaakt door de extra eisen die de Europese Commissie stelt. Het voorstel, dat in de vorm van een amendement was gegoten, moest worden voorgelegd aan de Europese Commissie om te bekijken of sprake zou zijn van staatssteun. Er is een aantal eisen aan gesteld waardoor het oorspronkelijke voorstel op een aantal punten moest worden aangepast. Als je het vervolgens gaat aanpassen, kom je uit op een fiscale regeling die allesbehalve eenvoudig is. Als je de zaak dan moet afwegen, stel je jezelf de vraag of het nog wel wijs is om dit door te voeren. In het regeerakkoord staat dat dit element eruit zou worden gehaald, dus dat het Alternext-amendement zal worden ingetrokken. Ik kan mij zomaar voorstellen dat dit vanwege de complexiteit van de regeling uiteindelijk in het regeerakkoord is gekomen om dat behoorlijk uit te voeren.

De voorzitter: Ik hoor graag op welk punten het complex is. Daarnaast geef ik de staatssecretaris in overweging om het amendement eventueel in de wet te laten staan en niet het KB te slaan. We kunnen dan kijken of het echt zo complex is. Ik vraag de staatssecretaris na te gaan waartoe hij bereid is.

Staatssecretaris Weekers: De vraag op welke onderdelen het specifiek complex is, zal ik meenemen in de brief van aanstaande vrijdagavond. Ik wil wel eraan vasthouden om het eruit te halen. Mocht de Kamer daar straks in meerderheid anders over denken, dan kan dat, waarbij ik begrijp dat de ruimte wordt gelaten om dat KB niet te slaan. Maar het is niet voor niets op deze wijze in het regeerakkoord opgenomen.

De heer Van Vliet (PVV): Ik heb ook nog een nabrander, die gaat over het feit dat ik mijzelf als belastingplichtige en als fiscaal jurist al vele jaren heb geërgerd aan het stapelen van belastingen. In dit verband bedoel ik concreet de btw, die in een aantal voorbeelden over andere belastingen wordt geheven.

Ik zie dat mevrouw Neppérus iets wil zeggen.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik vind het aardig dat u dit zegt. Ik heb het vorige week aan de orde gesteld.

De heer Van Vliet (PVV): Ik heb een heel concreet voorbeeld. Op de energienota, waar bij verschillende begrotingen weer van alles over te doen is, kennen wij sinds – ik meen – 2000 de regulerende energiebelasting, die tegenwoordig energiebelasting heet, ook wel bekend als «ecotaks», een gruwelijke term overigens. Deze belasting maakt blijkbaar deel uit van de kostprijs. Daar wordt btw over geheven. Ik wil de visie van de staatssecretaris horen op dit concrete voorbeeld.

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp de ergernis op zichzelf wel, want het is een beetje raar dat je belasting over belasting moet betalen. Mevrouw Neppérus heeft dat vorige week ook omstandig aangekaart. Btw is Europeesrechtelijk geregeld. In de meeste gevallen is het zo dat btw wordt geheven over andere belastingen of dat die andere belastingen samen met de onderliggende waarde de grondslag vormen voor de btw-heffing. In veel gevallen kunnen wij Europeesrechtelijk gezien al niet anders. Waar wij Europeesrechtelijk gezien misschien wel ruimte zouden hebben, zitten er elementen aan vast dat het voor de burger in het schap ook wel erg onduidelijk is. Je betaalt btw over het geheel aan grondslag. Bepaalde onderdelen zouden wij zelf kunnen doen, andere moeten in Europees verband geregeld worden. Hoe dan ook, als wij besluiten dit te schonen en daarvoor in Europees verband een meerderheid krijgen, zullen linksom of rechtsom de geraamde opbrengsten toch moeten binnenkomen. Het is dan een verschuiving van de ene naar de andere belasting. Wat schiet je met een dergelijk exercitie op? Ik ben overal toe bereid, maar ik vind het wel moeilijk om mijn ambtenaren een hoop werk te laten doen en zelf een aantal inspanningen te verrichten op Europees niveau als een en ander ertoe leidt dat het alleen in naam wordt veranderd en de burger uiteindelijk hetzelfde betaalt. Wij zouden bepaalde onderdelen kunnen meenemen bij de belastingmix. Dat debat voeren wij in het voorjaar. Ik ben gaarne bereid om u in dat kader aan te geven wat wij zelf kunnen aanpassen en waarvoor wijziging van Europese regelgeving nodig is. Ik voel echter weinig voor uitgebreide exercities die materieel tot niets leiden.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Ik denk dat het goed is om wel mee te nemen wat wij op nationaal niveau kunnen doen. Dat zou de administratieve lasten en wellicht ook de uitvoeringskosten wel eens omlaag kunnen brengen. Ik vraag de staatssecretaris om dit mee te nemen in de startnotitie. Als er Europese blokkades zijn, zullen wij daarvan kennisnemen, maar waar ruimte is, kan het leiden tot vereenvoudiging.

Staatssecretaris Weekers: Ik zal kijken wat ik kan meenemen bij de vereenvoudigingsoperatie. Dat komt dan in de startbrief. Natuurlijk willen wij graag minder of geen stapeling van belastingen realiseren, maar ik zie het nog niet zo gauw gebeuren. Ik zal mij daarover buigen. Als ik voordelen zie, zal ik bij u terugkomen in het kader van de brief over de belastingmix en kunnen wij dit gesprek verder voeren.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. De staatssecretaris zei eerder vandaag dat het ook gaat om de perceptie van de burger bij het belastingstelsel; hoe het bij de burgers overkomt. Dit is nu juist zo’n punt. Belasting op belasting klinkt niet echt aantrekkelijk! De staatssecretaris zegt dat het materieel allemaal niets uitmaakt, maar er zitten ook andere aspecten aan het belastingstelsel, ook wat de toekomst betreft.

De voorzitter: Dit is geen vraag maar een opmerking van de heer Van Vliet.

Het staat natuurlijk iedereen vrij om hieruit in het plenaire debat op 16 en 17 november politieke conclusies te trekken.

Zijn er nog andere vragen? Ik zie dat dit niet het geval is. Ik heb namens de CDA-fractie nog een technisch punt. Wij hebben een aantal ingewikkelde vragen gesteld over box 3 en buitenlandsituaties. In de binnenlandsituatie is vereenvoudigingswijs helemaal niets te halen in box 3, maar wel in de buitenlandsituatie. Ik zou de staatssecretaris in overweging willen geven, dit punt mee te nemen in de startbrief. Wij moeten maar even kijken of dat kan.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Wij kunnen alles meenemen in de startbrief.

De heer Koolmees (D66): Behalve het eigen huis!

De voorzitter: Ik sluit dit blokje hierbij af. Wij gaan nu over tot het laatste onderwerp van vandaag: de inhoudelijke beargumentering van en de preadvisering over de ingediende amendementen. Het zijn er een stuk of vijftien.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Mag ik een opmerking vooraf maken? Mijn amendement over het niet verlengen van de termijn van zes naar twaalf maanden bij de overdrachtsbelasting wil ik graag aanhouden.

De voorzitter: Amendementen dient u in of trekt u in. Het is geen motie.

De heer Van Vliet (PVV): Dan trek ik het bij dezen in.

De voorzitter: De heer Van Vliet trekt het amendement op stuk nr. 32 504, nr. 23 in.

Ik vind het niet erg als de staatssecretaris met enige spoed door zijn antwoorden heen gaat. Hij hoeft niet alles voor te lezen. Ik zou het fijn vinden, ook voor de collega’s die niet aanwezig zijn, om het gewoon op papier te krijgen. Het gaat bij amendementen om belangrijke wetswijzigingen die door de Kamer worden voorgesteld. Het mag dus ook met een simpel «om deze reden preadviseer ik hier tegen/voor». Dan kunt u het later rustig aan de Kamer doen toekomen.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Dan zal ik wat improviseren. Het eerste amendement is van de heren Braakhuis, Groot en Koolmees en van mevrouw Thieme over het terugdraaien van het afschaffen van de heffingskorting voor maatschappelijke beleggingen of het afschaffen van de heffingskorting in box 3. De dekking wordt gevonden in de verhoging van de assurantiebelastingen. Het gaat om de amendementen 32 504, nr. 16 en 32 505, nr. 12. Ik heb vanochtend al aangegeven waarom de regering vindt dat dubbele stimulering van deze beleggingen via de heffingskorting en de persoonsgebonden aftrek voor verlies op durfkapitaal niet meer noodzakelijk is. Er is nog wel een stimulering in de vorm van de vrijstelling. De fiscale begunstiging blijft dus substantieel gewoon in stand. Ik verwacht dat de effecten van het afschaffen van deze heffingskortingen beperkt zullen zijn. Als ik naar de dekking kijk, is die absoluut deugdelijk, want de assurantiebelasting kan zeker verhoogd worden. Ik heb al aangegeven dat de keuze voor 2% in zekere mate arbitrair is. Het kan wat meer zijn, het kan wat minder zijn. Ik wijs er wel op dat de assurantiebelasting door het kabinet al met 2% is verhoogd. Je laat ook in wezen de fiscale begunstiging van mensen met een toch behoorlijk vermogen in stand en je laat die betalen door iedereen die een verzekering afsluit. Het is dus een verschuiving. Heel veel mensen moeten straks elke dag extra in de portemonnee tasten om het voor een kleine groep aantrekkelijk te houden om op grote schaal in bepaalde beleggingsvormen te zitten. Om die reden wil ik het amendement ontraden.

Het amendement 32 504, nr. 17 van de heren Koolmees, Groot en Braakhuis behelst om het voordelige accijnstarief voor rode diesel en de grootverbruikersregeling af te schaffen. Dat bedrag wordt ingezet voor het terugdraaien van de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten en kunstvoorwerpen. De huidige Tweede Kamer heeft na het aantreden van het nieuwe kabinet verzocht, een kabinetsstandpunt over het recente onderzoeksrapport van ECORYS over rode diesel te sturen. Wij gaan dat doen. Het afschaffen van het verlaagde tarief in een keer is te ontraden. Dan krijgen namelijk de gebruikers van rode diesel, met name de landbouw, bouw en industrie – ik heb mij laten uitleggen dat bouw en industrie die gebruiken voor het verticale transport, niet voor het horizontale transport – een lastenverzwaring van 265 mln. in 2011 voor de kiezen. In dit voorstel is geen sprake van een terugsluizen naar de sectoren die met de lastenverzwaring te maken krijgen. Zo gaat eigenlijk het bedrijfsleven de kunstsector financieren. De dekking is ruim, ruimer dan noodzakelijk. Dat zou wat bijvangst voor de staatssecretaris kunnen betekenen. Daarvoor zou ik de Kamer kunnen danken, wanneer het amendement wordt aangenomen. Daardoor zou ik weer een leuke maatregel kunnen nemen om ergens de lasten te verlichten. Met dit amendement worden maatregelen uit het gedoogakkoord, te weten: podiumkunsten, geschrapt. Dat is toch een aangelegenheid waar ik nog eens extra rekening mee heb te houden, waarbij het ook van belang is wat de drie partijen die dat gedoogakkoord hebben gesloten, ervan vinden. Omdat ik gehouden ben het regeerakkoord en het gedoogakkoord uit voeren moet ik dit amendement ontraden.

De heer Bashir heeft een amendement ingediend op stuk nr. 18 dat ertoe strekt de tariefverlaging van de vennootschapsbelasting terug te draaien. Het amendement levert structureel 210 mln. op. Mijn kanttekening erbij is dat dit leidt tot lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. Het is ook slecht voor het vestigingsklimaat. Op zichzelf is het natuurlijk mooi als je ervan uit kan gaan dat het tarief voor het mkb 20% is en dat wanneer grotere bedrijven meer winst behalen dan € 200 000 voor hen een tarief van 25% geldt. Dat zijn mooi afgeronde getallen. Ik zou in elk geval dit amendement willen ontraden.

De heer Van Vliet heeft een amendement ingediend op stuk nr. 21 dat ertoe strekt dat buiten Nederland gelegen onroerende zaken niet meetellen voor de bezitseis van meer dan 50% van het onroerendezaaklichaam bij de heffing van de overdrachtsbelasting.

De voorzitter: Dit amendement is inmiddels vervangen door het amendement op stuk nr. 26, maar de strekking ervan is gelijk gebleven.

Staatssecretaris Weekers: Als de strekking gelijk is gebleven, dan zal ook mijn argumentatie om het te ontraden gelijk blijven. Dat is dat het meetellen van buitenlandse onroerende zaken voor de bezitseis een wezenlijke maatregel is uit het pakket maatregelen om constructies met onroerendezaaklichamen tegen te gaan. Het schrappen van deze maatregel leidt ertoe dat de budgettaire opbrengst van deze constructiebestrijding, namelijk 75 mln., wegvalt. Het gaat hier wezenlijk om constructies. Het is niet zo dat buitenlandse onroerende zaken in de heffing worden betrokken. Dat kan ook niet en dat wil ik ook niet. Waar het hier om gaat, is dat wij willen voorkomen dat Nederlandse overdrachtsbelasting wordt ontweken simpelweg vanwege het feit dat een vennootschap of een beleggingsmaatschappij het Nederlands bezit laat verwateren door er buitenlandse onroerende zaken aan toe te voegen. Dat risico achten wij bijzonder groot. Daarmee zou eigenlijk een lichaam dat zich alleen maar bezighoudt met het exploiteren of verkopen van onroerende zaken, op vrij gemakkelijke wijze de overdrachtsbelasting kunnen ontlopen. En dat willen wij nu juist voorkomen. Om die reden moet ik het amendement dan ook ontraden.

Verder heeft de heer Van Vliet een amendement ingediend op stuk nr. 22 dat ertoe strekt de verruiming van de werkkostenregeling op het punt van vakliteratuur en kosten voor inschrijving in het beroepsregister terug te draaien. Wanneer die verruiming wordt teruggedraaid laait de discussie over de kosten van vakliteratuur die thuisbezorgd wordt weer op vanwege het feit dat de kosten dan in het forfait neerslaan. Hetzelfde geldt voor de kosten van inschrijving in het beroepsregister die samenhangen met het onderhouden en verbeteren van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking. Genoemde verruiming zou voor relatief veel werkgevers, zo’n 20%, verlichting brengen bij de invoering van de werkkostenregeling terwijl het om een relatief zeer klein aandeel in de totale budgettaire last van onbelaste vergoedingen en verstrekkingen gaat. Dus eigenlijk kan je met een relatief geringe aanpassing ervoor zorgen dat het draagvlak voor de werkkostenregeling fors overeind blijft. Om die reden hecht ik er dan ook aan om het voorstel zoals ik dat heb gedaan, te handhaven en moet ik dit amendement ontraden.

De heer Bashir en de heer Groot hebben een amendement ingediend op stuk nr. 25 over de koopkracht. Met het door het kabinet voorgestelde koopkrachtpakket 2011 wordt er naar mijn stellige overtuiging een evenwichtig koopkrachtbeeld bewerkstelligd. Ik heb dat pakket niet zelf bedacht; de vorige en huidige minister van Financiën heeft dat in demissionaire staat ingediend namens het demissionaire kabinet-Balkenende IV.

Overigens wijs ik erop dat alleenstaande ouders die vier dagen per week werken op minimumloonniveau alsmede niet-werkende alleenstaande ouders op minimumloonniveau niet worden bereikt met de in het amendement op stuk nr. 25 opgenomen wijzigingen, omdat zij een verzilveringsprobleem hebben. Dat wil ik de heren Groot en Bashir voorhouden, want daarmee wordt het koopkrachtbeeld volgens mij ook in hun beleving onevenwichtiger. Zij zouden zichzelf de vraag moeten stellen of zij dit effect beogen. Ik ontraad in elk geval het amendement.

De heer Bashir (SP): Als wij het amendement op het punt van de maatregel inzake de alleenstaandeouderkorting zouden veranderen, zou de staatssecretaris het amendement dan nog steeds ontraden? Wij doen immers niets anders dan het terugdraaien van de verlenging van de derde schijf en het teruggeven van het geld aan iedereen, in plaats van alleen aan mensen met een inkomen boven € 55 244.

Staatssecretaris Weekers: Ik gaf het alleen in overweging aan de heren Groot en Bashir. Ik wijs op een punt dat hen misschien op andere gedachten brengt, maar het staat hun natuurlijk vrij om daar iets mee te doen. De door de heer Bashir voorgestelde verandering brengt mij er niet toe het amendement te omarmen. Het kabinet heeft het koopkrachtbeeld met zijn voorstellen op een evenwichtige manier vastgesteld. Ik blijf dus bij mijn preadvies en ontraad het amendement.

De heren Braakhuis en Bashir hebben een amendement ingediend op stuk nr. 10.

De voorzitter: Voor de orde merk ik op dat de staatssecretaris nu overstapt op de amendementen op de fiscale maatregelen in het wetsvoorstel nr. 32 505.

Staatssecretaris Weekers: Dat klopt. De amendementen hebben inderdaad betrekking op een ander wetsvoorstel.

Het amendement op stuk nr. 10 betitel ik kortheidshalve als de «Edelweissroute». Het amendement bereikt niet het beoogde doel. Volgens de toelichting op het amendement is het probleem het opzettelijk achterhouden van informatie door de executeur-testamentair. Dat wordt niet anders als de erfgenamen zelf aangifte moeten doen in plaats van de executeur-testamentair. De executeur-testamentair moet evenals de erfgenamen voldoen aan alle verplichtingen uit de Successiewet en dus een volledige en waarheidsgetrouwe aangifte doen. Als men zaken probeert te verdoezelen door die onder het Zwitserse bankgeheim te laten vallen, dan is dat niet in overeenstemming met de Nederlandse wet.

Als een notaris tot executeur-testamentair is benoemd, geldt jegens de erfgenamen geen geheimhoudingsplicht over de nalatenschap. De erfgenamen zijn verantwoordelijk voor de namens hen ingediende aangifte en vallen daarmee onder de bestaande fiscale sancties. Als zij weet hebben van zwart geld dat niet wordt aangegeven door de executeur-testamentair, moeten zij een aanvullende aangifte doen. De taken en verplichtingen van de executeur-testamentair ten opzichte van de nalatenschap en de erfgenamen zijn geregeld in boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Het afschaffen van de bepaling in de Successiewet over het doen van aangifte door de executeur-testamentair doet daar niets aan af en voegt ook niets toe, want de executeur-testamentair moet op grond van het burgerlijk recht aan de erfgenamen alle inlichtingen verstrekken die zij willen hebben. Het laatste blijkt uit de artikelen 145 en verder van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.

Het amendement leidt tot een aanmerkelijke verzwaring van de administratieve lasten voor zowel de burgers als de Belastingdienst. Het hebben van één aanspreekpunt en een postadres maakt het afhandelen van de aangifte juist efficiënter. Bij het schrappen van die mogelijkheid zal de Belastingdienst extra inspanningen moeten verrichten. Ik denk in dit verband ook aan de communicatie met meer erfgenamen en de controle van verschillende aangiften, in plaats van de controle van één aangifte. Het is bij erfbelasting gebruikelijk dat de aangiften worden gebundeld in een gezamenlijke aangifte, omdat erfgenamen, een van hen of een derde bijvoorbeeld de notaris hebben gemachtigd om namens hen op te treden. Het gaat immers om één nalatenschap die verkregen wordt door één of meer erfgenamen. De mogelijkheid tot een gebundelde aangifte bij volmacht blijft ook na het schrappen van de bepaling uit de Successiewet bestaan. Kortom, het amendement bewerkstelligt dat de verplichtingen voor de executeur-testamentair op grond van de Successiewet worden verminderd, terwijl de erfgenamen niet meer plichten of rechten krijgen. Het voorstel is contraproductief ten opzichte van het beoogde resultaat en levert alleen extra administratieve lasten op voor burgers en de Belastingdienst.

Voorzitter. Deze uitleg is wat langer dan was bedoeld, maar ik hecht zelf ook aan het bestrijden van het ontduiken van de belasting. Daarom heb ik extra aandacht aan het amendement besteed. Toch moet ik het ontraden.

De voorzitter: Ik geef eerst het woord aan de Braakhuis als eerste indiener.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Het gaat hier toch om dat er een verjaringstermijn geldt van twaalf jaar en dat de executeur-testamentair gedurende die twaalf jaar gebruikmaakt van zijn geheimhoudingsplicht om het die twaalf jaar uit te laten uitzingen, waarna er gewoon overgegaan kan worden tot uitkering van de gelden?

De voorzitter: Kennelijk is er een verschil tussen wat de heer Braakhuis in eerste termijn heeft gezegd en het antwoord van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb nu juist aangegeven dat de executeur moet voldoen aan alle verplichtingen uit de Successiewet, die ook gelden voor de erfgenamen en dat hij dus een volledig waarheidsgetrouwe aangifte moet doen. Als een notaris tot executeur-testamentair is benoemd, bestaat er jegens de erfgenamen in elk geval geen geheimhoudingsplicht ten aanzien van de nalatenschap.

De voorzitter: U geeft geen antwoord op de vraag van de heer Braakhuis. Als de executeur-testamentair zich in Nederland bevindt, klopt de redenering, maar de heer Braakhuis vraagt wat er gebeurt als de executeur-testamentair zich bevindt in een jurisdictie waar dat niet strafbaar is, in casu Zwitserland. Daar zit de kern van het verschil tussen de heer Braakhuis en u.

Staatssecretaris Weekers: Dat is een verschilpuntje waarbij met name de verjaringstermijn een belangrijke overweging is.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ja.

Staatssecretaris Weekers: Op dat punt heb ik niet alle informatie voorhanden. Daar zal ik schriftelijk nog op terugkomen, zodat we in elk geval allemaal over de juist feiten beschikken om een definitief oordeel te kunnen vellen.

De voorzitter: Dat lijkt mij een goede conclusie. Mijnheer Bashir, hebt u nog een dringende aanvullende vraag?

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik heb in ieder geval een aanvulling. Het klopt dat als de executeur-testamentair zich niet in Nederland bevindt maar bijvoorbeeld in Zwitserland en slechts een van de nabestaanden zich in Nederland bevindt en de rest in het buitenland, dat die ene nabestaande in Nederland nu niet verplicht kan worden om aangifte te doen. Ik vraag de staatssecretaris om dat ook mee te nemen bij de beantwoording. Omdat de executeur zich in Zwitserland bevindt en niet alle informatie uitdeelt, wat hij wel gedaan had op het moment dat de nabestaande in Nederland zelf aangifte had moeten doen, wordt de weg vrij gemaakt om onder de Successiewet uit te komen. Wij hebben in ieder geval een concreet voorbeeld waarbij deze constructie is gebruikt en wij weten dat het om heel veel meer gevallen gaat.

De voorzitter: Dan stel ik het volgende voor. De staatssecretaris zal pogen op deze twee punten informatie te verschaffen. Het zijn technisch best lastige punten, met de geheimhoudingsplicht in Zwitserland die op deze executeur-testamentair zit. Dat hoeven we echt niet tot parate kennis te verheffen. Het tweede onderdeel waarop de staatssecretaris in gaat, is de vraag of een gedeelte van de nabestaanden dan wel alle nabestaanden zich in Nederland bevinden. Ten derde zou ik de heren Braakhuis en Bashir willen uitnodigen, liefst op zo kort mogelijke termijn, ondershands – dus niet in officiële Kamerstukken – enige informatie aan het ministerie te doen toekomen. Zij kunnen er zelf voor kiezen of dit geanonimiseerd is.

Staatssecretaris Weekers: Dat lijkt mij een heel goede afspraak. Dan zal ik proberen op een toegankelijke manier het antwoord op te schrijven in de brief van aanstaande vrijdag. Nogmaals, ik ben net zo gemotiveerd als de heren Bashir en Braakhuis om belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan, maar het middel moet niet erger worden dan de kwaal. Ik zal daar zeer zorgvuldig naar kijken.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 11 van de heer Bashir, waardoor de representatiekosten die een ondernemer maakt in de vorm van een lidmaatschap van een vrijetijdsvereniging, van aftrek zouden worden uitgesloten. Dit amendement levert geld op, dus wat dat betreft zou het op een conservatieve benadering van de staatssecretaris moeten stuiten. Echter, uitgangspunt is dat alleen kosten gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van een onderneming aftrekbaar zijn van de winst. Het amendement sluit de aftrek uit van een specifieke soort representatiekosten, namelijk het lidmaatschap van vrijetijdsverenigingen; die worden volledig uitgesloten van aftrek. Als je dat zou doen, zouden niet goed te verklaren verschillen ontstaan in de aftrekbaarheid van representatiekosten. Ik geef een voorbeeld: de kosten die een ondernemer maakt voor het lidmaatschap van een voetbalclub waar hij klantcontacten opdoet en onderhoudt zouden niet aftrekbaar zijn, terwijl kosten die hij met hetzelfde doel maakt voor het bijwonen van voetbalwedstrijden wel beperkt in aftrek zouden komen. In het eerste geval zou het privé-element van de kosten dus zwaarder worden gewogen. Het is de vraag wat de rechtvaardiging van dat verschil is. Ik zou de heer Bashir willen voorhouden dat excessen worden voorkomen doordat de representatiekosten die tevens zijn aan te merken als zogenaamde «standsuitgaven» volledig van aftrek zijn uitgesloten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de kosten die verband houden met een jachtpartij om zakenrelaties op te doen. De Belastingdienst heeft op dit moment dus een dubbele toetsingsmogelijkheid: kijken naar de daadwerkelijke zakelijke belangen, die staan voorop, en de uitsluitingsgrond van de standsuitgaven. Dat biedt toch voldoende handvatten om te bepalen of sommige kosten van aftrek zijn uitgesloten of gedeeltelijk aftrekbaar zijn. Om die reden moet ik het amendement ontraden.

De voorzitter: Voor de orde: we hebben net het amendement op stuk nr. 14 besproken. Het betreft een zeer lichte wijziging en ik denk dat de redenering daardoor niet zal veranderen.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik wijs erop dat dit niet alle genoemde kosten in het algemeen beperkt, maar alleen lidmaatschappen. Lidmaatschappen in dit verband zijn dure uitgaven, maar een lidmaatschap van een vrijetijdsvereniging wordt meestal ook privé gebruikt; het is dus niet uitgesloten dat het niet alleen maar voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Dit lijkt mij een extra argument om deze uitsluiting wél op te nemen in de wet.

Staatssecretaris Weekers: Ik wil erop wijzen dat in de wet diverse kosten zijn aangewezen waarvoor, ondanks zakelijke belangen, beperkingen zijn aangebracht op de aftrekmogelijkheden omdat er privé-elementen in schuilen. Er wordt dus wel degelijk gekeken of er sprake is van zakelijke belangen, of dat het overwegend privé is. De Belastingdienst zal daar scherp op toetsen. Ik moest dit amendement ontraden omdat het doorschiet, ook in het licht van de vergelijking die ik zojuist maakte tussen het hebben van een lidmaatschap en op een andere manier klantcontacten onderhouden bij een voetbalclub, golfclub of wat voor club ook.

Het amendement van de heer Van Vliet op stuk nr. 15 betreft het afschaffen van de vrijstelling van de schenkbelasting voor schenkingen door de Koning, diens vermoedelijke opvolger en de Koning en echtgenote die afstand van de troon hebben gedaan in hun functie en hoedanigheid. Ik moet opmerken dat deze vrijstelling uitsluitend ten goede komt aan burgers, niet aan leden van de koninklijke familie. Omdat de vrijstelling is beperkt tot schenkingen gedaan door de Koning in diens functie en hoedanigheid, past deze vrijstelling bij de vrijstellingen voor schenkingen door de Staat, door een provincie en door een gemeente. Een voorbeeld: als de Koning burgers een prijs geeft, is het niet gepast om van die burgers schenkbelasting te vragen. Om die reden moet ik het amendement ontraden.

De heer Van Vliet noemde in zijn tweede termijn een voorbeeld waarbij het Koninklijk Huis een Ferrari zou schenken. Ik kan mij dat niet voorstellen, tenminste niet in het kader van de uitoefening van de functie en hoedanigheid. Artikel 33 bakent heel nauwkeurig af dat de vrijstelling geldt voor de Koning en de Koning die afstand van de troon heeft gedaan en de vermoedelijke opvolger en echtgenote, gedaan in hun functie en hoedanigheid. Daarmee is bij de fiscale behandeling van het Koninklijk Huis heel goed afgebakend wat privé wordt gedaan, waarvoor geen vrijstellingen gelden, en wat wordt gedaan uit hoofde van functie en hoedanigheid.

De voorzitter: Ik heb zelf nog een vraag over dit amendement. Zou het amendement leiden tot belasting bij de overdracht van goederen zoals de koningsmantel of van zaken die bij de uitoefening van het koningschap horen aan de vermoedelijke troonopvolger, zaken die intrinsiek met het koningschap te maken hebben en waarschijnlijk de € 2000 iets te boven gaan?

Staatssecretaris Weekers: De zaken die de heer Omtzigt aankaart, zijn grondwettelijk vrijgesteld en worden niet geraakt door het amendement van de heer Van Vliet. Ik moet het amendement van de heer Van Vliet ontraden, omdat er duidelijk een scheiding is aangebracht tussen schenkingen uit hoofde van functie en hoedanigheid en een privéschenking. Het is wel heel erg vreemd dat een schenking vanuit een publiekrechtelijk orgaan zoals de staat of de provincie of gemeente is vrijgesteld, maar prijzen en laureaten, geschonken door het hoogste publiekrechtelijk orgaan, het staatshoofd, het gewezen staatshoofd of de vermoedelijke troonopvolger niet zijn vrijgesteld. Het is buitengewoon merkwaardig om daarover schenkingsrecht te heffen.

De heer Van Vliet (PVV): Ik vind dat geen relevant argument. Hier worden appels met peren vergeleken. Het gaat mij juist om subjectieve vrijstellingen in onze belastingwetgeving en ik zal het amendement hoe dan ook handhaven.

De heer Bashir (SP): Ik vind het amendement van de heer Van Vliet een heel goed amendement. Het brengt de gelijkheid terug. Waarom moet er wel schenkbelasting betaald worden wanneer ik iemand een Ferrari schenk, en hoeft dat niet wanneer de Koning dezelfde Ferrari aan een goede vriend schenkt?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb net aangegeven dat privéschenkingen in de belasting worden betrokken. Ik heb niet voor niets gewezen op de clausule waarin het gaat om schenkingen gedaan vanuit hun functie en hoedanigheid. Het voorbeeld van de Ferrari zie ik niet gebeuren.

De heer Bashir (SP): Hoe zit dat met een schilderij van de Koningin zelf of met een schilderij dat aan een goede vriend of burger wordt geschonken vanuit de functie? Hoe kun je dat controleren en waar ligt het onderscheid? Het is onrechtvaardig dat alle andere mensen die een schenking doen wel schenkbelasting moeten betalen en de Koningin of vermoedelijke troonopvolger niet.

Staatssecretaris Weekers: Nogmaals, het gaat om schenkingen vanuit een koninklijke functie en hoedanigheid. Dat is niet te vergelijken met een willekeurige privépersoon. Deze schenkingen doen zij niet als privépersoon, want als zij dat doen als privépersoon wordt dat net als bij iedere burger in de belastingheffing betrokken. Op de vraag wie dat gaat beoordelen, kan ik alleen maar zeggen dat dit netjes zal worden beoordeeld. Ik doe geen enkele uitspraak over welke belastingplichtige dan ook. Dat verhindert artikel 67 van de Awr.

De voorzitter: Helder.

Staatssecretaris, ik wil u vragen in te gaan op de toezeggingen die vorig jaar in een spoeddebat zijn gedaan over een notitie over belastingheffing en het Koninklijk Huis. Het betreft toezeggingen die toen door de minister-president zijn gedaan.

Staatssecretaris Weekers: Ik hoor van mijn ambtenaren dat hierover een brief naar de Kamer is gestuurd. Ik zou ook menen dat deze discussie niet verder met mij moet worden gevoerd, maar met de premier en wel wanneer de Kamer met hem de begroting van het huis van de Koning behandelt. Hierover is van alles te zeggen, want het hangt samen met de uitkeringen die worden verstrekt aan het Koninklijk Huis. Het debat hoort dan ook daar te worden gevoerd en niet hier.

De voorzitter: Oké. Ik verzoek u uw betoog te vervolgen.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 16 betreft de dwangsomregeling. Ik heb al aangegeven hoe ik hiermee om denk te gaan. Ik deel de strekking en de geest van het amendement en ik laat het oordeel dan ook aan de Kamer. Wij hebben hierover een goede afspraak gemaakt en als die een wijziging behoeft, zal ik die, overeenkomstig die afspraak, verwerken in een nota van wijziging. Als die nota van wijziging niet naar de Kamer komt, weet de Kamer dat zij gerust voor dit amendement kan stemmen.

Zojuist heeft de heer Groot een amendement ingediend op 32 504, nr. 28. Ik zal hier ook schriftelijk op ingaan. Het amendement ziet erop dat de verhoging van het btw-tarief voor podiumkunst en kunstvoorwerpen wordt teruggedraaid. De dekking hiervoor wordt gevonden in een verhoging van de assurantiebelasting met nog eens 0,7%. Dit amendement verschuift de lasten van de gebruikers van podiumkunsten naar verzekerden, bijvoorbeeld mensen met een brandverzekering, een opstalverzekering of een autoverzekering. Budgettair is dat mogelijk, maar het is zeker niet de keuze van het kabinet. Om die reden ontraad ik het amendement.

Voorzitter. Tot zover de amendementen.

De heer Bashir (SP): Ik heb op 32 504, stuk nr. 14 een amendement ingediend op het Belastingplan dat nog niet is behandeld. Dit amendement strekt ertoe dat de btw-verhoging op kunstvoorwerpen en podiumkunsten niet doorgaat. Het wordt gedekt uit het niet door laten gaan van de verlaging van de winstbelasting.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb al aangegeven waarom ik de Kamer ontraad om het amendement met betrekking tot de winstbelasting aan te nemen. Ik ontraad dat amendement, omdat het kabinet van mening is dat een tarief van 20% voor het mkb en 25% voor het grootbedrijf evenwichtig is. De heer Bashir wil dat terugdraaien om de btw-verhoging voor kunstvoorwerpen en podiumkunsten niet door te kunnen laten gaan. Daarmee schrapt hij een maatregel uit het regeerakkoord, terwijl ik nu juist ben gehouden om dat regeerakkoord uit te voeren. In dit amendement worden verder de lasten verlegd van de bezoekers van podiumkunsten en de kopers van kunstvoorwerpen en antiek naar andere groepen. Ik zie dat er ook een link wordt gelegd met de assurantiebelasting? Nee, nu haal ik dingen door elkaar.

De voorzitter: Er zitten wat wijzigingen in.

Staatssecretaris Weekers: Je verschuift een last die ingevolge het regeerakkoord bij een specifieke sector wordt gelegd; het gaat om het onder het algemene tarief brengen van de podiumkunstenaars. Het terugdraaien daarvan wordt afgewenteld op het algehele bedrijfsleven. Dat is uiteindelijk slecht voor het vestigingsklimaat en om die reden kiest het kabinet er niet voor.

De voorzitter: Ik laat het even hierbij. Ik neem aan dat wij een aantal redeneringen nog gewoon te zien krijgen, zeker als de staatssecretaris aanleiding ziet tot een technische uitwerking. Ik denk nu specifiek aan het Edelweiss-amendement. Ik constateer dat er geen vragen meer zijn. Ik dank de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de uitgebreide beantwoording. Ik dank ook de leden en de mensen op de publieke tribune.

Sluiting 20.32 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Blok (VVD), Slob (ChristenUnie), Van Hijum (CDA), Omtzigt (CDA), fungeend voorzitter, Irrgang (SP), Neppérus (VVD), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Bashir (SP), Sap (GroenLinks), Plasterk (PvdA), Groot (PvdA), Van Bemmel (PVV), Braakhuis (GroenLinks), Van Vliet (PVV), Dijkgraaf (SGP), Verhoeven (D66) en Koolmees (D66).

Plv. leden: Schaart (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), Koppejan, (CDA), Bijleveld-Schouten (CDA), Gesthuizen (SP), Azmani (VVD), Smilde (CDA), Graus (PVV), Bouwmeester (PvdA), Van der Veen (PvdA), De Boer (VVD), Ouwehand (PvdD), Karabulut (SP), Halsema (GroenLinks), Heijnen (PvdA), Smeets (PvdA), Beertema (PVV), Van Gent (GroenLinks), De Jong (PVV), Van der Staaij (SGP), Koşer Kaya (D66), Van Veldhoven (D66) en Mulder (VVD).

Naar boven