32 500 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011

Nr. 9 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 oktober 2010

Naar aanleiding van de schriftelijke vragen gesteld door het lid Driessen (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 256) (vraag 2) van 25 juni 2010 en door de leden Voordewind, Irrgang, Dikkers, Van der Staaij, Ten Broeke en Peters over directiesalarissen (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 332) (vraag 2), van 25 juni 2010, is er een onderzoek gedaan naar directiesalarissen van organisaties die ontwikkelingsgerelateerde activiteiten ontplooien en die daarvoor in 2009 minimaal € 500 000 subsidie uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking ontvingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Opzet en resultaten onderzoek directiesalarissen

Met de Kamerbrief van 30 augustus 2010, (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3217 en 3215) werd u geïnformeerd over de onderzoeksopzet. Ruim 100 organisaties is verzocht om opgave van het salaris van hun directieleden gespecificeerd naar de beloningscomponenten: 12 x bruto maandsalaris, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering en te vermelden of dit een 36- of een 40-urige werkweek betreft. Om vergelijkbaarheid mogelijk te maken zijn waar nodig de gegevens omgerekend naar een 36-urig arbeidscontract. Er is voor gekozen de directiesalarissen te vergelijken met de DG-norm. Deze norm is door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking geïntroduceerd in 2009 met als referentiekader het salaris van de hoogste ambtenaar van het directoraat-generaal Internationale Samenwerking van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Het onderzoek is uitbesteed aan een extern bureau om de onafhankelijkheid te waarborgen en vergelijkbaarheid en analyse van de aangeleverde gegevens mogelijk te maken. In het merendeel van de gevallen is de opgave van beloningscomponenten gestaafd met een afzonderlijke accountantsverklaring. Bij 15 organisaties kon worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de directiesalarissen in de jaarrekening 2009 en naar de bijbehorende accountantsverklaring. In de genoemde 15 gevallen is in aanvulling daarop om een uitsplitsing van de beloningscomponenten gevraagd. Eén organisatie heeft géén medewerking verleend aan het onderzoek, te weten Mundial Productions. Ik zal deze organisatie opnieuw vragen om de ontbrekende informatie, en zal mij in het licht van haar reactie daarop beraden op verdere stappen. De accountantsdienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op de resultaten van het onderzoek een steekproefsgewijze controle uitgevoerd en heeft verklaard dat de werkzaamheden naar tevredenheid zijn uitgevoerd.

De resultaten van het onderzoek zijn als bijlage bij deze Kamerbrief gevoegd.1 In algemene zin kan worden geconstateerd dat meer dan 90 procent van de onderzochte organisaties voldoet aan de DG-norm en derhalve de directiesalarissen in 2009 onder de grens van € 124 073 vallen. De directiesalarissen van zeven organisaties bevinden zich boven de DG-norm, één organisatie heeft geen gegevens verstrekt terwijl de resterende 98 organisaties onder de DG-norm vallen. Van de organisaties die de DG-norm overschrijden zijn er twee reeds bekend bij de Kamer, het betreft SNV en het Nederlandse Rode Kruis. De overige vijf organisaties zijn de Dutch Employers Cooperation Programme gefinancierd door het ministerie en door VNO/ NCW, Pharm Access Foundation, het Koninklijk Instituut voor de Tropen, het Global Reporting Initiative en het UNESCO-IHE Institute for Water Education. Opgemerkt zij dat het bij de laatste twee om Nederlandse vestigingen gaat van internationale organisaties.

In het salarisoverzicht dat RTL-nieuws heeft gepresenteerd op 20 september 2010 komen naast de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie SNV en het Nederlandse Rode Kruis, Fair Trade Original en het KNCV Tuberculosefonds boven de DG-norm uit. Deze vallen in het overzicht van dit ministerie net onder de DG-norm, omdat als referentiekader een 36-urige werkweek is gehanteerd. Een aantal organisaties van de lijst die RTL hanteert, maakt géén deel uit van dit onderzoek, omdat er geselecteerd is op organisaties die in 2009 meer dan € 500 000 subsidie hebben ontvangen van het ministerie.

Voor dit onderzoek is géén onderscheid gemaakt naar MFS-organisaties en niet-MFS organisaties, omdat in dit stadium de beoordeling van de MFS 2 subsidieaanvragen nog loopt.

Consequenties van niet voldoen aan de DG-norm

De DG-norm is inmiddels gehanteerd bij de toetsing van de voorstellen die door (allianties van) OS-organisaties zijn ingediend in het kader van het Medefinancieringsstelsel II (2011–2015). De organisaties dan wel van allianties deel uitmakende organisaties die vanaf 1 januari 2011 subsidie gaan ontvangen in het kader van het MFS 2 moeten aan de DG-norm voldoen en in de gehele subsidieperiode van 2011 tot en met 2015 daaraan blijven voldoen. Indien achteraf geconstateerd wordt dat de DG-norm door MFS 2 organisaties niet wordt gerespecteerd dan zullen door het ministerie sancties worden opgelegd. Niet-MFS organisaties die grotendeels afhankelijk zijn van subsidie van het ministerie van Buitenlandse Zaken zullen eveneens moeten gaan voldoen aan de DG-norm. Ik zal daarover met de betrokken organisaties zo spoedig mogelijk nadere afspraken maken.

Salarisnormen organisaties met financiering uit publieke middelen

Voor organisaties die met publieke middelen gefinancierd worden, bestaan diverse normen, te weten de VFI-norm die gebaseerd is op de code Wijffels, de Balkenende norm, de WOPT-norm en de DG-norm. Door te refereren aan het salaris van de hoogste ambtenaar binnen het directoraat-generaal internationale samenwerking heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een meer directe koppeling willen leggen met de OS-sector. De DG-norm ligt lager dan de andere normen, en komt in dat opzicht tegemoet aan de huidige politieke en publieke opvattingen over salarissen binnen ontwikkelingssamenwerking. Bij een 36-urige werkweek bedraagt het maximum bruto jaarsalaris voor de directeur-generaal Internationale Samenwerking, € 124 073 (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering). Bij een contract van 40 uur mag het bruto salaris naar rato hoger zijn.

De salarisnorm die de Vereniging van Fondswervende Instellingen (VFI) adviseert voor de beloning van directeuren van goede doelen organisaties is gebaseerd op de code Wijffels.

Dit salaris is gekoppeld aan het maximale salaris van de hoogste ambtelijke functie bij de rijksoverheid, te weten de Secretaris-Generaal. Het hoogste salarisniveau is bedoeld voor de grootste en meest complexe goede doelen organisaties. Op basis van de criteria complexiteit, omvang, organisatorische context en directiemodel adviseert de VFI haar leden derhalve verschillende salarisniveaus. In aanvulling op de beloningscomponenten die de DG-norm hanteert (bruto jaarsalaris, vakantiegeld en eindejaarsuitkering) voegt de VFI daar het eventueel daadwerkelijk toegekende variabel inkomen aan toe.

De Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) bevat een opsomming van bezoldigingscomponenten die meetellen voor het fiscaal jaarloon. De looncomponenten die voor de WOPT opgeteld moeten worden om te bepalen of er een overschrijding is van het normbedrag zijn het belastbaar loon, de pensioenafdracht (werkgevers en werknemersdeel) en overige vergoedingen (bijv. levensloop, reserveringen voor sabbatical, ontslagvergoeding etc.)

De term «Balkenende-norm» wordt veelal in de media gebruikt, maar formeel bestaat de «Balkenende-norm» niet. Een vergelijkbare norm is echter die van de concept Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke- en semipublieke sector (WNT). Deze norm is afgeleid van het bruto salaris van een minister, verhoogd met 30 procent (over 2009: € 187 340,–), verhoogd met een post onkostenvergoeding en werkgeversbijdrage aan het pensioen. De norm bevat een opsomming van de belonings- en bezoldigingselementen, waarbij wordt aangesloten bij de begrippen uit art. 2: 383c van het Burgerlijk Wetboek.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven