32 433 Wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met de modernisering van de monumentenzorg

H BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2011

Met het rapport «Verantwoord moderniseren»1, dat ik u hierbij toezend, richt de Erfgoedinspectie zijn aandacht op het bouw- en cultuurhistorisch onderzoek in gemeenten. Aanleiding voor dit rapport was de constatering dat gemeenten in het kader van ruimtelijk beleid en vergunningverlening weinig vragen om dit onderzoek. Daarnaast was er onduidelijkheid over wat bouw- en cultuurhistorisch onderzoek nu precies inhoudt. Dat bleek uit de inspecties naar de instandhouding van rijksmonumenten en beschermde gezichten, uitgevoerd tussen 2005 en 2011.

Normen voor bouw- en cultuurhistorisch onderzoek

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in het kader van de Modernisering Monumentenzorg in de Eerste Kamer op 27 mei 2011 (Kamerstukken I 2010–2011, 32 433, nr. A) is uitgebreid gesproken over het stellen van normen waar bouw- en cultuurhistorisch onderzoek aan moeten voldoen. Naar aanleiding van de discussie in de Eerste Kamer stuur ik het rapport «Verantwoord moderniseren», met mijn reactie op de conclusies en aanbevelingen van de Erfgoedinspectie, zowel aan de Eerste als aan de Tweede Kamer.

Reactie op de conclusies en aanbevelingen

In het kader van de modernisering van de monumentenzorg wordt het voor gemeenten per 1 januari 2012 verplicht, bij wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), om aan te geven hoe zij in bestemmingsplannen om gaan met de cultuurhistorische waarden in een gebied.

Het onderzoek van de Erfgoedinspectie geeft een beeld van hoe gemeenten nu, dus vóór de wijziging van het Bro, omgaan met bouw- en cultuurhistorisch onderzoek. De conclusies en aanbevelingen van de Erfgoedinspectie heb ik dan ook met aandacht gelezen: zij kunnen meehelpen om het door de wetswijziging beoogde resultaat gestalte te geven.

De Erfgoedinspectie concludeert dat binnen een behoorlijk aantal gemeenten soms bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd, maar dat in het kader van de vergunningverlening meestal niet standaard wordt bepaald in welke gevallen en met welke diepgang. Cultuurhistorisch onderzoek vindt nauwelijks plaats. Gemeenten vragen meestal niet op de juiste momenten en op de juiste manier om bouw- en cultuurhistorisch onderzoek. Voornaamste conclusie is dat er geen duidelijke algemene definitie voorhanden is van (goed) bouw- en cultuurhistorisch onderzoek, al zijn op het vlak van de bouwhistorie wel de nodige stappen gezet.

De Erfgoedinspectie doet aanbevelingen met betrekking tot de definitie en kwaliteitsnormen van bouw- en cultuurhistorisch onderzoek, en de informatievoorziening.

Ik kan mij vinden in de aanbevelingen die de Erfgoedinspectie doet. Met een aantal activiteiten dat uit de aanbevelingen voortvloeit is al een start gemaakt, en waar dat nog niet gebeurd is, heb ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gevraagd actie te ondernemen.

Zo is een definitie voor bouwhistorisch onderzoek opgenomen in de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek, die samen met de branche zijn opgesteld.

De opdracht om te komen tot een definitie voor cultuurhistorisch onderzoek, met de bijbehorende kwaliteitsnormen waaraan dergelijk onderzoek zou moeten voldoen, zal worden meegenomen in het project «normen voor cultuurhistorisch onderzoek», dat de RCE binnenkort zal starten.

Wat betreft het formuleren van uitgangspunten voor gemeenten, waarmee zij kunnen bepalen wanneer ze om onderzoek kunnen vragen, wijs ik op het rapport Witbreuk2, dat in opdracht van de RCE is gemaakt. Daarover is een brochure gemaakt, Bouwhistorie werkt!, die gelanceerd is met een symposium in februari 2011. Hierin is uiteengezet wat de mogelijkheden zijn om bouwhistorisch onderzoek te vragen. Ook de brochure Bouwhistorie en gemeentebeleid geeft de nodige aanknopingspunten.

De aanbevelingen over de kwaliteitsnormen sluiten direct aan met wat ik de Tweede Kamer in mijn brief van 24 november 2010 heb gemeld over het uitvoeringsprogramma Restauratiekwaliteit, bedoeld om het vakmanschap in de monumentenzorg te verbeteren ( Kamerstukken II 2010–2011, 32 156, nr. 24).

Ik heb de RCE gevraagd aan dit alles via de Handreiking Erfgoed en Ruimte, de cursussen in het kader van Erfgoed in de Praktijk, en in samenwerking met de VNG en de Steunpunten Monumentenzorg ruime bekendheid te geven.

Tenslotte merk ik op dat ik het belang dat de Erfgoedinspectie hecht aan bouw- en cultuurhistorisch onderzoek onderschrijf. Gemeenten hebben een cruciale rol in hoe de modernisering van de monumentenzorg uiteindelijk in de praktijk zal uitpakken. Passend bouw- en cultuurhistorisch onderzoek op het juiste moment, is in dit proces onontbeerlijk. Over drie jaar zal de Erfgoedinspectie een vervolgonderzoek doen naar de stand van zaken wat betreft cultuurhistorisch inclusief bouwhistorisch onderzoek.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 148890.

X Noot
2

Adviesnotitie Bescherming Bouwhistorische Waarden Mr. drs. H. Witbreuk, met medewerking van prof. mr. A.G.A. Nijmeijer en dr. mr. M.A.A. Soppe. 2009.

Naar boven