32 432 Onderzoek DSB Bank

Nr. 7 BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2010

De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in haar plan van aanpak voor cultuurverandering voorgesteld om de Algemene Rekenkamer te vragen het toezicht van DNB periodiek te toetsen op effectiviteit en doelmatigheid.1 In deze brief lichten wij ons standpunt over het voorstel van DNB toe. Om dit standpunt te verduidelijken schetsen we eerst onze rol en positie ten opzichte van rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt’s) en zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) in het algemeen en die van DNB in het bijzonder.

Een rwt is een organisatie met rechtspersoonlijkheid die een wettelijke taak uitvoert, bekostigd uit publieke middelen. Er bestaan ongeveer 1 900 rwt’s. Volgens ons onderzoek in 2004 gaven deze jaarlijks € 117,5 miljard uit, waarvan € 70,9 miljard afkomstig was uit premies en tarieven.2 Overigens zijn veruit de meeste zbo’s een rwt, hetgeen ook geldt voor DNB.

Sinds 1989 heeft de Algemene Rekenkamer een onderzoekstaak en -bevoegdheid bij rwt’s. Dit houdt in dat wij de mogelijkheid hebben om onderzoek te doen naar de recht- en doelmatigheid van de besteding van publieke middelen en het functioneren van rwt’s.3

De afgelopen jaren hebben wij vooral aandacht besteed aan de manier waarop verantwoording en toezicht bij de rwt's is geregeld.4 De komende jaren zal onze aandacht verschuiven naar de prestaties van rwt's en naar de effecten van verantwoording en toezicht.

DNB was in eerste instantie expliciet uitgesloten van deze onderzoekstaak en -bevoegdheden bij rwt’s. Sinds 2007, met als aanleiding het opgaan van de Verzekeringskamer in DNB, hebben we ook bevoegdheden voor onderzoek naar de toezichttaken van DNB, met uitzondering van de centrale banktaken.

Een stabiele financiële markt met adequate toezichtmechanismen is van groot belang voor de Nederlandse economie en voor het welzijn van de burgers. Daarom publiceerden wij eind 2009 een verkenning van het systeem van toezicht op financiële markten.5 In september 2010 startten wij een onderzoek naar de wijze waarop DNB het toezicht op banken uitvoert. Dit onderzoek maakt deel uit van ons onderzoeksprogramma naar het functioneren van markttoezichthouders.6

Zoals uit deze onderzoeken blijkt, onderschrijven wij het belang van een goede verantwoording door en transparant functioneren van rwt’s, waaronder DNB. Een verplichting tot periodieke evaluatie van DNB past echter niet bij de onafhankelijke positie van de Algemene Rekenkamer. Die onafhankelijke positie houdt onder meer in dat wij – met uitzondering van de jaarlijkse goedkeuring van de rekening van het Rijk, zoals vastgelegd in art. 105 van de Grondwet en art. 82 en 83 van de Comptabiliteitswet – onze onderwerpen van onderzoek zelf bepalen op basis van onze strategie en een afweging van risico’s. Bovendien past bij onze onafhankelijke positie niet een structurele rol te moeten spelen in het toezicht op de Nederlandse rwt’s. Het stelsel van intern en extern toezicht op rwt’s dient in zichzelf sluitend te zijn en dáár doen wij dan onderzoek naar.

In dit kader achten wij het van belang u er nogmaals op te attenderen dat wij bij onze onderzoeken naar het door DNB uitgevoerde toezicht beperkt worden in onze mogelijkheden. Zoals wij uw Kamer al eerder meedeelden, krijgt de Algemene Rekenkamer op grond van een interpretatie van de vertrouwelijkheidswetgeving, zoals onder meer is vastgelegd in de Wet op het financiële toezicht (Wft), geen toegang tot de bedrijfsdossiers van de toezichthouder.7 We stellen vast dat toegang tot deze dossiers onontbeerlijk is voor het beoordelen van het functioneren van het toezicht. Wij willen graag bij DNB onze taak vervullen in overeenstemming met onze algemene onderzoekstaak en -bevoegdheden bij rwt’s, mits wij dan ook op de voor ons gebruikelijke wijze ons onderzoek kunnen uitvoeren.

Een afschrift van deze brief wordt naar de minister van Financiën en de directie van DNB gestuurd.

Algemene Rekenkamer

drs. Saskia J. Stuiveling,

president

dr. Ellen M. A. van Schoten RA,

seretaris


XNoot
1

Bijlage bij de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer, p. 8 en 10, d.d. 16-8-2010, Kamerstuk 32 432, nr. 5.

XNoot
2

Actuelere informatie over de omvang van de totale publieke middelen van rwt’s is niet beschikbaar, omdat de meeste ministeries deze niet in hun begroting en jaarverslag hebben opgenomen.

XNoot
3

Aanvankelijk art. 59 lid 1d CW 1989, thans, art. 91 lid 1d CW 2001.

XNoot
4

In deze reeks hebben wij eerder onder andere gepubliceerd Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak deel 1 t/m 5 en de Teruglbik 2009 op deel 5 van deze reeks.

XNoot
5

Het systeem van toezicht op de stabiliteit van financiële markten, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 255, nrs. 1–2.

XNoot
6

Eerder publiceerderen wij het rapport Toezicht op mededinging door de Nma, Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 055, nrs. 1–2.

XNoot
7

Zie «het systeem van toezicht op de stabiliteit van financiële markten» (p. 10) en onze brief van 17 november 2009 (9009068R). Laatstgenoemde brief is door de minister van Financiën als bijlage gevoegd bij zijn brief betreffende «EC remedy en herkapitalisatie ABN AMRO en Fortis Bank Nederland» (Kamerstuk 31 789, nr. 23) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (19 november 2009).

Naar boven