32 336 Dierproeven

Nr. 42 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 november 2015

Hierbij bied ik u de tweede voortgangsrapportage aan van het Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27 d.d. 28 februari 2014).

In deze voortgangsrapportage ga ik in op het advies van de Denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven en twee adviezen van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad). Verder wordt ingegaan op de voortgang met betrekking tot een aantal speerpunten.

Denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven

Op 12 oktober jl. heb ik het bijgevoegde advies «In transitie! Nederland internationaal toonaangevend in proefdiervrije innovaties» van de Denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven (denktank) in ontvangst genomen1. Het advies sluit aan op een aantal belangrijke ontwikkelingen in de samenleving:

  • veranderingen in de publieke opinie (kritische houding ten opzichte van dierproeven);

  • veranderingen in de gezondheidszorg (ommezwaai van ziektezorg naar gezondheidszorg);

  • wijzigingen in de wetenschapscyclus (herijking van het systeem, w.o. sterke(re) inzet op maatschappelijk relevant onderzoek).

De veranderingen vormen de context voor de ambitie om tot een omslag te komen in denken, doen en organiseren in wetenschappelijk onderzoek binnen de publieke en private sector. Beoogd wordt een transitie naar hoogwaardig humaan, proefdiervrij onderzoek, met de ambitie dat «Nederland in 2025 in dit onderzoek wereldleider» is. «Pioniers in proefdiervrij onderzoek» kent Nederland al, maar dat kunnen en moeten er meer worden. De winnaars van de Willy van Heumenprijs 2015, die op 15 oktober jl. de prijs in ontvangst hebben mogen nemen zijn hier een mooi voorbeeld van. Dit jaar heeft de Stichting Stimuleringsfonds Alternatieven voor Proefdieren twee jonge veelbelovende onderzoekers beloond die wetenschappelijk onderzoek doen zonder proefdieren te gebruiken.

Ik wil de ambitie van de denktank overnemen en steun de gedachte van de oprichting van een Fonds proefdiervrije innovaties. Een dergelijk fonds moet zich richten op de ontwikkeling en het gebruik van proefdiervrije innovaties waardoor de afhankelijkheid van dierproeven afneemt. Het fonds moet daarbij een verbindende factor worden tussen de verschillende wetenschapsprogramma’s binnen onder andere NWO, ZonMw, TNO en RIVM. Ik ga over de oprichting van zo’n fonds overleggen met de betrokken stakeholders en zal, op voorwaarde dat (publiek-) private partijen bereid zijn financiële middelen toe te zeggen, de aanloopkosten voor mijn rekening nemen. Ik zal ook de leden van de denktank hierbij betrekken.

Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad)

Met de inwerkingtreding van de herziene Wet op de dierproeven op 18 december 2014 is het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) geïnstalleerd. Het NCad is ingesteld voor de bescherming van dieren die worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden en voor het onderwijs. Hiervoor brengt het NCad gevraagd en ongevraagd advies uit aan de overheid, de CCD en aan het veld over het toepassen van de 3 V’s (vervanging, vermindering en verfijning van dierproeven). Verder heeft het NCad de taak om ook in Europa te zorgen voor de verspreiding van beste praktijken en de ontwikkeling en acceptatie van alternatieven te stimuleren. Daarmee levert het NCad een belangrijke bijdrage om het proefdiergebruik nationaal en internationaal te minimaliseren.

Op initiatief van het NCad heeft op 8 oktober jl. een eerste Europese workshop met de nationale comités van 11 andere lidstaten plaatsgevonden. Doel van deze workshop was om nationale aandachtspunten en beste praktijken te identificeren die in Europees verband kunnen worden uitgewerkt en gedeeld. Hiermee is de eerste stap gezet voor een succesvolle informatie-uitwisseling en samenwerking van de nationale comités dierproeven in Europa.

Opheffing Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven (RODA)

In het kader van het opstellen van adviezen hoort het NCad de organisaties die tot nu toe zitting hadden in het RODA. Samen met andere relevante stakeholders vormen ze een klankbord voor het NCad. Het thema waarover advies dient te worden uitgebracht, bepaalt de samenstelling van het klankbord op dat moment. Daar met het in stand houden van het RODA een ongewenste dubbeling in de advisering rond het dierproevenbeleid zou kunnen ontstaan, heeft het RODA – om dit te voorkomen – zijn werkzaamheden neergelegd. De formele opheffing van het overleg is gepubliceerd in de Staatscourant (Strct. nr. 20366 d.d. 15 juli 2015). Hiermee is het NCad hèt adviesorgaan op het terrein van dierproeven en alternatieven.

Adviezen

Op 31 maart jl. heb ik het NCad gevraagd mij advies uit te brengen over belangrijke thema’s op het gebied van dierproeven en alternatieven. Het NCad heeft op 12 oktober jl. de eerste twee adviezen aangeboden: «Dieren in voorraad gedood» en «Indicatoren, beheer en benutting van gegevens voor monitoren van proefdiergebruik en 3V-alternatieven, deel 1». Deze adviezen zijn te vinden op de website van het NCad: http://www.ncadierproevenbeleid.nl/.

Adviezen over de onderwerpen «Indicatoren, beheer en benutting van gegevens voor monitoren van proefdiergebruik en 3V-alternatieven, deel 2», «Adoptieregeling voormalige proefdieren», «Pijnbestrijding bij proefdieren» en »Proeven met honden en katten» zullen eind dit jaar worden afgerond.

Advies «Dieren in voorraad gedood»

Ik heb het NCad gevraagd om te komen tot een verdieping van efficiëntie- en kwaliteitscriteria bij het genereren van genetisch gemodificeerde vissen en muizen (GM-dieren) om op deze manier het aantal dieren dat vóór de proef gedood wordt terug te brengen. Daarbij diende het NCad voort te bouwen op eerdere bevindingen van de CCD, het RODA en een internationale workshop.

Allereerst concludeert het NCad dat de nieuwe technologie «genome-editing» de klassieke technologieën voor het creëren van genetische GM-dieren waarschijnlijk op termijn grotendeels zal vervangen. «Genome-editing» biedt kansen om het aantal dieren in voorraad gedood aanzienlijk te laten afnemen. Dat is een positieve ontwikkeling. De nieuwe technologie maakt het mogelijk om sneller en eenvoudiger GM-dieren te genereren. Dit kan enerzijds leiden tot betere modellen voor ziekten van de mens, maar anderzijds kan deze technologie ook makkelijker worden gebruikt voor andere diersoorten dan muizen en vissen. Het is belangrijk om deze technologische ontwikkelingen en mogelijke verschuivingen van het proefdiergebruik nauwkeurig te blijven volgen.

Om de afname van het aantal «dieren in voorraad gedood» te borgen adviseert het NCad een aantal maatregelen. Deze aanbevelingen zal ik, mits dit mogelijk is binnen de wettelijke kaders, opvolgen. Ik roep daarbij ook alle partijen in de proefdierketen op om hun verantwoordelijkheid te nemen om de adviezen om te zetten in de praktijk.

Ik ga daarom afspraken maken met de grootste gebruikers van GM-dieren, het NCad, de CCD en de NVWA over de uitwerking zodat wij gezamenlijk een afname van het aantal «dieren in voorraad gedood» kunnen realiseren. Het effect van deze maatregelen zal waarschijnlijk pas vanaf de registratie van 2016 duidelijk worden.

Advies «Indicatoren, beheer en benutting van gegevens voor monitoren van proefdiergebruik en 3V-alternatieven, deel 1»

Ik heb het NCad verzocht om, rekening houdend met beschikbare adviezen en studies uit binnen- (o.a. NKCA, RODA, CCD) en buitenland, advies uit te brengen over beheer en benutting van gegevens over dierproeven en alternatieven, alsmede het duiden van indicatoren welke kunnen bijdragen aan een beter inzicht in ontwikkelingen ten aanzien van 3V-alternatieven. Hierbij is gevraagd aandacht te besteden aan een aantal aspecten, waaronder de doelen, de haalbaarheid en een bijbehorende kosten- en batenanalyse.

Ik wil komen tot een betere dataopslag en tot de ontwikkeling van een systeem voor monitoring, analyses en evaluaties van dierproeven en alternatieven.

Hierdoor ontstaan mogelijkheden om (algemene) trends en de effectiviteit van het beleid in de dagelijkse praktijk te volgen.

Op 12 oktober jl. heb ik het eerste deeladvies van het NCad in ontvangst genomen, getiteld «Indicatoren, beheer en benutting van gegevens voor monitoren van proefdiergebruik en 3V-alternatieven, deel 1». Dit eerste deeladvies richt zich op:

  • het gestructureerd verzamelen en beschikbaar stellen van data;

  • het beter benutten van beschikbare data en;

  • het ontsluiten van data.

Het advies benoemt globaal hoe het systeem eruit zou kunnen zien en welke informatie het zou moeten bevatten.

Het NCad streeft ernaar eind 2015 het tweede deeladvies uit te brengen, dat o.a. ingaat op de haalbaarheid, fasering en de kosten-batenanalyse van het beoogde systeem. Ik zal u dan over beide adviezen en mijn reactie daarop in samenhang informeren.

Speerpunten

Inventarisatie belemmerende wet- en regelgeving

Het RIVM heeft in het eerste kwartaal van 2015 het rapport «Do current EU regulations for the safety assessment of chemical substances pose legal barriers for the use of alternatives to animal testing?» uitgebracht (RIVM Letter report 2014–0148). Tien Europese beoordelingskaders zijn op deze vraag onderzocht. De conclusie is dat het vooral technisch-wetenschappelijke barrières zijn die de inzet van alternatieven voor dierproeven belemmeren, en niet zozeer wettelijke. Er bestaan bijvoorbeeld geen alternatieven voor bepaalde dierproeven, of ze zijn nog onvoldoende geschikt of gevalideerd. Aanbevolen wordt om deze praktische belemmeringen weg te nemen.

In juni jl. is door het RIVM het rapport «Legal barriers for the use of alternatives to animal testing: do current EU regulations and guidelines for regulatory acceptance of medicinal products pose legal barriers?» uitgebracht (RIVM Letter report 2015–0084; beide rapporten zijn te vinden op de website van het RIVM). Op het gebied van de ontwikkeling en controle van geneesmiddelen is de conclusie dat de huidige geneesmiddelenwetgeving het gebruik van alternatieven voor dierproeven niet belemmert. De wetgeving bevat echter tegelijkertijd weinig bepalingen die het gebruik ervan actief stimuleren. Ook hier blijkt dat vooral andere zaken de inzet van alternatieven belemmeren. Er is een gebrek aan alternatieven, ze hebben onvoldoende voorspellende waarde of ze zijn onvoldoende gevalideerd, of worden niet in alle landen geaccepteerd door registratieautoriteiten. Aanbevolen wordt het onderzoek naar geschikte alternatieve methoden en de implementatie daarvan in richtlijnen voortdurend te stimuleren.

De bevindingen van het RIVM bevestigen één van de conclusies van de Businesscase Alternatieven voor dierproeven, namelijk dat er onvoldoende alternatieven voor dierproeven aanwezig zijn, en sluiten goed aan bij de denkrichting die de denktank heeft ontwikkeld. Ik zal ze daarom bij de verdere uitvoering van het advies van de denktank betrekken. In dit kader zullen immers innovatieve, proefdiervrije meettechnieken ontwikkeld worden.

Verder coördineert het RIVM op mijn verzoek vanuit Nederland de bevordering en versnelling van validatie, acceptatie en implementatie van 3V methoden, die kunnen worden gebruikt om de veiligheid en/of werkzaamheid van chemische stoffen, geneesmiddelen en vaccins vast te stellen. De conclusies van voornoemde rapporten worden hierbij betrokken.

LD50/LC50 testen (milieugerelateerde testen)

De LD50/LC50-testen zijn testen die uitzoeken bij welke dosering of concentratie van een stof 50% van de dieren sterft. Deze testen zijn verboden en worden alleen met ontheffing toegepast als er geen alternatieve methoden mogelijk zijn. In Nederland worden jaarlijks tussen de 570 en ca. 1.000 vissen hiervoor gebruikt. In Nederland worden hiervoor geen andere diersoorten ingezet.

In vervolg op hetgeen ik u meldde in de voortgangsrapportage d.d. 19 november 2014 (Kamerstuk 32 336, nr. 34), is inmiddels vastgesteld dat er een andere LC50-test beschikbaar is, namelijk in vissenembryo’s. Dat is de Fish Embryo Toxicity Test, de FET-test. Het neurale systeem van visembryo’s is nog niet volledig ontwikkeld en de aanname is dat er dan geen pijnsensatie is. Visembryo’s worden in de Europese richtlijn 86/609/EEC dan ook niet als proefdieren aangemerkt tot vijf dagen na de bevruchting, omdat ze nog niet in staat zijn om zelfstandig te eten. De onderliggende gedachte is dat vanaf het moment van zelfstandig kunnen eten er sprake is van mogelijke pijnsensatie. De FET test is in 2013 door de Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD) geaccepteerd als testrichtlijn. De FET-test kan niet in alle gevallen gebruikt worden in plaats van de LC50-test in volwassen vissen. De reden is dat het gebruik van vissenembryo’s niet voor alle (klassen van) chemische stoffen geschikt is.

Op dit moment vinden zowel nationaal als internationaal diverse analyses en evaluaties plaats van informatie en gegevens rond de FET-test. Zo wordt gekeken of de implementatie van deze testen opgenomen kan worden in de richtsnoeren van diverse Europese wettelijke kaders, zoals REACH en de Wetgeving voor Diergeneesmiddelen. Ook wordt gekeken of het (nog) noodzakelijk is om de LC50-testen in volwassen vissen uit te voeren.

In november 2015 zal het RIVM een rapport openbaar maken getiteld «Inventarisatie van internationale activiteiten gericht op verminderen van LC50-testen voor het vaststellen van acute toxiciteit in vissen». In de volgende voortgangsrapportage informeer ik u over de ontwikkelingen.

De teenknip bij muizen

Er worden verschillende acties uitgevoerd om goed zicht te krijgen op de teenknip en eventuele aanwezige andere methoden. Zoals ik heb aangegeven wil ik de ingreep van de teenknip gaan verbieden, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan, zoals het hebben van goede alternatieve identificatiemethoden. Ik heb daarom begin 2015 aan ZonMw gevraagd:

  • een zorgvuldige schatting te maken van de omvang van de toepassing van de teenknip;

  • een voorstel uit te werken voor een nieuwe module in het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» om een alternatief voor de teenknip te ontwikkelen;

  • activiteiten te ontplooien om tot een consensusprotocol te komen ten aanzien van het gebruik van de teenknip, zolang er geen bruikbare alternatieven zijn (best practice; uiteraard met oog voor minste handelingen en ongerief en met deugdelijke onderbouwing);

  • te kijken naar de implementatie van dit consensusprotocol in het dierexperimenteel onderwijs en onderzoek.

Tot nu toe is er geen beter alternatief voor genotypering en identificatie bekend.

Er zijn instituten in Nederland die geen gebruik maken van de teenknip, maar wel gebruik maken van de oorknip. De indruk op dit moment is dat, afgezet tegen andere vormen van ingrepen, de teenknip de beste methode lijkt om met één handeling zowel tot genotypering als tot identificatie te komen. De reden hiervoor is dat de teenknip (het afknippen van één kootje) wordt toegepast als de dieren niet meer dan 7 dagen oud zijn. Het kraakbeen en de zenuwen in de teen zijn dan nog niet volledig ontwikkeld. Hierdoor is de pijnsensatie gering of afwezig. Dit lijkt te worden bevestigd door het feit dat de dieren doorslapen tijdens de uitvoering van de ingreep. Eventuele andere methoden zoals het afnemen van wangslijm of faeces hebben op dit moment nog te veel onvolkomenheden en nadelen om daadwerkelijk als alternatief ontwikkeld of aangemerkt te kunnen worden. Daarnaast speelt mee, dat sommige andere methoden voor genotypering dan de teenknip een tweede ingreep noodzakelijk maken, omdat de dieren met die methode dan niet geïdentificeerd kunnen worden. Dat brengt dan tweemaal ongerief met zich mee voor het dier.

Om een beter beeld te krijgen lopen nu de volgende acties:

  • er is een enquête uitgezet onder (inter)nationale experts om te inventariseren welke methoden in de praktijk worden gebruikt om muizen, ratten en andere knaagdieren te genotyperen en identificeren. Daarnaast wordt de onderzoekers gevraagd of ze bekend zijn met alternatieve methoden voor de teenknip en en welke dat zijn. Dit laatste om te inventariseren welke richting voor het onderzoek naar (potentiële) alternatieven voor de teenknip het meest kansrijk is;

  • aan het Systematic Review Centre for Laboratory animal Experimentation (SYRCLE) van het UMC Radboud te Nijmegen is de opdracht gegeven om te zoeken naar alle beschikbare literatuur over de teenknip en oorknip en een systematisch literatuuronderzoek uit te voeren naar deze twee methoden, die beide voor identificatie en genotypering geschikt zijn. Het doel is om wetenschappelijke onderbouwing te krijgen voor de mate van ongerief van deze twee methoden. Zowel ieder op zich in absolute zin als in relatieve zin tot elkaar. Ook draagt deze studie bij aan het best practice protocol, omdat er ook data beschikbaar zullen komen wanneer, hoe en waar de teenknip en de oorknip het beste uitgevoerd kan worden met het minste ongerief. De opdracht voor deze synthesis of evidence is recent verleend.

Voor de zorgvuldige schatting van het gebruik van de teenknip, heb ik de NVWA verzocht om zo mogelijk data uit Zo Doende te verkrijgen. Daarnaast zal er een inventarisatie worden gedaan via de vereniging van proefdierdeskundigen om inzicht in het gebruik van de teenknip te verkrijgen.

Voorgaande betekent dat er nog geen voorstel voor een nieuwe module is en ook de vervolgacties (consensusprotocol en implementatie voornemens) meer tijd vragen. Ik houd u via de voortgangsrapportages op de hoogte van de vorderingen en resultaten.

ZonMw Onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD)»

Bij schrijven d.d. 8 december 2014 heeft ZonMw haar programmavoorstel voor de periode 2015–2017 aangeboden, dat inmiddels in uitvoering is. Naast de binnen MKMD 2011–2014 gerealiseerde modules Proefdiervrije technieken, module Kennisinfrastructuur (Amendement nr.21), module Life Sciences and Health en de module Internationaal worden er in de periode 2015–2017 twee nieuwe modules gerealiseerd. Met de nieuwe module Maatschappelijke partners wordt actief op zoek gegaan naar samenwerking met andere maatschappelijke partners, naast Stichting Proefdiervrij, om kansrijke projecten gezamenlijk een stap verder in de kennisketen te brengen. De eerste gerealiseerde samenwerking is met de Nederlandse Hartstichting. De tweede nieuwe module Toepassen van innovaties heeft als hoofddoelstelling om op menselijk materiaal gebaseerde innovatieve methodieken toe te passen bij onderzoek binnen humane ziektegebieden. Voor de eerste oproep is gekozen voor kanker, hart- en vaatziekten, obesitas en neurodegeneratieve ziekten. Als bestaande methodieken wordt gedacht aan organoïde culturen, (stam)celtechnologieën, -omics technologieën en systeembiologie als toepassing voor vermindering en vervanging van dierproeven. De bijdrage van Stichting Proefdiervrij en van de Hartstichting worden in samenspraak met deze organisaties ingezet. In totaal is er € 7,79 mln beschikbaar voor het totale programma 2015–2017 (EZ, St. Proefdiervrij en Hartstichting tezamen). Ik zal in samenspraak met ZonMw bezien of het huidige 3V-onderzoeksprogramma meer gericht kan worden op de transitie uit het advies van de denktank.

Nieuw vergunningstelsel

Op 18 december 2014 is de nieuwe wet op de dierproeven (Wod) ingegaan. Het zelfstandig bestuursorgaan Centrale Commissie Dierproeven (CCD) stond tijdig gereed om de vergunningverlening direct ten uitvoer te brengen. Veel instellingen hebben geanticipeerd op het nieuwe stelsel en ervoor gekozen om nog vóór 18 december 2014 een groot aantal aanvragen te laten vergunnen onder het oude stelsel. Intussen ligt het aantal vergunningaanvragen bij de CCD op ongeveer 30 per maand.

De CCD heeft door middel van een website en voorlichtingsbijeenkomsten het veld zo goed mogelijk voorbereid op de nieuwe wetgeving. Desalniettemin doen zich bij de implementatie nog de nodige vragen voor, overigens niet alleen in Nederland maar ook in andere lidstaten.

Voor de beoordeling van projectaanvragen weegt de CCD een advies van de dierexperimentencommissie (DEC) zwaar mee. Tot nu toe heeft de CCD in ongeveer 70% van de beoordelingen van vergunningsaanvragen het DEC-advies opgevolgd. In de overige 30% heeft de CCD de adviezen van de DEC’s niet overgenomen maar is er op basis van ethische overwegingen (gedeeltelijk) van afgeweken. De CCD betrekt in haar ethische toetsing ook het vraagstuk van het verminderen van het aantal dieren in voorraad gedood. Ik wil het belang hiervan onderstrepen.

Een belangrijk knelpunt bij het nieuwe vergunningstelsel is het contract research. Om opdrachtgevers in binnen- en buitenland snel te kunnen helpen, behoeven bedrijven die contract research doen vaak snel een vergunning. Met het huidige systeem wordt geen vergunning afgegeven als op voorhand nog niet duidelijk is welk onderzoek met welke dieren en met hoeveel dieren uitgevoerd zal worden. Binnenkort gaan de CCD en EZ met organisaties die contract research doen op zoek naar mogelijke oplossingen voor dit knelpunt.

Wetenschappelijk onderzoek

Systematic reviews

Op 15 oktober jl. is tijdens het symposium «Laboratory Animal Science 2.0, Changing perspective on the impact of animal studies on health care», georganiseerd door het UMC Radboud te Nijmegen, de door mij gefinancierde internationale e-learningmodule betreffende systematic reviews gelanceerd. Internationaal kan via de module geleerd worden hoe vanuit een bepaalde vraagstelling systematisch literatuuronderzoek van proefdierstudies kan worden gedaan. De deelnemers krijgen kennis van de stappen die in een systematic review van dierstudies moeten worden uitgevoerd. Ze begrijpen nut en noodzaak van het uitvoeren van systematic reviews van dierstudies en ze kunnen de opgedane kennis toepassen in deze literatuuronderzoeken. Hiermee zet Nederland in de voorhoede een belangrijke internationale stap op het gebied van versterking van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Websites «Interspecies website» en «Humane Endpoints»

Op 14 september jl. heeft het 3V-Centrum Utrecht Life Sciences van twee bestaande websites volledig vernieuwde versies gelanceerd. De websites dragen bij aan de reductie van het aantal proefdieren en aan de verfijning van dierproeven. Het gaat om de «Interspecies database», door het RIVM ontwikkeld met geld van de overheid, en de website «Humane Endpoints», mede gefinancierd vanuit het ZonMw- onderzoeksprogramma «Dierproeven Begrensd». Ze vormen onderdeel van het recent gestarte 3V-database programma van het 3V-Centrum Utrecht Life Sciences en zijn essentiële tools voor wetenschappers. De eerste website geeft inzicht in fysiologische, anatomische en biochemische parameters van verschillende diersoorten en mensen. Met het gebruik van deze database kunnen wetenschappers hun dierproeven beter inrichten wat betreft de keuze van het diermodel. Dit bespaart tijd, geld, maar vooral ook proefdieren. De website «Humane Endpoints» geeft inzicht in de herkenning en toepassing van humane eindpunten bij knaagdieren. De website draagt bij aan verfijning door onnodig lijden van proefdieren te voorkomen en wordt zowel door de Universiteit Utrecht als elders in de wereld gebruikt in cursussen proefdierkunde. Na een laatste afrondende bijdrage mijnerzijds voor de Interspecies website, vindt de continuering van de websites plaats in een publiek-privaat partnership. Het doel van het 3V-Centrum Utrecht Life Sciences is om het 3V-databaseprogramma met andere 3V-informatiebronnen uit te breiden, bijvoorbeeld met een database met dierproefvervangende methoden.

Beleid vooraanstaande internationale tijdschriften

Tijdens het AO Dierproeven d.d. 3 december jl. is gesproken over de mogelijkheden die er zijn om vooraanstaande tijdschriften een ander beleid te laten voeren ten aanzien van publicaties op grond van dierproeven, waarmee de kwaliteit van onderzoek gestimuleerd en beter geborgd zou (kunnen) worden (Kamerstuk 32 336, nr. 40). Het tijdschrift Nature heeft inmiddels het gebruik van de ARRIVE guidelines verplicht gesteld voor alle tijdschriften binnen haar «publishing group». De ARRIVE checklist is een hulpmiddel om auteurs (onderzoekers) die een wetenschappelijk artikel willen schrijven te helpen bij het transparant, volledig, accuraat, beknopt en logisch ordenen van de resultaten van het dierexperimenteel onderzoek. Het op deze manier ordenen van het onderzoek zorgt ervoor dat andere onderzoekers volledige gegevens hebben om het onderzoek te kunnen herhalen. Het onderzoek wordt hierdoor beter reproduceerbaar. Op dit moment evalueert Nature de nieuwe regels en het effect ervan. Ik ga ervan uit dat met positieve resultaten andere vooraanstaande tijdschriften niet achter zullen kunnen blijven.

Opleidingen

Om er zorg voor te dragen dat personen die met proefdieren omgaan voldoende zijn geschoold en opgeleid, worden met ingang van 1 augustus 2015 nieuwe opleidingseisen gebruikt voor de functies dierverzorger, biotechnicus en onderzoeker (dierproevenregeling, artikel 5 en 6). Deze opleidingseisen zijn geactualiseerd, waarbij mijn uitgangspunt is dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan het reeds bestaande hoge niveau van opleiding in Nederland. Wel is er bij het uitwerken van de opleidingseisen zoveel mogelijk aangesloten bij de richtsnoeren die de Europese Commissie adviseert, zodat de herkenbaarheid in andere landen wordt verbeterd.

Niet-humane primaten

Ik heb u, mede namens de staatsecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OCW), op 26 augustus jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 41) informatie over het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) toegestuurd.

Over de opvolging van de aanbeveling van het KNAW advies over niet-humane primaten van 19 september 2014 (Kamerstuk 32 336, nr. 30) zult u voor eind van dit jaar een gezamenlijke Kamerbrief van de staatsecretaris van OCW en van mij ontvangen. In deze Kamerbrief zal ik tevens ingaan op de methode van waterdeprivatie die gebruikt wordt in het neurocognitieve onderzoek met apen, zoals toegezegd bij het AO dierenwelzijn d.d. 9 september jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 847).

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven