32 317 JBZ-Raad

Nr. 392 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 februari 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 21 januari 2016 overleg gevoerd met Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie overde Informele JBZ-Raad op 25 en 26 januari.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Ypma

Griffier: Loeffen

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Helder, Recourt, Swinkels, Van Nispen, Van Wijngaarden en Ypma,

en Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 13.00 uur.

De voorzitter: Ik heet de Minister en zijn ambtelijke ondersteuning, de Kamerleden en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. De spreektijd per fractie is maximaal vier minuten met twee interrupties.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. De spreektijd is beperkt, zoals de voorzitter al zei, en er zijn veel agendapunten. Ik stel dus gewoon een paar vragen aan de Minister zonder de gebruikelijke inleiding.

Als eerste heb ik een vraag over de richtlijn voor PNR (Passenger Name Record). In zijn brief schrijft de Minister dat het, zolang er geen safe harbour-regime is, aan de toezichthouders is om te beoordelen in hoeverre andere grondslagen toereikend zijn voor de concrete verwerking van persoonsgegevens. In Nederland is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de belangrijkste toezichthouder, maar de vraag is of er ook nog andere toezichthouders op dit vlak zijn. Zo ja, hoe wordt er dan voor gewaakt dat er tegenstrijdige oordelen van diverse toezichthouders komen?

Nu ga ik in op encryptie. Encryptie ondersteunt de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het communicatiegeheim van burgers, maar kan ook belemmerend werken voor opsporingsdiensten. De Minister schrijft dat er overleg over effectieve gegevensverstrekking nodig is met de aanbieders van ICT-diensten. Daar blijft het vervolgens bij. Komt dit overleg er? Zo ja, is het al gepland? Krijgt de Kamer bovendien een bericht over de voortgang of een regelmatige update van de stand van zaken?

Over de ontwerprichtlijn gegevensbescherming, opsporing en vervolging is voorlopig overeenstemming. De Minister schrijft dat Nederland graag had gezien dat er meer ruimte zou blijven voor de lidstaten uit het oogpunt van een effectieve uitvoering van de politietaak. Volgens de Minister zal Nederland «een maximale inspanning verrichten om de verwerking van gegevens ter uitvoering van de politietaak in de implementatiewetgeving onder één regime te blijven houden.» Wat als dat niet lukt? Dit is een als-danvraag, maar ik stel die toch maar.

Nu ga ik in op het Europees Openbaar Ministerie (EOM). Nederland voelt niets voor harmonisatie van het procedureel strafrecht in relatie tot het optreden van het EOM, schrijft de Minister. Hij schrijft ook dat het niet logisch is om procedureregels op elkaar af te stemmen, omdat het EOM zaken bij nationale rechters zal aanbrengen. Hoe ziet de Minister deze opmerking in relatie tot allerlei richtlijnen over bijvoorbeeld het verhoor van verdachten en de bijstand aan slachtoffers die op korte termijn in iedere EU-lidstaat geïmplementeerd moeten worden?

Dan kom ik op het EU-Actieplan voor illegale handel in vuurwapens en explosieven. De Europese Commissie pleit voor een nieuw in te voeren systeem bij de politie voor het uitwisselen van informatie met andere diensten in de Europese Unie. Is de Minister het hiermee eens of denkt hij dat het beter is om eerst de systemen van de politie hier op orde te hebben alvorens een nieuw systeem in te voeren voor dit specifieke onderwerp?

Tot slot kom ik op de Richtlijn herziening van de vuurwapenrichtlijn. Dit voorstel bevat bepalingen die niets te maken hebben met de werking van de interne markt. Mijn fractie is daartegen en dus ook tegen verbodsbepalingen die sportschutters, jagers en verzamelaars dwarszitten. Mijn fractie is het ook niet eens met de verplichting voor de politie om gedeactiveerde wapens administratief te blijven volgen. Wat gaat de Minister op dit onderdeel doen om overbodige regels tegen te houden?

De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ik begin met de terrorismebestrijding. De samenwerking tussen opsporingsdiensten en veiligheidsdiensten is essentieel. We zien te vaak dat plegers van aanslagen wel in beeld waren of in ieder geval in beeld hadden moeten zijn. De vorige keer erkende de Minister dat de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding in Europa complex is en blijft, maar dat het de goede kant opgaat. Inmiddels blijkt ook uit de officiële documenten dat veel lidstaten achterblijven in het delen van informatie over personen die verdacht worden van terrorisme. Slechts de helft van de lidstaten schijnt te zijn aangesloten op relevante Europol-netwerken. Een groot aantal lidstaten controleert de databanken vervolgens weinig. Er is ook gebrekkige techniek of de mensen zijn niet goed geïnstrueerd. Dat is volgens mij geen rooskleurig beeld. Het gaat hier echt om wezenlijke zaken. Welke vorderingen worden hier nu in gemaakt? Dit moet volgens mij echt topprioriteit zijn. Ik vind het goed dat Nederland gaat analyseren wat hier de oorzaken van zijn, maar ik vraag mij wel af welke handelingen daar nou uit zouden kunnen voortvloeien. Zal bijvoorbeeld technische assistentie aangeboden worden aan lidstaten die achterblijven? Als dat een van de mogelijkheden is, in welke vorm zou dat dan kunnen zijn? Zo niet, waarom is dat geen optie? Graag krijg ik een gedegen reactie van de Minister waarin hij ingaat op zijn inspanningen op dit punt.

Het volgende punt is het Europees Openbaar Ministerie. Wat is daarvan precies de stand van zaken? Staat het op de agenda? Wat gaat Nederland precies inbrengen? Kan Nederland als voorzitter wel de kritische houding aannemen die het graag zou willen? Dat vroeg ik de Minister de vorige keer ook en het antwoord was: als het nodig is, zullen wij de traditie op dit punt mogelijkerwijs iets vernieuwen. Hij gebruikte de termen «als dat nodig is» en «mogelijkerwijs». Deze week is het eindelijk zover. Gaan wij het meemaken? Is Nederland een kritisch voorzitter, tegen de traditie in, of niet? De SP verwacht dit wel en krijgt graag een toezegging op dit punt. Er zijn mensen die meer bevoegdheden verwachten voor het EOM. Ik reken op verzet van de Minister. Verder is het nog steeds niet duidelijk wat de positie wordt van de OLAF-verordening. Deze moet uiterlijk oktober 2017 worden geëvalueerd. Waarom niet eerder, gezien de oprichting van het EOM en de overlap met OLAF?

Vorige keer heb ik de toezegging gekregen dat de Minister op een rij zal zetten wat de gevolgen zijn van het niet wijzigen van de wet met betrekking tot de overlevering voor bagatelfeiten in verband met het Europese arrestatiebevel. Die brief heb ik nog niet gezien. Wanneer kunnen wij die verwachten? Ik blijf erop hameren dat wij in ieder geval de evaluatie moeten afwachten voordat wij wetten wijzigen. Ziet de Minister daarom niet toch een mogelijkheid om dit in Europees verband aan te kaarten? Nederland zal toch niet het enige land zijn dat hiermee in zijn maag zit? Als de Minister wel die indruk heeft, zou hij dat dan toch niet eens kunnen polsen bij zijn collega's?

Wij hebben het tijdens het afgelopen AO lang gehad over PNR (Passenger Name Record), maar toch zit ik nog met een aantal vragen. De Minister sprak toen van een «geanonimiseerde bak», terwijl persoonsgegevens de eerste zes maanden eigenlijk niet geanonimiseerd zijn. Er wordt naar gekeken als voldaan wordt aan een risicoprofiel. Het Hof zei over de Dataretentierichtlijn – dat is weliswaar een ander vraagstuk – dat er een te grote inbreuk was gepleegd op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daar zat het probleem in de massale en dus ongerichte verzameling van alle gegevens zonder de benodigde waarborgen. Bij mijn fractie leeft de vraag of de Minister dit niet ook verwacht bij PNR. Ik vind het goed dat er een evaluatie komt naar de werking van de richtlijn. Wordt daarbij ook bekeken of de richtlijn niet meer mogelijk maakt dan nodig is voor het doel van PNR? Kortom, wordt bekeken of het te behalen doel ook op minder ingrijpende wijze kan worden bereikt?

Tot slot ga ik in op de Europese forensische ruimte. Ik zie dat de Minister een discussie daarover aankaart. Ik wil graag weten wat de inzet van Nederland is. Gaat de Minister voor harmonisatie, dus voor standaarden die in heel Europa gelijk zijn? Het gevolg daarvan zou zijn dat Nederland de standaarden naar beneden zou moeten bijstellen. Dat mag ik niet hopen. Ik kan mij wel iets voorstellen bij minimumstandaarden, dus standaarden waaraan ieder land minimaal zou moeten voldoen.

De heer Recourt (PvdA): Mijn vraag gaat over de wijze waarop Nederland het Nederlandse standpunt over het Europees Openbaar Ministerie verwoord. Nederland is voorzitter en daarmee neutraal. Dan is het lastig om een kritisch geluid te laten horen. Ik ben als rapporteur van deze commissie op 11 december naar Brussel geweest om te spreken over dit onderwerp. Daar zal ik zeer binnenkort over rapporteren. Ik heb daar echter één ding gehoord, namelijk dat Nederland zich onsterfelijk belachelijk maakt als het de Minister als voorzitter heeft en de Staatssecretaris als woordvoerder. Dat is niet effectief. De vorige keer hebben wij in die context gesproken over het Nederlandse geluid. Heeft de heer Van Nispen een concrete bedoeling of een concrete invulling voor ogen of laat hij de wijze waarop het Nederlandse standpunt naar voren wordt gebracht, aan het kabinet?

De heer Van Nispen (SP): Het maakt me niet uit hoe het gebeurt, als Nederland maar kritisch is op de inhoud. Nederland moet naar de inhoud kijken en het standpunt dat het tot nu toe heeft – dat ging voor mij nog niet ver genoeg – niet laat verwateren, omdat Nederland nu het voorzitterschap heeft. Ik weet niet of het al dan niet effectief is om de Staatssecretaris te sturen of om het via de vertegenwoordiger te doen, hetgeen volgens mij ook een van de opties was. Daar heb ik geen inzicht in. Ik vind het gewoon ontzettend belangrijk dat wij aan onze kritische positie over het Europees Openbaar Ministerie vasthouden. Hoe dank ook, linksom of rechtsom, van mij mag het nog kritischer dan tot nu toe.

De heer Recourt (PvdA): Ik doe de suggestie dat Nederland in de voorbereiding zijn standpunt duidelijk naar voren kan brengen. Geeft de heer Van Nispen het kabinet die ruimte?

De heer Van Nispen (SP): Als het beperkt blijft tot de voorbereidingen, dus dat Nederland achter de schermen wel kritisch is maar voor de schermen niet, zie ik daar niet zo veel in. Ik vind dat het feit dat je voorzitter bent, je niet monddood of tandeloos moet maken.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik beperk me tot twee onderwerpen. Het eerste is het meest dringende, namelijk terrorismebestrijding. «Informatie» is het sleutelwoord in de terrorismebestrijding. Het is terecht dat Nederland dat hoog op de agenda zet. Het vrije verkeer van personen binnen de EU is een belangrijk uitgangspunt. Een groot deel van het succes van de EU is daar natuurlijk aan te danken, maar die vrijheid mag niet worden misbruikt door terroristen of potentiële terroristen. Ik lees op de geannoteerde agenda dat goede informatie-uitwisseling cruciaal is. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat wéér lees, want zo langzamerhand heb ik het idee dat ik dat al heel vaak heb gelezen; aan goede voornemens geen gebrek dus. Concrete informatie-uitwisseling en het wegnemen van obstakels zijn prima, maar mijn vrees is dat dit te veel met de mond beleden wordt en te weinig in de praktijk wordt gebracht. Als ik lees dat lidstaten aangemoedigd moeten worden om informatie over handel, bezit en gebruik van vuurwapens te delen, omdat ze dat tot nu toe vertikken, schrik ik daarvan. Is er nog steeds onvoldoende sense of urgency? Wat kan Nederland tijdens het voorzitterschap concreet doen om onwillige lidstaten virtueel met de koppen tegen elkaar te slaan en te dwingen in te zien dat zij terroristen op voorsprong zetten als zij niet nauw samenwerken met de diensten in andere lidstaten?

In het BNC-fiche over de Richtlijn terrorismebestrijding staan nieuwe maatregelen ter bestrijding van terrorisme. Het gaat om nieuwe strafbaarstellingen inzake het ontvangen van training voor terrorisme, het uitreizen om in het buitenland terroristische misdrijven te plegen en het financieren van terrorisme. Het doel is om de wetgeving van de lidstaten op elkaar af te stemmen. Dat is allemaal prima. Nederland heeft volgens mij al veel stappen daarin gezet. Dat is niet mijn zorg, maar er zijn wel enkele onduidelijkheden. Wat voegt de richtlijn toe qua strafbaarstelling, financiering, reizen en trainen van terroristen? De richtlijn wil namelijk ook – dat denk ik te lezen – de rechtsmacht scheppen om een niet-Nederlander die terrorismetrainingen buiten Nederland geeft, aan te kunnen pakken. Dat lijkt mij vreemd, want dan creëer je een rechtsmacht die er in ieder geval tot op heden niet is. Ik twijfel eraan of dat wel wenselijk is. Het is een soort universele rechtsmacht. Ik geloof dat België daar een voorbeeld van is, maar ik vind dat minder gelukkig gekozen voor Nederland.

In de onderhandelingen over de richtlijn komen de lidstaten met eigen wensen voor aanvullingen. In het BNC-fiche wordt nog gemeld dat daar weinig over te zeggen valt, maar in de interne stukken over de vergadering van de Raadswerkgroep DROIPEN op 8 januari lees ik dat er vele ideeën op tafel zijn gelegd. Frankrijk sprak over het strafbaar stellen van het verheerlijken van terrorisme en het onmiddellijk laten sluiten van websites die oproepen tot geweld en terroristische misdrijven. Spanje denkt eraan om degenen die slachtoffers van terrorisme belachelijk maken of die het feit dat er slachtoffers zijn ontkennen, strafbaar te stellen. Dat negationisme hebben wij in de Tweede Kamer ook aan de orde gesteld. Mijn fractie heeft moeite met al die voorstellen. Hoe concreet is dat? Hoe gaat Nederland zich opstellen als die punten aan de orde komen?

Mijn laatste punt is cybercrime. Het is een waarheid als een koe dat cybercrime internationaal georiënteerd is. Nederland geeft daar, in ieder geval naar mijn mening, prioriteit aan. Dat is heel goed. Het is wederom goed dat Nederland initieert dat dit vervolgens ook binnen Europa moet worden aangepakt. Maar wij moeten eigenlijk een stap verder, want phishing komt uit Nigeria, Rusland of andere landen buiten de EU. Op welke wijze kan de EU een vuist maken, juist vanwege het wereldwijde karakter van cybercrime, naar landen van buiten de EU die binnen de EU opereren? Ik zou veel meer de wereldwijde context willen bezien. Hoe kan Europa daarin optreden? Dat is belangrijker dan te bekijken hoe wij het binnen Europa op orde krijgen.

Mevrouw Swinkels (D66): Voorzitter. Met de start van het Nederlands voorzitterschap hoopt D66 natuurlijk op betekenisvolle stappen voorwaarts. Dat moeten stappen zijn die de samenwerking in Europa versterken en het vertrouwen in Europa vergroten. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de rechtsstaat, vooral aan de randen van de Unie. Met name in Polen en Hongarije zien we gevaarlijke ontwikkelingen die de fundamentele Europese waarden nu aantasten. De Minister vraagt de Kamer om instemming voor nauwere samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van familierecht. Inhoudelijk steunt D66 dat verzoek, maar het feit dat Polen en Hongarije opnieuw afhaken, baart ons zorgen. Hoe gaat de Minister in zijn rol als voorzitter ook deze lidstaten bij de les houden? Hoeveel soloacties van lidstaten kan de EU nog hebben?

Het bewaken van de rechtsstaat in de hele Unie is een geliefd onderwerp van D66. Dat onderwerp behoeft aandacht. In het Europees parlement is op dit moment daarom een voorstel in behandeling om een soort grondrechten-apk voor alle lidstaten in te voeren, waarbij democratie, rechtsstaat en grondrechten nogmaals in alle lidstaten getoetst worden. Is de Minister bereid om draagvlak voor het voorstel voor de grondrechten-apk te gaan zoeken binnen de Raad?

Nu ga ik in op het Europees Openbaar Ministerie. Nederland hield vooralsnog de boot af. Van de Minister als voorzitter wordt nu een andere rol verwacht, namelijk dat hij de onderhandelingen verder brengt als de welbekende honest broker. Hoe wil de Minister deze rol invullen? Kan burgemeester Van Aartsen deze zomer wellicht bevestiging van de locatie voor het EOM in Den Haag verwachten?

De heer Van Wijngaarden (VVD): Ik kom graag terug op het bij de les houden van landen als Polen, waar mevrouw Swinkels het even over had. Hoe realistisch acht D66 dit voorstel? Wat heeft een Minister in haar ogen voor mogelijkheden om dat soort landen echt bij de les te houden? Dat is namelijk een nogal stevige ambitie. Hoe realistisch acht zij dat dus?

Mevrouw Swinkels (D66): Ik denk dat deze Minister als honest broker alles in huis heeft om de lidstaten bij elkaar te houden op dit punt.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Het is goed om te horen dat mevrouw Swinkels zo enthousiast is over deze Minister. Als je constateert dat deze landen zich tot nu toe weinig tot niets aantrekken van al het commentaar dat hen uit heel Europa bereikt, is het natuurlijk ook wel een heel klein beetje luchtfietserij.

Mevrouw Swinkels (D66): Luchtfietserij? Nee, ik denk dat heel duidelijk moet zijn – dat is ook de oproep van D66 aan deze Minister – dat de Minister zijn kwaliteit als samenbindende voorzitter moet gebruiken en dat hij alles in het werk moet stellen om ervoor te zorgen dat iedereen bij de les blijft.

Mevrouw Helder (PVV): Ik sla even aan op de zogenaamde grondrechten-apk. Collega Swinkels vroeg de Minister om een actieve rol te spelen op dat punt. Vraagt mevrouw Swinkels dat aan hem als Minister of in het kader van het EU-voorzitterschap?

Mevrouw Swinkels (D66): Volgens D66 zitten wij hier vandaag om de Minister aan te sporen tot een sterke sturende rol als voorzitter. Daar gaat het D66 om.

Mevrouw Helder (PVV): Dat stelt mij niet zo gerust. Mijn fractie moet helemaal niets van een dergelijke grondrechten-apk hebben. Daar moeten de nationale lidstaten over gaan. Ik vroeg het wel in dit kader, omdat ik nog meer bezwaar dan nu hiertegen zou maken als D66 dat aan de Minister als Minister zou vragen. Dat wilde ik gewoon even genoteerd hebben.

Mevrouw Swinkels (D66): Het zal geen geheim zijn dat D66 en de PVV op dit punt inhoudelijk enorm van mening verschillen, maar het is duidelijk wat wij verwachten van de Minister als voorzitter.

Ik ben gebleven bij de terrorismebestrijding. D66 is blij dat het Nederlandse voorzitterschap dit oppakt en dat er gesproken wordt over een lokale preventieve aanpak, ook binnen Europa. Er zijn natuurlijk wel grote uitdagingen. Kijk maar naar de feitelijke situatie in Molenbeek en de banlieue van Parijs. Hoe gaat de Minister, gelet op de verschillen, bij alle lidstaten aansturen op een versterkte lokale preventieve aanpak? Ik verwijs kort naar de verklaring van de Franse senaat en de Duitse Bundesrat. In het laatste punt daarvan wordt ook gerept over de preventieve aanpak.

Nu kom ik op de zorgen die de EU-coördinator voor terrorismebestrijding al heeft opgeworpen. Het gaat om de implementatie van de Raadsconclusies die zijn getrokken naar aanleiding van de aanslagen bij Charlie Hebdo. De coördinator trekt een alarmerende conclusie. Als je let op de topprioriteit van het Nederlandse voorzitterschap, namelijk veiligheid, ben ik geïnteresseerd in de manier waarop de Minister zich voorstelt die conclusies praktisch uit te gaan voeren? In dat verband is de uitwisseling van informatie natuurlijk ook van belang. Mijn collegae hadden het daar ook al over. Het gaat er juist om dat de informatie die er is, wordt uitgewisseld en dat bijvoorbeeld een Salah Abdeslam niet meer ongemerkt binnen de grenzen van Europa kan bewegen. Is de Minister bereid om in te zetten op een meer verplichtend karakter van informatie-uitwisseling binnen de EU? Kunnen wij na deze JBZ-Raad concrete plannen op dit punt verwachten?

Nu ga ik in op de ontwerprichtlijn inzake financiering, uitreizen en trainen met terroristische motieven. D66 is uiteraard voorstander van geharmoniseerde Europese definities en concepten, maar wij hebben toch enkele vragen. Mijn collega Recourt wierp al op dat het moeilijk voor te stellen is dat een Belg een aanslag pleegt in Frankrijk, naar Duitsland vlucht en dat deze Belg dan in Duitsland vervolgd zou moeten worden. Een misdrijf gepleegd door een buitenlander in een ander buitenland valt normaliter buiten onze jurisdictie.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Voorzitter. Ik begin ook met het terrorisme. Het is onbegrijpelijk dat lidstaten achterblijven bij het uitwisselen van informatie over personen verdacht van terroristische activiteiten. Het is een prioriteit om de juridische, operationele en technische obstakels die deze uitwisseling bemoeilijken, in beeld te brengen en aan te pakken. De VVD heeft haast. De VVD is van mening dat via versterkte samenwerking voortgang kan worden geboekt. Hoe ziet de Minister dat?

Op 2 december presenteerde de Europese Commissie een ontwerprichtlijn terrorismebestrijding met nieuwe strafbepalingen voor terroristische daden. Wat voegt deze richtlijn nou precies toe aan het Nederlandse strafrechtelijke kader? Tegelijkertijd laat de richtlijn onduidelijkheid bestaan over de definitie van het uitreizen of trainen voor terroristische doeleinden en het bijdragen aan een terroristisch misdrijf. Gezien de momenteel al lastige bewijsvragen zou verduidelijking hiervan helpen. Hoe ziet de Minister dit probleem?

Graag vraag ik de Minister ook om een reactie op een interview in NRC Handelsblad van vorige week waarin een rechter aangeeft, behoefte te hebben aan de Franse aanpak, dus het laten meewegen van door de AIVD verkregen informatie in een strafproces tegen teruggekeerde jihadgangers. Wat is in dezen in EU-verband te verwachten en te realiseren? Hoe ziet de Minister dat?

Ons is bekend geworden dat EU-commissaris Jourová pleit voor een terreurdatabank met daarin gegevens van niet-EU-criminelen. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit idee?

In de vuurwapenrichtlijn wordt onder andere voorgesteld om bepaalde semiautomatische wapens te verbieden. Dit heeft effect op sportschieters, verzamelaars en jagers. In hoeverre worden de belangen van deze groepen betrokken bij dit voorstel? Wat is het krachtenveld in Europa? Hoe staan andere landen hierin, met name landen met een sterk ontwikkelde schietsport? Ook is het een zorg of het beoogde doel van de richtlijn wel langs deze weg bereikt kan worden, aangezien terroristen en criminelen hun wapens over het algemeen uit het illegale circuit halen. Treft dit dus wel doel? Is het wel proportioneel? Wat is de opstelling van Nederland? Is Nederland actief of afwachtend, ook gelet op het voorzitterschap? De verzamelaars, de schietsport en de jacht moeten niet zwaar en onnodig gedupeerd worden. Ik verwacht dat de Minister deze partijen nauw betrekt bij de behandeling van dit voorstel. Hoe gaat hij dat doen?

Wij horen graag de laatste stand van zaken over het EOM.

Nu ga ik in op cyber. Wat is de staat van de invoering van de NIB-richtlijn? Het opsporen van cybercriminaliteit loopt namelijk op twee punten vast. Ten eerste is dat de onvindbaarheid van het e-bewijs. Ten tweede is er tegenstrijdige regelgeving die samenwerking tussen private partijen belemmert. Hoe gaat Nederland dit als EU-voorzitter verbeteren?

Dan kom ik op de mededeling over de modernisering van het auteursrecht. Wij vinden dat voorstel in principe positief, maar wij moeten ervoor waken dat het Europese auteursrecht een uitgebreidere invulling krijgt dan nodig. Hoe kunnen wij ervoor waken dat dit te ver gaat?

Wat is het tijdspad voor safe harbour? Hoe denkt de Minister bij het nieuwe voorstel een goed evenwicht te bereiken tussen de positie van bedrijven en het verzorgen van duidelijke kaders voor privacy. Hoe kwetsbaar zijn de kaders wederom voor de rechter? Wij zijn daarop gewezen in een recente hoorzitting hierover.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun vragen. Ik begin met een paar punten over het voorzitterschap zelf. Per 1 januari zijn wij begonnen. De Staatssecretaris en ik zijn vorige week maandag in Brussel geweest en hebben daar het Europees parlement toegesproken. Ook hebben wij vragen van het Europees parlement over ons voorzitterschap beantwoord. Gevraagd werd namelijk wat de prioriteiten zijn van het Nederlandse voorzitterschap. Ik vertrouw erop dat de leden daar afdoende mee bekend zijn, want daarover hebben wij het al veelvuldig met elkaar gehad. De vragen die toen gesteld werden, gingen met name over Polen en wat wij doen aan de rule of law, zoals ook mevrouw Swinkels vroeg. Ook vroeg men naar de stand van zaken van de migratie. Verder stonden de terrorismebestrijding en de uitwisseling van informatie hoog op de agenda van de leden van het Europees parlement.

In de afgelopen weken zijn er al veelvuldig contacten geweest tussen mij als voorzitter van de Raad en de leden van de Commissie over onderwerpen die binnenkort aan de orde zijn of op dit moment actueel zijn. Vervolgens heb ik ook contacten gehad over dezelfde onderwerpen met andere ministers van de Raad om de punten die zij belangrijk vinden al dan niet op de agenda te zetten enzovoorts.

Zoals bekend hebben wij al twee conferenties gehad. Als het goed is, waren de leden voor beide conferenties uitgenodigd. De eerste conferentie ging over mensenhandel. Dat was een succesvolle conferentie waar een door 28 lidstaten gevuld handboek is gemaakt voor de aanpak van mensenhandel en met name ook van arbeidsuitbuiting. Dat is echt een prachtig werk. De leden hebben dat toegestuurd gekregen en het is ook digitaal beschikbaar.

Namens de Staatssecretaris heb ik ook mogen spreken op de tweede conferentie die ging over mensensmokkel. Binnen Europa en binnen het voorzitterschap is daar op dit moment bijzondere aandacht voor. Wij zullen volgende week twee maal 28 ministers ontvangen in Amsterdam in het tijdelijke gebouw dat op het terrein van de Amsterdamse marinekazerne is neergezet. Dat idee en de gastvrijheid worden buitengewoon goed ontvangen. Het gaat zeker helpen dat ook deze delegaties weer met een boot vanaf hun hotels zullen worden opgehaald. Ze rapporteren allemaal dat ze dat onderdeel van het Nederlandse voorzitterschap eigenlijk als een soort schoolreisje ervaren.

Met het oog op de stemmingen probeer ik voor 13.45 uur alle vragen van de leden te beantwoorden. Ik begin met het huwelijksvermogensrecht. De situatie is als volgt. De beide voorstellen over het huwelijksvermogensrecht hebben hoge prioriteit, omdat de Nederlandse regering het heel belangrijk vindt dat het vrije verkeer van personen en goederen ook geldt voor goederen en personen in het kader van een huwelijksvermogensregime, ongeacht welk huwelijk het is, dus of het nu tussen twee mannen, twee vrouwen of welke andere vorm dan ook is. Wat ons betreft moeten die huwelijken in Europa op dezelfde wijze behandeld worden. Het doel was om met de landen die wat traditioneler daarover denken dan Nederland en een reeks andere landen unaniem, zoals voorgeschreven, tot een compromis te komen. Helaas hebben de Polen en Hongaren zich echter te elfder ure uit dat compromis teruggetrokken. Dat heb ik aan de Kamer gemeld. Inmiddels hebben meer dan twaalf landen aan de Europese Commissie gevraagd om over te gaan tot een versterkte samenwerking op dat vlak. Nederland zou graag meedoen aan dat verzoek, want dan doet het ook mee aan het debat daarover. Dat is bekend. De Kamer heeft daar een brief over gekregen. Bij de Commissie ligt nu de vraag op welke basis die versterkte samenwerking gaat plaatsvinden. Is dat op basis van het compromis dat bereikt is en waar dus eigenlijk iedereen het verder mee eens is of vindt de Commissie mogelijkerwijs dat er op een aantal punten verbeteringen mogelijk zijn? Dat zou aan de ene kant misschien heel goed zijn, ook vanuit Nederlands perspectief, maar aan de andere kant zou dat ook kunnen betekenen dat er dan weer nieuwe problemen opkomen. Ik denk zelf dat het niet geheel uitgesloten is dat de Commissie het compromis als uitgangspunt neemt. Dan kunnen wij proberen om dat tijdens ons voorzitterschap snel af te wikkelen. Ik zeg dat nu even weer als Raadsvoorzitter.

In de Europese Commissie heb ik toegezegd dat ik als voorzitter van de Raad bij mijn contacten met de Poolse collega's de zorgen van het Europees parlement zal overbrengen, bijvoorbeeld ten aanzien van de discussie over de rechtsstaat in Polen. Dit zeg ik speciaal tegen mevrouw Swinkels. Mevrouw Swinkels begrijpt natuurlijk ook dat dit voor een groot deel ligt op het terrein van buitenlandse zaken en dat ik dus terughoudend zal zijn. Maar het is duidelijk dat het Europees parlement en ook de Kamer zorgen hebben over dat punt.

Een van de belangrijke onderwerpen is het ECRIS-voorstel (European Criminal Records Information System). Een aantal leden heeft daar vragen over gesteld. De heer Van Wijngaarden noemde dit het terrorismeregister of iets in die geest. Ik heb het opgeschreven, maar kan het nu even niet vinden. In ieder geval is dat voorstel door de Commissie gepubliceerd op 19 januari jongstleden. Als de leden het willen lezen, beveel ik dat van harte aan. De korte inhoud kan men ook vinden. Het voorstel houdt in dat lidstaten elkaar op een efficiënte wijze kunnen bevragen op gegevens betreffende justitiële documenten van mensen die van buiten de Europese Unie komen. De informatie over mensen van de Europese Unie zit al in het stelsel van ECRIS, maar de informatie over mensen van buiten de Europese Unie nog niet. Dat betekent dat alle lidstaten individueel moeten worden bevraagd over iemand die niet uit de EU komt. Bij de JBZ gaan wij spreken over dit voorstel. Frankrijk zal daar een belangrijke, leidende rol in spelen. De Nederlandse regering is positief over die uitbreiding, maar er moet wel gekeken worden naar bepaalde onderdelen, zoals de vraag of vingerafdrukken daar wel of niet in kunnen worden opgenomen. Die discussie zal zeker gevoerd worden en wij zullen de Kamer daar zeker van op de hoogte stellen via de gebruikelijke kanalen.

Mevrouw Swinkels (D66): Ik hoor de Minister zeggen dat de lidstaten informatie kunnen uitwisselen. Gaat de Minister als voorzitter aansturen op verplichte uitwisseling van informatie over terrorisme?

Minister Van der Steur: ECRIS is volgens mij een mogelijkheid. Dat is een databank waarin de gegevens worden opgenomen. Als daar in Europa afspraken over gemaakt worden, moet je daar ook aan voldoen. De vraag of je er ook gebruik van maakt, dus of je die databank bevraagt, ligt natuurlijk bij de individuele lidstaten. De Nederlandse regering is dat uiteraard van plan, want zo'n uitbreiding heeft alleen zin als iedereen daar de informatie voor aanlevert en ook gebruik van maakt.

Mevrouw Swinkels (D66): Ik bedoel het ook in breder verband, namelijk dat de vrijblijvendheid eruit zou moeten. Kan de Minister als voorzitter aandringen op het veel verplichtender maken van de samenwerking in het kader van informatie-uitwisseling over terrorisme?

Minister Van der Steur: Daarvoor zullen wij de voorstellen die gepresenteerd worden, moeten afwachten. Over de inhoud daarvan zal ik de Kamer volgens de gebruikelijke routes informeren zodra dat kan. Het voorstel is nog maar net gepubliceerd. Het gaat erom dat een efficiënte bevraging mogelijk is en dat de informatie beschikbaar komt. De gevoelens van mevrouw Swinkels kan ik mij dus goed voorstellen.

Dan kom ik bij het hoofdstuk over het Europees Openbaar Ministerie. Ik merk van tevoren op, met name voor mevrouw Helder, dat er geen overeenstemming is in Europa over een harmonisatie van het strafprocesrecht. Daar is geen meerderheid voor. Dat geldt overigens ook voor Nederland, ook ten aanzien van het EOM zelf. De lidstaten vinden dat het EOM, als het er al komt, zou moeten functioneren binnen de rechtsstelsels van de individuele landen. Dat is de hele beweging die de laatste jaren gemaakt is. Er wordt steeds minder gekeken naar een centrale organisatie, maar steeds meer naar een gedecentraliseerde uitvoering van de werkzaamheden van het Europees Openbaar Ministerie.

Op dit moment wordt er onder Nederlands voorzitterschap onderhandeld over de artikelen 56 tot en met 61 van het Europees Openbaar Ministerie. Er zijn twee grote issues. Het eerste is de daarmee samenhangende onderhandelingen over de zogenaamde PIF-richtlijnen en over de vraag of btw daar in een of andere vorm al dan niet in moet worden opgenomen. Wij moeten goed analyseren waar, hoe en of dat een rol speelt. Een meerderheid van de lidstaten is inmiddels wel voorstander van enige vorm van opname van btw-fraude in de PIF-richtlijn. Daarnaast wordt op dezelfde basis onderhandeld als altijd, namelijk dat er geen overeenstemming is totdat het totaalpakket voorligt, zodat alle parlementen een uitspraak kunnen doen over het totaalpakket.

Mevrouw Helder (PVV): De Minister gaat in zijn antwoord niet precies in op de vraag die ik had gesteld. Ik snap dat de lidstaten het er niet over eens zijn dat de stelsels van strafprocesrecht van de nationale lidstaten aan elkaar moet worden aangepast. Dat heb ik kunnen lezen, maar in zekere zin gebeurt dat stapsgewijs wel. Er zijn allerlei richtlijnen – ik heb twee voorbeelden genoemd – die geïmplementeerd moeten worden in nationale regelgeving. Dat betekent dat er wel degelijk stapsgewijs nationale strafprocesrechtelijke regels aangepast worden. In dat kader vroeg ik dit.

Minister Van der Steur: Mevrouw Helder heeft in zoverre gelijk dat er wel afspraken worden gemaakt over minimumrechten, maar het is altijd aan de lidstaten zelf om die te implementeren in hun eigen strafprocesrecht. Dat debat wordt dan vervolgens hier gevoerd. Hetzelfde zeg ik ook over de gegevensbescherming. De implementatiewetgeving daarvan komt natuurlijk ook bij de Kamer terecht. Dan kunnen wij een debat voeren over de wijze waarop de gegevensbescherming zou moeten worden vormgegeven, zij het dat er natuurlijk inmiddels afspraken liggen die breed gedeeld worden in Europa.

Het Europees Openbaar Ministerie staat niet op de agenda van de komende JBZ-Raad. Dat zeg ik tegen degenen die daar vragen over gesteld hebben. Op dit moment vinden er nog steeds onderhandelingen plaats. Aan de hand van de resultaten van die onderhandelingen moet er een brede discussie gevoerd worden. Wij zijn als honest broker, als eerlijke makelaar, van plan om ervoor te zorgen dat die onderhandelingen verdergaan. Wij zullen zien waar die uitkomen en daarover rapporteren.

De voorzitter: Vanwege de stemmingen moeten de Kamerleden dit overleg verlaten en schorsen we de vergadering.

De vergadering wordt van 13.42 uur tot 14.14 uur geschorst.

Voorzitter: Helder

De voorzitter: Bij afwezigheid van de voorzitter neem ik het voorzitterschap even waar. De Minister was bezig met de beantwoording van de vragen.

Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik was bezig met het Europees Openbaar Ministerie. Ik had twee opmerkingen daarover. Ten eerste staat dat, zoals gezegd, niet op de agenda van de informele JBZ-Raad van komende week. Daar zal dus niet over gesproken worden. Er vinden op dit moment wel onderhandelingen plaats over de artikelen 56 tot en met 61 en over de kwestie van de btw-fraude en de daarvoor benodigde analyse die op verzoek van het Nederlands voorzitterschap wordt gemaakt. Tegen de heer Van Nispen zeg ik dat de Nederlandse delegatie zwaarwegende punten in de Raad aan de orde zal stellen als het Nederlandse belang daarom vraagt, zoals ik eerder ook al zei.

Ten tweede vindt de evaluatie van de OLAF-verordening inderdaad in 2017 plaats, omdat er eerst duidelijkheid nodig is over de invulling van het Europees Openbaar Ministerie en de relatie tussen het EOM en OLAF. De heer Van Nispen weet dat OLAF de aandacht van de Nederlandse regering heeft.

Voorzitter: Ypma

De heer Van Nispen (SP): Wij hebben een bestaand instrument, een antifraudebureau. Ik zou dan zeggen: zorg eerst dat je dat verbetert en dan kun je het vervolgens nog altijd hebben over het Europees Openbaar Ministerie. Wat de Minister nu zegt, is precies andersom en dat verbaast mij. Hij zegt dat ze het gaan hebben over het Europees Openbaar Ministerie, dat wij nog moeten oprichten – hetgeen wij trouwens niet willen – en dat ze vervolgens bekijken hoe OLAF daarop kan aansluiten. Ik vind dat verkeerd om. Kun je dat niet beter omdraaien?

Minister Van der Steur: Dat punt heeft de Tweede Kamer ook gemaakt inzake het oorspronkelijke position paper van de rapporteur van het Europees Openbaar Ministerie. Dat punt heeft het kabinet, zoals toegezegd, meegenomen in de discussie. Dat heeft wel ertoe geleid dat de lidstaten in overgrote meerderheid vinden dat het Europees Openbaar Ministerie ook moet worden behandeld. Tegelijkertijd zijn er meerdere lidstaten die altijd vragen om zorgvuldig te blijven kijken naar de positie van OLAF. Die twee elementen hebben dus onze aandacht. Er is wel een groot enthousiasme binnen de Raad voor de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie – dat weet de heer Van Nispen – maar de onderhandelingen daarover lopen dus nog.

De heer Van Nispen (SP): In het kader van het voorzitterschap zei de Minister dat als het Nederlandse belang erom vraagt, het kabinet ervoor zou zorgen dat dat belang naar voren wordt gebracht. De vraag die de heer Recourt in dat verband terecht aan mij stelde, stel ik nu aan de Minister. Hoe zal dat dan gaan gebeuren? Is Nederland dan een kritische voorzitter of gaat daar een Staatssecretaris zitten?

Minister Van der Steur: Dat is een beetje een als-dandiscussie. Dit overleg ziet op de JBZ-Raad van komende week en daar staat het niet op de agenda. Ik stel dus voor dat we die brug overgaan zodra we weten wat de issues zijn. Daar informeren wij de Kamer op voorhand over. Vervolgens kunnen we het er hier over hebben.

Ik ga door met de vraag van de heer Van Nispen over het Europees arrestatiebevel. Ik heb de Kamer daarover een brief toegezegd. Wel hebben we voorrang moeten geven aan de voorbereiding van het voorzitterschap. Daarnaast is het een vraag met een zekere mate van horizontale strekking, zodat ook interdepartementaal advies wordt ingewonnen. Die brief komt er, maar in het licht van het voorzitterschap ga ik daar, met het welnemen van de heer Van Nispen, geen concrete datum aan verbinden, omdat hij zich kan voorstellen dat er op dit moment met alle macht wordt gewerkt aan het Europees voorzitterschap. Maar de brief komt er en we zullen de Kamer daarover informeren.

Dan de vuurwapenrichtlijn. Vuurwapens hebben de bijzondere aandacht van Europa en de Raad, maar ook van de Nederlandse regering. Bij de recente aanslagen zijn er vuurwapens gebruikt die deels via het legale traject zijn betrokken. Het betreft bijvoorbeeld vuurwapens die gedeactiveerd waren in lidstaten van de Europese Unie en vervolgens relatief eenvoudig weer werkend gekregen waren. Europa heeft heel goede stappen gezet met de nieuwe afspraken over de deactivering van vuurwapens. De volgende stap is een herijking van de bestaande vuurwapenrichtlijn en een daaraan gekoppeld actieplan. Een aantal leden heeft daarover vragen gesteld. Die richtlijn over de vuurwapens is op dit moment in onderhandeling.

Mevrouw Helder vroeg specifiek of er een nieuw informatie-uitwisselingssysteem komt. Op zich zou dat van groot belang kunnen zijn. De bedoeling van een aantal eerdere afspraken in Europa is dat elk vuurwapen dat gemaakt wordt, een eigen uniek nummer heeft, en dat de traceerbaarheid van vuurwapens daarmee enorm toeneemt. Zo'n systeem is er op dit moment nog niet; in de onderhandelingen is dat specifieke punt nog niet aan de orde geweest. Als het er eenmaal is, zal het op zijn merites worden beoordeeld. Uiteraard zal het Nederlands voorzitterschap enige distantie houden, maar door de lidstaten wordt het dossier vuurwapens zeer kritisch gevolgd. Om alle redenen die je kunt bedenken, is dat een heel actueel onderwerp.

Mevrouw Helder heeft ook gevraagd of het verstandig is om gedeactiveerde vuurwapens tot de vernietiging te blijven volgen. In het BNC-fiche geeft de Nederlandse regering aan dat er goed naar dit punt moet worden gekeken, ook met het oog op de administratieve lasten. Meerdere lidstaten hebben dat punt al gemaakt. In de onderhandelingen is het nog niet aan de orde geweest, maar we zullen zeker goed bekijken of het wenselijk en nuttig is om dat te doen.

De heer Van Wijngaarden heeft gevraagd hoe Nederland het voorstel beoordeelt. Daarvoor verwijs ik ook naar het BNC-fiche. Door de Nederlandse regering wordt het voorstel overwegend positief beoordeeld, maar er zal wel heel zorgvuldig naar de administratieve lasten, de financiële gevolgen en de handhaafbaarheid moeten worden gekeken. Wat dat laatste betreft: de politie zal die nieuwe regels immers moeten kunnen handhaven. Een dergelijke vuurwapenrichtlijn heeft natuurlijk alleen zin als ook de handhaving eenvoudiger wordt dan ze nu al is.

Terecht vraagt de heer Van Wijngaarden aandacht voor sportschutters, jagers en wapenverzamelaars. In het BNC-fiche worden daar de musea aan toegevoegd. Door meerdere landen wordt er heel actief op ingezet. Dat gebeurt overigens ook op terreinen waarvan andere landen misschien weer vinden dat er wel actie op moet worden ondernomen, bijvoorbeeld ten aanzien van semiautomatische wapens. In sommige landen zijn semiautomatische wapens voor de jacht toegestaan en in andere landen, waaronder Nederland, niet. Ook op dat terrein lopen de belangen tussen lidstaten dus sterk uiteen. Nederland zal er, met in het achterhoofd het BNC-fiche, ook als voorzitter voor zorgen dat die discussie in goede banen wordt geleid.

Dan kom ik bij het onderwerp terrorisme. De heren Van Nispen en Recourt hebben gevraagd naar de informatie-uitwisseling. Het is goed dat we dat punt meteen aan het begin van ons voorzitterschap weer indringend op de agenda hebben gezet. De informatie-uitwisseling tussen de lidstaten, tussen de diensten van de lidstaten en tussen de diverse opsporingsinstanties is essentieel voor een effectieve aanpak van terrorisme, van mensen die uitreizen, van terugkeerders, van mensen die zich op de een of andere manier bezighouden met terroristische activiteiten. Wij kiezen ervoor om op twee sporen actief te zijn. Allereerst gaat het om het versterken van de huidige praktijk. We beschikken al over heel veel informatiemogelijkheden en instrumenten. Ook hebben we al heel veel processen afgesproken, maar die moeten allemaal worden uitgevoerd. Daarnaast willen we de concrete afspraken identificeren en obstakels wegnemen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het SIS (Schengen Informatie Systeem), en ook is er verbetering mogelijk in de samenwerking met Europol, Interpol en de opsporingsdiensten van de lidstaten.

De methodologie van informatie-uitwisseling moet beter aansluiten op de praktijk, en er kunnen nieuwe, moderne mogelijkheden voor uitwisseling worden verkend. Voor de Nederlandse regering is het van belang dat de balans wordt bewaakt tussen enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van onze inwoners en anderzijds de mogelijkheid tot effectieve opsporing en vervolging van terroristen. Daarover gaan we uitgebreid het debat aan. We zullen ongetwijfeld tot concretere afspraken proberen te komen, die we dan weer kunnen bestendigen in een formele JBZ-Raad in de komende maanden.

Het Nederlands voorzitterschap zet in op drie C's: collect, check en connect. «Collect» betreft het verbeteren van de kwaliteit en kwantiteit van de informatie over terroristen, zowel nationaal als door Europol en Interpol. «Check» betreft het verbeteren van het gebruik van bestaande detectiesystemen en de relevante databases zoals het Schengen Informatie Systeem. «Connect» betreft het veel beter verbinden van de puzzelstukjes die er op dit moment al liggen maar die vaak nog verspreid zijn. Dan kan het voorkomen dat, zoals de heer Van Nispen al zei, mensen wel bekend zijn maar dat de informatie niet op de goede manier wordt gekoppeld. Het verbinden van informatie kan tegenwoordig natuurlijk veel sneller. Het is zonder twijfel iets van langere adem, maar we zullen druk op de lidstaten blijven leggen om die optimalisering ook door te voeren. Overigens gaat het de goede kant op. Voor de aanslagen in Parijs was maar de helft van de lidstaten aangesloten op het contraterrorismeprogramma van Europol, en nu leveren al 23 lidstaten informatie aan; met de overige 5 lidstaten zijn we nog in gesprek.

De heer Van Wijngaarden vroeg of het een idee is om op dit punt versterkt samen te werken. Het antwoord op die vraag is: nee. De vraag is niet of men wil; het moet gewoon gebeuren. We hebben niks aan een versterkte samenwerking op dit punt. We moeten er echt voor zorgen dat iedereen gewoon vanuit eigen belang meedoet aan het uitwisselen van informatie.

De heer Van Nispen vroeg nog of er technische assistentie mogelijk is voor lidstaten die achterblijven. Lidstaten moeten voorzien in koppelvlakken tussen hun nationale systemen en de systemen van Europol en Interpol. Dat kan natuurlijk een uitdaging zijn. De Europese Commissie heeft de taak op zich genomen om te bekijken of ze steun kan verlenen, bijvoorbeeld door middel van expertise of financiering. Uiteraard hebben de lidstaten hier echter een eigen verantwoordelijkheid in. Nederland is altijd bereid om bilateraal expertise en technische steun te verlenen aan lidstaten die hierom vragen. Ook spreken we met diverse lidstaten over verbetering van de methodologie voor informatie-uitwisseling en kijken we naar bestaande oplossingen in andere domeinen. De Financial Intelligence Units bijvoorbeeld hebben heel veel ervaring en kennis. Zo ondersteunt ook Nederland de andere lidstaten met kennis en ervaring.

De heer Van Wijngaarden vroeg nog of er ook informatie wordt uitgewisseld voor inlichtingendiensten over strafzaken. Ik denk dat ik die vraag niet helemaal goed heb opgeschreven.

De heer Van Wijngaarden (VVD): In een artikel van de NRC gaf een rechter aan behoefte te hebben aan de Franse aanpak bij het laten meewegen van door de AIVD verkregen informatie in het strafproces. Wat vindt de Minister daarvan?

Minister Van der Steur: Nu begrijp ik het. In Nederland geldt het volgende. De bevindingen van de AIVD worden via een ambtsbericht overgedragen aan het Openbaar Ministerie. Op die manier wordt de informatie kenbaar gemaakt aan het OM. Het uitgangspunt voor strafzaken is dat zo veel mogelijk informatie al op die manier wordt overgedragen. Echter, vanwege de strikte scheiding in bevoegdheden en het juridische kader kan de informatie niet altijd worden overgedragen. Deze afweging vindt per zaak plaats. Rechters zijn er in het verleden heel kritisch op geweest, omdat de oorsprong van informatie die door inlichtingendiensten wordt verkregen niet altijd inzichtelijk kan worden gemaakt. Dat is een kwetsbare factor voor het strafproces, maar het systeem dat die informatie beschikbaar komt hebben we in Nederland ook.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Ik begrijp al die rechtsstatelijke punten heel goed, maar er is natuurlijk wel iets aan de hand. In hoeverre wordt er ook in Europees verband gekeken naar die Franse aanpak, om na te gaan welke stappen al dan niet slim zijn om nog te zetten?

Minister Van der Steur: Dat botst met het punt van de soevereiniteit. Ieder land vindt dat het zijn eigen afwegingen moet kunnen maken ten aanzien van de inrichting van zijn eigen strafproces. Elk land heeft systemen om ervoor te zorgen dat informatie vanuit de veiligheidsdienst op de een of andere manier kan worden opgebracht in een eventueel strafproces. Ten aanzien van de vereisten die we met elkaar aan het strafproces stellen, is dat wel een ingewikkeld iets. Ik denk dat wij in Nederland een heel goede oplossing hebben gevonden. Voor zover ik weet staat dit aspect op dit moment in Europa niet op de agenda, maar ik ben best bereid om dat onderwerp in de bilaterale gesprekken met collega's aan te kaarten om te bezien of dat probleem zich bij hen voordoet. In Nederland hebben we dat probleem in ieder geval niet.

Mevrouw Helder vroeg naar de lokale aanpak. Wij hebben voor de lokale aanpak gekozen omdat wij denken dat Nederland op dat punt samen met een of twee andere lidstaten een voorsprong op andere landen heeft. In dat kader zal een Nederlandse burgemeester, Van Aartsen van Den Haag, tijdens de JBZ-Raad de ministers op basis van zijn ervaringen vertellen hoe de lokale aanpak in zijn stad is vormgegeven. Ik heb bilaterale afspraken gemaakt met Duitsland en België over het delen van informatie over de lokale aanpak, omdat deze landen daarin geïnteresseerd waren. Nederland is ervan overtuigd dat de lokale autoriteiten de eerste verdedigingslinie tegen radicalisering zijn.

De voorzitter: Dat was geen vraag van mevrouw Helder, maar toch fijn dat u het hier vertelt.

Minister Van der Steur: Ik had zelf opgeschreven dat die vraag van mevrouw Helder was; ik vond het een briljante vraag.

We zullen op twee manieren heel bijzondere aandacht besteden aan terrorisme. Afgelopen najaar is het centre of excellence van start gegaan. Dat zal tijdens deze JBZ-Raad gelanceerd worden. Ook het Counter Terrorism Centre van Europol zal tijdens deze JBZ-Raad officieel worden gelanceerd.

Er is er gevraagd hoe wij de richtlijn terrorismebestrijding oppakken. Het voorstel wordt in de Raadswerkgroep DROIPEN, die zich bezighoudt met materieel strafrecht, behandeld. Gezien de urgentie van het onderwerp streeft het voorzitterschap naar een general approach op de kortst mogelijke termijn, bij voorkeur al in de JBZ-Raad van maart. Daarover is nog geen informatie beschikbaar. Er zit veel druk op, dus ik zal de Kamer zo snel mogelijk voorafgaand aan de agendering van de JBZ-Raad informeren over de stand van zaken. Ons streven ten aanzien van de richtlijn terrorismebestrijding is echter om zo snel mogelijk een general approach te bereiken, want dit moet niet op de plank blijven liggen.

De heer Recourt vroeg in dat kader naar de verschillen tussen de voorgestelde Europese strafbaarstellingen en de bestaande Nederlandse strafbaarstellingen. Vanuit EU-perspectief worden er nieuwe strafbaarstellingen voorgesteld, onder andere het reizen naar een ander land voor het plegen van terroristische misdrijven, het zich laten trainen voor terrorisme en het financieren van terrorisme. Die komen deels voort uit het op 22 oktober 2015 tot stand gekomen aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme. De strafbaarstelling van terrorismefinanciering is gebaseerd op de aanbeveling van de Financial Action Task Force. Het gaat zonder uitzondering om bepalingen die gedragingen strafbaar willen stellen die naar Nederlands recht al strafbaar zijn. Voor Nederland zal de richtlijn op het punt van de implementatie geen nieuwe strafrechtelijke artikelen toevoegen, zo is de verwachting.

De heer Van Wijngaarden vroeg naar het creëren van rechtsmacht over een misdrijf dat buiten Nederland door een niet-Nederlander wordt gepleegd. We kennen dat natuurlijk al op grond van de Wet internationale misdrijven. Het voorstel voor artikel 21, lid 1, onderdeel d van de richtlijn moet worden gezien als een vorm voor het vestigen van universele rechtsmacht. In de Nederlandse strafbaarstelling is bijvoorbeeld niet voorzien in het strafbaar stellen van het geven van trainingen in het buitenland door een persoon die niet de Nederlandse nationaliteit heeft of geen Nederlandse ingezetene is. Dit, terwijl er wel al veel langer een universele rechtsmacht is voor terroristische misdrijven. Dat betekent dus dat wij ons Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht moeten aanpassen als de richtlijn zou worden aangenomen. Daar heb ik op zichzelf geen bezwaar tegen. Ik vind namelijk dat Nederland alles moet kunnen doen wat nodig is om elke vorm van terrorisme, voorbereidingshandelingen, trainingen of wat dan ook, in Nederland te kunnen vervolgen.

Ik heb al een en ander gezegd over de PNR-richtlijn. Daarover is overeenstemming bereikt. Er wordt op dit moment een compromistekst gereedgemaakt voor de stemming in de plenaire bijeenkomst van het Europees parlement. Dat is de laatste stap in het proces die snel zal plaatsvinden maar nog niet gepland is. Na deze stap zal Nederland als voorzitter de richtlijn formeel afronden door middel van de publicatie ervan. De lidstaten hebben hierna twee jaar de tijd om de richtlijn nationaal te implementeren. Ik verwacht overigens dat daar nog discussie over zal komen, omdat veel lidstaten graag willen dat het sneller gebeurt. Zoals gebruikelijk zal de Kamer over de vervolgstappen nader worden geïnformeerd.

Mevrouw Helder vroeg naar de toezichthouders bij PNR. In Nederland zal alleen de Autoriteit Persoonsgegevens betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn; wat ons betreft zal dat de enige autoriteit zijn. Elk land heeft natuurlijk zijn eigen toezichthouder en het is de bedoeling, zoals in de richtlijn en de verordening over gegevensbescherming is opgenomen, dat die toezichthouders met elkaar overleg voeren in wat vroeger het artikel 29-overleg heette en thans het artikel 17-overleg gaat heten, dat tot voor kort werd voorgezeten door de Nederlandse voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens (CBP), thans de Autoriteit Persoonsgegevens, de heer Kohnstamm.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Ik heb een vraag over de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij maakt zelf een punt van haar capaciteit. Tijdens de procedurevergadering hebben we om een reactie daarop gevraagd. Hoe verhoudt die nieuwe taak voor de Autoriteit Persoonsgegevens, namelijk het toezicht houden op het juiste gebruik van PNR, zich tot eventuele capaciteitsbehoeften? Die nieuwe taak moet zich nog gaan materialiseren, maar die komt er wel bij.

Minister Van der Steur: Ik merk op dat dit niet op de agenda van de JBZ-Raad staat.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Kunt u daar even tussendoor iets over zeggen?

Minister Van der Steur: Mijn antwoord op die vraag is hetzelfde als het antwoord op de vraag naar de nieuwe boetebevoegdheid. Met de Autoriteit Persoonsgegevens is afgesproken dat wijzigingen in de behoeftes en de benodigde capaciteit gemonitord worden. Recentelijk heeft de voorzitter van de AP bij de lancering van het nieuwe logo ten aanzien van de meldplicht vastgesteld dat de AP minder meldingen krijgt dan zij had verwacht en zij, als dat zo blijft, het dus met dezelfde capaciteit zou kunnen afdoen. Er zitten dus heel wat mitsen en maren aan. Laten we overigens vooropstellen dat PNR er nog niet is en ook nog niet geïmplementeerd is. De implementatie van de PNR-richtlijn speelt mogelijkerwijs pas over twee jaar, hoewel Nederland al veel eerder aan de slag kan met zijn eigen stelsel.

De heer Van Nispen heeft gevraagd of er bij de evaluatie van de PNR-richtlijn ook bekeken wordt of zij breder wordt gebruikt dan bedoeld. Uiteraard. De voorziene evaluatie ziet op de werking van het gebruik van het instrument en ook op het mogelijk oneigenlijk gebruik daarvan. Daar zal ik scherp op toezien. In Nederland hebben we daar ons eigen stelsel voor. Daarin leggen we rechtstreeks verantwoording af aan het parlement.

De heer Van Nispen vroeg nog naar de risico's en lessen van de richtlijn over telecommunicatie en verkeersgegevens. Hij doelt daarbij met name op de uitspraak van het Europese Hof. Al die lessen zijn natuurlijk meegenomen. Er zijn maximale waarborgen voorzien om de bescherming van persoonsgegevens zo groot mogelijk te maken. Ik zie dat met vertrouwen tegemoet, maar de heer Van Nispen heeft gelijk dat het niemand in de weg staat om langs juridische weg te proberen onwelgevallige elementen uit de nieuwe richtlijn en de implementatiewetgeving te verwijderen.

Mevrouw Helder vroeg naar de richtlijn dataprotectie. Wat als het niet lukt om de gegevensverwerking door de politie onder die richtlijn te brengen? Nederland zal zorgvuldig bekijken of de gegevensverwerking voor de uitvoering van de politietaak volledig onder de richtlijn kan worden gebracht. Veel lidstaten hebben echter niet één politietaak zoals Nederland; in veel landen is de politietaak versplinterd en verspreid. Om die reden wordt er anders over die Nederlandse wens gedacht. Mocht het niet lukken, dan zullen we bij de implementatie nader moeten bekijken wat dat voor Nederland betekent.

Dan cybercrime. De heer Van Wijngaarden vroeg of er tussen de regering en de private partijen contact is over de rechtshandhaving. Het goede nieuws is dat de private computer- en internetpartijen, waaronder Google en Microsoft, op allerlei terreinen zeer betrokken zijn bij onderwerpen die te maken hebben met rechtshandhaving, hetzij bij de bestrijding van terrorisme, hetzij het bij de bestrijding van kinderporno, hetzij bij andere misdaden over, via en langs het internet. Die partijen hebben die infrastructuur grotendeels ook zelf in eigendom. Zij hebben heel veel data en computergegevens onder zich, ook alle gegevens die nodig zijn voor justitieel onderzoek. Deze bedrijven zijn zonder meer bereid een deel van die gegevens met politie en justitie te delen. Het kan echter zijn dat zij door gegevens te verstrekken recht doen aan een wet in Nederland maar een wet in een ander land overtreden. Daar willen wij als EU-voorzitter zeker ook over praten. Het is van belang dat de lidstaten gezamenlijk optrekken bij het stellen van vragen aan bijvoorbeeld Google. Een van de discussies tussen lidstaten onderling betreft het op dezelfde manier maken van afspraken met deze bedrijven, zodat we een level playing field creëren ten aanzien van de bevragingen en het verstrekken van gegevens.

De heer Recourt vroeg of we een stap voorwaarts kunnen zetten met derde landen op het gebied van cybercrime. Een belangrijke vraag is hoe we in Europa omgaan met de rechtsmacht om computergegevens te achterhalen en elektronisch bewijs te vergaren. Dat is natuurlijk een enorme uitdaging. Het gaat echt om de jurisdictievraag hoe je ervoor zorgt dat je voldoende gegevens kunt krijgen om een strafbaar feit te vervolgen en op te sporen, terwijl de server in een land buiten de EU staat of de gebruiker in een niet-EU-land woont, maar het slachtoffer wel in de EU woont. Deze vragen willen wij tijdens de JBZ-Raad aan de orde stellen, met name ook omdat dat schuurt met de soevereiniteit van de individuele lidstaten. De gedachte is dat we daarover binnen de 28 lidstaten tot één conclusie komen. Ik ben heel benieuwd hoe dat gaat aflopen; ik zal de Kamer daarover informeren. Lukt dat, en, zo ja, hoe gaan we derde landen daar vervolgens bij betrekken? Er bestaan natuurlijk al cybercrimeverdragen met derde landen, maar tot op heden is er in Europa nog geen eensgezindheid op dit punt. We gaan proberen om die te bereiken.

De heer Van Wijngaarden heeft een vraag gesteld over de zogenaamde NIB-richtlijn (netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn). Op 7 december 2015 is er in een triloog een politiek akkoord bereikt over de richtlijn. Vervolgens wordt er in technische meetings verder gewerkt aan de uitwerking van de details. De lidstaten hebben na het verschijnen van de definitieve tekst 21 maanden de tijd voor omzetting en implementatie van de richtlijn. Vervolgens hebben zij nog zes maanden voor het identificeren van partijen waarop de richtlijn van toepassing is. Nederland heeft overigens veel maatregelen al in werking gesteld, zoals het NCSC (Nationaal Cyber Security Centrum) en de Wet meldplicht.

Dan kom ik bij de Europese forensische ruimte. Dit punt hebben we op de agenda van deze JBZ-Raad gezet omdat er steeds meer behoefte is aan het uitwisselen van forensisch bewijs tussen de lidstaten voor het succesvol vervolgen van criminele activiteiten. Niet in alle gevallen wordt het forensische bewijs geaccepteerd dat uit een andere lidstaat komt, omdat de kwaliteit van het forensisch bewijs niet overal gelijk is. Ik probeer draagvlak te creëren voor het verhogen van die kwaliteit. Het is zeker niet de bedoeling dat de standaard in Nederland omlaaggaat. Er is in feite één wetenschappelijke standaard, maar niet alle instituten zijn geaccrediteerd en gecertificeerd. Wij hebben er last van dat forensisch bewijs uit andere lidstaten soms niet op hetzelfde niveau tot stand is gekomen of dat onduidelijk is hoe het tot stand is gekomen. Die onduidelijkheid werkt niet, omdat het bewijs dan niet onomstotelijk vaststaat. De bedoeling is dus dat wij, zoals de heer Van Nispen suggereerde, minimumkwaliteitsnormen gaan afspreken en daarmee een virtuele Europese forensische ruimte creëren. Hoever we daarin komen, weet ik niet, maar we gaan ons daar wel voor inzetten.

De heer Van Wijngaarden vroeg aandacht voor de Mededeling modernisering auteursrecht. De Nederlandse regering staat positief tegenover die mededeling, maar alleen voor zover het bijdraagt aan de interne markt. De heer Van Wijngaarden vroeg hoe wij ervoor kunnen waken dat het Europese auteursrecht een uitgebreidere invulling krijgt dan wij nodig achten. Het spreekt voor zich dat het auteursrecht moet kunnen inspelen op technologische ontwikkelingen, die zich echter niet houden aan de landsgrenzen. Dat is heel vervelend, maar dat is wel hoe het gaat. Daarom ben ik net als de heer Van Wijngaarden voorstander van modernisering van het auteursrecht, zodat hiermee rekening wordt gehouden. Ieder voorstel moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. Onderdeel van die beoordeling is uiteraard een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets. De Kamer zal via een BNC-fiche geïnformeerd worden over de nieuwe voorstellen, inclusief ons oordeel over beide toetsingen.

Tot slot dank ik mevrouw Swinkels voor haar ondersteuning van de PNR-gedachte. Zij zei namelijk dat het niet zo kan zijn dat terroristen zich ongemerkt binnen onze grenzen bewegen. Dat is een van de belangrijke uitgangspunten van het PNR-voorstel.

Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn beantwoording. Als ik vragen vergeten ben te beantwoorden, dan hoor ik het graag.

De voorzitter: We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Spreektijd is maximaal twee minuten en er is gelegenheid om één interruptie te plegen.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Mijn vraag over encryptie is onbeantwoord gebleven, maar ik kan mij voorstellen dat die informatie er gewoon niet is. Uit de brief van de Minister en een beetje uit het kabinetsstandpunt blijkt dat er overleg zou moeten plaatsvinden tussen ICT-dienstverleners, de private partijen dus, en de opsporingsdiensten over encryptie. Is dat overleg gepland en kan de Kamer regelmatig op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken? Die vraag hoeft niet per se vandaag beantwoord te worden; dat kan ook later per brief.

De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ik vind het heel goed dat de Minister de Europese forensische ruimte op de agenda heeft geplaatst. Ook ben ik blij met wat hij daarover heeft gezegd. Als ik het goed begrijp, gaat het nooit ten koste van de Nederlandse kwaliteitsstandaarden of de door Nederland ontwikkelde praktijken, en is het alleen bedoeld om andere lidstaten het beter te laten doen. Die gedachte steun ik.

Ik vind dat de Minister ook goede dingen heeft gezegd over terrorismebestrijding. Niet dat de Minister daar wat aan kan doen, maar we horen al heel lang vanuit de Europese Unie en de lidstaten dat er beter moet worden samengewerkt. Ik vind dat het daar nu echt tijd voor is, en ik hoop dan ook dat de Minister het in het komende halfjaar voor elkaar krijgt dat die samenwerking echt verbetert. Ik ga ervan uit dat de Minister daar alles aan gaat doen.

Uit het feit dat de brief over het Europese arrestatiebevel er nog niet is, vloeit volgens mij voort dat er ook niet gewerkt kan worden aan een wetsvoorstel op dat punt. Graag krijg ik dat nog van de Minister bevestigd.

Vol enthousiasme zal ik bekijken waar de Minister mee komt als het Europees Openbaar Ministerie de volgende keer wel op de agenda staat, en hoe kritisch hij kan, wil en durft op te komen voor de Nederlandse belangen in zijn hoedanigheid als voorzitter.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Overall concluderen wij dat de ambitie van dit kabinet als voorzitter van de EU goed is en dat de goede zaken worden aangekaart.

Ik heb nog een paar detailpuntjes. Wederom mijn complimenten voor het feit dat de lokale aanpak van de terrorismebestrijding benadrukt wordt en onder de aandacht van de Europese collega's wordt gebracht. Ik mag alleen hopen dat het onderwerp salafisme niet ter sprake komt, omdat de Kamer daar anders over denkt dan de burgemeester die is uitgenodigd om daarover te spreken.

Verder is het goed om te bekijken hoe in Europees verband kan worden opgetrokken ter bestrijding van het wereldwijde probleem dat er rechtsmacht ontbreekt ten aanzien van cybercrime. Daar past natuurlijk ook wel een kleine kanttekening bij, want dit komt in deze Kamer nog uitgebreid aan de orde. Ik weet nog niet precies hoe de uitkomst zal zijn met betrekking tot de hackbevoegdheid die het kabinet in Nederland voornemens is in te voeren.

Mevrouw Swinkels (D66): Voorzitter. Ik heb nog een heel korte vraag over de verordening en de richtlijn over privacy. Die bieden ruime mogelijkheden om verzamelde informatie voor andere doelen te gebruiken. Dat stemt D66 toch wel zorgelijk. Is het geen idee om de Autoriteit Persoonsgegevens daarover om advies te vragen?

De heer Van Wijngaarden (VVD): Voorzitter. Misschien heb ik het gemist, maar ik heb geen antwoord gehoord op de vraag over safe harbour. Wij maken ons daar echt zorgen over. Multinationals huren een chic advocatenkantoor in en maken afspraken met de VS, maar juist kleinere en middelgrote bedrijven in Nederland lopen economische kansen mis. Mkb-bedrijven die zaken willen doen met de VS verkeren nu in een juridisch vacuüm, omdat een normatief kader ontbreekt. Ieder bedrijf moet dus maar voor zich afspraken maken. Wat is de inzet om te komen tot een vervolg op dat hele juridische kader dat is vernietigd door de rechter? Specifiek geënt op de Nederlandse situatie heb ik nog de vraag of er gewerkt wordt aan een plan B. Ik begrijp dat ook dit punt buiten dit AO over de JBZ-Raad valt.

Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik zeg mevrouw Helder graag toe dat ik haar vraag over encryptie schriftelijk zal beantwoorden, in reactie op de brief van 4 januari en de toezeggingen daarin. Ik dank haar voor haar steun voor de overige punten.

Ook dank ik de heer Van Nispen voor het op de agenda zetten van de Europese forensische ruimte. Dat was een van de dingen die ik zelf ook graag wilde bespreken in Europa, omdat mij vanuit verschillende hoeken werd gemeld dat we daar heel lang geleden afspraken over hebben gemaakt en dat het eigenlijk niet goed is geïmplementeerd. Als we ons gewoon aan de afspraken houden die we al gemaakt hebben, kunnen we al heel veel stappen vooruit zetten. Het uitgangspunt van het Nederlands voorzitterschap is dat we vooral goed bekijken of de afspraken die we al hebben gemaakt, ook goed worden uitgevoerd. Dat geldt ook ten aanzien van de uitwisseling van gegevens. Ik ben het met de heer Van Nispen eens dat er absoluut verbetering en vooruitgang in zit. Het aantal landen dat is aangesloten bij het centrum van Europol, is enorm gestegen, maar het kan nog steeds beter.

Er komt geen wetsvoorstel over het Europees arrestatiebevel voordat de Kamer een brief heeft gekregen. Ik zie uit naar de discussie onder anderen met de heer Van Nispen over het Europees Openbaar Ministerie.

Ik dank de heer Recourt voor het onderschrijven van onze ambities. Het is natuurlijk best lastig, want we wilden een hele reeks punten, zoals mensenhandel, cybercrime, cybersecurity, Europese forensische ruimte en vuurwapens, op de agenda hebben. Tegelijk is de druk van de twee grote onderwerpen terrorisme en migratie momenteel zo groot dat het risico bestaat dat die andere punten een beetje uit de aandacht verdwijnen. Toch was bijvoorbeeld de conferentie over mensenhandel eerder deze week een heel groot succes. 200 deskundigen uit heel Europa waren samen tot een gedragen en heel praktische en toepasbare manual gekomen. Dat is een fantastisch resultaat voor ons voorzitterschap. Met de conclusies van die bijeenkomst kunnen we verder in toekomstige JBZ-Raden.

Ik neem nota van de opmerking van de heer Recourt over de hackbevoegdheid. Ik zie uit naar de discussie die we daarover nog gaan voeren.

Mevrouw Swinkels vroeg of er nog aan anderen advies moet worden gevraagd in verband met de persoonsgegevensverwerking in de richtlijn over gegevensbescherming. Het antwoord op die vraag is: nee, de regeling in de verordening is dezelfde als in de huidige Wet bescherming persoonsgegevens. Daarover hoeft dus geen nader advies meer te worden gevraagd. Overigens is het evident dat de Autoriteit Persoonsgegevens actief betrokken is geweest bij het hele proces rond de beide voorstellen.

De heer Van Wijngaarden vroeg terecht naar de safe harbour-problematiek. De Nederlandse regering deelt zijn zorgen; dat geldt niet alleen voor mij, maar met name ook voor de Minister van Economische Zaken. Het ontbreken van de safe harbour-afspraken kan met name aan het Nederlandse bedrijfsleven heel veel schade berokkenen. Het maakt het leven voor een aantal bedrijven ook heel ingewikkeld. Bedrijven die een vestiging in zowel Nederland als Amerika hebben, kunnen opeens een probleem met hun salaris- of personeelsadministratie hebben, omdat deze niet meer op twee plekken tegelijk bewaard kan worden. De Raad is daarover bezorgd en heeft er al meermalen bij de Europese Commissie op aangedrongen om zo snel mogelijk tot een nieuw akkoord te komen. Daar wordt op dit moment in Davos over onderhandeld. Ik begrijp heel goed dat je iedereen, de Raad, het voorzitterschap en de Commissie, de tijd en de ruimte moet gunnen om zijn taak uit te voeren; de Raad steunt de Commissie ook inhoudelijk in haar streven om een goed en evenwichtig akkoord uit te onderhandelen. Dat akkoord moet ook goed in evenwicht zijn om de simpele reden dat we anders het risico lopen dat het geen standhoudt. De meeste lidstaten in de Raad denken daar net zo over. Het zou heel goed zijn als die onderhandelingen op 31 januari 2016 afgerond zouden zijn, maar het is de vraag of dat gaat lukken. Op zichzelf echter betekent het verlopen van die termijn niet dat er niet kan worden dooronderhandeld, maar dan rijst wel de vraag wat de toezichthouders in de individuele lidstaten zullen doen als die termijn is verstreken. Ik denk dat zij dat zullen laten afhangen van de status van de onderhandelingen. Het kan zijn dat zij besluiten om te gaan handhaven. Dat hoeft niet altijd ongunstig te zijn voor bedrijven, want zelfs als het aanleiding zou kunnen geven tot rechterlijke tussenkomst, biedt het misschien ook uitzicht op rechtszekerheid. Het risico blijft echter bestaan dat een nieuw safe harbour-akkoord opnieuw zal worden onderworpen aan de rechterlijke toets, met alle risico's van dien. Het is daarom dat de Commissie veel investeert in de kwaliteit van het akkoord dat men wil bereiken. Zodra er nieuws is, zullen wij de Kamer daarover uiteraard informeren. Het heeft zowel de aandacht van de Nederlandse regering als van de Raad en de Commissie.

Ik heb de leden van de Kamer uitgenodigd voor de conferenties, waarvan er inmiddels twee over mensenhandel en -smokkel hebben plaatsgevonden. Er komen er nog veel meer. Ik beveel de leden van harte aan om van die gelegenheid gebruik te maken, met name omdat ik aan de aanwezige deskundigen merk dat zij het heel leuk zouden vinden om met Nederlandse parlementariërs en marge van zo'n bijeenkomst van gedachten te kunnen wisselen over het onderwerp. Ik heb deze bijeenkomsten als bijzonder sprankelend ervaren. Het zou heel mooi zijn als de leden, ondanks hun drukke agenda's, de gelegenheid zouden vinden om daar een of meerdere keren gebruik van te maken.

De voorzitter: Ik dank de Minister hartelijk. Hij heeft twee toezeggingen gedaan. Hij zegt toe, de Kamer zo spoedig mogelijk, in de aanloop naar de formele JBZ-Raad in maart, te informeren over de voortgang in de onderhandelingen over de richtlijn terrorismebestrijding. Ook heeft hij toegezegd om de Kamer per brief te informeren over het overleg tussen ICT-dienstverleners en opsporingsdiensten in het kader van het encryptievraagstuk. Daar kan de Minister de Kamer binnen twee maanden over informeren.

Ik dank de Minister en zijn ondersteuning voor alle antwoorden, mijn collega's voor hun scherpe betogen en vragen, en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.

Sluiting 14.56 uur.

Volledige agenda

1. Geannoteerde agenda informele JBZ-Raad 25 en 26 januari 2016 in Amsterdam

Kamerstuk 32 317, nr. 380 – Brief regering d.d. 14-01-2016

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

2. Verslag van de extra Raad Justitie en Binnenlandse Zaken te Brussel op 3 en 4 december 2015

Kamerstuk 32 317, nr. 377 – Brief regering d.d. 16-12-2015

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

3. Stand van zaken onderhandelingen over EU-ontwerprichtlijn over Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB-richtlijn)

Kamerstuk 33 602, nr. 7 – Brief regering d.d. 03-12-2015

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

4. EU-voorstel: Mededeling modernisering auteursrecht COM (2015) 626 (Engelstalige versie)

EU-voorstel d.d. 10-12-2015

5. Richtlijn procedurele waarborgen minderjarige verdachten

Kamerstuk 22 112, nr. 2036 – Brief regering d.d. 14-12-2015

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

6. Voortgang van het besluitvormingsproces rond de EU PNR-richtlijn

Kamerstuk 32 317, nr. 375 – Brief regering d.d. 14-12-2015

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

7. Afschrift beantwoording vragen van de Eerste Kamer inzake de PNR-Richtlijn

Kamerstuk 32 317, nr. 376 – Brief regering d.d. 14-12-2015

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

8. EU-voorstel: Verordening grensoverschrijdende portabiliteit van online inhoudsdiensten COM (2015) 627 (Engelstalige versie)

EU-voorstel d.d. 17-12-2015

9. Stand van zaken JBZ-dossiers Nederlands voorzitterschap

Kamerstuk 32 317, nr. 378 – Brief regering d.d. 17-12-2015

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

10. Uitstel aanbieding BNC-fiche wijziging vuurwapenrichtlijn

Kamerstuk 22 112, nr. 2039 – Brief regering d.d. 18-12-2015

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

11. Fiche: Doorgifte van persoonsgegevens uit de EU naar de VS na uitspraak HvJEU (Safe Harbour)

Kamerstuk 22 112, nr. 2040 – Brief regering d.d. 18-12-2015

Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

12. Kabinetsstandpunt encryptie

Kamerstuk 26 643, nr. 383 – Brief regering d.d. 04-01-2016

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

13. EU-pakket bescherming persoonsgegevens

Kamerstuk 32 761, nr. 91 – Brief regering d.d. 07-01-2016

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

14. Afschrift van de brief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer over EU-subsidiefraude en een Europees OM

Brief regering d.d. 18-12-2015

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

15. Nauwere samenwerking inzake IPR-huwelijksvermogensrecht en geregistreerd partnerschap

Kamerstuk 32 317, nr. 381 – Brief regering d.d. 15-01-2016

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

16. Fiche: Richtlijn terrorismebestrijding

Kamerstuk 22 112, nr. 2053 – Brief regering d.d. 15-01-2016

Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

17. Fiche: Verordening portabiliteit online content

Kamerstuk 22 112, nr. 2054 – Brief regering d.d. 15-01-2016

Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

18. Fiche: Mededeling EU Actieplan voor illegale handel in vuurwapens en explosieven

Kamerstuk 22 112, nr. 2055 – Brief regering d.d. 15-01-2016

Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

19. Fiche: Richtlijn herziening van de vuurwapenrichtlijn (91/477/EEG)

Kamerstuk 22 112, nr. 2056 – Brief regering d.d. 15-01-2016

Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

20. Aanvulling op de geannoteerde agenda voor de informele JBZ-Raad op 25 en 26 januari 2016

Kamerstuk 32 317, nr. 383 – Brief regering d.d. 20-01-2016

Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven